Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering

21 december 1995

nr. WDB95/471M

Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken/Directie Wetgeving Directe Belastingen

De Staatssecretaris van Financiën,

Gelet op de artikelen 5, 6, 12, 14, 16, 18, 20, 22, 23 en 32 van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen;

Voor zoveel nodig in overeenstemming of na overleg met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, de Minister van Verkeer en Waterstaat en de Minister van Economische Zaken,

Besluit:

Hoofdstuk I Algemeen

Artikel 1

1. Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 5, 6, 12, 14, 16, 18, 20, 22, 23 en 32 van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen.

2. Deze regeling verstaat onder:

a. wet: de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen;

b. S&O-werk: werk dat bij S&O-verklaring is aangemerkt als speur- en ontwikkelingswerk in de zin van de wet;

c. Arbeidsvoorzieningsorganisatie: de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, bedoeld in artikel 2 van de Arbeidsvoorzieningswet;

d. detachering: terbeschikkingstelling van een werknemer door de inhoudingsplichtige met wie een arbeidsovereenkomst bestaat, ten behoeve van een derde.

Hoofdstuk II Vermindering af te dragen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen

Artikel 2

1. Bij de herleiding van de vermindering lage lonen, de vermindering langdurig werklozen, de vermindering onderwijs en de toetslonen tot bedragen per loontijdvak wordt een jaar op 260 dagen, een maand op 65/3 dag, een week op 5 dagen en een tijdvak dat korter is dan een dag op een dag gesteld.

2. Met betrekking tot de werknemer wiens loon mede omvat de waarde van regelmatig bij de betaling van het loon verstrekte vakantiebonnen, vakantietoeslagbonnen of van daarmee overeenkomende aanspraken, worden de op grond van het eerste lid bepaalde tijdvakbedragen van de vermindering lage lonen, de vermindering langdurig werklozen en de vermindering onderwijs vermenigvuldigd:

a. ingeval op jaarbasis aanspraken worden verleend voor 20 of meer vakantiedagen: met de factor 260 : 235;

b. ingeval op jaarbasis aanspraken worden verleend voor minder dan 20 vakantiedagen: met de factor 260 : 245.

3. Met betrekking tot de in het tweede lid bedoelde werknemer bedraagt de vermindering lage lonen, de vermindering langdurig werklozen en de vermindering onderwijs per kalenderjaar niet meer dan het desbetreffende bedrag genoemd in onderscheidenlijk artikel 5, eerste lid, onderdeel a, onderdeel b en onderdeel c, van de wet.

4. Voor de toepassing van het tweede lid wordt het aantal vakantiedagen in aanmerking genomen tot het krachtens de publiekrechtelijke regeling of de collectieve arbeidsovereenkomst voor een volwassen werknemer geldende aantal zonder rekening te houden met feestdagen en met extra vakantiedagen die aan de werknemer worden toegekend in verband met zijn leeftijd of de duur van zijn dienstverband.

Artikel 3

Voor de toepassing van artikel 5, vijfde lid, van de wet blijft het aanmerken van het kwartaal als loontijdvak op de voet van artikel 22a, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 achterwege.

Artikel 4

Ingeval de vermindering op de voet van artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van de wet toepassing vindt, administreert de inhoudingsplichtige per werknemer en per tijdvak waarover die vermindering wordt toegepast de overeengekomen arbeidsduur.

Artikel 5

Ingeval de vermindering op de voet van artikel 6, derde lid, van de wet plaatsvindt aan de hand van het aantal uren waarover loon is verschuldigd, is op dat loon artikel 1, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, van de wet niet van toepassing en administreert de inhoudingsplichtige per werknemer en per tijdvak waarover die vermindering wordt toegepast de volgende gegevens:

a. het aantal uren waarover het loon is verschuldigd;

b. het voor de toepassing van dit artikel relevante loon;

c. het van toepassing zijnde toetsloon.

