Uitspraak Medisch Tuchtcollege Amsterdam

93/181 Ap

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 30 september 1993 binnengekomen klacht van de Inspecteur van de Volksgezondheid voor de Geneesmiddelen, destijds kantoorhoudende te Amsterdam, klager, tegen Henrik de Graaff, geboren op 15 november 1943, apotheker, wonende te Santpoort-Zuid, verweerder.

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- de aanvulling op de klacht, binnengekomen op 3 november 1993;

- het antwoord met de bijlagen, binnengekomen op 25 november 1993;

- de aanvulling op het antwoord, binnengekomen op 30 novemner 1993;

- het proces-verbaal van de op 30 november 1993 gehouden terechtzitting van het college;

- de beslissing van het college van 20 december 1993;

- de beslissing in beroep van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 april 1994;

- de brief van 24 juni 1994 van de raadsman van verweerder;

- de brief van 27 juni 1994 van de secretaris aan de raadsman van verweerder;

- de brief van 5 juli 1996 van de secretaris aan de Regionaal Inspecteur voor de Gezondheidszorg;

- de brief van 22 augustus 1996 van de Inspecteur voor de Gezondheidszorg, met als bijlage een brief van 11 maart 1996 van de psychiater G. aan verweerders raadsman.

De klacht houdt in dat verweerder een gewoonte maakt van drankmisbruik.

In zijn beslissing van 20 december 1993 heeft het college de klacht met toepassing van artikel 4a van de Medische Tuchtwet gegrond verklaard, en voorts bepaald dat de aan verweerder op te leggen maatregel uitsluitend kan bestaan uit het hem ontzeggen van de bevoegdheid artsenijbereidkunst uit te oefenen, maar dat er, gelet op de door verweerder ter terechtzitting getoonde bereidheid zich te onderwerpen aan een ontwenningskuur, aanleiding was te beslissen de ontzegging nog niet te doen ingaan, mits verweerder zich zou houden aan de daarvoor in artikel 4a lid 2 genoemde voorwaarden.

Verweerder heeft tegen de beslissing van het college beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam. Bij beslissing van 27 april 1994 heeft het Gerechtshof de beslissing van het college bevestigd.

Nadat de beslissing van het Gerechtshof onherroepelijk was geworden, heeft verweerders raadsman bij brief van 24 juni 1994 aan het college laten weten dat verweerder de psychiater G. bereid had bevonden aan hem een ontwenningskuur voor te schrijven, met welke keuze het college zich akkoord heeft verklaard. Daarna heeft het college geruime tijd niets meer vernomen.

De secretaris heeft op 5 juli 1996 de Regionale Inspecteur voor de Gezondheidszorg verzocht het college te informeren over de stand van zaken met betrekking tot de door verweerder ondergane behandeling.

Op 22 augustus 1996 antwoordde de apotheker M., in zijn hoedanigheid van Inspecteur voor de Gezondheidszorg, dat verweerder zich op 1 maart 1995 had laten uitschrijven als gevestigd apotheker, en dat de psychiater G. bij brief van 11 maart 1996 aan de raadsman van verweerder had gerapporteerd.

In zijn brief vermeldt G. onder andere dat hij in september/oktober 1994 enkele gesprekken met verweerder heeft gehad, dat verweerder vervolgens zelf voorstelde een detoxificatiebehandeling elders te ondergaan en daarna een nazorgbehandeling te volgen, dat hij zelf verweerder op 15 augustus 1995 nog eens voor het laatst heeft gezien en dat er toen naar zijn oordeel weer sprake was van een duidelijk recidief van alcoholafhankelijkheid.

Het college stelt vast dat verweerder zich niet heeft gehouden aan de in artikel 4a, lid 2 van de Medische Tuchtwet aan het voorwaardelijk opleggen van de maatregel van ontzegging van de bevoegdheid gestelde eisen, dat deze mogelijkheid daarmee is vervallen en dat derhalve last dient te worden gegeven dat de ontzegging alsnog zal ingaan.

De beslissing luidt:

Het Medisch Tuchtcollege geeft last dat de ontzegging van verweerders bevoegdheid artsenijbereidkunst uit te oefenen per 26 november 1996 alsnog ingaat, en bepaalt dat deze beslissing ingevolge artikel 13d van de Medische Tuchtwet zal worden bekendgemaakt door publicatie in de Staatscourant en ingevolge artikel 13b van de Medische Tuchtwet door toezending aan het Pharmaceutisch Weekblad en het Tijdschrift van Gezondheidsrecht met het verzoek tot publicatie over te gaan.

Aldus gewezen in raadkamer van 26 november 1996 door mr. J.A.J. Peeters, voorzitter, J. den Boef-Nugteren, B.E.J. Vitanyi, J.A.L. van Lakwijk-Najoan en M.L. Borghouts-Niessen, leden-apothekers, met mr. L.A.M. van den Berg-Voermans, secretaris.

Naar boven