Agrarische Sectoren

inzake aanvullingsfonds bij ziekte 1996

Verbindendverklaring CAO-bepalingen

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST AGRARISCHE SECTOREN INZAKE AANVULLINGSFONDS BIJ ZIEKTE

8432

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelezen het verzoek van het Landbouwschap namens de in het aanhangsel bij dit besluit genoemde partijen bij de collectieve arbeidsovereenkomst Agrarische Sectoren inzake aanvullingsfonds bij ziekte, strekkende tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;

Overwegende,

dat in november 1993 overleg met de Verzekeringskamer heeft plaatsgevonden over de vraag of de Stichting Aanvullingsfonds ZW- en WAO-uitkeringen (hierna aan te duiden als SAZAS) al dan niet is te zien als een verzekeraar in de zin van de Wet Toezicht Verzekeringsbedrijf (WTV). Mede op basis van de conclusie van dit overleg – welke dezerzijds aldus is begrepen dat (tijdige) algemeen verbindendverklaring van de SAZAS-cao geen strijd oplevert met de WTV – zijn bepalingen van de SAZAS-cao voor de eerste maal algemeen verbindend verklaard bij besluit van 29 december 1993;

dat de Verzekeringskamer bij brief van 23 december 1994 is teruggekomen op haar eerdere opstelling. Blijkens deze brief tendeert het standpunt van de Verzekeringskamer er thans naar dat de WTV 1993 van toepassing is op SAZAS en de SAZAS-regeling. Vervolgens heeft de Verzekeringskamer bij brief van 8 november 1995 o.a. te kennen gegeven nog met SAZAS in discussie te zijn over het karakter van de door SAZAS uitgevoerde regeling. Door de Verzekeringskamer wordt niet uitgesloten dat dit zal leiden tot een – voor beroep en bezwaar vatbare – formele beslissing van de Verzekeringskamer dat SAZAS het verzekeringsbedrijf uitoefent. Voorts is in de brief van 8 november 1995 aangegeven dat in afwachting van de uitkomst van de discussie met SAZAS, de Verzekeringskamer er geen bezwaar tegen heeft dat per 1 januari 1996 alvast de gevraagde algemeen verbindendverklaring van bepalingen van de SAZAS-cao wordt verleend;

dat van het onderhavig verzoek tot algemeen verbindendverklaring mededeling is gedaan in de Nederlandse Staatscourant en dat naar aanleiding van dit verzoek geen schriftelijke bezwaren zijn ingebracht;

dat de SAZAS-cao op 1 januari 1996 in werking treedt;

dat de bepalingen van deze cao gelden voor een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame personen;

dat gelet op het vorenstaande en daarbij tevens in ogenschouw nemend dat de SAZAS-cao naar verwachting op afzienbare termijn gewijzigd zal moeten worden als gevolg van de voorziene inwerkingtreding van de Wet Uitkering loondoorbetalingsplicht bij ziekte, het naar het oordeel van ondergetekende in de rede ligt om het onderhavige verzoek tot algemeen verbindend verklaring in te willigen, maar daarbij de duur van het besluit in de tijd te beperken tot 1 juni 1996 of zoveel eerder de Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte in werking treedt;

dat ondergetekende er voorts van uitgaat dat door cao-partijen op een reële wijze invulling zal worden gegeven aan de in het Ontheffings- en Herintredingsreglement geboden ontheffingsmogelijkheid;

dat ondergetekende er tot slot aan hecht nog op te merken dat de procedure met betrekking tot een volgend verzoek tot algemeen verbindendverklaring van (gewijzigde) bepalingen van de SAZAS-cao niet eerder zal worden afgerond dan nadat ondergetekende van de Verzekeringskamer een afgewogen eindoordeel heeft ontvangen betreffende de eventuele toepasselijkheid van de WTV 1993 op SAZAS en de SAZAS-regeling;

Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten;

Besluit:

I. Trekt in zijn besluit van 10 mei 1995 (Stcrt. 1995, nr. 93), voor zover daarin werd overgegaan tot het algemeen verbindendverklaren van bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Agrarische sectoren inzake aanvullingsfonds bij ziekte, zulks met inachtneming van hetgeen onder IV en V is bepaald;

II. Verklaart algemeen verbindend tot en met 31 mei 1996, of zoveel eerder de Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte in werking treedt, de navolgende bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Agrarische sectoren inzake aanvullingsfonds bij ziekte alsmede de daarbij behorende statuten en reglementen van de Stichting Aanvullingsfonds ZW- en WAO-uitkeringen Agrarische Sectoren, zulks met inachtneming van hetgeen onder III, IV en V is bepaald:

HOOFDSTUK 1. WERKINGSSFEER, BEGRIPPEN EN DE DIVERSE GROEPEN UITKERINGSGERECHTIGDEN

Artikel 1 Werkingssfeer

Deze cao heeft betrekking op de navolgende bedrijfssectoren, organisaties en/of ondernemingen:

  • de landbouw;

  • de tuinbouw;

  • het bloembollenbedrijf;

  • de boomkwekerij;

  • de land- en tuinbouwwerktuigen exploiterende ondernemingen;

  • de bedrijfsverzorgingsdiensten voor land- en tuinbouw;

  • het veen- en turfstrooiselbedrijf;

  • ondernemingen en/of organisaties, die op vrijwillige basis aan de regelingen deelnemen onder door het bestuur nader te stellen voorwaarden.

Artikel 2 Diverse begrippen

In deze cao wordt verstaan onder:

  • a. „Landbouwonderneming": een onderneming, waarin de akkerbouw, de weidebouw, de veehouderij, hetzij een combinatie van deze wordt uitgeoefend.

  • Onder veehouderij wordt in deze cao mede verstaan de melkproduktie, de verzorging, de fokkerij, de mesterij van koeien, kalveren, stieren, ossen, varkens, paarden, schapen, geiten, bokken, knaagdieren en pelsdieren, hetzij enige vorm van pluimveehouderij – waaronder begrepen de pluimveefokkerij, de vermeerdering van broedeieren, de kuikenbroederij, de opfokkerij, de legpluimveehouderij, de pluimveemesterij, de eendenhouderij, de kalkoenhouderij –, al dan niet in samenhang met handel en/of export, alsmede aanverwante werkzaamheden in dienst van de onderneming, hetzij een combinatie van deze, tenzij in de betreffende onderneming een andere cao geldend is.

  • Een onderneming, waarin griend-, riet- en/of biezencultuur wordt uitgeoefend, hieronder te verstaan het telen, oogsten en/of voor de handel gereed maken, wordt eveneens als „Landbouwonderneming" aangemerkt.

  • b. „Tuinbouwonderneming": een onderneming waarin de groenteteelt (inclusief groenteplantenteelt), de bloementeelt, de potplantenteelt, de fruitteelt, de kruidenteelt, de aardbeienplantenteelt, de champignonteelt of buiten Noord- en Zuid-Holland de bloembollenteelt, hetzij een combinatie van deze wordt uitgeoefend;

  • c. „Bloembollenbedrijf": een onderneming, gevestigd in de provincie Noord- of Zuid-Holland, waarin de teelt en/of de binnen- en/of buitenlandse afzet van bloembollen wordt uitgeoefend;

  • d. „Boomkwekerij": een onderneming waarin de teelt en/of export van boomkwekerijprodukten wordt uitgeoefend;

  • e. „Land- en tuinbouwwerktuigen exploiterende onderneming": een onderneming, waarin de werkzaamheden bestaan in het met machines en/of werktuigen voor derden, waaronder voor coöperaties mede wordt verstaan de eigen leden, verrichten van plant-, zaai- en verplegingswerkzaamheden, oogstwerkzaamheden, oogstbewerkingswerkzaamheden, grond- en aanverwante werkzaamheden ten behoeve van de agrarische sector (hieronder mede te verstaan het schoonmaken van sloten, het leggen en schoonspuiten van draineerbuizen, het zandzuigen ten behoeve van bloembollenbedrijven en het grondstomen) en/of het verhuren van machines voor deze werkzaamheden;

  • f. „Bedrijfsverzorgingsdiensten": een vereniging van agrarische ondernemers, welke zich ten doel stelt om de leden in geval van arbeidsongeschiktheid, vakantie of anderszins, hulp te verlenen bij de op hun bedrijven te verrichten werkzaamheden;

  • g. „Veen- en/of turfstrooiselonderneming": een onderneming die zich bezighoudt met de vervaardiging van turf, turfstrooisel en/of veenprodukten die een grondverbeterende werking hebben.

  • i. „Onderneming": een werkgever die werkzaamheden doet verrichten als bedoeld in de voorgaande leden a t/m g van dit artikel.

  • j. „kleine werkgever": de natuurlijke persoon of rechtspersoon die een onderneming drijft, zoals omschreven in a t/m g, en in een kalenderjaar aan de werknemers die tot hem in dienstbetrekking stonden, tezamen minder loon heeft betaald dan vijftien maal de gemiddelde loonsom per werknemer, zoals vermeld in artikel 29 lid 5 van de Ziektewet;

  • k. „grote werkgever": de natuurlijke persoon of rechtspersoon die een onderneming drijft, zoals omschreven in a t/m g, en in een kalenderjaar aan de werknemers die tot hem in dienstbetrekking stonden, tezamen loon heeft betaald dat gelijk is aan of meer is dan vijftien maal de gemiddelde loonsom per werknemer, zoals vermeld in artikel 29 lid 5 van de Ziektewet.

  • l. SAZAS: de stichting genoemd in artikel 15.

Artikel 3 Werknemers

In deze cao wordt verstaan onder „werknemer":

  • a. degene die met een werkgever, als bedoeld in artikel 2 onder j. krachtens een overeenkomst tot het verrichten van arbeid persoonlijk een arbeidsverhouding heeft, voor zover op deze arbeidsverhouding verzekeringsplicht voor de sociale werknemersverzekeringen van toepassing is,

  • b. degene die met een werkgever, als bedoeld in artikel 2 onder k. krachtens een overeenkomst tot het verrichten van arbeid persoonlijk een arbeidsverhouding heeft, voor zover op deze arbeidsverhouding verzekeringsplicht voor de sociale werknemersverzekeringen van toepassing is,

  • c. zij die aansluitend aan een arbeidsverhouding als bedoeld onder a. of b, recht hebben op een uitkering ingevolge de Ziektewet, Werkloosheidswet of Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering voor de duur van dat recht.

HOOFDSTUK 2. BEPALINGEN VOOR WERKNEMERS IN DIENST VAN KLEINE WERKGEVERS

Artikel 4 Kleine werkgever

  • 1. De kleine werkgever is verplicht tot deelname in de regeling van SAZAS ten behoeve van de werknemer als bedoeld in artikel 3 sub a.

  • 2. Deze regeling omvat de onderdelen zoals vermeld in de artikelen 5 tot en met 12.

  • 3. Nadere regels met betrekking tot de in de artikelen 5 tot en met 12 genoemde regeling worden door SAZAS bepaald.

  • 4. Aan de kleine werkgever wordt op diens verzoek ontheffing verleend van het bepaalde in lid 1 overeenkomstig het bepaalde in het ontheffings- en herintredingsreglement.

  • 5. De kleine werkgever kan op diens verzoek herintreden overeenkomstig het bepaalde in het ontheffings- en herintredingsreglement, en met inachtneming van het in artikel 16 lid 8 vermelde afwijkende heffingspercentage.

  • 6. Het ontheffings- en herintredingsreglement wordt geacht onderdeel van deze cao uit te maken (zie bijlage VI).

Artikel 5 Aanvulling eerste ziektejaar

  • 1.

    • a. Vanaf de derde week van de ongeschiktheid tot werken wegens ziekte als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet, wordt het ziekengeld dat de werknemer bedoeld in artikel 3 sub a, krachtens artikel 29 van de Ziektewet ontvangt, tot 100% van het dagloon van de werknemer aangevuld.

    • b. Over de tweede week van de ongeschiktheid tot werken wegens ziekte als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet, ontvangt de werknemer als bedoeld in artikel 3 sub a een uitkering ter hoogte van 100% van het dagloon van de werknemer.

  • 2. Ingeval de grote werkgever overeenkomstig artikel 13 deelneemt aan SAZAS ontvangt de werknemer bedoeld in artikel 3 sub b, de in lid 1 genoemde aanvulling van het ziekengeld vanaf de zevende week.

