Besluit adviescommissie arbeidskostenontwikkeling gesubsidieerde sectoren Justitie

23 april 1996.

De Minister van Justitie,

In overeenstemming met de werkgeversorganisaties, De Stichting Reclassering Nederland, de Werkgeversvereniging van de Buro’s voor Rechtshulp, de Werkgeversvereniging Raden voor Rechtsbijstand en de Vereniging van Ondernemingen in de Gepremieerde en Gesubsidieerde sector;

Overwegende dat het wenselijk is een commissie in te stellen die adviseert inzake geschillen die zich voordoen in het overleg over de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling in de sectoren op het terrein van Justitie;

Besluit:

Begripsomschrijving

Artikel 1

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

a) De minister: De minister van Justitie

b) werkgeversorganisaties: werkgeversorganisaties die betrokken zijn bij het arbeidskostenoverlegmodel

c) de vier werkgeversorganisaties: De Stichting Reclassering Nederland, de Werkgeversvereniging van de Buro’s voor Rechtshulp, de Werkgeversvereniging Raden voor Rechtsbijstand en de Vereniging van Ondernemingen in de Gepremieerde en Gesubsidieerde sector.

d) Justitie-overleg: het overleg tussen de minister en de werkgeversorganisaties, al dan niet gezamenlijk, over de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling.

Taak en samenstelling van de commissie

Artikel 2

Er is een commissie die tot taak heeft te adviseren in geschillen die zich voordoen in het overleg tussen de minister en werkgeversorganisaties met betrekking tot de vaststelling van de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling in de sectoren op het terrein van het ministerie van Justitie.

Artikel 3

1. De commissie is gevestigd te ’s-Gravenhage.

2. De commissie bestaat uit:

a. een voorzitter, lid;

b. een plaatsvervangend voorzitter

c. twee leden; en

d. twee plaatsvervangende leden.

3. De leden worden benoemd voor een tijdvak van 4 jaar. Herbenoeming is mogelijk.

4. De onafhankelijke voorzitter en plaatsvervangend voorzitter worden benoemd door de minister in overeenstemming met de werkgeversorganisaties.

5. De minister benoemt daarnaast een lid en een plaatsvervangend lid.

6. De minister benoemt, op voordracht van de werkgeversorganisaties, een lid en een plaatsvervangend lid.

Secretariaat

Artikel 4

Het secretariaat van de commissie berust bij de Stichting Centrum voor arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel te ’s-Gravenhage.

Werkwijze

Artikel 5

1. De commissie treedt op in een samenstelling van drie leden: de voorzitter of zijn plaatsvervanger, een lid als bedoeld in artikel 3, vijfde lid, en een lid als bedoeld in artikel 3, zesde lid.

2. De leden en de secretaris die bij uitoefening van hun taak de beschikking krijgen over gegevens waarvan zij het vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden, zijn voorzover voor hen niet reeds uit hoofde van ambt beroep of wettelijk voorschrift tot geheimhouding daarvan behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hen tot bekendmaking verplicht of uit hun taak de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.

Artikel 6

De commissie stelt een reglement omtrent haar werkwijze vast. Het reglement wordt ondertekend door de voorzitter en de secretaris van de commissie.

Artikel 7

De leden van de commissie ontvangen een vacatiegeld dan wel vaste beloning, alsmede een vergoeding voor reis- en verblijfskosten volgens de regelen voor dienstreizen die gelden voor rijksambtenaren.

Kennisgeving en reflectieperiode

Artikel 8

1. Kennisgeving dat een geschil is ontstaan wordt schriftelijk gedaan aan de commissie door de minister danwel door één of meerdere werkgeversorganisaties.

2. De kennisgeving wordt door degene die de kennisgeving heeft gedaan in afschrift gezonden aan de vier werkgeversorganisaties en aan de minister.

