Ontwerp-besluit wijziging inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer maakt bekend dat ten aanzien van het onderstaande ontwerp van een algemene maatregel van bestuur gedurende vier weken na dagtekening van deze Staatscourant opmerkingen te harer kennis kunnen worden gebracht.

Adres: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, DGM/Directie Afvalstoffen, Afdeling OI, ipc 645, Postbus 30945, 2500 GX ’s-Gravenhage.

Besluit van ... No. ... houdende wijziging van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer met betrekking tot het toepassen van zeefzand in werken in de grond-, weg- en waterbouw, en met betrekking tot het toepassen van afvalstoffen in werken ten behoeve van aanpassing aan het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming en wijziging van het Besluit stortverbod afvalstoffen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van ... van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van ... , nr. MJZ ... , Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op artikel 1.1, derde lid, 8.44, eerste lid, en 10.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer;

De Raad van State gehoord (advies van , nr. ...);

Gezien het nader rapport van ... van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van ..., nr. MJZ ..., Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel I

In onderdeel c van categorie 28.3 van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer wordt na ’met uitzondering van gevaarlijke afvalstoffen,’ ingevoegd:

tenzij het gaat om de toepassing van zeefzand, waarin de totale concentratie van naftaleen, anthraceen, fenantreen, chryseen, benzo(a)anthraceen, fluorantheen, benzo(a)pyreen, benzo(k)fluorantheen, indeno(1, 2, 3-cd)pyreen en benzo(ghi)peryleen kleiner is dan 100 mg/kg droge stof,.

Artikel II

Onderdeel c van categorie 28.3 van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer komt te luiden:

c. werken als bedoeld in het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlakte-waterenbescherming waarin als bouwstof worden toegepast afvalstoffen, die kunnen worden aangemerkt als:

1°. categorie 1-bouwstof als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder j, van het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming;

2°. categorie 2-bouwstof als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder k, van het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming;

3°. bouwstof met teerhoudend asfaltgranulaat als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder l, van het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming;

4°. avi-bodemas als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder m, van het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming, die behoort tot de krachtens artikel 7, vijfde lid, van dat besluit aangewezen categorie;.

Artikel III

In artikel 3, eerste lid, van het Besluit stortverbod afvalstoffen wordt ’werken’ vervangen door: inrichtingen.

Artikel IV

De artikelen I, II en III van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen verschillend kan worden gesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Nota van toelichting

I. Algemeen

Het besluit bevat twee wijzigingen van categorie 28.3, onder c, van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (voortaan: Ivb). Artikel I behelst een tijdelijke aanpassing van het Ivb op grond waarvan zeefzand onder bepaalde voorwaarden, ook indien het als gevaarlijke afvalstof wordt aangemerkt, in werken in de grond-, weg- en waterbouw kan worden toegepast zonder vergunning op grond van de Wet milieubeheer (voortaan: Wm). Deze tijdelijke aanpassing zal vervallen op het tijdstip dat categorie 28.3, onder c, wordt aangepast aan het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming (voortaan: Bouwstoffenbesluit). Deze aanpassing is opgenomen in artikel II. Een daarmee samenhangende technische wijziging in een ander besluit is in artikel III geregeld. Het ligt in het voornemen om artikel II in werking te doen treden op het tijdstip dat het Bouwstoffenbesluit volledig in werking is getreden (medio 1998).

Op grond van het in artikel II bepaalde zal medio 1998 een geheel nieuwe redactie van categorie 28.3, onder c, van kracht worden, zodat de in artikel I opgenomen tussentijdse wijziging voor zeefzand kan komen te vervallen.

II. De tijdelijke wijziging met betrekking tot zeefzand

Zeefzand ontstaat bij het sorteren of breken van bouw- en sloopafval. In het Besluit stortverbod afvalstoffen is in artikel 1, eerste lid, categorie 20, een stortverbod voor deze categorie afvalstoffen opgenomen. In de toelichting op laatstgenoemd besluit is een nadere uiteenzetting opgenomen over de verwijdering van het zeefzand. In het kader van het herziene Implementatieplan voor bouw- en sloopafval van 1995 is een aantal acties opgenomen ter verbetering van de verwijderingsstructuur voor zeefzand. Ter realisering van die akties is een convenant gesloten tussen het Interprovinciaal Overleg en de Vereniging van Logistieke Centra voor Sorteerstromen. In dit convenant is vastgelegd dat grootschalige geïsoleerde toepassingen van zeefzand onder nader aangegeven voorwaarden op milieuhygiënisch verantwoorde wijze kunnen plaatsvinden tot het ogenblik dat de regels van het Bouwstoffenbesluit volledig van toepassing zullen worden.