  • 3. Ingeval de grote werkgever overeenkomstig artikel 13 lid 2 kiest voor een periode van een week eigen risico, geldt naast de in lid 2 genoemde aanvulling het volgende.

  • Over de tweede tot en met de zesde week van de ongeschiktheid tot werken wegens ziekte als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet, ontvangt de werknemer als bedoeld in artikel 3 sub b een uitkering ter hoogte van 100% van het dagloon van de werknemer.

Artikel 6 Ziekengeld van jeugdigen

Voor de werknemer bedoeld in artikel 3 sub a, wiens ziekengeld wordt berekend naar een dagloon, dat gebaseerd is op een krachtens een collectieve arbeidsovereenkomst of loonregeling geldend jeugdloon wordt, indien krachtens die collectieve arbeidsovereenkomst of loonregeling het loon behoort te worden gewijzigd ingeval van een leeftijdswijziging, de uitkering – voor zoveel nodig – verhoogd met ingang van de dag waarop krachtens de collectieve arbeidsovereenkomst of loonregeling recht bestaat op de bedoelde loonsverhoging.

Artikel 7 Vakantie-uitkering

De werknemer bedoeld in artikel 3 sub a, die op basis van de op hem van toepassing zijnde cao of loonregeling, recht heeft op vakantie-toeslag wordt bij ongeschiktheid tot werken over elke dag waarover hij ziekengeld krachtens artikel 29 van de Ziektewet ontvangt, een vakantie-toeslag toegekend.

Artikel 8 Aanvulling AAW-/WAO-uitkering

  • 1. De werknemer bedoeld in artikel 3 sub a, wiens uitkering van ziekengeld anders dan door herstel van de geschiktheid tot werken eindigt, ontvangt een inkomensaanvulling gedurende ten hoogste 104 weken te rekenen vanaf de eerste dag van arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering of in de zin van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet.

  • 2. Gedurende het eerste jaar van de AAW/WAO-uitkering wordt de uitkering voor de verschillende arbeidsongeschiktheidsklassen aangevuld met:

arbeidsongeschiktheidsklasseaanvulling
15– 25% 6% van het WAO-dagloon
25– 35% 9% van het WAO-dagloon
35– 45%12% van het WAO-dagloon
45– 55%15% van het WAO-dagloon
55– 65%18% van het WAO-dagloon
65– 80%21,75% van het WAO-dagloon
80–100%30% van het WAO-dagloon
  • 3. Gedurende het tweede jaar van de AAW/WAO-uitkering bedraagt de inkomensaanvulling voor de verschillende arbeidsongeschiktheidsklassen:

arbeidsongeschiktheidsklasseaanvulling
15– 25% 4% van het WAO-dagloon
25– 35% 6% van het WAO-dagloon
35– 45% 8% van het WAO-dagloon
45– 55%10% van het WAO-dagloon
55– 65%12% van het WAO-dagloon
65– 80%14,5% van het WAO-dagloon
80–100%20% van het WAO-dagloon

Artikel 9 Vakantiebonnen en pensioenpremie

  • 1. De werknemer bedoeld in artikel 3 sub a, die ziekengeld ontvangt en tijdens de laatstelijk door hem verrichte arbeid of tijdens het genot van uitkering krachtens de WW een aanspraak had op vakantiebonnen van de Stichting Vakantiefonds voor de Landbouw, wordt over iedere dag waarover hij ziekengeld ontvangt, een vakantiebon verstrekt.

  • Ingaande de zevende maand1 van de ongeschiktheid tot werken wordt in de vakantiebon geen vergoeding voor de opbouw van vakantiedagen tijdens ziekte opgenomen. Er wordt eveneens een vakantiebon verstrekt over de periode genoemd in artikel 5 lid 1b en lid 3, tweede volzin.

  • 2. De werknemer bedoeld in artikel 3 sub a, die ziekengeld ontvangt en voor wie tijdens de laatstelijk door hem verrichte arbeid of tijdens het genot van uitkering krachtens de WW, premie verschuldigd was aan de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de landbouw, wordt over iedere dag waarover hij ziekengeld ontvangt, de pensioenpremie verstrekt welke voor zijn pensioenverzekering aan het betrokken fonds zou zijn verschuldigd. Deze pensioenpremie wordt ten name van de werknemer aan het genoemde fonds overgemaakt.

  • Er wordt eveneens pensioenpremie verstrekt over de periode genoemd in artikel 5 lid 1b en lid 3, tweede volzin.

Artikel 10 Voorwaarden voor recht op aanspraken

  • 1. Gedurende het jaar van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet, bestaat recht op de aanspraken als bedoeld in de artikelen 5, 6, 7 en 9.

  • 2. Gedurende het eerste en het tweede jaar van de AAW/WAO-uitkering bestaat recht op de aanspraak als bedoeld in artikel 8.

Artikel 11 Nawerking

  • 1. De aanspraken als bedoeld in de artikelen 5, 6, 7 en 9 werken na voorzover deze aanspraken bestonden op 31 december, dan wel voortvloeien uit de op deze datum bestaande aanspraken, indien de kleine werkgever per 1 januari daaropvolgend wordt aangemerkt als grote werkgever.

  • 2. De in lid 1 genoemde werkgever is gehouden de heffing genoemd in artikel 16 lid 2 nog gedurende een jaar te blijven betalen over het bedrag waarover in het laatste jaar heffing verschuldigd was, behoudens ingeval de in lid 1 genoemde werkgever gebruik maakt van de in artikel 13 genoemde regeling voor grote werkgevers.

Artikel 12 Overgang van groot naar klein

  • 1. Indien een grote werkgever die geen ontheffing heeft als bedoeld in artikel 13, per 1 januari van enig jaar wordt aangemerkt als kleine werkgever, geldt de regeling voortvloeiend uit de verplichtingen als kleine werkgever niet met terugwerkende kracht, maar met ingang van 1 januari.

  • 2. Indien een grote werkgever die ontheffing heeft als bedoeld in artikel 13, per 1 januari van enig jaar wordt aangemerkt als kleine werkgever, geldt de regeling voortvloeiend uit de verplichtingen als kleine werkgever, met ingang van 1 januari van het daaropvolgend jaar, indien hij dan nog steeds als kleine werkgever wordt aangemerkt, een en ander met inachtneming van het in lid 3 bepaalde.

  • 3. Indien de in lid 2 bedoelde werkgever met ingang van 1 januari van het daaropvolgend jaar zoals genoemd in lid 2, ontheffing overeenkomstig artikel 4 lid 4 wenst te verkrijgen, zal hij uiterlijk drie maanden voor de gewenste ontheffingsdatum ontheffing moeten hebben aangevraagd, en overigens aan de gestelde voorwaarden moeten voldoen.

  • 4. Gedurende de in lid 2 genoemde periode blijven de rechten en plichten zoals die uit artikel 13 voortvloeien, onverminderd van toepassing.

HOOFDSTUK 3. BEPALINGEN VOOR WERKNEMERS IN DIENST VAN GROTE WERKGEVERS

Artikel 13 Grote werkgever

  • 1.

    • a. De grote werkgever is verplicht tot deelname in de regeling van SAZAS ten behoeve van de werknemer als bedoeld in artikel 3 sub b.

    • b. Deze regeling omvat de onderdelen zoals vermeld in de artikelen 5 tot en met 12.

    • c. Aan de grote werkgever wordt op diens verzoek ontheffing verleend overeenkomstig het bepaalde in het ontheffings- en herintredingsreglement.

    • d. De grote werkgever kan op diens verzoek herintreden overeenkomstig het bepaalde in het ontheffings- en herintredingsreglement, en met inachtneming van het in artikel 16 lid 8 vermelde afwijkende heffingspercentage.

    • e. Het ontheffings- en herintredingsreglement wordt geacht onderdeel van deze cao uit te maken (zie bijlage VI).

  • 2.

    • a. De werkgever die voor het eerst als grote werkgever deel gaat nemen aan de regeling van SAZAS, heeft voor de regeling genoemd in artikel 5 de keus uit een periode van een week of van zes weken eigen risico.

    • b. Overigens kan een grote werkgever die deelneemt aan de regeling van sazas, per 1 januari van enig jaar voor de regeling genoemd in artikel 5, de periode van eigen risico wijzigen van een naar zes weken of van zes naar een week, mits hij het verzoek daartoe drie maanden voorafgaand aan de gewenste ingangsdatum heeft ingediend.

  • 3. De grote werkgever die overeenkomstig het bepaalde in lid 1 niet deelneemt aan SAZAS voor de onderdelen genoemd in lid 1b, is tegenover werknemers bedoeld in artikel 3 sub b verplicht:

    • hen hierover te informeren;

    • de desbetreffende regelingen tegenover deze werknemers zelf na te komen;

    • hen te informeren over contracten met derden ten behoeve van een of meer van de onderdelen genoemd in lid 1b, indien dergelijke contracten overeengekomen zijn.

  • 4. De grote werkgever die overeenkomstig het bepaalde in lid 2 deelneemt aan SAZAS, is verplicht de werknemers genoemd in artikel 3 sub b te informeren over de voor hen bij SAZAS geldende regelingen.

  • 5. De grote werkgever die op 31 december 1995 niet deelnam aan de regeling van SAZAS, neemt ingaande 1 januari 1996 niet deel aan de regeling van SAZAS, tenzij hij het verzoek doet deel te mogen nemen overeenkomstig hetgeen daaromtrent is bepaald in het ontheffings- en herintredingsreglement.

  • 6. Nadere regels met betrekking tot bovengenoemde regelingen voor de grote werkgever worden door SAZAS bepaald.

HOOFDSTUK 4. BEPALINGEN VOOR AANVULLINGSRECHTEN NA EINDE ARBEIDSVERHOUDING

Artikel 14 Aanvulling na einde arbeidsverhouding

  • 1. De kleine werkgever en de grote werkgever zijn verplicht tot deelname in de regeling bij SAZAS ten behoeve van werknemers bedoeld in artikel 3 sub c.

  • 2. Aan werknemers bedoeld in artikel 3 sub c wordt het ziekengeld dat deze werknemer krachtens artikel 29 van de Ziektewet ontvangt, tot 100% van het dagloon aangevuld.

  • 3. Aan werknemers bedoeld in artikel 3 sub c wordt gedurende ten hoogste 104 weken te rekenen vanaf de eerste dag van arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering of in de zin van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet een inkomensaanvulling verstrekt zoals vermeld in artikel 8.

  • 4. Op werknemers bedoeld in artikel 3 sub c. zijn de in artikel 9 lid 1 en 2 genoemde regelingen inzake de verstrekking van vakantiebonnen en betaling van pensioenpremie, eveneens van toepassing.

  • 5. Nadere regels met betrekking tot de in dit artikel genoemde regeling worden door SAZAS bepaald.

HOOFDSTUK 5. UITVOERING EN HEFFING

Artikel 15 Uitvoering

  • 1. Er bestaat een „Stichting Aanvullingsfonds ZW- en WAO-uitkeringen Agrarische Sectoren" welke ten doel heeft de in de hoofdstukken 2, 3 en 4 genoemde inkomensaanvullingen te financieren. Werkgevers en werknemers zijn gehouden tot naleving van alle verplichtingen, welke bij of krachtens de statuten van deze Stichting worden voorgeschreven.

  • De desbetreffende bepalingen worden geacht onderdeel van deze cao uit te maken, en zijn als bijlagen aan deze cao toegevoegd. Het betreft de volgende bijlagen:

    • I. Statuten van de Stichting Aanvullingsfonds ZW- en WAO-uitkering Agrarische Sectoren (SAZAS);

    • II. Algemeen reglement;

    • III. Uitkeringsreglement;

    • IV. Mandaatsbesluit;

    • V. Heffingsreglement;

    • VI. Ontheffings- en herintredingsreglement.

Artikel 16 Heffing

  • 1. De werkgever is gehouden jaarlijks ten behoeve van de uitvoering van de in artikelen 4 tot en met 14 bedoelde regelingen die op hem van toepassing zijn, heffingen te betalen. De heffing wordt berekend naar het loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering met dien verstande dat als maximumloon per dag wordt aangehouden het maximum premiedagloon in de zin van artikel 9 lid 1 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering. De eventueel via de werkgever bij arbeidsongeschiktheid doorbetaalde uitkering wordt, voor zover via de uitkerende instantie hiervoor geen vergoeding ter compensatie van de door de werkgever verschuldigde heffing is verstrekt, in mindering gebracht op het hiervoor bedoelde heffingsloon.