3. De minister of een door hem aan te wijzen plaatsvervanger is voorzitter van het Justitie-overleg. Deze schrijft binnen 7 dagen nadat hij de kennisgeving heeft ontvangen een nieuwe vergadering uit met de direkt bij het geschil betrokken werkgeversorganisatie(s) om te bezien of het overleg alsnog zal worden voortgezet. Indien de direct bij het geschil betrokken partijen aanstonds van oordeel zijn dat nieuw overleg geen zin heeft, blijft de tweede volzin buiten toepassing.

Adviesaanvraag

Artikel 9

1. Indien besloten wordt het Justitie-overleg niet voort te zetten, wordt binnen 72 uur schriftelijk en met redenen omkleed advies gevraagd aan de commissie.

2. Advies kan worden gevraagd door de minister, door ieder van de werkgeversorganisaties afzonderlijk, alsmede door de minister en/of de werkgeversorganisaties gezamenlijk.

3. De commissie hoort de minister en de direkt bij het geschil betrokken werkgeversorganisatie(s) in elkaars aanwezigheid.

Inhoud van het advies

Artikel 10

1. Het advies van de commissie heeft zoveel mogelijk betrekking op het geheel van de overheidsbijdrage aan de arbeidskostenontwikkeling, resulterend in een advies over de redelijk geachte overheidsbijdrage.

2. Het advies kan daarbij ingaan op zowel de gevolgde procedures als op de inhoud van de gewisselde argumenten.

3. Het advies wordt zo mogelijk unaniem vastgesteld. In het advies wordt geen minderheidsstandpunt opgenomen en het bevat in ieder geval:

a. de namen van degenen die advies hebben gevraagd;

b. een overzicht van de standpunten van alle direct bij de adviesaanvraag betrokkenen over het onderwerp en de inhoud van het geschil;

c. de conclusie van het advies en de motivering.

Artikel 11

Wanneer het geschil een onderwerp betreft dat meerdere werkgeversorga-nisaties aangaat worden de standpunten van deze werkgeversorganisaties bij het advies betrokken.

Artikel 12

Het advies wordt gedagtekend en ondertekend door de voorzitter van de commissie en de secretaris.

Artikel 13

De voorzitter van de commissie draagt ervoor zorg dat het advies binnen vier weken nadat de adviesaanvraag is ontvangen aan degenen die direkt betrokken zijn bij het geschil ter kennis wordt gebracht.

Artikel 14

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 maart 1996.

Artikel 15

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit adviescommissie arbeidskostenontwikkeling gesubsidieerde sectoren Justitie.

Dit besluit en de toelichting daarop zal in de Staatscourant worden geplaatst. Afschrift van dit besluit zal worden gezonden aan de Algemene Rekenkamer.


’s-Gravenhage, 23 april 1996. De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager.

Toelichting

Algemeen

In de brief, met bijlagen, van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 2 mei 1994 (Kamerstukken II 1993/1994, 23 723, nr. 1) zijn de doelstellingen en uitgangspunten van het daar genoemde post-WAGGS-model verwoord. Daarmee fungeert deze brief ook als uitgangspunt voor de adviescommissie.

In dezelfde brief zijn de hoofdlijnen neergelegd voor het inwinnen van een onafhankelijk advies indien partijen er bij het overleg over de hoogte van de overheidsbijdrage zelf niet uitkomen (pag. 6-8). Het onderhavige besluit behelst de instelling van een adviescommissie en bevat verder de procedure die bij het inwinnen van het advies wordt doorlopen. Het in te winnen advies is geen van de gevallen bindend voor hetzij de overheid, hetzij de betrokken werkgeversorganisatie(s). Het besluit is in overeenstemming met de Stichting Reclassering Nederland, de Werkgeversvereniging van de Buro’s voor Rechtshulp, de Werkgeversvereniging Raden voor Rechtsbijstand en de Vereniging van Ondernemingen in de Gepremieerde en Gesubsidieerde sector tot stand gekomen. Eventuele wijzigingen zullen via dezelfde procedure tot stand komen. De reikwijdte beslaat de Justitie-sectoren waarin het Post-WAGGS-model wordt gehanteerd en betreft voornamelijk die sectoren die op 31 december 1994 onder de WAGGS vielen.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Onderdeel d van dit artikel laat de minister nadrukkelijk de mogelijkheid om met de gezamenlijke werkgeversorganisaties overleg te voeren, dan wel met de afzonderlijke werkgeversorganisaties.