Verder stelt het convenant dat de toepassing van zeefzand in werken in de grond-, weg- en waterbouw plaatsvindt conform categorie 28.3, onder c, van bijlage I van het Ivb betreffende het toepassen van afvalstoffen. Mits aan enige in die categorie opgenomen vereisten is voldaan, is voor een dergelijke toepassing geen vergunning op grond van de Wet milieubeheer vereist. Een van die vereisten is dat het niet om gevaarlijke afvalstoffen mag gaan. Op grond van het convenant zal ook zeefzand kunnen worden toegepast, waarvan de concentraties aan polycyclische aromatische koolwaterstoffen (pak’s) boven de daarvoor geldende concentratie-grenswaarden van het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen liggen. Hierdoor zullen bepaalde partijen zeefzand als gevaarlijke afvalstof moeten worden aangemerkt, hetgeen in de weg staat aan de voorgenomen toepassing op grond van categorie 28.3, onder c, van bijlage I van het Ivb, omdat daarin het vereiste is opgenomen dat het niet om gevaarlijke afvalstoffen mag gaan. Om deze reden is in artikel I van dit besluit een wijziging opgenomen van categorie 28.3, onder c, van bijlage I van het Ivb. De wijziging houdt in dat zeefzand dat op grond van de concentratie aan pak’s moet worden aangemerkt als gevaarlijke afvalstof, mag worden toegepast zonder vergunning op grond van de Wm in werken in de grond-, weg- en waterbouw, indien de concentratie pak’s kleiner is dan de in dit besluit opgenomen concentratiegrenswaarden. De concentratiegrenswaarden in dit besluit zijn ontleend aan de in het convenant opgenomen voorwaarden voor het op milieuhygiënisch verantwoorde wijze toepassen van zeefzand.

Daarnaast is in het convenant opgenomen dat bij toepassing van zeefzand voor de hieronder genoemde stoffen de daarbij behorende concentratiegrenswaarden niet zullen worden overschreden.

- voor minerale olie: 750 mg/kg droge stof

- voor extraheerbare organische halogeenverbindingen: 6 mg/kg droge stof

- voor polychloorbifenylen: 1 mg/kg droge stof

Deze concentratiegrenswaarden zijn niet in het besluit zelf opgenomen, omdat zeefzand beneden die waarden niet als gevaarlijke afvalstof wordt aangemerkt. Toch is het aangewezen om de laatstgenoemde concentratiegrenswaarden in acht te nemen omdat zij als nadere invulling dienen te worden gezien van de in categorie 28.3, onder c, opgenomen voorwaarde dat de afvalstoffen naar aard en samenstelling geschikt moeten zijn voor toepassing in werken in de grond-, weg- en waterbouw.

Ten slotte gelden er op grond van het convenant ook specifieke eisen voor de wijze van toepassen van deze categorie zeefzand. Zo mag de toepassing alleen plaatsvinden in werken in de grond-, weg- en waterbouw van ten minste 50.000 ton aaneengesloten. Tevens dienen er isolerende voorzieningen te worden aangebracht conform het BRBS-rapport 9500, ’Isolerende maatregelen buitencategorie in het kader van de beheersstructuur sorteerzeefzand’. De hierboven beschreven eisen ten aanzien van de hoeveelheid en de isolerende voorzieningen bij het toepassen van zeefzand zijn evenmin in het besluit opgenomen, aangezien deze eisen als een nadere uitwerking kunnen worden gezien van het in categorie 28.3, onder c, opgenomen criterium van een milieuhygiënisch verantwoorde toepassing.

Artikel I van het besluit zal, zoals hierboven reeds aangegeven, slechts gelden voor de periode totdat het Bouwstoffenbesluit in 1998 geheel in werking zal zijn getreden. Op dat tijdstip zal de hier in het geding zijnde categorie 28.3, onder c, van het Ivb in zijn geheel worden vervangen door de wijziging, die hierna in hoofdstuk III van deze toelichting wordt besproken.

