Vaststelling rekenpremies z.w. en wachtgeldfondsen

21 december 1995

nr. SV/AVF/95/5673

Directie Sociale Verzekeringen

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

handelend in overeenstemming met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Defensie;

Gelet op de artikelen 9, vierde lid, en 29, achtste lid, van de Algemene Ouderdomswet, de artikelen 19, vierde lid, en 37b, vijfde lid, van de Algemene Weduwen- en Wezenwet, artikel 41a, tweede lid, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, artikel 55, derde lid, van de Algemene bijstandswet, artikel 10, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers, artikel 10, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artikel 6, tweede lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, artikel 85, derde lid, van de Werkloosheidswet, artikel 61, eerste lid, van de Ziektewet, artikel 19a, tweede lid, van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, artikel 36, derde lid, van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945, artikel 32, derde lid, van de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers, artikel 43, derde lid, van de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet en artikel 26, derde lid, van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945;

Besluit:

Artikel 1

Voor de toepassing van de artikelen 9, derde lid, en 29, zevende lid, van de Algemene Ouderdoms-wet, de artikelen 19, derde lid, en 37b, vierde lid, van de Algemene Weduwen-en Wezenwet, artikel 41a, eerste lid, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, artikel 55, eerste lid, van de Algemene bijstandswet, artikel 10, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers, artikel 10, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artikel 6, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, artikel 85, derde lid, van de Werkloosheidswet, artikel 61, eerste lid, van de Ziektewet, artikel 19a, eerste lid, van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, artikel 36, eerste lid, van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945, artikel 32, eerste lid, van de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers, artikel 43, eerste lid, van de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet en artikel 26, eerste lid, van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 wordt het deel van de premie op grond van de Werkloosheids-wet dat ten gunste komt van het wachtgeldfonds, vastgesteld op een gemiddeld percentage van 0, 50 voor het deel dat door de werknemer is verschuldigd en de premie op grond van de Ziektewet vastgesteld op een gemiddeld percentage van 1,00 voor het deel dat door de werknemer is verschuldigd.

Artikel 2

Voor de toepassing van artikel 85, derde lid, van de Werkloosheidswet wordt de in dat lid bedoelde vervangende premie vastgesteld op 1,00%.

Artikel 3

Voor de toepassing van artikel 61, eerste lid, van de Ziektewet wordt de premie op grond van de Ziektewet vastgesteld op een gemiddeld percentage van 1,00 voor het deel dat door de werknemer is verschuldigd en op een gemiddeld percentage van 1,90 voor het deel dat door de werkgever is verschuldigd.

Artikel 4

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 1996.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 21 december 1995.

de Staatssecretaris voornoemd,

R.L.O. Linschoten.

Toelichting

Op grond van de in de aanhef van dit besluit genoemde wetsbepalingen dient bij ministeriële regeling een gemiddeld premiepercentage te worden vastgesteld voor het deel van de premie op grond van de Werkloosheidswet (WW) dat ten gunste komt van het wachtgeldfonds en voor de premie op grond van de Ziektewet (ZW) (de zgn. rekenpremies). Deze rekenpremies worden gehanteerd bij de berekening van de sociale zekerheidsuitkeringen die gekoppeld zijn aan het netto minimumloon, van de op een aantal uitkeringen en pensioenen in te houden vereveningsbijdrage, van de verschuldigde (werkgevers- en werknemers) premies over een uitkering op grond van de werknemersverzekeringen en van de grondslag waarover overhevelingstoeslag, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet aanpassing uitkeringsregelingen overheveling opslagpremies wordt berekend. Aangezien de premiepercentages voor het deel van de premie op grond van de WW dat ten gunste komt van het wachtgeldfonds en voor de premie op grond van de ZW per bedrijfstak of per risicogroep binnen de bedrijfstak verschillen, is, teneinde inhoudingen en als gevolg daarvan verschillen in netto uitkeringen te voorkomen, vaststelling van een gemiddeld premiepercentage voor deze wetten nodig. De vaststelling van deze gemiddelde premiepercentages dient te geschieden met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels. Deze rekenregels zijn neergelegd in het Besluit vaststelling rekenpremies Ziektewet en wachtgeldfondsen.

Op grond van dit besluit wordt voor beide rekenpremies een berekeningswijze gehanteerd die een weging inhoudt van de bedrijfstakspecifieke premiepercentages met zo recent mogelijke verzekerde loonsommen. Daarbij wordt voor de vaststelling van de premie voor het komende jaar een gewogen gemiddelde van de premiepercentages van het lopende kalenderjaar gehanteerd.

Volgens de in het Besluit vaststelling rekenpremies Ziektewet en wachtgeldfondsen neergelegde regels zou de rekenpremie ZW en WW voor 1996 moeten worden gebaseerd op het gemiddelde van de ZW-premies, respectievelijk wachtgeldpremies van 1995. Nu ingevolge het Besluit van 29 december 1995, Stb. 1995, Nr. 697, de rekenpremie wachtgeldfondsen voor het jaar 1996 gebaseerd dient te worden op het gewogen gemiddelde van de wachtgeldpremies, zoals deze, in verband met de verlenging van de wachtgeldperiode van acht naar dertien weken, voor het jaar 1996 voor alle bedrijfstakken worden vastgesteld, dient de rekenpremie wachtgeldfondsen per 1 januari 1996 te worden gewijzigd. Dit geldt zowel voor het premie-aandeel dat ten laste komt van werkgevers als voor het aandeel dat ten laste komt van werknemers. De totale werkgevers- en werknemerspremie voor de WW, welke ten gunste komt van het wachtgeldfonds is voor het jaar 1996 bepaalt op 1,00%. Het gemiddelde werknemersaandeel in de premie voor de wachtgeldfondsen bedraagt, gelet op artikel 81, tweede lid, van de WW, 0,5%.

Aangezien het wetsvoorstel loondoorbetalingsplicht bij ziekte (Kamerstukken II, 1995/96, 24 439) op 1 januari 1996 nog niet in werking is getreden, dient tevens het gemiddelde premie-percentage voor de ZW te worden vastgesteld. De toepassing van het Besluit vaststelling rekenpremies ZW en wachtgeldfondsen leidt ertoe dat het deel van de premie ZW, dat ten laste komt van de werkgever wordt vastgesteld op 1,90% en het deel van de premie ZW, dat ten laste komt van de werknemer op 1,00%.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
R.L.O. Linschoten.

Naar boven