  • 2. De heffing voor de regeling genoemd in hoofdstuk 2 wordt berekend over de verzekerde loonsom op basis waarvan de BV TAB de wettelijke premie voor de Ziektewet voor het desbetreffende jaar vaststelt. Voor de kleine werkgever bedraagt de heffing jaarlijks1 met ingang van 1 januari 1996:

    • 1,65% indien de kleine werkgever behoort tot de lage categorie zoals deze krachtens artikel 60 van de Ziektewet door de ter zake bevoegde bedrijfsvereniging is vastgesteld;

    • 2,30% indien de kleine werkgever behoort tot de midden categorie zoals deze krachtens artikel 60 van de Ziektewet door de ter zake bevoegde bedrijfsvereniging is vastgesteld;

    • 2,95% indien de kleine werkgever behoort tot de hoge categorie zoals deze krachtens artikel 60 van de Ziektewet door de ter zake bevoegde bedrijfsvereniging is vastgesteld;

    • 3,75% indien de kleine werkgever behoort tot de categorie „hoog/hoog" zoals deze krachtens artikel 60 van de Ziektewet door de ter zake bevoegde bedrijfsvereniging is vastgesteld.

  • 3. De heffing voor de regeling genoemd in hoofdstuk 3 wordt berekend over de verzekerde loonsom op basis waarvan de BV TAB de wettelijke premie voor de Ziektewet voor het desbetreffende jaar vaststelt. Voor de grote werkgever met een week eigen risico bedraagt de heffing jaarlijks1 met ingang van 1 januari 1996:

    • 2,85% indien de grote werkgever met een week eigen risico behoort tot de lage categorie zoals deze krachtens artikel 60 van de Ziektewet door de ter zake bevoegde bedrijfsvereniging is vastgesteld;

    • 3,40% indien de grote werkgever met een week eigen risico behoort tot de midden categorie zoals deze krachtens artikel 60 van de Ziektewet door de ter zake bevoegde bedrijfsvereniging is vastgesteld;

    • 3,95% indien de grote werkgever met een week eigen risico behoort tot de hoge categorie zoals deze krachtens artikel 60 van de Ziektewet door de ter zake bevoegde bedrijfsvereniging is vastgesteld;

    • 5,05% indien de grote werkgever met een week eigen risico behoort tot de categorie „hoog/hoog" zoals deze krachtens artikel 60 van de Ziektewet door de ter zake bevoegde bedrijfsvereniging is vastgesteld.

  • 4. De heffing voor de regeling genoemd in hoofdstuk 3 wordt berekend over de verzekerde loonsom op basis waarvan de BV TAB de wettelijke premie voor de Ziektewet voor het desbetreffende jaar vaststelt. Voor de grote werkgever met zes weken eigen risico bedraagt de heffing jaarlijks1 met ingang van 1 januari 1996:

    • 0,75% indien de grote werkgever met zes weken eigen risico behoort tot de lage categorie zoals deze krachtens artikel 60 van de Ziektewet door de ter zake bevoegde bedrijfsvereniging is vastgesteld;

    • 1,30% indien de grote werkgever met zes weken eigen risico behoort tot de midden categorie zoals deze krachtens artikel 60 van de Ziektewet door de ter zake bevoegde bedrijfsvereniging is vastgesteld;

    • 1,85% indien de grote werkgever met zes weken eigen risico behoort tot de hoge categorie zoals deze krachtens artikel 60 van de Ziektewet door de ter zake bevoegde bedrijfsvereniging is vastgesteld;

    • 2,95 % indien de grote werkgever met zes weken eigen risico behoort tot de categorie „hoog/hoog" zoals deze krachtens artikel 60 van de Ziektewet door de ter zake bevoegde bedrijfsvereniging is vastgesteld.

  • 5. De heffing voor de regeling genoemd in hoofdstuk 4 wordt berekend over de verzekerde loonsom op basis waarvan de BV TAB de wettelijke premie voor de Ziektewet voor het desbetreffende jaar vaststelt. Voor de grote en kleine werkgever bedraagt de heffing jaarlijks1 met ingang van 1 januari 1996 0,2%.

  • 6. Voorzover de premie voor de Ziektewet wat het werknemersdeel betreft minder bedraagt dan één procent is door de werknemer verschuldigd1 van de heffingen genoemd in de voorgaande leden totaal ten hoogste één procent min het werknemersdeel van de Ziektewetpremie van zijn voor de heffingberekening in aanmerking komend loon, en het overblijvende door de werkgever.

  • 7. Het in het vorige lid bedoelde werknemersdeel in de heffing wordt berekend over het loon als bedoeld in de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen (CSV) van de werknemer, alvorens toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 6 lid 1 sub i van de CSV.

  • 8. In afwijking van het in de leden 2, 3 en 4 bepaalde geldt voor de herintredende werkgever gedurende de twaalf maanden1 direkt volgend op de herintredingsdatum, de heffing behorende bij de premieklasse „hoog/hoog" van de voor hen geldende categorie.

Artikel 16A Betaling heffing en uitkeringsrecht

Voor bedrijven genoemd in artikel 2a t/m g is het volgende van toepassing. Indien de werknemer recht heeft op een uitkering van SAZAS, zal het eventueel in gebreke zijn van diens werkgever inzake betaling van de heffing niet aan betaling van de desbetreffende rechten aan de werknemer in de weg staan.

HOOFDSTUK 6. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 17 Regres op derde en op werkgever

  • 1. Het bepaalde in deze cao is niet van kracht, indien en voor zover de werknemer ter zake van zijn arbeidsongschiktheid jegens één of meer derden een vordering tot schadevergoeding wegens loonderving kan doen gelden.

  • Indien en voor zover de werknemer zijn recht op schadevergoeding als in de vorige volzin bedoeld, ten belope van het bedrag van de in deze cao geregelde doorbetalingen en bovenwettelijke uitkeringen aan SAZAS overdraagt, zal SAZAS echter aan de werknemer voorschotten uitkeren tot het beloop van de loondoorbetalingen en aanvullende uitkeringen, welke de werknemer overeenkomstig het bepaalde in deze cao van SAZAS zou hebben ontvangen, als hij geen vordering tot schadevergoeding jegens derden had gehad.

  • De op deze wijze door de werknemer genoten voorschotten zullen worden verrekend indien en voorzover SAZAS van de derde(n) schadevergoeding ontvangt.

  • 2. Indien en voorzover de werkgever naar het oordeel van de Bedrijfsvereniging nalatig is in de begeleiding van de arbeidsongeschikte werknemer dan wel zich niet of onvoldoende heeft ingespannen om passende arbeid voor die werknemer te zoeken en de Bedrijfsvereniging om die reden het aan de werknemer verschuldigde ziekengeld geheel of gedeeltelijk verhaalt op de werkgever, is de werkgever over het bedrag van de in of krachtens deze cao geregelde doorbetalingen en bovenwettelijke uitkeringen door SAZAS, een schadevergoeding verschuldigd aan SAZAS naar evenredigheid van het door de Bedrijfsvereniging te verhalen ziekengeld.

BIJLAGE I

STICHTING AANVULLINGSFONDS ZW- EN WAO-UITKERING AGRARISCHE SECTOREN (SAZAS)

Artikel 1 Naam en zetel

  • 1. De stichting draagt de naam:

  • „Stichting Aanvullingsfonds ZW- en WAO-uitkering Agrarische Sectoren" (SAZAS)

  • 2. Zij heeft haar zetel te 's-Gravenhage.

Artikel 2 Doel

De stichting heeft ten doel de financiering van uitkeringen en aanvullende uitkeringen ten behoeve van werknemers in agrarische bedrijfstakken ingeval van arbeidsongeschiktheid de financiering geschiedt uit daartoe door de werkgevers in die bedrijfstakken verstrekte gelden.

Artikel 3 Duur

De stichting duurt voor onbepaalde tijd voort.

Artikel 4 Geldmiddelen

De geldmiddelen van de stichting bestaan uit:

  • a. door werkgevers verstrekte gelden ter financiering van het door de stichting beoogde doel;

  • b. renten en andere opbrengsten van bezittingen van de stichtingen;

  • c. overige middelen.

Artikel 5 Bestuur

  • 1. De stichting wordt bestuurd door een bestuur bestaande uit tien leden, die als volgt worden benoemd:

    • a. één lid te benoemen door de KNBTB (Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond);

    • b. één lid te benoemen door de KNLC (Koninklijk Nederlandse Landbouw-Comité);

    • c. één lid te benoemen door de NCBTB (Nederlandse Christelijke Boeren- en Tuindersbond);

    • d. één lid te benoemen door de BOVAL (Bond van Loonbedrijven voor Agrarisch- en Grondverzetwerk);

    • e. één lid te benoemen door de KTL (Kring Tuin- en Landschapsvoorziening);

    • f. vier leden te benoemen door de Voedingsbond FNV;

    • g. één lid te benoemen door de Industrie- en voedingsbond CNV;

    • De bestuursleden sub a. tot en met c. zijn bestuursleden van werkgeverszijde; de bestuursleden sub f. en g. zijn bestuursleden van werknemerszijde.

  • 2. Het bestuur benoemt uit de bestuursleden van werkgeverszijde een werkgeversvoorzitter en uit de bestuursleden van werknemerszijde een werknemersvoorzitter, telkens voor de duur van vier jaren. Zij treden beurtelings voor de duur van een jaar op als voorzitter van het bestuur van de stichting. Bij ontstentenis of afwezigheid van de fungerende voorzitter treedt in diens plaats de andere voorzitter.

  • 3. De organisaties, die de leden van het bestuur benoemen, kunnen ieder voor het door hen benoemde in functie zijnde lid van het bestuur een persoon aanwijzen, die bij belet of ontstentenis van het bewuste in functie zijnde bestuurslid in diens plaats en onder diens blijvende verantwoordelijkheid als onbeperkt gevolmachtigde (tenzij uitdrukkelijk anders aangegeven) kan deelnemen aan bestuursvergaderingen en de aldaar plaatsvindende besluitvorming. De in deze statuten voor bestuursleden gestelde bepalingen zijn op hen van overeenkomstige toepassing. De hier bedoelde personen kunnen niet de functie van werkgeversvoorzitter of werknemersvoorzitter vervullen.

  • 4. De leden van het bestuur hebben zitting voor de tijd van vier jaren. Aftredende bestuursleden zijn terstond herbenoembaar.

  • 5. Indien het bestuur niet voltallig is, behoudt het niettemin zijn bevoegdheden. In de vervulling van een opengevallen bestuursplaats dient echter zo spoedig mogelijk te worden voorzien.

  • 6. Het bestuurslidmaatschap eindigt:

    • a. door overlijden;

    • b. door schriftelijk bedanken;

    • c. door periodiek aftreden;

    • d. door ontslag door het bestuur;

    • Een dergelijk besluit kan slechts worden genomen met tenminste twee/derde van de geldig uitgebrachte stemmen in een vergadering van het bestuur waarin tenminste twee/derde gedeelte van het aantal bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd is.

    • Is in deze bestuursvergadering het voorgeschreven aantal bestuursleden niet aanwezig of vertegenwoordigd, dan kan in een volgende vergadering, welke tussen twee en zes weken na die eerste vergadering moet worden gehouden, ongeacht het aantal aanwezige leden, met tenminste twee/derde van de geldig uitgebrachte stemmen een besluit hierover worden genomen;

    • e. door de schriftelijke mededeling aan het bestuur dat besloten is de benoemde persoon van zijn bestuursfunctie in de stichting te ontheffen. Deze mededeling kan slechts gedaan worden door de instantie/organisatie, die het betrokken bestuurslid heeft benoemd.

Artikel 6 Bestuursbevoegdheid en vertegenwoordiging

  • 1. Het bestuur is – met inachtneming van dezelfde stemmen- en quorumeisen als bedoeld in artikel 17 lid 2 – bevoegd tot het aangaan van alle rechtshandelingen, waaronder begrepen het sluiten van overeenkomsten tot het kopen, vervreemden of bezwaren van registergoederen of het aangaan van overeenkomsten, waarbij de stichting zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidsstelling voor een schuld van een derde verbindt.

  • 2. Onverminderd de door de Wet aan het voltallige Bestuur terzake toegekende bevoegdheid tot vertegenwoordiging, wordt de stichting vertegenwoordigd worden door twee gezamenlijk handelende bestuursleden, behoudens hun belet of ontstentenis bestaande uit de werkgeversvoorzitter en de werknemersvoorzitter.