Wat het concrete tijdstip van in werking treden betreft, wordt het volgende opgemerkt. Door de Vereniging van Logistieke Centra voor Sorteerstromen en het Interprovinciaal Overleg is een convenant gesloten, waarin diverse afspraken zijn vastgelegd om het toepassen van sorteerzeefzand in werken op een doelmatige en milieuhygiënisch verantwoorde wijze te doen plaatsvinden. Voor de uitvoering van het convenant zal onder andere een speciale beheersorganisatie worden opgericht. Afhankelijk van het moment dat deze beheersorganisatie gaat functioneren zal het tijdstip van in werking treden van artikel I bij koninklijk besluit worden bepaald.

III. De tweede wijziging met betrekking tot het toepassen van afvalstoffen in werken

1. Doel van de wijziging

De wijziging die is opgenomen in artikel II van dit besluit voorziet in een aanpassing van het Ivb aan het Bouwstoffenbesluit. De aanpassing heeft betrekking op het toepassen van afvalstoffen in werken. Onder werken wordt in dit kader verstaan werken in de zin van het Bouwstoffenbesluit, te weten grondwerken, wegen- en waterbouwkundige werken en bouwwerken.

Dit onderwerp was vóór het in werking treden van het Ivb (op 1 maart 1993) geregeld in het - thans vervallen - Werkenbesluit Afvalstoffenwet. Het lag destijds - in 1991 - reeds in de bedoeling om het Werkenbesluit Afvalstoffenwet aan te passen aan het toen in voorbereiding zijnde Bouwstoffenbesluit. Daartoe werd op 27 juni 1991 in de Staatscourant voorgepubliceerd het ontwerp-besluit tot wijziging van het Werkenbesluit Afvalstoffenwet (Stcrt. 1991, 122). Dit ontwerp-besluit is niet verder in procedure gebracht, omdat het gekoppeld was aan het eveneens in 1991 voorgepubliceerde ontwerp-Bouwstoffenbesluit. Laatstgenoemd besluit is naar aanleiding van de ingekomen commentaren ingrijpend aangepast, zodat het eerst medio 1993 verder in procedure kon worden gebracht. Inmiddels was op 1 maart 1993 het Werkenbesluit Afvalstoffenwet vervallen en de daarin vervatte regeling voor het toepassen van afvalstoffen in werken in aangepaste vorm overgenomen in diverse onderdelen van categorie 28 van bijlage I van het Ivb. Nu het Bouwstoffenbesluit tot stand is gekomen dient - zoals ook reeds was aangekondigd in de nota van toelichting bij het Ivb - deze regeling voor het toepassen van afvalstoffen in werken in het Ivb te worden aangepast. Deze aanpassing betreft in het bijzonder categorie 28.3, onder c, van bijlage I van het Ivb. In deze categorie waren van de in het Ivb aangewezen inrichtingen uitgezonderd werken in de grond-, weg- en waterbouw waarin naar aard en samenstelling daartoe geschikte afvalstoffen, niet zijnde gevaarlijke afvalstoffen, rechtstreeks en milieuhygiënisch verantwoord worden toegepast.

De uitzondering in categorie 28.3, onder c, voor werken in de grond, weg-en waterbouw is vervangen door een uitzondering voor werken als bedoeld in het Bouwstoffenbesluit, waarin afvalstoffen als bouwstof in de zin van het Bouwstoffenbesluit worden toegepast. Het nieuwe categorie 28.3, onder c, brengt met zich dat ook kleinere werken, zoals erfverhardingen, slootdempingen en dergelijke onder de uitzondering komen te vallen. Voor al deze werken is het aspect bodem- en oppervlaktewaterenbescherming geregeld in het Bouwstoffenbesluit.

Overigens zullen initiatiefnemers van dergelijke werken vanuit een oogpunt van verantwoord milieubeheer ook rekening dienen te houden met de bescherming van andere milieucompartimenten. In § 2 zal nader worden ingegaan op die andere aspecten die aan de orde komen bij het toepassen van afvalstoffen in werken.

