Besluit houdende de instelling van Bedrijfscommissiekamers voor de Overheid en de vaststelling van het Kamer-reglement

De Bedrijfscommissie voor de Overheid;

Gelet op het bepaalde in artikel 5 van de Regeling samenstelling en werkwijze Bedrijfscommissie voor de Overheid (zoals gepubliceerd in Staatscourant 96 van 18 mei 1995);

Overwegende:

dat de WOR-Kamer in haar vergadering van 2 november 1994 heeft aangegeven dat het wenselijk zou zijn als de Bedrijfscommissie voor de Overheid haar adviserende en bemiddelende taak zou overdragen aan twee Bedrijfscommissiekamers;

dat de WOR-Kamer de ontwerp-tekst van een reglement voor de Bedrijfscommissiekamers heeft opgesteld;

dat het inderdaad wenselijk is dat de adviserende en bemiddelende taak van de Bedrijfscommissie voor de Overheid wordt overgedragen aan twee Bedrijfscommissiekamers welke inmiddels met hun werkzaamheden een aanvang hebben gemaakt;

dat de ontwerp-tekst van het reglement voor de Bedrijfscommissiekamers, zoals opgesteld door de WOR-Kamer, de instemming heeft van de Bedrijfscommissie voor de Overheid,

Besluit:

1. Gebruik te maken van de in artikel 5 van de Regeling samenstelling en werkwijze Bedrijfscommissie voor de Overheid geboden mogelijkheid tot het instellen van Kamers;

2. Het reglement voor de Bedrijfscommissiekamers, zoals weergegeven in Bijlage I bij dit Besluit, vast te stellen;

3. Dit besluit treedt in werking met ingang van 29 mei 1996 en werkt terug tot en met 5 mei 1995.

De Bedrijfscommissie voor de Overheid,

namens deze,

B.J.C. Schot, voorzitter.

Reglement van de Bedrijfscommissiekamers voor de Overheid

§ 1. Instelling en samenstelling Bedrijfscommissiekamers

Artikel 1

Er zijn twee Bedrijfscommissiekamers voor de Overheid, nader te noemen de Kamers.

Er is één Kamer betreffende de aangelegenheden voor de sectoren Rijk, Politie en publiekrechtelijke Zelfstandige Bestuurs Organen (ZBO’s) waarin werknemers werkzaam zijn op basis van een publiekrechtelijke aanstelling.

Er is één Kamer betreffende de aangelegenheden voor de sectoren Gemeenten, Provincies, Waterschappen en overige publiekrechtelijke lichamen, niet zijnde publiekrechtelijke Zelfstandige Bestuurs Organen.

Artikel 2

1. De Kamers bestaan ieder uit acht leden en acht plaatsvervangende leden.

2. Van de leden en plaatsvervangende leden worden per Kamer:

a. vier leden en vier plaatsvervangende leden benoemd door het Verbond Sectorwerkgevers Overheid,

waarvan voor de Kamer van het Rijk, Politie en publiekrechtelijke ZBO’s:

twee leden en twee plaatsvervangende leden namens de sector Rijk;

twee leden en twee plaatsvervangende leden namens de sector Politie.

waarvan voor de Kamer der Gemeenten, Provincies, Waterschappen en overige

publiekrechtelijke lichamen, niet zijnde publiekrechtelijke ZBO’s:

twee leden en twee plaatsvervangende leden op voordracht van de Vereniging

van Nederlandse Gemeenten;

één lid en één plaatsvervangend lid op voordracht van het Interprovinciaal Werkgeversverband;

één lid en één plaatsvervangend lid op voordracht van de Unie van Waterschappen;

b. vier leden en vier plaatsvervangende leden benoemd door de Samenwerkende Centrales van Overheidspersoneel.

3.Van de benoeming van een lid of een plaatsvervangend lid geven het Verbond Sectorwerkgevers Overheid en de Samenwerkende Centrales van Overheidspersoneel schriftelijk kennis aan de desbetreffende Kamer en de Bedrijfscommissie.

Artikel 3

1. Het tijdstip waarop de eerste zitting aanvangt, wordt bepaald door de WOR-Kamer van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid.

2. De leden en plaatsvervangende leden van de Kamers treden om de vier jaar tegelijk af en kunnen terstond opnieuw worden benoemd.

3. Hij die tot lid of tot plaatsvervangend lid van een Kamer is benoemd ter vervulling van een tussentijds opengevallen plaats, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is benoemd had moeten aftreden.

Artikel 4

De Kamers wijzen uit hun midden een lid aan, benoemd door een werkgever of vereniging van werkgevers, en een lid, benoemd door een centrale van overheidspersoneel, die bij toerbeurt volgens een door de Kamer op te maken rooster als voorzitter en plaatsvervangend voorzitter optreden.

Artikel 5

De Kamers voorzien in het secretariaat.

§ 2. Werkwijze Kamers

Artikel 6

De Kamers vergaderen niet indien blijkens de presentielijst niet meer dan de helft van de zitting hebbende leden is opgekomen. Nadat eenmaal tot een vergadering is opgeroepen, zonder dat meer dan de helft van de zitting hebbende leden is opgekomen, wordt de daarna uitgeschreven vergadering gehouden, ongeacht het aantal opgekomen leden.

Artikel 7

De leden van de Kamers stemmen zonder last of ruggespraak.