Artikel 7 Vergaderingen

  • 1. Het bestuur vergadert tenminste tweemaal per jaar en voorts zo dikwijls de voorzitter dit nodig oordeelt.

  • 2. Voorts is de voorzitter op schriftelijk verzoek – onder opgave van de te behandelen punten – van tenminste drie bestuursleden verplicht tot het bijeenroepen van een bestuursvergadering op een termijn van niet langer dan veertien dagen. Indien aan dit verzoek niet wordt voldaan, kunnen de verzoekers zelf tot bijeenroeping overgaan op de wijze waarop het bestuur de bestuursvergadering bijeenroept, op welke vergadering alsdan over bedoelde punten rechtsgeldige besluiten kunnen worden genomen.

  • 3. Een vertegenwoordiger van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft toegang tot de bestuursvergadering en heeft daarin een raadgevende stem.

Artikel 8 Besluitvorming

  • 1. De gezamenlijke ter bestuursvergadering aanwezige bestuursleden van werkgeverszijde brengen evenveel stemmen uit als de gezamenlijke ter bestuursvergadering aanwezige bestuursleden van werknemerszijde. Is het aantal ter vergadering aanwezige bestuursleden van werknemerszijde even groot als het aantal ter vergadering aanwezige bestuursleden van werknemerszijde, dan brengt ieder lid van het bestuur één stem uit.

  • Is het aantal ter vergadering aanwezige bestuursleden van werkgeverszijde niet even groot als het aantal ter vergadering aanwezige bestuursleden van werknemerszijde, dan brengen de leden van die zijde, waarvan het grootste aantal ter vergadering aanwezig is, ieder een stem uit. De leden van de andere zijde brengen alsdan ieder evenveel stemmen uit als het aantal aanwezig zijnde leden van de grootste zijde, gedeeld door het aantal aanwezig zijnde leden van kleinste zijde. Gedeelten van een stem worden meegeteld.

  • 2. Rechtsgeldige besluiten kunnen, voorzover in deze statuten niet anders is bepaald, door het bestuur slechts genomen worden indien minstens de helft van het aantal bestuursleden van werkgeverszijde alsmede de helft van het aantal bestuursleden van werknemerszijde ter vergadering aanwezig is dan wel hun gevolmachtigden als bedoeld in artikel 5 lid 3.

  • In het geval het hiervoor vereiste quorum niet aanwezig is kan na ten minste vijf dagen, doch uiterlijk binnen een maand in een nieuwe bestuursvergadering, ongeacht het aantal aanwezige bestuursleden alsmede ongeacht of zij van werkgeverszijde of van werknemerszijde zijn, een besluit worden genomen over die voorstellen, omtrent welke wegens het ontbreken van het quorum in de eerstbedoelde vergadering geen besluit kon worden genomen.

  • 3. Stemming over zaken geschiedt hoofdelijk en mondeling, tenzij het bestuur anders beslist. Stemming over personen geschiedt bij gesloten en ongetekende briefjes.

  • 4. Voor het tot stand komen van een besluit bij stemming is de volstrekte meerderheid vereist van de stemmen van de leden, die aan de stemming hebben deelgenomen. Bij schriftelijke stemming worden leden, die blanco briefjes of briefjes van onwaarde hebben ingeleverd, voor de toepassing van het in de vorige volzin bepaalde, geacht niet aan de stemming te hebben deelgenomen.

  • 5. Indien bij stemming over personen door geen van de betrokkenen de volstrekte meerderheid van stemmen wordt behaald, vindt een nieuwe stemming plaats tussen de twee personen die het hoogste aantal stemmen hebben behaald. Bij het staken van de stemmen beslist in dat geval het lot.

  • 6. Indien bij stemming over zaken de stemmen staken wordt de beslissing tot de volgende vergadering uitgesteld. Indien op die vergadering opnieuw de stemmen staken, wordt geacht in negatieve zin te zijn beslist.

Artikel 9 Commissies

  • 1. Het bestuur kan commissies instellen welke paritair moeten zijn samengesteld, zowel uit haar midden als bestaande uit andere personen, met een permanent dan wel een ad hoc karakter, dienende tot het geven van gevraagd of ongevraagd advies ten behoeve van het bestuur dan wel tot andere doeleinden.

  • De taken en bevoegdheden van deze commissies worden door het bestuur bepaald.

  • 2. Het bestuur kan ten behoeve van de door de stichting te verrichten werkzaamheden een bureau inrichten met bezoldigde werknemers, waarvan, respectievelijk over wie de leiding wordt opgedragen aan een directeur.

  • De arbeidsvoorwaarden van het personeel van het bureau van de stichting worden door het bestuur vastgesteld in overleg met het Landbouwschap.

  • De directeur wordt voor de bestuursvergaderingen uitgenodigd en heeft aldaar een raadgevende stem.

Artikel 10 Administratie

  • 1. Het bestuur draagt de administratie van de stichting onder zijn verantwoordelijkheid op aan de Vereniging Gezamenlijk Uitvoeringsorgaan, nader te noemen GUO.

  • 2. Het bestuur is bevoegd bepaaldelijk te omschrijven bevoegdheden geheel of gedeeltelijk te mandateren aan:

    • a. één of meer uit en door het bestuur aangewezen commissies welke paritair moeten zijn samengesteld;

    • b. de directie van de GUO;

    • c. de Kleine Commissie Risicogroep Agrarische Bedrijven.

Artikel 11 Beheer van de Geldmiddelen

  • 1. De geldmiddelen van de stichting moeten, voorzover zij niet in contanten aanwezig zijn of overeenkomstig artikel 12 zijn belegd, zijn gestort op een ten name van de stichting staande bank- of postrekening. Het bestuur wijst de bankinstelling(en) aan, waarbij bankrekeningen kunnen worden geopend.

  • 2. De geldswaardige papieren van de stichting zullen bij een door het bestuur aan te wijzen bankinstelling in open bewaargeving worden gegeven. De beschikking over – dan wel de toegang tot deze geldswaardige papieren is slechts mogelijk door twee personen gezamenlijk, hiertoe door het bestuur gemachtigd, onverminderd het in artikel 6 bepaalde.

  • 3. Het bestuur zal de kosten van beheer van de geldmiddelen en de wijze van verrekening van die kosten vaststellen.

Artikel 12 Belegging

  • 1. Voorzover gelden van de stichting voor belegging beschikbaar zijn, worden deze gelden door het bestuur belegd, met inachtneming van in redelijkheid daaraan te stellen eisen van liquiditeit, rendement en risico-verdeling.

  • 2. Belegging van gelden kan slechts plaatshebben in waarden, genoemd in artikel 5, eerste en tweede lid der Beleggingswet (Wet van negen en twintig december negentienhonderd acht en twintig, Staatsblad 507, zoals sindsdien gewijzigd).

Artikel 13 Boekjaar, jaarstukken en verslag

Het boekjaar van de stichting is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 14

  • 1. Een door het bestuur aan te wijzen registeraccountant houdt toezicht op de boekhouding van de stichting en brengt jaarlijks of zoveel meer als het bestuur nodig oordeelt, schriftelijk verslag uit.

  • 2. Het bestuur stelt jaarlijks een rekening en verantwoording op van de inkomsten en uitgaven van de stichting, alsmede een begroting van de stichting.

Artikel 15

  • 1. Jaarlijks wordt vóór één juli een verslag over het afgelopen boekjaar opgemaakt, dat, na te zijn vastgesteld overeenkomstig deze statuten, wordt gepubliceerd.

  • 2. Het verslag moet bevatten:

    • a. een algemeen overzicht van de activiteiten van de stichting gedurende het afgelopen boekjaar;

    • b. in voorkomende gevallen een verklarend overzicht van de wijzigingen, die in de statuten en/of de reglementen van de stichting zijn aangebracht; en

    • c. een algemeen overzicht van het financieel beheer van de stichting.

  • 3. Het verslag wordt ter inzage van de bij het fonds betrokken werkgevers en werknemers neergelegd:

    • a. ten kantore van het fonds,

    • b. ten kantore van het GUO,

    • c. op een of meer door de Minister van Sociale Zaken aan te wijzen plaatsen.

  • 4. Het verslag wordt op aanvraag aan de bij het fonds betrokken werkgevers en werknemers toegezonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.

Artikel 16 Vacatiegeld en vergoeding voor reis- en verblijfkosten

Bij bestuursbesluit kan worden bepaald, dat de leden en plaatsvervangende leden van het bestuur vergoeding ontvangen voor de in hun functie gemaakte reis- en verblijfkosten.

Het bestuur kan tevens besluiten de in de vorige volzin bedoelde personen voor een door hen bijgewoonde bestuursvergadering vacatiegeld toe te kennen.

Artikel 17 Wijziging van de statuten en ontbinding van de stichting

  • 1. Het bestuur is bevoegd te besluiten tot wijziging van de statuten of tot ontbinding van de stichting.

  • 2. Een besluit tot wijziging van de statuten of tot ontbinding van de stichting kan slechts worden genomen met tenminste twee/derde van de geldig uitgebrachte stemmen in een vergadering van het bestuur waarin tenminste twee/derde gedeelte van het aantal bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd is.

  • 3. Is in deze bestuursvergadering het voorgeschreven aantal bestuursleden niet aanwezig of vertegenwoordigd, dan kan in een volgende vergadering, mits niet eerder dan achtentwintig dagen na de eerste vergadering gehouden, ongeacht het aantal aanwezige leden, met tenminste twee/derde der geldig uitgebrachte stemmen een besluit hierover worden genomen.

  • 4. Een besluit tot wijziging van de statuten, dan wel tot ontbinding van de stichting behoeft, alvorens het kan worden uitgevoerd, de goedkeuring van de Hoofdafdeling Sociale Zaken van het Landbouwschap.

  • 5. Een statutenwijziging treedt niet in werking dan nadat hiervan een notariële akte is opgemaakt.

Artikel 18

  • 1. Bij ontbinding van de stichting is het bestuur belast met de vereffening. Gedurende de vereffening blijven de bepalingen van deze statuten zoveel mogelijk van kracht.

  • 2. Het besluit tot ontbinding van de stichting moet inhouden de bestemming van een eventueel batig saldo met dien verstande dat een batig saldo moet worden bestemd voor een doel dat het meest overeenstemt met het doel van de stichting.

  • 3. Het besluit tot de bestemming van een eventueel batig saldo behoeft, alvorens het kan worden uitgevoerd, de goedkeuring van de Hoofdafdeling Sociale Zaken van het Landbouwschap.

Artikel 19 Reglementen

  • 1. Het Bestuur is bevoegd binnen de door deze statuten aangegeven grenzen een huishoudelijk reglement en andere reglementen vast te stellen.

  • 2. Deze reglementen, alsmede wijzigingen daarvan, behoeven alvorens van kracht te zijn, de goedkeuring van de Hoofdafdeling Sociale Zaken het Landbouwschap.

  • 3. De reglementen, alsmede de in de statuten en reglementen aangebrachte wijzigingen zullen niet in werking treden alvorens een volledig exemplaar van die stukken onderscheidenlijk van de wijzigingen daarin, door het bestuur van de stichting ondertekend, voor een ieder ter inzage is neergelegd ter griffie van het Kantongerecht te 's-Gravenhage.

Artikel 20 Slotbepaling

In alle gevallen waarin door deze statuten of de wet niet is voorzien, beslist het bestuur.

BIJLAGE II

ALGEMEEN REGLEMENT VAN DE „STICHTING AANVULLINGSFONDS ZW- EN WAO-UITKERING AGRARISCHE SECTOREN" SAZAS

Artikel 1

GUO is gemachtigd namens het bestuur van de „Stichting Aanvullingsfonds ZW- en WAO-uitkering Agrarische Sectoren" (SAZAS) de administratie van de stichting te voeren.

Artikel 2

  • 1. De geldmiddelen der stichting zullen, voorzover zij niet in contanten aanwezig zijn of overeenkomstig artikel 12 van de statuten zijn belegd, worden gestort op een ten name van de stichting staande bank- of postrekening.

  • 2. De in contanten aanwezige geldmiddelen zullen een bedrag van tienduizend gulden (f 10 000,–) niet mogen overschrijden.