2. Andere aspecten dan bodem- en oppervlaktewaterenbescherming

Naast bodem- en oppervlaktewaterenbescherming kunnen de navolgende aspecten een rol spelen bij het toepassen van afvalstoffen in werken.

a. Aspect doelmatigheid

Bij het opstellen van de oude regeling (categorie 28.3, onder c (oud) van bijlage I van het Ivb) was geconcludeerd dat toepassing van in de toelichting nader aangegeven soorten afvalstoffen in werken in de grond-, weg- en waterbouw altijd als doelmatig kan worden aangemerkt. Voor een aantal categorieën van afvalstoffen is dit uitgangspunt nu gewijzigd. Het gaat hier om de categorieën afvalstoffen die zijn opgenomen in het Besluit stortverbod afvalstoffen. Indien er een hoogwaardiger verwijderingsmethode beschikbaar is, zal toepassing in de grond-, weg- en waterbouw verboden worden voor die categorieën. In het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen is in artikel 2, derde en vierde lid, een hiertoe strekkende regeling opgenomen.

Het bovenstaande houdt in dat op grond van het Ivb (na het in werking treden van dit besluit) en het Bouwstoffenbesluit voor enkele soorten afvalstoffen toepassing in werken weliswaar zal zijn toegestaan wat betreft het aspect bodem- en oppervlaktewaterenbescherming, maar dat op grond van het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen, artikel 2, derde en vierde lid, toepassing van die categorie van afvalstoffen verboden zal zijn vanuit het oogpunt van een doelmatige verwijdering. Als voorbeeld kan in dit verband worden genoemd onbewerkt bouw- en sloopafval, dat op grond van het Bouwstoffenbesluit zou mogen worden toegepast in werken, maar op grond van het Besluit stortverbod afvalstoffen (artikel 1, eerste lid, categorie 19) niet mag worden gestort of toegepast in werken, omdat op grond van de zogenaamde verwijderingsladder in artikel 10.1 van de Wet milieubeheer be- of verwerking van bouw- en sloopafval de voorkeur verdient.

b. Andere milieuaspecten dan bescherming van bodem en oppervlaktewateren en doelmatige verwijdering

In dit verband kunnen onder meer worden genoemd:

- luchtverontreiniging of stankhinder;

- visuele hinder;

- aspecten met betrekking tot milieugevaarlijke stoffen (zie: strategienotitie thema verspreiding, kamerstukken II, 1991/92, 22 767, nr. 1);

- aspecten met betrekking tot de volksgezondheid;

- stralingsgevaar en

- ketenbeheer.

De bovengenoemde aspecten vallen wel onder de oude redactie van categorie 28.3, onder c, maar niet onder de nieuwe redactie, zoals deze luidt na de wijziging van deze categorie op grond van dit besluit. In de nieuwe redactie is alleen rekening gehouden met het aspect bodem- en oppervlaktewaterenbescherming door van toepassing verklaring van het Bouwstoffenbesluit. Voor de andere milieuaspecten dan bodem- en oppervlaktewaterenbescherming kunnen voorschriften worden gesteld in het kader van andere wettelijke regelingen. Zo is met het oog op de volksgezondheid in het Asbestbesluit op grond van de Arbeidsomstandighedenwet het toepassen van asbest in bijvoorbeeld de wegenbouw verboden.

Overigens zal er bij het toepassen van afvalstoffen in de grond-, weg- en waterbouw overeenkomstig de voorschriften van het Bouwstoffenbesluit voor andere milieuaspecten dan bodem-en oppervlaktewaterenbescherming altijd een verantwoordelijkheid voor de toepasser blijven bestaan op grond van de zorgplichtartikelen in de milieuwetgeving. Zo zal bijvoorbeeld bij het toepassen van categorie 1-grond als afdeklaag in werken door de initiatiefnemer op grond van het zorgplichtartikel van de Wet milieugevaarlijke stoffen rekening moeten worden gehouden met eventuele risico’s voor mens en milieu.

3. Werkingssfeer van het besluit

De werkingssfeer van dit besluit wordt beperkt doordat hieronder niet de mogelijke toepassingen in werken vallen van afvalstoffen die niet als categorie 1- of categorie 2-bouwstof of bijzondere categorieën in de zin van het Bouwstoffenbesluit kunnen worden aangemerkt. Dergelijke toepassingen worden beschouwd als een inrichting als bedoeld in categorie 28.1, onder d, van bijlage I van het Ivb en zijn daardoor vergunningplichtig. Dit laatste geldt niet in de gevallen dat er een verbod van toepassing is om in werken toe te passen op grond van artikel 3 van het Besluit stortverbod afvalstoffen: dan is er geen vergunningplicht, maar een verbod op het toepassen.

