Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemers

«Wet privatisering ABP»

19 juli 1996

Nr. AB96/U924

Directie Arbeidszaken Overheid

De Minister van Binnenlandse Zaken,

Handelende in overeenstemming met het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP,

Gelet op artikel 2, tweede lid, onderdeel j van de Wet privatisering ABP;

Besluit:

Artikel 1

De volgende personen of groepen van personen zijn, uit hoofde van hun bijzondere arbeidsvoorwaarden of de bijzondere aard van hun werkzaamheden, geen overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP:

a. de vrijwillige ambtenaar van politie, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie;

b. personen die in de regel hun dienst niet persoonlijk verrichten;

c. buiten Nederland werkzame personen die de Nederlandse nationaliteit niet bezitten en plaatselijk zijn aangesteld of in dienst genomen;

d. personen met de Nederlandse nationaliteit die zich blijvend buiten Nederland hebben gevestigd en die buiten Nederland plaatselijk zijn aangesteld of in dienst genomen;

e. personen in dienst van de bedrijfsverenigingen en de uitvoeringsinstellingen, bedoeld in de Organisatiewet sociale verzekeringen;

f. de voorzitters en leden van besturen van de openbare lichamen voor beroep en bedrijf, bedoeld in artikel 134 van de Grondwet;

g. de voorzitters en leden van besturen van waterschappen voor wie als zodanig op 31 december 1965 een pensioenverordening gold krachtens welke het pensioen wordt berekend naar de maatstaf, bedoeld in artikel 34 van de wet van 1 augustus 1956, Stb. 455.

h. personen in dienst van de Vereniging ’Stad en Lande van Gooiland’;

i. personen die bij wijze van sociale werkvoorziening tewerkgesteld zijn;

j. personen die bezoldigd of beloond worden per dienstverrichting, tenzij voortdurend dienst wordt verricht;

k. personen wier bezoldiging of beloning bestaat uit incidentele vergoedingen, zoals vacatiegelden, kostenvergoedingen en daarmee overeen-

komende vergoedingen;

l. personen in dienst genomen op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, die deelnemen in een bedrijfspensioenfonds waarin hun deelneming krachtens de wet verplicht zou zijn, wanneer zij in particuliere dienst zouden zijn, mits het werkgeversgedeelte van de pensioen- of spaarbijdragen door hun werkgever wordt gedragen, voor zover zij behoren tot de volgende groepen:

1∞. personen in dienst bij het onder het Ministerie van Financiën ressorterende Dienst der Domeinen op arbeidsvoorwaarden, neergelegd in een collectieve arbeidsovereenkomst geldende voor overeenkomstig personeel in het particuliere bedrijf;

2∞. personen in dienst van de directie IJsselmeergebied van de Rijkswater-staat op Arbeidsvoorwaarden, neergelegd in een collectieve arbeidsovereenkomst geldende voor overeenkomstig personeel in het particuliere bedrijf, of vervat in het Reglement op de Arbeidsvoorwaarden voor arbeiders in dienst van genoemde directie; of

3∞. personen die werkzaam zijn ten behoeve van de landbouw-, bos- of veenbedrijven en wier arbeidsvoorwaarden worden bepaald volgens de collectieve arbeidsovereenkomst geldende voor overeenkomstig personeel in het particuliere bedrijf;

m. de leden van het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP met uitzondering van de voorzitter;

n. de leden van het bestuur van het FAOP;

o. personen die zijn aangesteld of op een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst zijn genomen in het kader van een door de overheid getroffen regeling die het karakter draagt door een tijdelijke tewerkstelling de opneming in het arbeidsproces van personen, die behoren tot een of meer bepaalde groepen van werklozen, te bevorderen;

p. personen op de voet van vrijwilliger in dienst van de gemeentelijke brandweerkorpsen;

q. personen die blijkens de aard van de aanstelling of arbeidsovereenkomst in dienst zijn genomen hoofdzakelijk ten behoeve van een wetenschappelijke of praktische opleiding of vorming;

r. personen die zijn aangesteld of op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst zijn genomen uitsluitend voor een seizoen of een gedeelte van een seizoen;

s. personen in dienst van het Centraal orgaan tarieven gezondheidszorg, bedoeld in de Wet tarieven gezondheidszorg;

t. de voorzitter van het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening, bedoeld in artikel 12 van de Arbeidsvoorzieningswet; en

u. personen die ter zake van hun dienstverhouding geen vast basisinkomen genieten.

Artikel 2

Het bestuur van de Stichting Pensioen-fonds ABP kan nadere voorschriften geven voor de uitvoering van deze regeling.

Artikel 3

Degene die op 31 december 1995 ambtenaar was in de zin van de Algemene burgerlijke pensioenwet uit hoofde van een betrekking als bedoeld in artikel 1, onderdeel u, is overheidswerknemer in die zin zolang hij de bedoelde betrekking bekleedt.