  • 3. De directie van GUO voert onder toezicht van het bestuur der stichting het beheer de geldmiddelen. De directie van de GUO wordt tevens door het bestuur gemachtigd de gelden der stichting overeenkomstig het bepaalde in de statuten voorzover vereist te beleggen.

  • Een overzicht van de beleggingen zal per kwartaal aan het bestuur worden overlegd.

  • 4. De directie van de GUO is tevens bevoegd voor en namens het bestuur der stichting:

    • a. te beschikken over de ten name van de stichting staande rekeningen als bedoeld in lid 1;

    • b. te beschikken over de contanten, als bedoeld in lid 1;

    • c. kwijting te verlenen.

  • 5. De beschikking over geldswaardige papieren, daaronder begrepen inschrijvingen in de grootboeken der nationale schuld alsmede in het schuldregister der Nederlandse Staatsleningen zal overeenkomstig het bepaalde in de statuten slechts kunnen geschieden door twee leden van directie of personeel van de GUO gezamenlijk, hiertoe door het bestuur der stichting gemachtigd.

  • 6. De directie van GUO is onder goedkeuring van het bestuur van de Stichting bevoegd één of meer personeelsleden van de GUO te machtigen tot het voor of namens haar uitoefenen van de haar in lid 4 van dit artikel toegekende bevoegdheden.

Artikel 3

  • 1. De leden van het bestuur der stichting genieten voor elke door hen bijgewoonde vergadering een vergoeding voor reis- en verblijfkosten en voor derving van inkomsten tot een bedrag gelijk aan de desbetreffende vergoeding, welke wordt toegekend aan de bestuursleden van GUO.

  • 2. De presentielijst van een vergadering strekt tot uitsluitend bewijs, dat een bestuurslid een vergadering heeft bijgewoond.

Artikel 4 Wijziging reglement

Een beslissing van het bestuur der stichting tot wijziging van dit reglement behoeft de goedkeuring van de Hoofdafdeling Sociale Zaken van het Landbouwschap.

BIJLAGE III

UITKERINGSREGLEMENT SAZAS

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit reglement wordt verstaan onder:

  • a. GUO: de Vereniging Gezamenlijk Uitvoeringsorgaan;

  • b. ZW: de Ziektewet;

  • c. AAW: de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet;

  • d. WAO: de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

  • e. WW: de Werkloosheidswet;

  • f. werkgever:

    • 1. de werkgever in de zin van de cao inzake aanvullingsfonds ZW- en WAO-uitkering agrarische sectoren;

    • 2. de werkgever in de zin van een andere, voor een bepaalde agrarische sector afgesloten, en bij de het Centraal Kantoor van de Inspectiedienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geregistreerde cao, waarin met instemming van het bestuur van de Stichting Aanvullingsfonds ZW- en WAO-uitkeringen Agrarische Sectoren is voorzien in dezelfde regeling terzake van inkomensaanvullingen als in de onder 1. bedoelde cao;

  • g. werknemer:

    • 1. de werknemer in de zin van de cao inzake aanvullingsfonds ZW-en WAO-uitkering agrarische sectoren;

    • 2. de werknemer in de zin van een andere, voor een bepaalde agrarische sector afgesloten, en bij de het Centraal Kantoor van de Inspectiedienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geregistreerde cao, waarin met instemming van het bestuur van de Stichting Aanvullingsfonds ZW- en WAO-uitkeringen Agrarische Sectoren is voorzien in dezelfde regeling terzake van inkomensaanvullingen als in de onder 1. bedoelde cao;

    • 4. de werknemer die op grond van artikel 7 van de ZW als werknemer wordt beschouwd;

  • h. regeling: de cao inzake aanvullingsfonds ZW- en WAO-uitkering agrarische sectoren;

  • i. SAZAS: de Stichting Aanvullingsfonds ZW- en WAO-uitkeringen Agrarische Sectoren, als bedoeld in artikel 15 van de cao inzake aanvullingsfonds ZW- en WAO-uitkering agrarische sectoren;

  • j. loon: loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering;

  • k. dagloon:

    • 1. het dagloon dat is vastgesteld op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 15 van de ZW;

    • 2. het dagloon dat is vastgesteld op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 14 en 15 van de WAO;

  • l. ziekte: ziekte als bedoeld in artikel 19 van de ZW.

HOOFDSTUK 2. INKOMENSAANVULLINGEN

Paragraaf 1. Aanvulling op het ziekengeld

Artikel 2 Aanvulling eerste ziektejaar

  • 1. Vanaf de derde week van de ongeschiktheid tot werken wegens ziekte wordt voor zover en zolang de werknemer, krachtens artikel 29, eerste tot en met zesde lid van de ZW, ziekengeld ontvangt, dit tot 100% van het dagloon, als bedoeld in artikel 1, onder k, sub 1, aangevuld.

  • 2. Het bepaalde in het vorige lid is niet van toepassing op:

    • a. de werknemer die is overleden en wiens ziekengeld als overlijdensuitkering wordt uitbetaald overeenkomstig het bepaalde in artikel 35 van de ZW;

    • b. de werknemer wiens aanspraak op ziekengeld berust op artikel 46 van de ZW;

    • c. de werknemer die vrijwillig verzekerd is, als bedoeld in artikel 64 van de ZW;

    • d. de werknemer als bedoeld in artikel 1, onder g, sub 4, die onmiddellijk voorafgaande aan de ongeschiktheid tot werken gedurende meer dan een jaar een uitkering krachtens artikel 42, tweede lid, van de WW heeft genoten of een uitkering krachtens artikel 48 van de laatstgenoemde wet heeft genoten;

    • e. de werknemer als bedoeld in artikel 1, onder g, sub 4, zolang sinds de aanvang van de ongeschiktheid tot werken nog geen drie weken zijn verstreken;

    • f. de werknemer, bedoeld in artikel 6 van de Invoeringswet Stelselherziening sociale zekerheid.

  • 3. Op het ziekengeld inclusief de aanvulling, als bedoeld in het eerste lid, van de werknemer als bedoeld in artikel 1, onder g, sub 4, worden inkomsten uit ouderdomspensioen in mindering gebracht overeenkomstig artikel 34 van de WW.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid ontvangt de werknemer als bedoeld in artikel 3 onder b van de cao SAZAS, wiens werkgever overeenkomstig het bepaalde in artikel 13 lid 2 van de cao SAZAS gekozen heeft voor een eigen risico van een week, vanaf de tweede tot en met de zesde week van zijn arbeidsongeschiktheid een uitkering ter hoogte van 100% van zijn dagloon, als bedoeld in artikel 1, onder k, sub 1. Voor de toepassing van dit reglement wordt deze uitkering aangemerkt als een aanvulling op het ziekengeld als bedoeld in hoofdstuk 2, paragraaf 1.

  • 5. De werknemer ontvangt aan ziekengeld en aanvulling niet meer dan het bedrag waarmede zijn dagloon, als bedoeld in artikel 1, onder k, sub 1, het bedrag van het door hem per dag ontvangen loon overtreft.

Artikel 3 Aanvulling ziekengeld van jeugdigen

  • 1. Voor de werknemer, wiens uitkering krachtens de ZW wordt berekend naar een dagloon, dat gebaseerd is op een krachtens een cao of loonregeling geldend jeugdloon, wordt, indien krachtens die cao of loonregeling het loon behoort te worden gewijzigd ingeval van een leeftijdswijziging, de uitkering – voor zoveel nodig – verhoogd met ingang van de dag waarop krachtens de cao of loonregeling recht bestaat op de bedoelde loonsverhoging. De hiervoor genoemde loonsverhoging wordt in de vorm van een aanvulling uitbetaald.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde aanvulling wordt zodanig vastgesteld dat het ziekengeld met de aanvulling gelijk wordt aan het ziekengeld dat zou worden uitgekeerd, indien het krachtens het Dagloonbesluit Ziektewet – BV TAB, risicogroep Agrarische Bedrijven berekende dagloon zou zijn vastgesteld op het na de leeftijdswijziging krachtens cao of loonregeling geldende dagloon.

  • 3. Voor de werknemer, wiens uitkering krachtens de ZW wordt berekend naar een dagloon, dat gebaseerd is op een krachtens een cao of loonregeling geldend jeugdloon, wordt, indien na de aanvang van de in artikel 4, eerste of derde lid of artikel 5 van het Dagloonbesluit Ziektewet BV TAB, risicogroep Agrarische Bedrijven bedoelde periode doch uiterlijk op de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken het loon krachtens een cao of loonregeling is of zou behoren te zijn gewijzigd in verband met een leeftijdswijziging, de uitkering – voor zoveel nodig – verhoogd. De hiervoor genoemde loonsverhoging wordt in de vorm van een aanvulling uitbetaald.

  • 4. De in het derde lid bedoelde aanvulling wordt zodanig vastgesteld dat het ziekengeld met de aanvulling gelijk wordt aan het ziekengeld dat zou worden uitgekeerd, indien op de eerste dag van de in artikel 4 eerste lid of derde lid of artikel 5 van het Dagloonbesluit Ziektewet – BV TAB, risicogroep Agrarische Bedrijven bedoelde periode de hogere leeftijd reeds was bereikt.

  • 5. Indien op of na de dag, met ingang waarvan de werknemer recht heeft op de in de voorgaande leden bedoelde aanvulling, het aan de berekening van het ziekengeld ten grondslag liggende dagloon wordt herzien ingevolge artikel 7 van de Dagloonregelen Ziektewet, wordt de bedoelde aanvulling overeenkomstig het dagloon herzien.

Artikel 4 Vakantie-toeslag

  • 1. De werknemer, die op basis van de op hem van toepassing zijnde cao of loonregeling, recht heeft op vakantie-toeslag wordt bij ongeschiktheid tot werken wegens ziekte over elke dag waarover hij ziekengeld krachtens artikel 29 van de ZW ontvangt, een aanvulling in de vorm van een vakantie-toeslag verstrekt.

  • 2. De aanvulling als bedoeld in het eerste lid bedraagt 8,25% van het dagloon als bedoeld in artikel 1, onder k, sub 1, van de werknemer. Bij de berekening van het hiervoor genoemde dagloon wordt het dagloon niet verhoogd met een toeslag voor overwerk.

Artikel 5 Uitbetaling van de inkomensaanvullingen

  • 1. Indien het ziekengeld aan de werknemer wordt uitgekeerd, worden de aanvullingen, als bedoeld in artikel 2, 3 en 4, voor zover en zolang de werknemer recht heeft op de genoemde aanvullingen, gelijktijdig met de uitkering van het ziekengeld aan de werknemer uitbetaald.

  • 2. Indien de werkgever tijdens de ongeschiktheid tot werken wegens ziekte van de werknemer het loon van de werknemer doorbetaalt, worden de aanvullingen, als bedoeld in artikel 2, 3 en 4, voor zover en zolang de werknemer recht heeft op de genoemde aanvullingen, gelijktijdig met de uitkering van het ziekengeld aan de werkgever uitbetaald.

Artikel 6 Vakantiebonnen

  • 1. De werknemer, die tijdens de laatstelijk door hem verrichte arbeid of tijdens het genot van uitkering krachtens de WW, aanspraak had op vakantiebonnen van de Stichting Vakantiefonds voor de Landbouw, wordt over iedere dag waarover hij ziekengeld ontvangt, een aanvulling in de vorm van een vakantiebon verstrekt, die de werknemer ware hij niet ongeschikt tot werken wegens ziekte geworden, krachtens de voor hem geldende vakantieregeling zou hebben ontvangen. Er wordt eveneens een vakantiebon verstrekt over de periode genoemd in artikel 2 lid 1 en lid 4, eerste volzin.

  • 2. De aanvulling als bedoeld in het eerste lid bedraagt, gedurende de eerste zes maanden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte, 24,5% van het dagloon, als bedoeld in artikel 1, onder k, sub 1 van de werknemer.

  • De aanvulling als bedoeld in het eerste lid bedraagt, met ingang van de zevende maand1 van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte, 8,25% van het dagloon, als bedoeld in artikel 1, onder k, sub 1 van de werknemer.

  • 3. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet indien en voor zolang de werknemer aanspraak heeft op vakantiebonnen van zijn werkgever.

Artikel 7 Uitbetaling van vakantiebonnen

  • 1. De aanvulling, als bedoeld in artikel 6, wordt gelijktijdig met de uitkering van het ziekengeld aan de werknemer verstrekt.