Artikel 3

In dit artikel wordt de samenstelling van de adviescommissie geregeld. De commissie bestaat uit zes leden. De leden worden benoemd door de Minister van Justitie, waarvan 2 op voordracht van de werkgeversorganisaties De Stichting Reclassering Nederland, de Werkgeversvereniging van de Buro’s voor Rechtshulp, de Werkgeversvereniging Raden voor Rechtsbijstand en Vereniging van Ondernemingen in de Gepremieerde en Gesubsidieerde sector, en de voorzitter en plaatsvervangend voorzitter in overeenstemming met deze vier werkgeversorganisaties. Een onafhankelijk voorzitter is van belang om het vertrouwen in de commissie bij partijen zo groot mogelijk te doen zijn.

Artikel 4

Een onafhankelijk secretariaat dat de adviescommissie ter zijde staat, draagt bij aan de doelstelling van onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Het draagt er zorg voor de dat benodigde secretariële en administratieve ondersteuning wordt geboden. De rol van het secretariaat brengt met zich dat pré-adviezen worden opgesteld en dat verantwoordelijkheid voor het algehele procesbeheer wordt gedragen. Ook de documentaire informatievoorziening en archivering behoren tot de taken van het secretariaat. Indien de minister daartoe opdracht verstrekt, zal het secretariaat, in voorkomende gevallen, ook activiteiten verrichten op het terrein van de pers- en publieksvoor-

lichting. Deze zullen slechts plaatshebben mede na goed overleg met de betrokken werkgeversorganisaties.

Artikel 5

De commissie treedt bij de behandeling van een geschil op in een samenstelling van drie personen, onder wie de voorzitter of zijn plaatsvervanger, en van beide zijden een (plv.) lid.

De in het tweede lid opgenomen geheimhoudingsplicht is voor een dergelijke commissie gebruikelijk.

Artikel 6

De adviescommissie stelt regels vast met betrekking tot haar werkwijze. Bij deze regels moet vooral gedacht worden aan ’huishoudelijke’ afspraken met betrekking tot de voorbereiding van de hoorzitting, de gang van zaken tijdens de hoorzitting, de wijze van (eventueel) inschakelen van deskundigen enz.

Artikel 8

Dit artikel handelt over de aanloopfase van de adviesaanvraag. Deze fase volgt op de overlegvergadering tussen minister en werkgeversorganisaties. Op het moment dat één der partijen, zijnde de minister of één of meerdere werkgevers-organisaties, na de overlegvergadering van mening is dat een geschil is ontstaan, wordt dit schriftelijk aan de voorzitter van de vereniging respectievelijk de Minister van Justitie medegedeeld. Nadat deze kennisgeving door de voorzitter van het overleg is ontvangen, schrijft deze binnen zeven dagen een nieuwe overlegvergadering uit. De voorzitter van de adviescommissie wordt hiervan op de hoogte gesteld.

Deze periode van zeven dagen dient

er voor om partijen de gelegenheid te geven een finale afweging te maken over de voorliggende keuze; verder overleg voeren of het aanvragen van een advies bij de adviescommissie. De periode van zeven dagen blijkt in de praktijk van advies- en arbitragecommissies een belangrijke functie te vervullen. In deze periode kunnen partijen tot een laatste afweging komen en wordt de druk op het overleg aanzienlijk opgevoerd. Een moment van reflectie is daarbij zeer nuttig gebleken. Ook biedt deze periode gelegenheid om informeel, hetzij door de voorzitter dan wel door de secretaris, te pogen tot een oplossing van het geschil te komen. Daarmee zou een adviesprocedure achterwege kunnen blijven. Deze bemiddelingsperiode is van belang om de partijen van het effect van een advies-

procedure te overtuigen en de laatste mogelijkheden voor het bereiken van overeenstemming uitputtend te bestuderen. In de vergadering die vervolgens plaats heeft, bespreken partijen de kansen die nog resten om tot overeenstemming te geraken. Blijkt een gang naar de adviescommissie de enige mogelijke, dan wordt binnen 72 uur na deze vergadering schriftelijk advies gevraagd aan de commissie. Om onnodig tijdverlies tegen te gaan is de mogelijkheid geopend om de reflectieperiode over te slaan indien partijen aanstonds concluderen dat verder overleg geen zin heeft.