Artikel 8

1. Over zaken wordt mondeling en bij hoofdelijke oproeping, over personen bij gesloten en ongetekende briefjes gestemd.

2. Indien bij het nemen van een besluit over een zaak geen der leden stemming vraagt, wordt het voorstel geacht te zijn aangenomen.

Artikel 9

1. Een stemming is nietig indien niet meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden aan de stemming heeft deelgenomen.

2. Bij stemming over personen worden leden die blanco briefjes hebben ingeleverd voor de toepassing van dit artikel geacht aan de stemming te hebben deelgenomen.

3. Ingeval van een nietige stemming vindt in een volgende vergadering herstemming plaats. Deze is geldig, ongeacht het aantal leden dat eraan heeft deelgenomen.

4. Een stemming gehouden in een vergadering als bedoeld in de tweede volzin van artikel 6 is geldig, ongeacht het aantal leden dat aan de stemming heeft deelgenomen.

Artikel 10

1. Ieder lid kan één stem uitbrengen.

2. Voor het tot stand komen van een besluit is de volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen vereist. Blanco stemmen worden geacht niet te zijn uitgebracht.

Artikel 11

1. Bij staking van stemmen in een voltallige vergadering wordt, indien het zaken betreft, het voorstel geacht niet te zijn aangenomen, en beslist, indien het personen betreft, het lot.

2. Bij staking van stemmen in een andere dan een voltallige vergadering wordt het nemen van een besluit tot een volgende vergadering uitgesteld, waarin de beraadslagingen kunnen worden heropend. Indien de stemmen dan opnieuw staken, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12

1. Ingeval op grond van artikel 36, derde lid, van de Wet op de ondernemingsraden de bemiddeling van de Bedrijfscommissie wordt gevraagd, verleent de desbetreffende Kamer de bemiddeling en neemt daarbij de volgende bepalingen in acht:

a. Na ontvangst van een verzoek om bemiddeling gaat desbetreffende Kamer na of de Bedrijfscommissie en desbetreffende Kamer bevoegd zijn om van het verzoek kennis te nemen en of het verzoek voldoende is omschreven, gemotiveerd en gedocumenteerd.

b. Verklaart desbetreffende Kamer de Bedrijfscommissie bevoegd, maar zichzelf onbevoegd, dan zal het verzoek om bemiddeling te allen tijde in de andere Kamer worden behandeld.

c. Verklaart desbetreffende Kamer zich onbevoegd of de verzoeker niet ontvankelijk, dan geeft zij daarvan onverwijld een gemotiveerde mededeling aan de verzoeker.

d. Acht desbetreffende Kamer een verzoek onvoldoende omschreven, gemotiveerd en gedocumenteerd, dan bericht zij aan verzoeker op welke punten en met welke documenten deze zijn verzoek dient aan te vullen. Zij stelt daarbij aan de verzoeker een termijn. Een verzoek om bemiddeling is in ieder geval onvoldoende gemotiveerd, wanneer de verzoeker daarin niet zijn zienswijze weergeeft op hetgeen blijkens de door hem overgelegde documenten zijn wederpartij in het geschil schriftelijk heeft aangevoerd.

2. Aangaande de wijze waarop zij, gelet op de betrokken omstandigheden, tussen de partijen in het geschil zal bemiddelen, beslist de Kamer naar eigen oordeel, met dien verstande, dat zij daarbij het bepaalde in artikel 36, derde lid, van de Wet op de ondernemingsraden in acht neemt en voorts de verzoeker in de gelegenheid stelt zijn verzoek mondeling toe te lichten.

3. Het schriftelijke verslag dat de Kamer overeenkomstig artikel 36, derde lid, van de Wet op de ondernemingsraden opmaakt van de bevindingen waartoe zij bij haar bemiddeling is gekomen, bevat de volgende onderdelen:

- de datum waarop de bemiddeling is gevraagd;

- een duidelijke vermelding van de partijen in het geschil;

- een omschrijving van het geschil en van de standpunten en argumenten van partijen, onder vermelding van het artikel of de artikelen van de Wet op de ondernemingsraden waarop het geschil betrekking heeft;

- een mededeling over de wijze waarop de Kamer tussen partijen heeft bemiddeld;

- een advies aan partijen over de oplossing van het geschil;

- de datum van het verslag.

4. De Kamer zendt namens de Bedrijfscommissie een afschrift van het verslag zo spoedig mogelijk aan de verzoeker en diens wederpartij.

Artikel 13

1. De Kamer dient namens de Bedrijfscommissie de minister van Binnenlandse Zaken en de WOR-Kamer van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid desgevraagd of uit eigen beweging van bericht en advies over alle zaken haar werkterrein betreffende.

2. Desgevraagd dient de Kamer namens de Bedrijfscommissie de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van bericht en advies over alle zaken haar werkterrein betreffende.

Artikel 14

De Kamers brengen de Bedrijfscommissie jaarlijks verslag uit.

Artikel 15

1. De Kamers kunnen nadere regels stellen over hun werkwijze. Deze regels behoeven de goedkeuring van de Bedrijfscommissie.

2. De in het eerste lid bedoelde goedkeuring wordt verleend na overleg met de WOR-Kamer van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid.

Artikel 16

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling samenstelling en werkwijze Bedrijfscommissiekamers voor de Overheid.

Naar boven