  • 2. Ook in de gevallen waarin de werkgever tijdens ongeschiktheid tot werken wegens ziekte van de werknemer het loon doorbetaalt, wordt de aanvulling als bedoeld in artikel 6 aan de werknemer verstrekt.

Artikel 8 Pensioenpremie

  • 1. Aan de werknemer, die tijdens de laatstelijk door hem verrichte arbeid of tijdens het genot van uitkering krachtens de WW, voor wie premie verschuldigd was aan de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw, wordt over iedere dag waarover hij ziekengeld ontvangt een aanvulling in de vorm van de pensioenpremie verstrekt welke ware hij niet ongeschikt tot werken wegens ziekte geworden voor zijn pensioenverzekering aan het betrokken fonds zou zijn verschuldigd.

  • De aanvulling wordt ten name van de werknemer aan het Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw overgemaakt.

  • Er wordt eveneens pensioenpremie verstrekt over de periode genoemd in artikel 2 lid 1 en lid 4, eerste volzin.

  • 2. Indien de werkgever tijdens de ongeschiktheid tot werken wegens ziekte van de werknemer het loon van de werknemer doorbetaalt, wordt de aanvulling als bedoeld in het eerste lid, voor zover en zolang de werknemer recht heeft op de genoemde aanvulling, gelijktijdig met de uitkering van het ziekengeld aan de werkgever uitbetaald.

  • 3. Voor de werknemer, wiens ziekengeld is berekend naar een dagloon, als bedoeld in artikel 1, onder k, sub 1, vastgesteld met toepassing van artikel 8 van het Dagloonbesluit Ziektewet BV TAB, risicogroep Agrarische Bedrijven in verbinding met artikel 8, eerste lid van de Dagloonregelen Ziektewet dan wel met toepassing van artikel 11a, derde lid, van de Dagloonregelen Ziektewet wordt de hoogte van de aanvulling verminderd naar evenredigheid van de vermindering welke het dagloon van deze werknemer ten gevolge van de genoemde artikelen ondergaat.

  • 4. Voor de werknemer, die ziekengeld ontvangt en voor wie pensioenpremie zou worden verstrekt indien:

    • a. hij bij de beschikking tot verplichtstelling van de deelneming in het Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw als bedoeld in artikel 3 van de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds, niet van de verplichting tot deelneming zou zijn uitgezonderd, terwijl overigens de categorie van werknemers waartoe hij behoort wel verplicht deelneemt en op hem een pensioenregeling, waarin de deelneming niet krachtens voornoemd artikel is verplichtgesteld of een door zijn werkgever voor hem als werknemer getroffen pensioenvoorziening van toepassing is, dan wel

    • b. ter zake van een bijzondere pensioenvoorziening te zijnen aanzien geen vrijstelling van de verplichting tot deelneming in het desbetreffende bedrijfspensioenfonds of van de verplichting tot premiebetaling in dat fonds op grond van het bepaalde krachtens artikel 5, tweede en derde lid, van de onder a. genoemde wet, zou zijn verleend,

  • wordt de premie voor de op hem van toepassing zijnde pensioenvoorziening als aanvulling verstrekt ter hoogte van het bedrag van eerstbedoelde premie.

  • 5. Ten aanzien van de aanvulling als bedoeld in het vorige lid, is het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid van overeenkomstige toepassing. De aanvulling wordt ten name van de werknemer aan diens werkgever ten behoeve van het Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw overgemaakt.

  • 6. Het bepaalde in het vierde lid is niet van toepassing indien het een werknemer betreft, wiens dienstbetrekking is geëindigd en wiens recht op ziekengeld aan het bepaalde in de artikelen 7 of 46 van de ZW wordt ontleend.

Artikel 9 Aanpassing inkomensaanvulling

Indien het ziekengeld van een werknemer wordt verlaagd of verhoogd, geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, dan wordt de inkomensaanvulling naar evenredigheid verlaagd of verhoogd, geheel of gedeeltelijk geweigerd.

Paragraaf 2. Aanvulling op de AAW/WAO-uitkering

Artikel 10 Aanvulling gedurende de eerste 52 weken

De AAW/WAO-uitkering, toegekend op grond van artikel 6 en 24 van de AAW en/of artikel 19 en 34 van de WAO, van de werknemer, wiens uitkering van ziekengeld, anders dan door herstel van de geschiktheid tot werken is geëindigd, wordt gedurende ten hoogste de eerste 52 weken, met inachtneming van het bepaalde in artikel 17, aangevuld met:

arbeidsongeschiktheidsklasseaanvulling
15– 25% 6% van het dagloon als bedoeld in artikel 1, onder k, sub 2
25– 35% 9% van het dagloon als bedoeld in artikel 1, onder k, sub 2
35– 45%12% van het dagloon als bedoeld in artikel 1, onder k, sub 2
45– 55%15% van het dagloon als bedoeld in artikel 1, onder k, sub 2
55– 65%18% van het dagloon als bedoeld in artikel 1, onder k, sub 2
65– 80%21,75% van het dagloon als bedoeld in artikel 1, onder k, sub 2
80-100%30% van het dagloon als bedoeld in artikel 1, onder k, sub 2

Artikel 11 Aanvulling gedurende de tweede 52 weken

In aansluiting op de, op basis van artikel 6, verleende aanvulling op de AAW/WAO-uitkering wordt aan de werknemer gedurende ten hoogste 52 weken, met inachtneming van het bepaalde in artikel 17, een (vervolg) aanvulling verleend, welke bedraagt:

arbeidsongeschiktheidsklasseaanvulling
15– 25% 4% van het dagloon als bedoeld in artikel 1, onder k, sub 2
25– 35% 6% van het dagloon als bedoeld in artikel 1, onder k, sub 2
35– 45%8% van het dagloon als bedoeld in artikel 1, onder k, sub 2
45– 55%10% van het dagloon als bedoeld in artikel 1, onder k, sub 2
55– 65%12% van het dagloon als bedoeld in artikel 1, onder k, sub 2
65– 80%14,5% van het dagloon als bedoeld in artikel 1, onder k, sub 2
80-100%20% van het dagloon als bedoeld in artikel 1, onder k, sub 2

Artikel 12 Nadere voorwaarden

Aan de aanvullingen bedoeld in artikel 10 en 11 worden de volgende voorwaarden gesteld:

  • a. Wanneer de werknemer inkomsten uit arbeid heeft en de AAW/WAO-uitkering niet wordt ingetrokken of herzien maar niet wordt uitbetaald respectievelijk verminderd of verhoogd, wordt de aanvulling eveneens niet uitbetaald respectievelijk naar evenredigheid verminderd of verhoogd;

  • b. Onder inkomsten uit arbeid bedoeld onder a. wordt mede verstaan hetgeen op grond van het bepaalde krachtens artikel 34, derde lid, van de AAW en artikel 45, derde lid, van de WAO onder inkomsten uit arbeid wordt verstaan;

  • c. Een verhoging van de uitkering als bedoeld in artikel 22 van de WAO en artikel 13 van de AAW wordt buiten aanmerking gelaten;

  • d. Wanneer de aanvulling wordt vastgesteld op minder dan f 0,60 per dag wordt deze niet aan de werknemer uitbetaald;

  • e. Er bestaat geen recht op een aanvulling als bedoeld in artikel 10 en 11 indien de werknemer is overleden en diens AAW/WAO-uitkering als overlijdensuitkering wordt uitbetaald overeenkomstig het bepaalde in artikel 44 van de AAW of artikel 53 van de WAO.

Artikel 13 Uitbetaling van de aanvulling op de AAW/WAO-uitkering

De uitbetaling van een aanvulling op de AAW/WAO-uitkering als bedoeld in artikel 10 en 11 vindt plaats gelijktijdig met de uitbetaling van de AAW/WAO-uitkering.

Paragraaf 3. Overgangsrecht

Artikel 13a Samenloop

Een inkomensaanvulling zoals bedoeld in de artikelen 2, 3, 10 en 11 van dit reglement wordt, indien de werknemer gelijktijdig over dezelfde periode jegens de bedrijfsvereniging een aanspraak heeft op een zelfde of soortgelijke aanvullende uitkering op grond van het bepaalde bij of krachtens het in de wet Terugdringing Ziekteverzuim vastgestelde overgangsrecht, slechts uitbetaald indien en voor zover bovenbedoelde inkomensaanvulling de aanspraken die de werknemer jegens de bedrijfsvereniging heeft, overtreft.

HOOFDSTUK 3. VERPLICHTINGEN WERKNEMER

Artikel 14 Ziekmelding

De werknemer meldt zich ziek of doet zich ziekmelden in geval van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte overeenkomstig de „ziekmelding" aan het GUO als bedoeld in artikel 38 van de ZW.

Artikel 15 Aanvraag

  • 1. De werknemer moet binnen de door het bestuur van SAZAS te stellen termijn, schriftelijk een aanvraag bij het GUO indienen voor een recht op een inkomensaanvulling.

  • 2. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het bestuur van SAZAS vastgesteld aanvraagformulier.

Artikel 16 Informatieplicht werknemer

De werknemer dient desgevraagd of uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die voor de beoordeling van het recht op een inkomensaanvulling en de hoogte daarvan van belang kunnen zijn, aan het GUO mede te delen.

HOOFDSTUK 4. UITVOERING

Artikel 17 Uitvoering

De regeling wordt namens het bestuur van SAZAS uitgevoerd door het GUO.

Artikel 19 Sancties

Het bestuur van SAZAS is bevoegd tot het intrekken, geheel of gedeeltelijk weigeren van een besluit tot toekenning van een inkomensaanvulling indien de werknemer zijn verplichtingen ingevolge dit reglement niet nakomt danwel de door hem verstrekte gegevens onjuist of onvolledig blijken te zijn.

Artikel 20 Terugvordering en verrekening

  • 1. Het bestuur van SAZAS is bevoegd hetgeen op grond van dit reglement onverschuldigd is betaald, geheel of gedeeltelijk terug te vorderen, of in mindering te brengen op een later te betalen inkomensaanvulling.

  • 2. Indien het bestuur van SAZAS gebruik maakt van haar bevoegdheid als bedoeld in het voorgaande lid, stelt zij de betrokkene daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.

Artikel 21 Verhoging eigen-risico grote werkgever

  • 1. Indien het ziekterisicocijfer van een grote werkgever groter is dan twee maal het gemiddeld ziekterisicocijfer van de bedrijfstak, is het bestuur van SAZAS bevoegd om, indien de grote werkgever heeft gekozen voor een week eigen-risico, de ene week eigen-risico te verhogen naar maximaal zes weken eigen-risico.

  • 2. Indien het ziekterisicocijfer van een grote werkgever groter is dan twee maal het gemiddeld ziekterisicocijfer van de bedrijfstak, is het bestuur van SAZAS bevoegd, eventueel naast de mogelijkheid genoemd in lid 1, de door SAZAS te betalen aanvulling(en) gedurende een door haar nader te bepalen termijn geheel of gedeeltelijk in rekening te brengen bij deze werkgever.

Artikel 22 Beslissingen

  • 1. Beslissingen inzake de toekenning, weigering, intrekking of herziening van een inkomensaanvulling worden door het bestuur van SAZAS genomen.

  • 2. Beslissingen inzake weigering, intrekking of herziening van een inkomensaanvulling zijn met redenen omkleed en worden schriftelijk ter kennis van de werknemer gebracht.

Artikel 23 Mandatering van bevoegdheden

  • 1. Het bestuur van SAZAS is bevoegd bepaaldelijk te omschrijven bevoegdheden geheel of gedeeltelijk te mandateren aan:

    • a. een uit en door het bestuur van SAZAS aangewezen commissie welke moet zijn samengesteld naar het aan artikel .. van de statuten ten grondslag liggende beginsel van pariteit;

    • b. de directie van het GUO;

    • c. de Kleine Commissie risicogroep Agrarische Bedrijven.

  • 2. De directie van het GUO is onder goedkeuring van het bestuur van SAZAS bevoegd één of meer personeelsleden van het GUO te machtigen tot het voor en namens haar uitoefenen van de haar op grond van het bepaalde in het eerste lid toegekende bevoegdheden.

  • 3. Het in het eerste lid bedoelde mandaatsbesluit wordt bij dit reglement gevoegd.

Artikel 24 Kennelijke onredelijkheid

Indien de toepassing van het in de voorgaande artikelen bepaalde kennelijk onredelijke uitkomsten tot gevolg heeft, beslist het bestuur van SAZAS.