Voorts kan categorie 28 van bijlage I van het Ivb alleen betrekking hebben op de toepassing van afvalstoffen als secundaire bouwstof. Indien secundaire bouwstoffen, die niet als afvalstof kunnen worden aangemerkt, worden toegepast, kan geen sprake zijn van een inrichting in de zin van categorie 28, zodat de uitzondering in categorie 28.3, onder c, (oud) en dit besluit niet van toepassing zijn. Wel bestaat de mogelijkheid dat in andere regelingen - bijvoorbeeld de provinciale milieuverordening voor gebieden, die speciale bescherming behoeven - regels worden gesteld omtrent de toepassing van secundaire bouwstoffen, die niet als afvalstof worden aangemerkt.

Verder dient nog te worden gewezen op de relatie die het besluit heeft tot het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen. De vrijstelling in artikel 2, eerste lid, onder b, van dat besluit blijft ongewijzigd: de vrijstelling zal blijven verwijzen naar categorie 28.3, onder c, van het Ivb.

Aangezien echter bedoelde categorie zelf gewijzigd is, zal ook genoemde vrijstelling van het stortverbod buiten inrichtingen voortaan een ander scala van toepassingen van afvalstoffen beslaan.

Ten slotte verdient het nog de aandacht dat de hierboven genoemde vrijstelling van het stortverbod buiten inrichtingen voor de gevallen van categorie 28.3, onder c, (nieuw) van het Ivb weer wordt ingeperkt door de stortverboden, die zijn opgenomen in het Besluit stortverbod afvalstoffen. Het zal bijvoorbeeld in het kader van het Bouwstoffenbesluit op grond van milieuhygiënische overwegingen toegestaan zijn om onbewerkt bouw- en sloopafval - mits voldaan wordt aan de eisen van dat besluit - toe te passen in werken, terwijl dit op grond van doelmatigheidsoverwegingen juist ongewenst is: dit laatste vloeit voort uit het Implementatieplan voor bouw- en sloopafval, waarin vastgelegd is dat voor onbewerkt bouw- en sloopafval een hoogwaardiger toepassing zal worden nagestreefd, namelijk bewerken in een sorteerinrichting en het daaruit afkomstige puingranulaat nuttig toepassen. Daarom is in het Besluit stortverbod afvalstoffen een verbod opgenomen om onbewerkt bouw- en sloopafval en andere categorieën afvalstoffen te storten of in werken toe te passen (behoudens enige vrijstellingen).

Het vorenstaande brengt met zich dat in het hierboven genoemde Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen is bepaald dat de vrijstelling in artikel 2, eerste lid, onder b, voor het geval dat categorie 28.3, onder c, (nieuw) van het Ivb van toepassing is, niet geldt voor de categorieën afvalstoffen, waarvoor het Besluit stortverbod afvalstoffen in werking is getreden (artikel 2, derde en vierde lid van het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen).

4. Schematische overzicht

De samenhang tussen de diverse regelingen, die betrekking hebben op of raken aan het toepassen van afvalstoffen als secundaire bouwstof en secundaire bouwstoffen die niet als afvalstof worden aangemerkt, in werken, is in het hieronder opgenomen schematische overzicht weergegeven.

5. Tijdstip van inwerkingtreding

Het tijdstip van in werking treden van artikel II van het besluit is afhankelijk van het volledig van kracht worden van het Bouwstoffenbesluit. De toetsing aan de thans in categorie 28.3, onder c, (oud) van bijlage I van het Ivb genoemde voorwaarden kan immers pas vervangen worden door de toetsing aan het Bouwstoffenbesluit op het moment dat de kwaliteitsverklaringen van het Bouwstoffenbesluit operationeel worden. Voorzien wordt dat met ingang van 1 januari 1998 het Bouwstoffenbesluit volledig in werking zal treden (met een overgangstermijn van zes maanden).

IV Artikelsgewijs

Artikel I

In dit artikel wordt onderdeel c van categorie 28.3 van bijlage I van het Ivb zodanig gewijzigd dat ook als gevaarlijke afvalstof aan te merken zeefzand onder deze categorie komt te vallen. Dit geldt echter alleen voor zeefzand waarvoor wat betreft pak’s de totale concentratie kleiner is dan een concentratiegrenswaarde van 100 mg/kg droge stof. Met de term ’totale concentratie’ wordt tot uitdrukking gebracht dat de concentratie van het totaal van de tien in deze wijziging met name genoemde pak’s kleiner is dan 100 mg/kg droge stof.

