Circulaire inzake selectie en registratie van jongere stedebouw en bouwkunst en de gevolgen voor het beschermingsbeleid

Inleiding

In 1995 is het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) afgerond. Circa 153.000 gebouwen en 700 waardevolle gebieden uit de periode 1850-1940 zijn geïnventariseerd. Het MIP dient als basis voor de selectie en bescherming van objecten, ensembles, structuren en gezichten op basis van de Monumentenwet 1988.

In de ’Nota inzake selectie en registratie jongere stedebouw en bouwkunst’ die bij brief van 28 januari 1992 (RDMZ/U-195.729) aan alle gemeenten en provincies is toegezonden, is beschreven de wijze waarop het Monumenten Selectie Project (MSP) en de Monumenten Registratie Procedure (MRP) in vervolg op het MIP zullen worden aangepakt.

Naar verwachting zal het MSP en het MRP eind 1999 in de laatste provincies zijn afgerond.

In deze circulaire worden twee onderwerpen onder uw aandacht gebracht. Het betreft (I) het beleid m.b.t. aanwijzingsverzoeken buiten het MSP/MRP om alsmede (II) de wijze waarop de Raad voor cultuur in de advisering over de te beschermen objecten in het kader van het MSP wordt betrokken.

I Wijzigingen in het rijksbeschermingsbeleid

Een belangrijke conclusie van de ’Nota inzake selectie en registratie jongere stedebouw en bouwkunst’ is dat (vanaf 17 februari 1992) ingrijpende beperkingen nodig zijn bij het hanteren van de bevoegdheid van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 om monumenten aan te wijzen als beschermd monument. Die beperking ten aanzien van de aanwijzing(sprocedures), van zowel beschermde monumenten als beschermde stads- en dorpsgezichten, zijn noodzakelijk om voldoende capaciteit bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg vrij te maken voor het MSP en MRP. In de praktijk is evenwel gebleken dat er bij alle betrokkenen onvoldoende duidelijkheid en bekendheid bestaat over de in die nota aangekondigde beleidsregels aan de hand waarvan het ’beperkte’ aanwijzingsbeleid wordt toegepast. Om die reden worden ze nogmaals op deze wijze bekend gemaakt.

a. Stedebouw en bouwkunst van vóór 1850

Bij de behandeling van verzoeken om aanwijzing tot beschermd monument van objecten uit de periode van vóór 1850 is gekozen (mede om het aantal kansloze verzoeken in te dammen) voor een zeer terughoudend aanwijzingsbeleid. Daartegen bestaat geen overwegend bezwaar omdat de objecten uit die periode voor het merendeel een keer zijn getoetst aan de vraag of het om een beschermenswaardig pand gaat. Het beperkte aanwijzingsbeleid zal ten aanzien van deze categorie hierin bestaan dat naast de aanwijzingshandelingen die noodzakelijk zijn voor de actualisering van de bestaande registers van beschermde monumenten, gedurende de looptijd - en ook na de afronding - van het MSP en het MRP, oudere monumenten alleen dan nog als beschermd monument zullen worden aangewezen, indien het monumenten betreft:

- Die in het verleden duidelijk over het hoofd zijn gezien, de zogenoemde ’vergeten’ monumenten; dan wel

- die een beschermenswaardig onderdeel zijn van een reeds voor het overige, krachtens de Monumentenwet 1988, beschermd complex.

b. Stedebouw en bouwkunst van na 1850

Bescherming van objecten uit de periode 1850-1940 zal in beginsel slechts plaatsvinden op voordracht van de gemeenteraad, geselecteerd uit het door de minister geaccepteerde resultaat van het MIP. Slechts op grond van na het MIP verkregen onderzoeksgegevens over interieur en met betrekking tot complexonderdelen kan van de beleidslijn worden afgeweken (de procedure staat beschreven in de ’Nota inzake selectie en registratie jongere stedebouw en bouwkunst’).