Artikel 6

1. Ingeval het loon niet per tijdseenheid wordt berekend, is bij de bepaling van de vermindering op de voet van artikel 6, derde lid, van de wet, artikel 1, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, van de wet niet van toepassing op dat loon. In dat geval vindt die vermindering, in afwijking van artikel 6, eerste lid, van de wet, inkomensevenredig plaats aan de hand van de verhouding van het in het loontijdvak ten minste op nihil te stellen genoten loon van de werknemer en het bedrag dat per kalenderjaar beloopt

indien hij de doch niet de

leeftijd heeft leeftijd van

bereikt van

15 jaren 16 jaren: f 8 723

16 jaren 17 jaren: f 10 031

17 jaren 18 jaren: f 11 484

18 jaren 19 jaren: f 13 225

19 jaren 20 jaren: f 15 260

20 jaren 21 jaren: f 17 878

21 jaren 22 jaren: f 21 077

22 jaren 23 jaren: f 24 715

23 jaren: f 29 056

2. Ingeval het eerste lid toepassing vindt administreert de inhoudingsplichtige per werknemer en per tijdvak waarover de vermindering wordt toegepast de in het eerste lid, tweede volzin, bedoelde verhouding.

Artikel 7

De inhoudingsplichtige die met betrekking tot een door hem aangewezen categorie werknemers artikel 6, vierde lid, van de wet toepast, bewaart bij zijn loonadministratie een overzicht van de desbetreffende werknemers of categorie werknemers.

Artikel 8

De inhoudingsplichtige voegt binnen twee maanden na afloop van het kalenderjaar aan de loonadministratie toe de administratie met betrekking tot de in dat jaar toegepaste vermindering lage lonen, vermindering langdurig werklozen en vermindering onderwijs. De administratie bevat per werknemer het bedrag van de vermindering lage lonen, de vermindering langdurig werklozen en de vermindering onderwijs.

Hoofdstuk III Vermindering langdurig werklozen

Artikel 9

Met een langdurig werkloze wordt gelijkgesteld degene:

a. die op grond van artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van de Vreemdelingenwet in Nederland is toegelaten als vluchteling, tenzij hij sedert zijn toelating in Nederland reeds eerder als werknemer of als zelfstandige werkzaam is geweest;

b. voor wie de inhoudingsplichtige op grond van artikel 62 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering een loonkostensubsidie ontvangt;

c. die werknemer is in de zin van artikel 1, onderdeel d, van de Wet Sociale Werkvoorziening;

d. die een dienstbetrekking heeft met een banenpool in de zin van de Rijksbijdrageregeling banenpools;

e. die een dienstbetrekking heeft in de zin van hoofdstuk V van de Jeugdwerkgarantiewet;

f. die arbeid verricht op een werkervaringsplaats in de zin van de Kaderregeling Arbeidsinpassing;

g. die een dienstbetrekking heeft in de zin van de Regeling extra werkgelegenheid voor langdurig werklozen 1996;

h. die een dienstbetrekking heeft in de zin van de Regeling experiment marktverruiming in de schoonmaakbranche.

Artikel 10

1. Met een langdurig werkloze wordt mede gelijkgesteld degene:

a. die in aansluiting op werkzaamheden als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen c tot en met f, een niet onder die bepalingen vallende dienstbetrekking heeft aanvaard;

b. die in aansluiting op het verrichten van arbeid in het kader van een of meer detacheringen waarop het eerste lid, onderdeel a, en artikel 9, eerste lid, niet van toepassing zijn en gedurende welke de vermindering langdurig werklozen van toepassing was, een dienstbetrekking heeft aanvaard;

c. die in aansluiting op het verrichten van arbeid in het kader van de Subsidieregeling experimenten activering uitkeringsgelden of de Regeling experiment marktverruiming in de schoonmaakbranche een dienstbetrekking heeft aanvaard.

2. In geval van toepassing van het eerste lid, onderdelen b en c, is de vermindering langdurig werklozen van toepassing gedurende ten hoogste 48 maanden verminderd met de periode gedurende welke die vermindering met betrekking tot de werknemer onmiddellijk voorafgaand aan de dienstbetrekking toepassing heeft gevonden.