Artikel 25 Geschillen

Bezwaren tegen beslissingen van het bestuur van SAZAS alsmede bezwaren met betrekking tot de datum van ingang danwel de hoogte van een toegekende inkomensaanvulling, dienen binnen veertien dagen na dagtekening van de desbetreffende beslissing schriftelijk te worden voorgelegd aan het bestuur van SAZAS.

Artikel 26 Wijziging van het reglement

  • 1. Het bestuur van SAZAS is bevoegd dit reglement te wijzigen.

  • 2. Een beslissing van het bestuur van SAZAS tot wijziging van dit reglement behoeft de goedkeuring van de Hoofdafdeling Sociale Zaken van het Landbouwschap.

Artikel 27 Onvoorziene gevallen

In alle gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist het bestuur van SAZAS.

BIJLAGE IV

MANDAATSBESLUIT SAZAS

Het bestuur van de Stichting Aanvullingsfonds ZW- en WAO-uitkering Agrarische Sectoren, gevestigd te 's-Gravenhage;

Gelet op het bepaalde in artikel 10 van de statuten;

Besluit de hierna genoemde bevoegdheden te mandateren aan de directie van het GUO en de Kleine Commissie risicogroep Agrarische Bedrijven.

Artikel 1 Kleine Commissie en haar bevoegdheden

Aan de Kleine Commissie zijn de navolgende bevoegdheden gemandateerd:

  • a. de beslissingen terzake van toekenning, weigering, intrekking of herziening van een inkomensaanvulling voor zover niet aan de directie van het GUO gemandateerd;

  • b. het vaststellen van de hoogte van de inkomensaanvulling voor zover niet aan de directie van het GUO gemandateerd;

  • c. de beslissingen terzake van terugvordering of verrekening met inbegrip van beslissingen terzake van de wijze van terugvordering en verrekening of kwijtschelding van te veel of ten onrechte uitbetaalde inkomensaanvulling voor zover niet aan de directie van het GUO gemandateerd;

  • d. de beslissing terzake van een geval waarin de toepassing van het uitkeringsreglement een kennelijk onredelijke uitkomst heeft;

  • e. de beslissing terzake van bezwaar tegen een beslissing aangaande de inkomensaanvulling;

  • f. de beslissing terzake van bezwaar tegen de premieplicht en de opgelegde premienota ten behoeve van de regeling inkomensaanvulling ZW- en WAO-uitkering;

  • g. het al dan niet instellen van hoger beroep en van beroep in cassatie.

Artikel 2 Bevoegdheden directie

  • 1. Aan de directie van het GUO, die is belast met alle aan de administratieopdracht inherente handelingen, zijn de navolgende bevoegdheden gemandateerd:

    • a. het beoordelen van en beslissen terzake van aanspraken van werknemers indien naar het oordeel van de directie van het GUO, gelet op het in het uitkeringsreglement bepaalde, een aanspraak moet worden erkend en hieromtrent noch omtrent de hoogte van de aanspraak redelijkerwijze verschil van mening mogelijk is;

    • b. het beoordelen van en beslissen terzake van aanspraken van werknemers indien naar het oordeel van de directie van het GUO, gelet op het in het uitkeringsreglement bepaalde, een aanspraak geheel of gedeeltelijk moet worden ontkend, evenwel uitsluitend indien de beslissing kan worden genomen op grond van feitelijke omstandigheden, welker betekenis niet nader behoeft te worden beoordeeld;

    • c. het vaststellen en betaalbaarstellen van krachtens een bevoegdelijk genomen beslissing aan of ten behoeve van werknemers verschuldigde inkomensaanvullingen;

    • d. het vaststellen van de hoogte van de inkomensaanvulling indien eveneens de hoogte van het ziekengeld als bedoeld in artikel 30, eerste lid van de ZW is vastgesteld en de directie van het GUO op grond van het tijdelijk delegatiebesluit BV TAB bevoegd is de hoogte van het ziekengeld vast te stellen;

    • e. de weigering van een inkomensaanvulling indien eveneens het ziekengeld wordt geweigerd terzake van niet tijdige ziekmelding (waaronder begrepen ziekmelding met onjuiste adresopgave en dergelijke) en terzake van overtreding van de voorschriften van de ZW of de controlevoorschriften van de BV TAB en de directie van het GUO op grond van het tijdelijk delegatiebesluit BV TAB bevoegd is het het ziekengeld te weigeren op bovengenoemde gronden;

    • f. de beslissing terzake van intrekking of herziening van een toegekende inkomensaanvulling en terzake van terugvordering, verrekening met inbegrip van de beslissing terzake van de wijze van terugvordering en verrekening of kwijtschelding van te veel of ten onrechte betaalde aanvulling indien eveneens ZW- en/of AAW/WAO-uitkering te veel of ten onrechte is verstrekt en de directie van het GUO op grond van het tijdelijk delegatiebesluit BV TAB bevoegd is te beslissen over laatstgenoemde terugvordering;

    • g. het toepassen van het bepaalde terzake van de vaststelling van de heffing en voorschotheffing zoals genoemd in artikel 3 van het heffingsreglement.

  • 2. De directie van het GUO is bevoegd voor en namens het bestuur van de Stichting tot het optreden in voor een kantongerecht aanhangige procedure, in welke dat bestuur als partij optreedt en welke voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van de regeling inzake aanvulling ZW-uitkering agrarische sectoren.

  • 3. De directie van het GUO is bevoegd één of meer personeelsleden van het GUO te machtigen tot het voor en namens haar uitoefenen van de onder artikel 2, eerste en tweede lid, genoemde bevoegdheden.

Voorbehoud

Indien gebruikmaking van de aan de directie van het GUO gemandateerde bevoegdheden zou leiden tot het nemen van een beslissing, welker juistheid of redelijkheid – al dan niet op grond van aangevoerde verzachtende omstandigheden – kan worden betwijfeld, dan wel waarin na gebruikmaking van de gemandateerde bevoegdheden omstandigheden ter kennis van de directie van het GUO komen, waardoor twijfel aan de juistheid van de beslissing kan ontstaan dient het geval te worden voorgelegd aan de Kleine Commissie risicogroep Agrarische Bedrijven.

BIJLAGE V

HEFFINGSREGLEMENT SAZAS

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit reglement wordt verstaan onder:

  • a. GUO: de Vereniging Gezamenlijk Uitvoeringsorgaan;

  • b. werkgever:

    • 1. de werkgever in de zin van de CAO inzake aanvullingsfonds ZW-en WAO-uitkering agrarische sectoren;

    • 2. de werkgever in de zin van een andere, voor een bepaalde agrarische sector afgesloten, en bij de het Centraal Kantoor van de Inspectiedienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geregistreerde CAO, waarin met instemming van het bestuur van SAZAS is voorzien in dezelfde regeling terzake van inkomensaanvullingen als in de onder 1. bedoelde CAO;

  • c. werknemer:

    • 1. de werknemer in de zin van de CAO inzake aanvullingsfonds ZW-en WAO-uitkering agrarische sectoren;

    • 2. de werknemer in de zin van een andere, voor een bepaalde agrarische sector afgesloten, en bij het Centraal Kantoor van de Inspectiedienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geregistreerde CAO, waarin met instemming van het bestuur van SAZAS is voorzien in dezelfde regeling terzake van inkomensaanvullingen als in de onder 1. bedoelde CAO;

    • 4. de werknemer die op grond van artikel 7 van de ZW als werknemer wordt beschouwd;

  • d. regeling: de CAO inzake aanvullingsfonds ZW- en WAO-uitkering agrarische sectoren;

  • e. SAZAS: de Stichting Aanvullingsfonds ZW- en WAO-uitkeringen Agrarische Sectoren;

  • f. loon: loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CVS), alvorens toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 6 lid 1 sub i van de CVS.

Artikel 2 Heffing

  • 1. De werkgever is gehouden jaarlijks met inachtneming van het hierna en in de regeling bepaalde ten behoeve van de uitvoering van de regeling een heffing over het loon van de in dienst (geweest) zijnde werknemers te betalen. Op grond van artikel 16 lid 6 van de regeling is de werknemer in de aldaar bedoelde gevallen verplicht een bijdrage te leveren in de verschuldigde premie.

  • 2. De heffing bestaat uit het percentage, dat door het bestuur van SAZAS jaarlijks wordt vastgesteld.

  • 3. De betaling van de heffing dient te geschieden aan het GUO.

Artikel 3 Vaststelling heffing en voorschotheffing

  • 1. Voor het einde van elk kalenderjaar stelt het bestuur van SAZAS ten aanzien van elke werkgever de over dat kalenderjaar te zijner laste komende heffing vast. De vaststelling van de heffing geschiedt aan de hand van de door de werkgever over elk boekjaar in te leveren jaaropgaven en/of andere door hem te verstrekken gegevens omtrent de persoon van de in dat kalenderjaar in zijn dienst werkzaam geweest zijnde werknemers, de duur van hun dienstverband, het door hen verdiende loon en het aantal dagen, waarover dat loon werd genoten. Het bestuur van SAZAS deelt het te betalen bedrag van de heffing schriftelijk aan de werkgever mede, onder mededeling van de termijn, waarbinnen de betaling moet geschieden.

  • 2. Indien ten onrechte geen bedrag aan heffing is vastgesteld dan wel na de vaststelling van het te betalen bedrag van de heffing blijkt, dat een lager bedrag is vastgesteld dan verschuldigd is, stelt het bestuur van SAZAS het alsnog door de werkgever verschuldigde bedrag over de verstreken betalingstermijnen vast. De laatste volzin van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.

  • Indien een hoger bedrag aan heffing is vastgesteld dan verschuldigd is, stelt het bestuur van SAZAS het verschuldigde op het juiste bedrag vast. Het teveel betaalde wordt aan de werkgever terugbetaald.

  • 3. Het bestuur van SAZAS stelt een voorschotheffing vast ten aanzien van de werkgever, die in het kalenderjaar, waarop de voorschotheffing betrekking heeft, vermoedelijk heffing verschuldigd zal worden.

  • De voorschotheffing wordt vastgesteld op het bedrag, dat de werkgever over het kalenderjaar, waarop de voorschotheffing betrekking heeft, naar het oordeel van het bestuur van SAZAS vermoedelijk aan heffing verschuldigd zal zijn, met dien verstande, dat het bestuur van SAZAS hierbij rekening houdt met de in het eerste lid bedoelde gegevens omtrent de in dienst van de werkgever in het vorig jaar werkzaam geweest zijnde en in het betrokken jaar werkzaam zijnde werknemers, de aard, de omvang en de ontwikkeling van het bedrijf van de werkgever, en ander omstandigheden, welke op de hoogte van het heffingsbedrag van invloed kunnen zijn.

  • 4. Het bestuur van SAZAS deelt het te betalen bedrag van de voorschotheffing schriftelijk aan de werkgever mede, met de mededeling dat dit bedrag in vier dan wel onder door het bestuur van SAZAS te bepalen voorwaarden in twaalf termijnen kan worden voldaan, verschijnende en vervallende op de eerste dag van elk kwartaal dan wel van elke maand. De voorschotheffing wordt verrekend met het bedrag aan heffing, dat de werkgever over het betrokken kalenderjaar verschuldigd zal zijn.

  • 5. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid stelt het bestuur van SAZAS bij niet tijdige voldoening van een voorschottermijn onverwijld de heffing vast, welke door de werkgever is verschuldigd over de vorenbedoelde termijn alsmede over de daaraan voorafgaande termijnen van hetzelfde kalenderjaar. De heffing is terstond opeisbaar.

  • 6. Eveneens in afwijking van het bepaalde in het eerste lid stelt het bestuur van SAZAS ten aanzien van een werkgever, die in staat van faillissement verkeert, of zijn bedrijf of beroep definitief heeft gestaakt, onverwijld de heffing vast. De laatste volzin van het vorige lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 7. Indien na aanmaning een vordering op een werkgever terzake van achterstallige heffing niet geheel wordt voldaan, kan al hetgeen de werkgever verschuldigd is, vermeerderd met rente en extra incasso- en administratiekosten, gerechtelijk worden ingevorderd. Het bestuur van SAZAS is bevoegd de in de eerste volzin bedoelde kosten te stellen op 10% van het bedrag aan achterstallige heffing met een minimum van f 10,–.