Artikel II

In het algemene deel van de toelichting is al opgemerkt dat de nieuwe redactie van onderdeel c van categorie 28.3 eerst in werking zal treden in 1998, wanneer het Bouwstoffenbesluit volledig in werking treedt.

In de aanhef van het nieuwe onderdeel c wordt thans aangesloten op het begrip werken, zoals dit omschreven is in het Bouwstoffenbesluit. Blijkens dezelfde aanhef gaat het hierbij om werken, waarin - al dan niet in combinatie met andere niet als afvalstof aan te merken bouwstoffen - afvalstoffen als bouwstof worden toegepast. Voor zover het de toegepaste afvalstoffen betreft, mogen dit op grond van het nieuwe onderdeel c alleen de onder 1° t/m 4° aangegeven categorieën van bouwstoffen zijn.

Daarnaast kunnen in hetzelfde werk diverse niet als afvalstof aan te merken bouwstoffen in een werk conform het Bouwstoffenbesluit worden toegepast: die toepassingen vallen alleen onder het Bouwstoffenbesluit en niet onder categorie c.

Zoals eerder reeds werd aangegeven, heeft de nieuwe categorie 28.3, onder c, door de algemene formulering betrekking op alle werken, die onder categorie 28.1, onder d, vallen. Dus niet alleen de werken in de grond-, weg- en waterbouw, waarop categorie 28.3, onder c, oud betrekking had, maar ook alle andere werken in de zin van het Bouwstoffenbesluit. In dit verband wordt opgemerkt dat door de verwijzing naar het Bouwstoffenbesluit de in dat besluit opgenomen hoeveelheidsgrenzen - in de artikelen 12 en 13 - van toepassing zijn: de in onderdeel b van categorie 28.3 opgenomen hoeveelheidsgrenzen zijn derhalve niet relevant voor onderdeel c.

Wellicht ten overvloede wordt er nog op gewezen dat ook de toelichting in het Ivb op categorie 28.3, onder c, oud niet meer relevant is door het vervallen van die categorie. Niet de tabel met gangbare toepassingen en de zogenaamde ’geautoriseerde documenten’ zijn criteria voor de vrijstelling van de vergunningplicht, maar het feit of de toepassingen op grond van het Bouwstoffenbesluit zijn toegestaan.

Categorie 28.6 van bijlage I is niet gewijzigd in dit besluit. Deze categorie houdt slechts een toedeling van bevoegdheid in, die afwijkt van de hoofdregel dat voor inrichtingen burgemeester en wethouders worden aangemerkt als bevoegd gezag. Voor het toepassen van afvalstoffen in werken, zoals omschreven in categorie 28.6 - dit zijn erfverhardingen, slootdempingen e.d., alsmede werken in de grond-, weg- en waterbouw met van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen, die niet vallen onder het Bouwstoffenbesluit - blijven als bevoegd gezag aangewezen gedeputeerde staten. Aan deze instanties zal dus voor elk voorgenomen werk met afvalstoffen, die niet onder het Bouwstoffenbesluit vallen, een vergunning op grond van de Wet milieubeheer moeten worden aangevraagd. Dit zal naar verwachting overigens zelden voorkomen, omdat in de praktijk bijna alle toepassingen van afvalstoffen in werken betrekking hebben op granulaire en steenachtige materialen, die onder het Bouwstoffenbesluit vallen. Indien het een vergunningaanvraag op grond van de Wet milieubeheer betreft, zal per geval worden beoordeeld of de toepassing van de betreffende afvalstoffen in een werk conform hoofdstuk 8 van de Wet milieubeheer kan worden verleend.

De consequentie van het bestaan van twee juridische kaders voor het toepassen van afvalstoffen in werken is dat het bevoegd gezag niet hetzelfde is: voor het Bouwstoffenbesluit is dit de gemeente, terwijl voor andere op grond van de Wet milieubeheer vergunningplichtige gevallen op grond van categorie 28.6 van bijlage I van het Ivb de provincie is aangewezen.

Artikel III

In dit artikel is de verwijzing in artikel 3 van het Besluit stortverbod afvalstoffen naar categorie 28.1, onder d, van bijlage I van het Ivb geheel in overeenstemming gebracht met de in het Ivb opgenomen terminologie.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Naar boven