Artikel 11

1. Als dagen van inschrijving als werkloos werkzoekende worden mede beschouwd de dagen waarop:

a. de periode van inschrijving als werkloos werkzoekende is onderbroken door het verrichten van arbeid of door een dienstbetrekking ingeval het aantal dagen waarop arbeid is verricht in totaal per jaar niet meer dan 50 of het aantal uren gedurende welke arbeid is verricht per jaar in totaal niet meer dan 400 bedraagt;

b. als werknemer arbeid is verricht bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen c tot en met f;

c. de periode van inschrijving als werkloos werkzoekende is onderbroken door het ondergaan van hechtenis of gevangenisstraf;

d. de langdurig werkloze na toestemming van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, de bedrijfsvereniging of het gemeentebestuur, onbetaalde arbeid heeft verricht als vrijwilliger, dan wel een cursus, opleiding of scholing heeft gevolgd;

e. de langdurig werkloze activiteiten heeft verricht in het kader van experimenten op basis van artikel 144 van de Algemene bijstandswet.

2. Ingeval de periode van inschrijving als werkloos werkzoekende is onderbroken door het vervullen van de militaire dienstplicht of in plaats daarvan vervangende dienst is gedaan, worden de perioden, gelegen voor en na de onderbreking, samengeteld en beschouwd als een ononderbroken periode van inschrijving als werkloos werkzoekende.

Hoofdstuk IV Vermindering onderwijs

Artikel 12

1. Een overeenkomst als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b, van de wet bevat ten minste:

a. dat de privaatrechtelijke rechtspersoon of de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO, bedoeld in die bepaling, de loonkosten van de desbetreffende assistent in opleiding of onderzoeker in opleiding financiert;

b. ingeval de inhoudingsplichtige een universiteit is of de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen of een onder een van deze organisaties ressorterende onderzoeksinstelling, bedoeld in die bepaling: dat de vermindering onderwijs volledig ten goede komt van de privaatrechtelijke rechtspersoon of de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO die de loonkosten heeft gefinancierd;

c. een bepaling met betrekking tot de openbaarheid van onderzoeksgegevens zoals die door de desbetreffende universiteit bij contractonderzoek wordt toegepast;

d. een bepaling met betrekking tot de doorberekening van eventuele bijkomende kosten zoals die door de desbetreffende universiteit bij contractonderzoek wordt toegepast.

2. Een overeenkomst als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel c, van de wet bevat ten minste:

a. dat de privaatrechtelijke rechtspersoon of de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO, bedoeld in die bepaling, de loonkosten van de desbetreffende werknemer financiert;

b. een bepaling met betrekking tot de openbaarheid van onderzoeksgegevens zoals die door de desbetreffende universiteit bij contractonderzoek wordt toegepast;

c. een bepaling met betrekking tot de doorberekening van eventueel bijkomende kosten zoals die door de desbetreffende universiteit bij contractonderzoek wordt toegepast;

d. dat op de desbetreffende werknemer met betrekking tot de begeleiding van het promotieonderzoek artikel 13.14 van het Rechtspositiereglement wetenschappelijk onderwijs en onderzoek van overeenkomstige toepassing is.

Hoofdstuk V Vermindering kinderopvang

Artikel 13

Voor de toepassing van artikel 16 van de wet wordt met een werknemer gelijkgesteld degene die een opleiding volgt of bij de inhoudingsplichtige vakbekwaamheid verwerft en van wie redelijkerwijs vast staat dat hij in aansluiting daarop werknemer wordt.