Artikel 4

1. Degene die in de periode na 31 december 1995 tot de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst als overheidswerknemer bij de Stichting Pensioenfonds ABP is aangemeld en door de Stichting Pensioen-fonds is geaccepteerd en die op grond van deze regeling wordt uitgezonderd, blijft overheidswerknemer, tenzij hij mededeelt dat hij op grond van deze regeling wenst te worden uitgezonderd.

2. De werkgever stelt de betrokken overheidswerknemers van de inhoud van dit artikel op de hoogte binnen dertig dagen na dagtekening van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst. Onder werkgever wordt verstaan het publiekrechtelijk lichaam waarbij de betrokken overheidswerknemer is aangesteld dan wel het publiekrechtelijk lichaam of het privaatrechtelijk lichaam waarbij hij in dienst is genomen.

3. De in het eerste lid bedoelde overheidswerknemer wordt uitgezonderd op grond van deze regeling indien hij binnen drie kalendermaanden na de kalendermaand waarin deze regeling in de Staatscourant is geplaatst aan zijn werkgever schriftelijk mededeling doet van zijn wens te worden uitgezonderd.

4. De beëindiging van het zijn van overheidswerknemer gaat in op de eerste van de maand volgend op de maand waarin de mededeling, bedoeld in het eerste lid, werd gedaan.

Artikel 5

De Regeling beperking en uitbreiding ambtenaarschip in de zin van de Algemene burgerlijke pensioenwet wordt ingetrokken.

Artikel 6

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1996.

Artikel 7

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP. Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.


’s-Gravenhage, 19 juli 1996.
H. F. Dijkstal.

Toelichting

Algemeen

De Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP vervangt de Regeling beperking en uitbreiding ambtenaarschap in de zin van de Abp-wet. Bij de inwerkingtreding van de Wet privatisering ABP komt de rechtsgrond van de oude regeling te vervallen. Daarnaast kent de nieuwe regeling geen bepalingen over de uitbreiding van het zijn van overheidswerknemer, omdat artikel 2, tweede lid, onderdeel j, Wet privatisering ABP, waarop deze regeling is gebaseerd, alleen de bevoegdheid tot beperking toekent. De opsomming van de uitbreiding is nu alleen in de Wet privatisering ABP zelf geregeld. Omdat deze regeling een vervanging is van de oude regeling kan de toelichting beperkt blijven tot, indien nodig, de verschillen tussen de beide regelingen. De bepalingen die in de uitvoering soms aanleiding hebben gegeven tot verschil van interpretatie zullen eveneens worden toegelicht.

Omdat in artikel 2, tweede lid, onderdeel g, Wet privatisering ABP personen in dienst van openbare lichamen voor beroep en bedrijf als bedoeld in artikel 134 van de Grondwet zijn uitgezonderd en de Sociaal-Economische Raad krachtens de Wet op de bedrijfsorganisatie zo’n openbaar lichaam is, is artikel 1, onderdeel e van de oude regeling niet overgenomen.

De beperking op grond van deze regeling houdt vanzelfsprekend niet in dat de betreffende personen die naast de uitgezonderde functies een functie vervullen die niet is uitgezonderd, voor de omvang van deze niet uitgezonderde functie wel overheidswerknemer in de zin van de Wpa kunnen zijn.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Onderdeel a ‐ De tekst is gebaseerd op het besluit (Stb. 1995, 236) dat op de datum van de inwerkingtreding van deze regeling van kracht is.

Onderdeel e ‐ Dit onderdeel vervangt het onderdeel f van de oude regeling. De tekst van dit onderdeel is aangepast aan de inhoud van de wet van 27 oktober 1994, Stb. 760 (Organisatiewet sociale verzekeringen);

Onderdeel f ‐ Uit artikel 2 van de oude regeling volgt dat voorzitters en leden van besturen van openbare lichamen voor beroep en bedrijf als bedoeld in artikel 134 van de Grondwet waren uitgezonderd van het ambtenaarschap in de zin van de Abp-wet ook al hadden zij een dagtaak en werden zij bezoldigd of beloond rechtstreeks ten laste van een publiekrechtelijk lichaam. Aangezien in artikel 1, onderdeel g van de oude regeling de bij koninklijk besluit benoemde voorzitters en de niet uit het midden van het bestuur van de openbare lichamen voor beroep en bedrijf, bedoeld in artikel 134 van de Grondwet, benoemde voorzitters waren uitgezonderd, zijn deze twee bepalingen samengebracht in dit onderdeel.

Onderdeel g ‐ Dit onderdeel is een uitwerking van artikel 2, tweede lid van de oude regeling. Omdat veenschappen en veenpolders als publiekrechtelijke lichamen niet meer bestaan, kan dit onderdeel zich beperken tot voorzitters en leden van besturen van waterschappen.

