Goedkeuring vastgestelde tarieven ophalen gestorven landbouwhuisdieren

«Destructiewet»

29 januari 1996

nr. 96123

DGVgz/VVP/V

De Staatssecretaris van Volksgezond-heid, Welzijn en Sport, handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op artikel 21, derde lid, van de Destructiewet;

Besluit:

Artikel 1

De door de ondernemers voor het jaar 1996 vastgestelde tarieven worden goedgekeurd.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1996.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Volksgezond-heid, Welzijn en Sport,Erica Terpstra.

Toelichting

De tarieven van de vergoedingen ter zake van het ophalen van gestorven landbouwhuisdieren, die de destructiebedrijven in een tabel per brief van 20 december 1995 aan de Staatssecretaris ter goedkeuring hebben voorgelegd, worden in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij goedgekeurd. De tabel luidt als volgt:

stcrt-1996-24-p7-SC5124-1.gif

Het maximale bedrag dat met de vergoeding kan worden opgebracht voor het jaar 1996 is door de destructiebedrijven beraamd op f 9,9 miljoen gulden en door de accountantsdienst van het Ministerie van VWS geaccordeerd.

De tarieven van de vergoedingen zijn door de destructiebedrijven berekend aan de hand van de frequentie waarmee kadavers van landbouwhuisdieren in het voorgaande jaar bij de aanbieders zijn opgehaald. De vergoeding voor het jaar 1996 is voorts gebaseerd op een prognose van de ophaalkosten over de eerste acht perioden van 4 weken van het jaar 1995. Deze prognose is geëxtrapoleerd over de eerste acht perioden van 4 weken van het jaar 1995. Deze prognose is geëxtrapoleerd op jaarbasis. Aan het eind van 1996 zullen de werkelijke kosten van het ophalen van het jaar 1996 worden vergeleken met deze prognose en het verschil zal worden verrekend met de tariefstelling van 1997.

Bij het vaststellen van de werkelijke kosten van het ophalen wordt de economische waarde van de kadavers van landbouwhuisdieren in mindering gebracht op de kosten van het ophalen van deze kadavers. De economische waarde wordt bepaald door deze gelijk te stellen aan de economische waarde van laag-risico-materiaal. Dit is een logische benadering omdat in de beide destructiebedrijven van zowel hoog- en laag-risico-materiaal hetzelfde eindprodukt wordt gemaakt. Voorts worden de feitelijke kosten van het ophalen gecorrigeerd met de helft van het resultaat op de verwerking van de kadavers. Dit 50% aandeel berust op een afspraak met de destructiebedrijven, inhoudende enerzijds dat het reëel is dat de winst op de verwerking wordt afgetrokken van de kosten van het ophalen (het gaat immers om de werkelijke kosten van het ophalen), anderzijds dat de destructiebedrijven een aanmoediging moeten behouden om effectief met hun taken om te gaan.

De destructiebedrijven hebben gekozen om de aanbieders van gestorven landbouwhuisdieren in categorieën in te delen. Deze categorie-indeling kent brede marges, om zoveel mogelijk te voorkomen dat bij aanbieders van kadavers de neiging zal ontstaan kadavers aan de ophaaldiensten van de destructiebedrijven te onttrekken. Het maakt binnen de categorie waarin men valt namelijk niet uit of er meer of minder vaak een beroep op de destructiebedrijven wordt gedaan.

Rekening houdend met het aantal keren dat de destructiebedrijven over het afgelopen jaar kadavers van landbouwhuisdieren hebben opgehaald, komt de vergoeding na middeling van kosten en aantal bezoeken op een prijs per bezoek van f 7,50 gulden neer. Ook is rekening gehouden met een jaarlijks te betalen vast bedrag, te beschouwen als een vorm van eenmalige voorrijkosten, à raison de f 20,- gulden. De bedragen kunnen per jaar verschillen, omdat de werkelijke kosten van het ophalen van gestorven landbouwhuisdieren per jaar verschillen.

De in de tabel genoemde categorie: ’prognose aantal betalende aanbieders’, laat zich als volgt toelichten. Van categorie 1 wordt verwacht dat uiteindelijk mogelijk 25% niet zal betalen. Men maakt bijvoorbeeld afspraken met een bevriende boer om het kadaver via hem aan te bieden. Voorts wordt verwacht dat 5% van de in de categorieën 3, 4 en 5 ingedeelde personen zal stellen en hard kan maken dat zij in een lagere categorie thuishoren. Dit kan als zij dezelfde melding 2 of meer keren doorgaven hetgeen steeds als een afzonderlijke melding wordt geregistreerd. Tenslotte wordt verwacht dat op het aantal ingedeelde aanbieders van elke categorie 2% moet worden gecorrigeerd wegens bedrijfsbeëindiging, waarvan pas wordt vernomen nadat het abonnement is verstuurd.

Gekozen is voor een inwerkingtredingsbepaling met terugwerkende kracht om er van verzekerd te zijn dat vanaf 1 januari 1996 het destructiebedrijf het ophalen van kadavers van landbouwhuisdieren in rekening kan brengen. De wetswijziging die het mogelijk maakt een vergoeding in rekening te brengen is op 1 januari 1996 in werking getreden. Nu de tarieven betrekking hebben op het tijdvak van een kalenderjaar is het van belang dat ook de goedkeuringsregeling op 1 januari 1996 van kracht zal zijn. Dit is ook mogelijk nu het vergoedingensysteem alsmede de hoogte van de tarieven al langer bekend waren en de doelgroep door de destructiebedrijven rechtstreeks wordt benaderd.

De Staatssecretaris van Volksgezond-heid, Welzijn en Sport,

Erica Terpstra.

Naar boven