Artikel 14

Voor de toepassing van artikel 16, derde lid, van de wet worden de volgende kosten aangemerkt als aan de kinderopvang toe te rekenen kosten:

a. de arbeidskosten van degenen die zich direct bezighouden met de kinderopvang;

b. inrichtingskosten van ruimten die uitsluitend worden gebruikt voor de kinderopvang;

c. bouwkundige voorzieningen, uitsluitend met het oog op de kinderopvang;

d. schoonmaakkosten die direct verband houden met de kinderopvang;

e. kosten van voeding en drank voor zover deze worden verstrekt aan de desbetreffende kinderen;

f. kosten van spelmateriaal voor zover dit uitsluitend wordt gebruikt bij de kinderopvang;

g. medische kosten en kosten van luiers en dergelijke in verband met de kinderopvang;

h. kosten van administratie die direct verband houdt met de kinderopvang;

i. kosten van verzekering die direct verband houdt met de kinderopvang.

Hoofdstuk VI Vermindering zeevaart

Artikel 15

De inhoudingsplichtige doet voordat hij in een kalenderjaar een vermindering zeevaart toepast, opgaaf van het voornemen daartoe aan de Minister van Verkeer en Waterstaat onder vermelding van de volgende gegevens:

a. zijn naam, adres en woonplaats;

b. het nummer waaronder hij als inhoudingsplichtige is geregistreerd bij de rijksbelastingdienst;

c. de inspecteur die ten aanzien van hem bevoegd is voor de heffing van de loonbelasting. De Minister van Verkeer en Waterstaat draagt er zorg voor dat een afschrift van de opgaaf binnen een maand na de datum van binnenkomst aan de bevoegde inspecteur wordt gezonden en doet daarvan mededeling aan de inhoudingsplichtige.

Artikel 16

De inhoudingsplichtige administreert bij de loonadministratie per tijdvak waarover een vermindering zeevaart wordt toegepast, de volgende gegevens:

a. per zeevarende het door deze per loontijdvak genoten loon uit tegenwoordige dienstbetrekking, alsmede het percentage van de vermindering zeevaart dat met betrekking tot hem van toepassing is;

b. de berekening van de vermindering zeevaart.

Artikel 17

De inhoudingsplichtige doet binnen een maand na het einde van het kalenderjaar aan de inspecteur die ten aanzien van hem bevoegd is voor de heffing van de loonbelasting, onder vermelding van zijn naam, adres en woonplaats en van het nummer waaronder hij is geregistreerd bij de rijksbelastingdienst, opgaaf van:

a. het in het kalenderjaar door de zeevarenden genoten loon uit tegenwoordige dienstbetrekking gesplitst naar het daarop toegepaste percentage van de vermindering zeevaart;

b. de over het kalenderjaar toegepaste vermindering zeevaart.

Artikel 18

De inhoudingsplichtige doet binnen een maand na het einde van het kalenderjaar aan de Minister van Verkeer en Waterstaat, onder vermelding van de in artikel 15, onderdelen a tot en met c, bedoelde gegevens, opgaaf van:

a. de namen en geboortedata van de zeevarenden met betrekking tot wie over dat jaar een vermindering zeevaart is toegepast;

b. per zeevarende de naam en de roepnaam van het zeeschip of de zeeschepen waarop de zeevarende in dat jaar werkzaam is geweest, onder vermelding van de periode of perioden waarin dit het geval was. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt onder de roepnaam van een zeeschip verstaan de roepnaam als bedoeld in artikel 25 van het Radioreglement 1979 (Tractatenblad 1981, nr. 78).

Artikel 19

Ten aanzien van degene die op enig tijdstip, anders dan tijdelijk, ophoudt inhoudingsplichtige te zijn, wordt voor de toepassing van artikel 18 van de wet en de artikelen 17 en 18 dat tijdstip gelijkgesteld met het einde van het kalenderjaar.

Artikel 20

Voor de toepassing van de vermindering zeevaart wordt een schip

a. in het kader van een onderneming voornamelijk op zee geëxploiteerd: indien het in de kalendermaand waarin het inhoudingstijdstip valt grotendeels op zee wordt geëxploiteerd;

b. gebezigd voor het verrichten van sleep- en hulpwerkzaamheden aan zeeschepen: indien

1°. uit de beschrijving van het zeeschip als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, dan wel artikel 5a, onderdeel c, van de Zeebrievenwet in de zeebrief blijkt dat het schip bestemd is voor sleep- en hulpverleningswerkzaamheden op zee en 2°. het schip in het bezit is van een geldig certificaat van deugdelijkheid als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Schepenwet.