Incidentele verzoeken van belanghebbenden om bescherming van objecten uit de periode 1850-1940, vooruitlopend op het MSP/MRP, worden wel in behandeling genomen, maar de minister zal alleen dan vooruitlopend op het MSP tot aanwijzing overgegaan, indien aan de volgende twee voorwaarden is voldaan:

- er is sprake van een evident rijksbelang bij bescherming; en

- een bedreiging levert dringende redenen op voor de voortijdige behandeling van het verzoek.

Indien het desbetreffende object waarvoor een verzoek tot aanwijzing als beschermd monument is gedaan, niet aan beide criteria voldoet, wijst de minister het verzoek af. Voor dit uiterst terughoudende beschermingsbeleid is bewust gekozen, teneinde de voortgang van de gebiedsgewijze selectie en bescherming in het kader van het MSP/MRP-project niet op voorhand te doorkruisen door vele aanwijzingsprocedures en ad hoc-beslissingen buiten genoemd kader om.

Met een evident rijksbelang (bij bescherming) wordt bedoeld dat het zonneklaar is dat het object een monumentale waarde heeft die bescherming op grond van de Monumentenwet 1988 rechtvaardigt. Dit houdt in dat het object binnen de nationale en internationale geschiedenis een bijzonder invloedrijke plaats inneemt of dat bij de bouw voor die tijd vernieuwende of bijzondere materialen zijn gebruikt waardoor het object kwaliteiten bezit die het er doen uitspringen.

Daarnaast dient het te gaan om een concrete bedreiging. Dit houdt in dat ten aanzien van de bedreiging geen belemmeringen van wettelijke of andere aard aanwezig zijn.

c. MSP/MRP-procedure

De eis dat het moet gaan om een ’evident monument’ wordt in de volgende situatie als volgt genuanceerd. Indien een incidenteel aanwijzingsverzoek betrekking heeft op een object dat in het kader van het MSP door een gemeente voor bescherming bij de minister is voorgedragen, mag ervan uitgegaan worden - gelet op de wijze waarop het gemeentelijk MSP-aanwijzingsadvies tot stand komt - dat het gaat om een monument in de zin van de wet. Indien het object bovendien in het voortbestaan wordt bedreigd, kan (eveneens) aanwijzing plaatsvinden, vooruitlopend op het MRP.

Het aanwijzingsbeleid is er immers op gericht niet vooruit te hoeven lopen op de uiteindelijke aanwijzing volgend op het MIP/MSP, teneinde aanwijzingen te voorkomen waarvan achteraf - na voltooiing MSP/MRP - gezegd zou kunnen worden dat die aanwijzingen ten onrechte zijn geschied. Nu blijkens het aanwijzingsadvies van de gemeente - met tussenkomst van de provincie - een toekomstige aanwijzing in de rede ligt, zou hier een vooruitlopende plaatsing het monumentenbelang dienen.

II Raad voor cultuur

Een ander punt bij de aanwijzingsprocedure betreft het advies van de Raad voor cultuur. Alvorens op een aanvraag een beslissing te nemen, dient de Raad voor cultuur op de hoogte te worden gesteld van de MSP-resultaten in een bepaald gebied en in de gelegenheid te worden gesteld te reageren op de aanwijzingsvoorstellen. In het kader van het MSP is het niet mogelijk dat de Raad in alle gevallen afzonderlijk adviseert, gelet op het grote aantal monumenten dat wordt voorgedragen om als beschermd monument te worden aangewezen. Met de Raad is daarom afgesproken dat aan die advisering een bepaalde termijn wordt gesteld en dat de Raad alleen reageert indien hij dit nodig acht. Indien niet binnen die termijn een reactie van de Raad is ontvangen, mag ervan uitgegaan worden dat er geen aanleiding is een specifiek (negatief) advies uit te brengen en kan de voorbereiding van het MSP-aanwijzingsbesluit worden afgerond.

Voor eventuele vragen over deze circulaire kunt u zich richten tot de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, afdeling Bestuurlijk Juridische Zaken, mevrouw S. Richel-Bottinga (tel. 030-698 3382).

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
A. Nuis.

Naar boven