Artikel 9

Dit artikel gaat over de feitelijke adviesaanvraag. Advies kan worden gevraagd door de minister alsmede door één of meerdere werkgeversorganisaties danwel door beiden gezamenlijk.

De grond voor het openen van de mogelijkheid dat de werkgevers-

organisaties afzonderlijk danwel gezamenlijk advies kunnen aanvragen is gelegen in de specifieke wensen en eisen die een bepaalde sector ten aanzien van de kostenontwikkeling van de arbeidsvoorwaarden kan of kunnen hebben. Daarmee wordt niet uitgesloten dat het advies van de adviescommissie de verschillende aanvragen van de werkgeversorganisaties, onder erkenning van de specifieke problematiek, gezamenlijk behandelt.

Om een maximale uitwisseling van standpunten te bereiken is bepaald dat de commissie partijen hoort in elkaars aanwezigheid.

Artikel 10 t/m 12

Artikel 10 ziet op de inhoud van het advies. Het advies kan betrekking hebben zowel op de gevolgde procedures als op de inhoud van de gewisselde argumenten. Daarmee worden naast inhoudelijke eisen ook procedurele eisen aan het voeren van het overleg gesteld zoals de algemeen geaccepteerde criteria van open en reëel overleg. Het advies zal zoveel als mogelijk betrekking hebben op het geheel van de overheidsbijdrage aan de arbeidskostenontwikkeling. Daarbij kan veronder-

steld worden dat de commissie bij het advies over de totale overheidsbijdrage zich mede zal baseren op een oordeel over de samenstellende delen van de overheidsbijdrage zoals die beschreven staan in de brief, aangehaald in het algemeen deel van de Toelichting van dit reglement. Het resultaat daarvan is een advies dat, naast de eerder genoemde criteria, voldoet aan de eis dat de overheidsbijdrage het werkgevers mogelijk maakt te komen tot een arbeidsmarktconforme cao.

Het artikel bevat voorts de bepaling dat het advies indien maar enigszins mogelijk unaniem moet zijn.

Alles moet erop gericht zijn dat de leden gezamenlijk tot een advies komen; de mogelijkheid van een minderheidsstandpunt in het advies zou daaraan afbreuk kunnen doen en is dan ook uitgesloten in artikel 10 lid 3.

Het artikel dat bepaalt wat het advies moet inhouden, bevat een minimum aan eisen waaraan het advies moet voldoen. Onderdeel daarvan zijn onder meer de namen van de overlegdeelnemers die het advies hebben aangevraagd, een overzicht van het onderwerp en de inhoud van het geschil volgens alle deelnemers aan het overleg en ten slotte het eigenlijke advies en de daaraan ten grondslag liggende argumentatie.

Het advies wordt ondertekend door de voorzitter en de secretaris.

Artikel 13

De voorzitter draagt er zorg voor dat het advies in de regel binnen vier weken na ontvangst van de adviesaanvraag wordt uitgebracht. Er kunnen echter zwaarwegende redenen zijn om af te wijken van die termijn. Partijen zullen van deze redenen door de voorzitter van de commissie op de hoogte worden gesteld.

In meergenoemde brief van 2 mei 1994 is reeds aangegeven dat ’tenzij partijen gezamenlijk anders besluiten, de advisering een vertrouwelijk karakter moet dragen en zich strikt moet richten op werkgevers en overheid teneinde te voorkomen dat het uitgebrachte advies als bodem gaat functioneren in het CAO-overleg’.

Naar boven