  • 8. De werkgever is verplicht het bestuur van SAZAS op door het voornoemde bestuur te bepalen tijdstippen alle gegevens te verstrekken, welk het voor het vaststellen van de heffing en voorschotheffing behoeft.

  • 9. De wijze van de vaststelling van de heffing en voorschotheffing, als ook de betaling daarvan, worden verder geregeld door het bestuur van SAZAS. In bijzondere gevallen kan het voornoemde bestuur afwijking van het bepaalde in de voorgaande leden toestaan of voorschrijven.

  • 10. Het werknemersdeel in de verschuldigde heffing als bedoeld in artikel 16 lid 6 van de regeling wordt berekend over het loon als bedoeld in de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen (CSV) van de werknemer, alvorens toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 6 lid 1 sub i van de CSV.

Artikel 4 Wijziging reglement

  • 1. Het bestuur van SAZAS is bevoegd dit reglement te wijzigen.

  • 2. Een beslissing van het bestuur van SAZAS tot wijziging van dit reglement behoeft de goedkeuring van de Hoofdafdeling Sociale Zaken van het Landbouwschap.

BIJLAGE VI

ONTHEFFINGS- EN HERINTREDINGSREGLEMENT

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit reglement wordt verstaan onder:

  • a. SAZAS: de Stichting Aanvullingsfonds ZW- en WAO-uitkeringen Agrarische Sectoren;

  • b. ZW: de Ziektewet;

  • c. AAW: de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet;

  • d. WAO: de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering;

  • e. de regeling: de cao inzake aanvullingsfonds ZW- en WAO-uitkering agrarische sectoren 1996/2000

  • f. kleine werkgever: de kleine werkgever in de zin van de cao inzake aanvullingsfonds ZW- en WAO-uitkering agrarische sectoren 1996/2000;

  • g. grote werkgever: de grote werkgever in de zin van de cao inzake aanvullingsfonds ZW- en WAO-uitkering agrarische sectoren 1996/2000;

  • i. ontheffingsdatum: datum ingaande welke een werkgever ontheffing verkregen heeft van deelname in SAZAS;

  • j. herintredingsdatum: datum ingaande welke een werkgever na een periode van ontheffing, wederom deelnemer wordt in de SAZAS-regeling.

Ontheffing

Artikel 2 Voorwaarden

  • 1. De kleine werkgever kan onder de voorwaarden genoemd in de artikelen 3, 4 en 5 ontheffing krijgen van deelname in SAZAS, behoudens voor wat betreft de deelname aan de regeling bij SAZAS ten behoeve van werknemers als bedoeld in artikel 3 sub c van de regeling.

  • 2. De grote werkgever kan onder de voorwaarden genoemd in de artikelen 3 en 6 ontheffing krijgen van deelname in SAZAS, behoudens voor wat betreft de deelname aan de regeling bij SAZAS ten behoeve van werknemers als bedoeld in artikel 3 sub c van de regeling.

Artikel 3 Verzoek om ontheffing van deelname

  • 1. Ontheffing van deelname aan SAZAS wordt slechts op verzoek verleend en wel ingaande 1 januari van enig jaar.

  • 2. Het verzoek om ontheffing dient tenminste 3 maanden voor de gewenste ontheffingsdatum te worden gedaan.

  • 3. Aan de nieuwe werkgever wordt ontheffing verleend ingaande de datum dat hij als werkgever in de zin van de CAO SAZAS is aan te merken, indien het verzoek om ontheffing uiterlijk twee maanden na de datum waarop hij als werkgever is aan te merken is ingediend en indien uiterlijk drie maanden na eerstbedoelde datum aan de voor de betreffende werkgever geldende voorwaarden is voldaan.

  • 4. Het verzoek wordt gericht aan de Stichting Aanvullingsfonds ZW- en WAO-uitkeringen Agrarische Sectoren (SAZAS), Louis Braillelaan 100, 2719 EK te Zoetermeer.

  • 5. Het verzoek om ontheffing van de werkgever die, na opnieuw deelnemer te zijn geworden, wederom ontheffing wenst te verkrijgen, wordt niet ingewilligd, tenzij hij op de gewenste ontheffingsdatum tenminste de laatste drie kalenderjaren deelnemer is geweest en aan de overige voorwaarden voldoet.

Artikel 4 Voorwaarden voor ontheffing voor de kleine werkgever

  • 1. De kleine werkgever kan ontheffing van deelname krijgen indien hij voor of ten behoeve van de in zijn dienst zijnde werknemers een gelijkwaardige verzekering heeft afgesloten, waarvan de dekking uiterlijk op de ontheffingsdatum aanvangt. De verzekeringsovereenkomst dient een looptijd te hebben van twee of meerdere volle kalenderjaren.

  • 2. De ontheffing wordt verleend voor de duur van de in het vorige lid bedoelde vervangende verzekeringsovereenkomst.

  • 3. Een afschrift van de polis dient uiterlijk een maand voor de ontheffingsdatum in het bezit van SAZAS te zijn.

Artikel 5 Verplichtingen na verkregen ontheffing van de kleine werkgever

  • 1. De kleine werkgever die ontheffing heeft verkregen dient zijn werknemers hierover te informeren. Voorts dient de werkgever zijn werknemers te informeren over contracten met derden ten behoeve van een of meer van de onderdelen genoemd in artikel 4 lid 2 van de regeling, indien dergelijke contracten overeengekomen zijn en voorts omtrent de inhoud en voorwaarden van de in artikel 4 lid 1 bedoelde vervangende verzekeringsovereenkomst.

  • 2. De werkgever die ontheffing heeft verkregen dient ingaande de ontheffingsdatum de CAO-verplichtingen zelf na te komen tegenover de werknemers van wie de eerste dag van ongeschiktheid tot werken is gelegen tijdens het bestaan van de dienstbetrekking en die ligt op of na de ontheffingsdatum.

  • 3. SAZAS blijft verantwoordelijk voor het nakomen van de SAZAS-regeling tegenover de in dienst van de kleine werkgever zijnde werknemers van wie de eerste dag van ongeschiktheid tot werken ligt voor de ontheffingsdatum.

  • 4. Indien de vervangende verzekeringsovereenkomst wordt verlengd, dient de kleine werkgever SAZAS zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk een maand voor het einde van de looptijd, daarvan in kennis te stellen.

Artikel 6 Verplichtingen na verkregen ontheffing van de grote werkgever

  • 1. De grote werkgever die ontheffing heeft verkregen dient zijn werknemers hierover te informeren. Voorts dient de werkgever zijn werknemers te informeren over contracten met derden ten behoeve van een of meer van de onderdelen genoemd in artikel 4 lid 2 van de regeling, indien dergelijke contracten overeengekomen zijn.

  • 2. De grote werkgever die ontheffing heeft verkregen dient ingaande de ontheffingsdatum de CAO-verplichtingen zelf na te komen tegenover de werknemers van wie de eerste dag van ongeschiktheid tot werken is gelegen tijdens het bestaan van de dienstbetrekking en die ligt op of na de ontheffingsdatum.

  • 3. SAZAS blijft verantwoordelijk voor het nakomen van de SAZAS-regeling tegenover de in dienst van de grote werkgever zijnde werknemers van wie de eerste dag van het ongeschiktheid tot werken ligt voor de ontheffingsdatum.

Herintreding na ontheffing

Artikel 7 Herintreding op verzoek

  • 1. De werkgever die niet deelneemt kan, op zijn verzoek, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9, ingaande 1 januari van enig jaar opnieuw toegelaten worden als deelnemer.

  • 2. Het verzoek om herintreding dient tenminste 3 maanden voor de gewenste toetredingsdatum te worden gedaan.

  • 3. Het verzoek wordt gericht aan de Stichting Aanvullingsfonds ZW- en WAO-uitkeringen Agrarische Sectoren (SAZAS), Louis Braillelaan 100, 2719 EK te Zoetermeer.

Artikel 8 Herintreding zonder verzoek

  • 1. De werkgever die niet, dan wel niet meer, voldoet aan de voor hem geldende voorwaarden, neemt ingaande die datum wederom deel aan de SAZAS-regeling, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9, tenzij de werkgever opnieuw ontheffing aanvraagt met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.

  • 2. Indien de polisvoorwaarden van de door de kleine werkgever afgesloten vervangende verzekeringsovereenkomst inhoudelijk worden gewijzigd is het voorgaande lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9 Inkoopsom

  • 1. De door de herintredende werkgever te betalen premie wordt gedurende de twaalf maanden direkt volgende op de herintredingsdatum, berekend aan de hand van het premiepercentage dat behoort bij de premieklasse „hoog/hoog" van de voor hem geldende categorie, als bedoeld in artikel 16 van de regeling.

  • 2. Het bestuur van SAZAS is in bijzondere gevallen bevoegd om van het bepaalde in het vorige lid af te wijken.

Artikel 10 Gevolgen van herintreding

  • 1. De herintredende werkgever dient zijn werknemers daarover te informeren.

  • 2. De werkgever blijft verantwoordelijk voor het nakomen van de CAO-verplichtingen tegenover de in zijn dienst zijnde werknemers van wie de eerste dag van ongeschiktheid tot werken ligt voor de herintredingsdatum.

  • 3. SAZAS is verantwoordelijk voor het nakomen van de SAZAS-regeling tegenover de in dienst van de werkgever zijnde werknemers van wie de eerste dag van het ongeschiktheid tot werken ligt na de herintredingsdatum.

Algemeen

Artikel 11 Doorlopende ziektegevallen

De in de artikelen 6 lid 3 en 7 lid 3 bedoelde verplichtingen van SAZAS en de in artikel 10 lid 2 van dit reglement bedoelde verplichtingen van de werkgever duren voort ten opzichte van de werknemer die, na geschikt te zijn geweest tot werken binnen een termijn van vier weken wederom ongeschikt tot werken wordt.

Artikel 12 Onvoorziene gevallen

In alle gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist het bestuur van SAZAS.

AANHANGSEL

Partijen bij de collectieve arbeidsovereenkomst agrarische sectoren inzake aanvullingsfonds bij ziekte zijn:

De Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond te 's-Gravenhage;

De Nederlandse Christelijke Boeren- en Tuindersbond te 's-Gravenhage;

Het Koninklijk Nederlands Landbouw Comité te 's-Gravenhage;

of de rechtsopvolger van bovengenoemde organisaties, zijnde de Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland te 's-Gravenhage;

namens de aangesloten provinciale en gewestelijke organisaties;

en

De Nederlandse Bond van Boomkwekers te Zeist;

De Vereniging van Werkgevers in het Tuinbouwbedrijf te Boskoop, te 's-Gravenhage;

De Bond van Loonbedrijven voor Agrarisch- en Grondverzetwerk te Maarssenbroek;

De Federatie van Land- en Tuinbouwwerktuigen Exploiterende Coöperaties te Maarssenbroek;

De „Coöperatieve Bond voor Agrarische Bedrijfsverzorging B.A. in Noord- en West-Nederland" (CBAB) te Wirdum;

De „Coöperatieve Vereniging voor Agrarische Bedrijfsverzorging B.A." (CVAB) te Almen;

De Bond van Verenigingen voor Bedrijfshulp in Noord-Brabant en aangrenzende gebieden te Tilburg;

Bond voor Bedrijfshulp Zeeland te Goes;

Centrale van Bedrijfsverzorgingsdiensten in Limburg te Roermond;

Westelijke Land- en Tuinbouworganisatie te Haarlem;

enerzijds en

De Voedingsbond FNV te Utrecht;

De Industrie- en Voedingsbond CNV te Nieuwegein.

anderzijds.

III. Indien en voor zover de onder II opgenomen bepalingen strijdig zijn met (mede) ter zake van de vaststelling van lonen en/of andere arbeidsvoorwaarden bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, prevaleren deze regelen.

IV. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1996.

V. Dit besluit wordt gepubliceerd door plaatsing in een bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant.

's-Gravenhage, 27 december 1995.

De Minister van sociale Zaken en Werkgelegenheid

Names deze,

A. van Dijk.


XNoot
1

Ingevolge art. 1638 mm van het BW is een afwijking van art. 1638dd lid 5 van het BW nietig.

XNoot
1

Algemeen verbindendverklaring heeft geen nawerking.

XNoot
1

Algemeen verbindend verklaring heeft geen nawerking.

XNoot
1

Ingevolge art. 1638 mm van het BW is een afwijking van art. 1638 dd lid 5 van het BW ten nadele van de werknemer nietig.

Naar boven