Artikel 21

De vermindering zeevaart vindt met betrekking tot de zeevarende die op het inhoudingstijdstip met verlof is of tijdelijk arbeidsongeschikt is, slechts toepassing indien hij gedurende de periode tussen bedoeld verlof onderscheidenlijk bedoelde arbeidsongeschiktheid en de voorafgaande periode van vakantieverlof meer dan de helft van de werktijd op zeeschepen onder Nederlandse vlag heeft gewerkt.

Hoofdstuk VII S&O-vermindering

Artikel 22

1. De inhoudingsplichtige mag, in afwijking van artikel 21, eerste lid, tweede volzin, van de wet, ter berekening van de S&O-vermindering in plaats van het loon dat in een kalenderjaar is genoten ter zake van S&O-werk, in aanmerking nemen het vereenvoudigde S&O-loon.

2. Het vereenvoudigde S&O-loon is het door de werknemer die S&O-werk verricht in het kalenderjaar genoten loon uit tegenwoordige dienstbetrekking vermenigvuldigd met het aantal uren dat door deze werknemer gedurende dat jaar is besteed aan S&O-werk en gedeeld door 1750, met dien verstande dat het vereenvoudigde S&O-loon niet meer bedraagt dan het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking van de werknemer.

3. Voor de toepassing van dit artikel wordt met loon uit tegenwoordige dienstbetrekking gelijkgesteld het loon dat wordt genoten wegens tijdelijke arbeidsongeschiktheid anders dan ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Voorts worden als van de inhoudingsplichtige genoten loon uit tegenwoordige dienstbetrekking aangemerkt de uitkeringen ingevolge de Ziektewet waarmee bij de berekening van de belasting rekening wordt gehouden krachtens artikel 40, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990.

4. Indien de overeengekomen arbeidstijd minder bedraagt dan achtendertig uren per week, onderscheidenlijk niet het gehele kalenderjaar betreft, wordt het in het tweede lid genoemde aantal van 1750 evenredig verminderd. Evenredige vermindering vindt ook plaats voor de periode waarin de werknemer arbeidsongeschikt is en de inhoudingsplichtige terzake geen loon uit tegenwoordige dienstbetrekking verstrekt.

5. Toepassing van het vereenvoudigde S&O-loon is slechts mogelijk indien dit met betrekking tot alle werknemers die Samp;&O-werk verrichten, plaatsvindt.

Artikel 23

1. De inhoudingsplichtige verstrekt een afschrift van de S&O-verklaring aan de inspecteur bij de eerste afdracht waarop een voorlopige S&O-vermindering krachtens de desbetreffende S&O-verklaring in mindering wordt gebracht,

a. indien tegelijkertijd aangifte moet worden gedaan: bij die aangifte;

b. indien het een vermindering van een voorlopige betaling betreft: gelijktijdig met die betaling.

2. Indien de S&O-verklaring niet heeft geleid tot voorlopige S&O-vermindering, verstrekt de inhoudingsplichtige een afschrift van de S&O-verklaring bij de aangifte die met betrekking tot die verklaring wordt gedaan.

Artikel 24

1. De inhoudingsplichtige aan wie een S&O-verklaring is afgegeven voegt binnen twee maanden na afloop van het kalenderjaar waarin het S&O-werk is verricht, aan de loonadministratie de administratie toe met betrekking tot het in dat jaar verrichte S&O-werk. De administratie bevat de volgende elementen en gegevens:

a. de S&O-verklaring;

b. een afschrift van de in artikel 24 van de wet bedoelde aanvraag;

c. een aanduiding van het uitgevoerde SO&-werk;

d. de namen van de werknemers die direct betrokken zijn bij het desbetreffende S&O-werk;

e. per werknemer het aantal uren dat deze heeft besteed aan het S&O-werk;

f. per werknemer het door deze ter zake van het S&O-werk genoten loon uit tegenwoordige dienstbetrekking, dan wel het in artikel 22, tweede lid, bedoelde vereenvoudigde S&O-loon;

g. de berekening van de S&O-vermindering.

