Besluit tijdelijke aanwijzing BOA AID

Besluit van de Minister van Justitie van 15 december 1995, nr. 529247/595/NE, houdende tijdelijke aanwijzing van enkele onbezoldigde ambtenaren van de AID tot buitengewoon opsporingsambtenaar.

De Minister van Justitie,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelezen het verzoek van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 1 december 1995, kenmerk J. 9516471;

Gelet op artikel 17, eerste lid, aanhef en onder ten tweede, van de Wet op de economische delicten, artikel 142, derde lid van, het Wetboek van Strafvordering en het Besluit Buitengewoon opsporingsambtenaar;

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

buitengewoon opsporingsambtenaar: de buitengewoon opsporingsambtenaar, bedoeld in artikel 2;

AID: de Algemene Inspectiedienst van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Artikel 2

De onbezoldigde ambtenaren van de AID, die werkzaam zijn bij de provincie en belast zijn met de opsporing van strafbare feiten, zijn aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 3

1. De buitengewoon opsporingsambtenaar is bevoegd tot het opsporen van de feiten strafbaar gesteld bij of krachtens:

a. de artikelen 2, derde lid, 3, eerste en tweede lid, en 13, eerste lid, van de Boswet;

b. de artikelen 12, eerste lid, 14, derde lid, 16, eerste lid, en 17 van de Natuurbeschermingswet.

2. De opsporingsbevoegdheid geldt voor het grondgebied van Nederland.

Artikel 4

1. De procureur-generaal bij het gerechtshof te Arnhem is bevoegd is tot beëdiging van de buitengewoon opsporingsambtenaar.

2. Op grond van dit besluit kunnen maximaal 12 personen als buitengewoon opsporingsambtenaar beëdigd zijn.

Artikel 5

1. Als toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de Hoofdofficier van Justitie van het Arrondissement, waarbinnen de zetel is gelegen van de provincie waarbij de buitengewoon opsporingsambtenaar werkzaam is.

2. Als direct toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de korpschef van het regionaal politiekorps van de regio waarbinnen de zetel is gelegen van de provincie waarbij de buitengewoon opsporingsambtenaar werkzaam is.

Artikel 6

1. De buitengewoon opsporingsambtenaar is bevoegd bij de opsporing van de in artikel 3 genoemde strafbare feiten gebruik te maken van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993. Hij gedraagt zich overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 7 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar.

2. De in het eerste lid genoemde buitengewoon opsporingsambtenaar kan gedurende de uitoefening van zijn taak als buitengewoon opsporingsambtenaar uitgerust zijn met een politiesurveillancehond als bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de in het eerste lid genoemde Ambtsinstructie.

Artikel 7

De directeur van de AID brengt twee maanden voor het einde van de looptijd van dit besluit aan de Minister van Justitie verslag uit over de overgang van de onbezoldigd AID-ambtenaren naar de provincie.

Artikel 8

De buitengewoon opsporingsambtenaar is gedurende de looptijd van dit besluit ontheffing verleend van de bekwaamheidseis, vastgesteld krachtens artikel 16, eerste lid, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 9

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1996 en vervalt op 1 juli 1996.

Artikel 10

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit tijdelijke aanwijzing buitengewoon opsporingsambtenaren AID.

Dit besluit wordt in de Staatscourant en het Algemeen Politieblad geplaatst.


’s-Gravenhage, 15 december 1995. De Minister van Justitie,
namens deze,
J. van Ees, hoofd van de Directie
Politie.

Binnen 6 weken na publikatie van dit besluit kan de belanghebbende daartegen een bezwaarschrift indienen bij de Minister van Justitie, Postbus 20301, 2500 EH Den Haag. Het bezwaarschrift dient te zijn gemotiveerd.

Naar boven