Onderdeel j ‐ Bij de toepassing van dit onderdeel moet gedacht worden aan personen, zoals keuringsartsen, die per verrichting betaald worden. Ook is het van belang dat het doen van de onderhavige verrichtingen wellicht regelmatig, maar toch overwegend incidenteel van aard is. Indien er geen sprake is van incidenteel uitgevoerde verrichtingen, geldt deze uitzondering niet, hetgeen is bedoeld met de zinsnede tenzij voortdurend dienst wordt verricht’.

Onderdeel q ‐ Bij de toepassing van artikel 1, onderdeel r van de oude regeling ontstond verwarring over de betekenis van de zinsnede ’blijkens de bewoordingen van de aanstelling of arbeidsovereenkomst’. In artikel 4, eerste lid, Rechtspositieregeling assistenten in opleiding en akademie-onderzoekers bij rijksonderzoeksinstituten en in artikel 4, eerste lid, Rechtspositie-regeling assistenten in opleiding wordt bepaald dat de assistent in opleiding wordt aangesteld in tijdelijke dienst ter verdere wetenschappelijke opleiding en vorming. De bewoording van deze bepalingen geeft aanleiding te veronderstellen dat assistenten in opleiding zijn uitgezonderd van het ambtenaarschap in de zin van de Abp-wet. Echter, de aard van de aanstelling of arbeidsovereenkomst is dat assistenten in opleiding in belangrijke mate hun diensttijd besteden aan het geven van onderwijs en andere daaraan verbonden taken, zodat er geen sprake is van een aanstelling of arbeidsovereenkomst hoofdzakelijk ten behoeve van een wetenschappelijke of praktische opleiding. Om misverstanden te voorkomen is de tekst van de bepaling in de nieuwe regeling aangepast met de vervanging van de zinsnede ’bewoording’ door: aard.

Onderdeel r ‐ Bij de toepassing van dit onderdeel is de vraag gerezen wat nu precies de relatie is tussen een seizoen en de indienstneming. In dit verband wordt onder seizoen verstaan een zekere periode, waarin bepaalde natuurlijke processen plaatsvinden. Als gevolg van die natuurlijke processen kan er behoefte ontstaan aan tijdelijke arbeid. Hierbij moet gedacht worden aan het binnen halen van de oogst van bepaalde gewassen of het aanplanten van gewassen. Arbeid die in een bepaalde periode plaatsvindt zonder dat er sprake is van een relatie met de natuur is geen seizoenarbeid. De opleiding aan scholen beslaat weliswaar vaak een bepaalde periode, maar die periode is geen seizoen in de zin van dit onderdeel. Arbeid die een relatie met de natuur heeft, hoeft daarentegen niet per definitie te bestaan uit werkzaamheden met natuurlijke processen, zoals het steken van asperges, maar kan ook werkzaamheden omvatten, die typerend zijn voor een seizoen, als die van de badmeester van het natuurbad, de uitkijk op het strand en de baanveger van de ijsbaan.

Artikel 4

Doordat de inwerkingtreding van deze regeling van een latere datum is dan 1 januari 1996 is een periode ontstaan waarin, buiten de uitzonderingen die de Wet privatisering ABP regelt, niemand is uitgezonderd die onder de definitie van overheidswerknemer, in de zin van de Wet privatisering ABP, valt. Het gevolg hiervan is dat overheidswerkgevers, in de zin van de Wet privatisering ABP, bepaalde in deze regeling uitgezonderde personen konden aanmelden bij de Stichting Pensioenfonds ABP, waardoor zij deelnemer werden in de zin van het Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP. Het ligt niet in de rede de personen die in die periode door hun werkgever zijn aangemeld al dan niet met terugwerkende kracht hun opgebouwde rechten en bestaande vooruitzichten af te nemen. Immers het schenden van gewekte verwachtingen en opgewekt vertrouwen moet in strijd met de rechtszekerheid worden geacht. Daarom is gekozen voor het continueren van hun bestaande rechtspositie op dat gebied. Mochten de betrokken personen voorkeur hebben voor uitzondering dan kunnen zij dat mededelen aan hun werkgever. Hun werkgever heeft immers eveneens zorg gedragen voor de aanmelding van de betrokken personen bij de Stichting Pensioenfonds ABP. Om zeker te stellen dat de betrokken overheidswerknemer tijdig en binnen een redelijke termijn zich kan beraden op de door hem gewenste rechtspositie, is gekozen voor enerzijds een informatieplicht op een vrij korte termijn van de werkgever en anderzijds een redelijke termijn om te reageren op de gegeven informatie door de betrokken overheidswerknemer.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal.

Naar boven