Verlening opsporingsvergunning

Elf Petroland B.V. c.s. (blok G11)

3 december 1996

nr. E/EOG/MW/96066994

De Minister van Economische Zaken,

Gelezen de aanvraag van Elf Petroland B.V., gevestigd te ’s-Gravenhage, Wintershall Noordzee B.V., gevestigd te

’s-Gravenhage, en RWE-DEA A.G. für Mineraloel und Chemie, gevestigd te Hamburg (D), van 29 juni 1995 om een opsporingsvergunning ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Mijnwet continentaal plat voor koolwaterstoffen in blok G11, welk blok is aangegeven op de als bijlage I bij de Regeling vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996 (Stcrt. 93) gevoegde kaart;

Overwegende, dat vooruitlopend op de inwerkingtreding van artikel 16a, eerste tot en met derde lid, van de Mijnwet continentaal plat in de Staatscourant van 15 februari 1995 (nr. 33) is bekendgemaakt dat de in genoemd artikel beschreven procedure van aanvragen om opsporingsvergunningen voor koolwaterstoffen reeds vanaf 1 april 1995 zal worden toegepast;

Overwegende, dat in de Staatscourant van 7 juli 1995 (nr. 129) en het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen van 14 oktober 1995 (nr. C267) een uitnodiging is geplaatst voor het indienen van concurrerende aanvragen voor blok G11;

Overwegende, dat gedurende dertien weken na plaatsing van bovenbedoelde uitnodiging in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen geen andere aanvragen om een opsporingsvergunning voor koolwaterstoffen voor blok G11 zijn ingediend;

Overwegende, dat ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Mijnwet continentaal plat juncto artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht kennis is gegeven van de aanvraag in de Staatscourant van 31 januari 1996, nr. 22;

Overwegende, dat ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Mijnwet continentaal plat juncto artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht de zakelijke inhoud van de aanvraag gedurende vier weken na de datum van publikatie van bovenbedoelde kennisgeving voor belanghebbenden ter inzage heeft gelegen;

Overwegende, dat gedurende vier weken na bedoelde kennisgeving niemand op grond van artikel 3:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn/haar zienswijze over de aanvraag naar voren heeft gebracht;

Overwegende, dat noch de technische noch de financiële mogelijkheden van de aanvrager noch de wijze waarop aanvrager voornemens is de opsporing in het gebied, waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, te verrichten aanleiding geeft tot weigering van de gevraagde vergunning;

Overwegende, dat het door aanvrager ingediende programma van werkzaamheden voorzover van toepassing op blok G11 verenigbaar is met een doelmatige opsporing van koolwaterstoffen in het aangevraagde deel van het continentaal plat;

Overwegende, dat in verband met het belang van een voortvarende opsporing de vergunning wordt verleend voor 6 jaar in plaats van de gevraagde 10 jaar;

Gehoord de Mijnraad (advies van 17 juli 1996, kenmerk MIJR/96039270);

Gelet op de artikelen 2, 7, 7a, eerste, derde en vierde lid, 8 en 10, tweede en derde lid, van de Mijnwet continentaal plat, artikel 2.1 van het Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996 en de artikelen 3.1, eerste lid, en 4.1 van de Regeling vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996;

Besluit:

Artikel I

Artikel 1

1. Aan Elf Petroland B.V., gevestigd te ’s-Gravenhage, Wintershall Noordzee B.V., gevestigd te ’s-Gravenhage, en RWE-DEA A.G. für Mineraloel und Chemie, gevestigd te Hamburg (D), wordt een opsporingsvergunning verleend voor koolwaterstoffen;

2. De vergunning geldt voor blok G11 van het continentaal plat, welk blok is aangegeven op de als bijlage I bij de Regeling vergunningen koolwaterstof-fen continentaal plat 1996 gevoegde kaart.

Artikel 2

De vergunning wordt verleend met de beperkingen en voorschriften die zijn opgenomen in:

a. de artikelen 2.2 tot en met 2.7 van het Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996.

b. de artikelen 4.2 tot en met 4.11 van de Regeling vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996.

c. de hiernavolgende artikelen 3 tot en met 6.

Artikel 3

De vergunninghouder is verplicht in blok G11 van het continentaal plat binnen één jaar na het van kracht worden van de vergunning het voor dit blok bedoelde deel van het in zijn op 29 juni 1995 ingediende aanvraag om een opsporingsvergunning voor koolwaterstoffen omschreven verkenningsonderzoek uit te voeren en binnen 4 jaren na het van kracht worden van de vergunning één boring te zetten.

Artikel 4

De vergunning geldt, tenzij zij eerder wordt ingetrokken of vervalt, vanaf het tijdstip van van krachtwording tot 6 jaren, nadat zij onherroepelijk is geworden.

Artikel 5

De vergunninghouder is verplicht de ingevolge de vergunning verschuldigde bedragen te voldoen door storting bij de N.V. Nederlandsche Bank ten gunste van ’s-Rijks schatkist onder vermelding van ’betaling bonus opsporingsvergunning ministerie van Economische Zaken, nr E/EOG/MW/96066994’, onderscheidenlijk ’betaling oppervlakterecht opsporingsvergunning ministerie van Economische Zaken, nr E/EOG/MW/96066994’.

Artikel 6

Overtreding van artikel 3 is een grond voor het intrekken van de vergunning.

Artikel II

Deze beschikking wordt gepubliceerd in de Staatscourant. Daarin zal tevens worden gepubliceerd wanneer zij van kracht is geworden.


’s-Gravenhage, 3 december 1996. De Minister van Economische Zaken.
voor deze:
C.W.M. Dessens, directeur-generaal van Energie.

Tegen dit besluit kan degene wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken binnen 6 weken na de dag van verzending van dit besluit een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de Minister van Economische Zaken, Directie Wetgeving en andere Juridische Aangelegenheden, Postbus 20101, 2500 EC ’s-Gravenhage. Dit besluit is verzonden op de in de aanhef vermelde datum.

Naar boven