2. Indien het S&O-werk uit verschillende projecten bestaat worden de in het eerste lid, onderdelen c, d en e, bedoelde gegevens per project bijgehouden.

Artikel 25

1. Ten aanzien van degene die op enig tijdstip, anders dan tijdelijk, ophoudt inhoudingsplichtige te zijn, wordt voor de toepassing van de artikelen 21 en 22 van de wet en van artikel 24 dat tijdstip gelijkgesteld met het einde van het kalenderjaar.

2. De in artikel 22, vierde lid, aanhef, van de wet bedoelde onverwijlde afdracht op aangifte vindt plaats bij de eerste afdracht op aangifte op de voet van hoofdstuk IV van de Wet op de loonbelasting 1964, na de dagtekening van de gewijzigde S&O-verklaring.

3. In afwijking van artikel 22, zevende lid, van de wet kan de daar bedoelde accountantsverklaring achterwege blijven indien geen S&O-vermindering wordt toegepast.

Hoofdstuk VIII Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 26

Met betrekking tot gevallen waarin artikel 2 van de Wet belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart 1995 toepassing heeft gevonden, blijven de bepalingen van de Uitvoeringsregeling belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart 1995 van kracht naar de tekst zoals die luidde op 31 december 1995.

Artikel 27

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 1996.

2. Deze regeling kan worden aangehaald als: Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering.

De Staatssecretaris van Financiën,

W.A. Vermeend.

Toelichting

De Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering (hierna: de Regeling) houdt verband met de op 15 december 1995 tot stand gekomen Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: de wet). In de Regeling wordt uitsluitend uitvoering gegeven aan de in de wet opgenomen delegatiebepalingen waarbij de minister van Financiën de eerste verantwoordelijkheid draagt. Indien een andere minister de eerste verantwoordelijkheid draagt (bij voorbeeld artikel 10, derde lid, en artikel 13 van de wet) dan worden de nadere regels neergelegd in een afzonderlijke uitvoeringsregeling. De Afbakeningsregeling speur- en ontwikkelingswerk en de Uitvoeringsregeling administratieve voorschriften Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk blijven hun gelding behouden na de inwerkingtreding van de wet; ingevolge artikel 51 van de wet zijn deze ministeriële regelingen van een nieuwe grondslag voorzien.

De Regeling is onderverdeeld in acht hoofdstukken, waarbij de onderverdeling van de hoofdstukken in de wet zoveel mogelijk is gevolgd. Na een algemeen hoofdstuk volgt een hoofdstuk ’Vermindering af te dragen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen’, waarin nadere regels zijn opgenomen die op alle verminderingen betrekking hebben. In de hoofdstukken III tot en met VII worden per soort vermindering nadere regels gegeven. Het laatste hoofdstuk bevat de overgangs- en slotbepalingen.

Opgemerkt zij dat in de Regeling geen uitvoering is gegeven aan artikel 6, tweede lid, van de wet, dat de mogelijkheid biedt voor een aantal bijzondere categorieën werknemers de volledige arbeidsduur op een lager niveau dan 32 uur per week te stellen. Het gaat daarbij met name om werknemers voor wie een voltijdsbaan korter dan 32 uur per week duurt. Dergelijke situaties zijn (nog) niet onder onze aandacht gebracht. Aan deze bepaling zal uitvoering worden gegeven zodra daaraan in de praktijk behoefte blijkt te bestaan.

In de hierna volgende artikelsgewijze toelichting zullen de artikelen - voor zover nodig - nader worden toegelicht.

Hoofdstuk I (Algemeen)

Artikel 1

In het eerste lid van artikel 1 is vermeld aan welke delegatiebepalingen de regeling uitvoering geeft. Dit lid kan, indien daartoe aanleiding bestaat, worden aangepast en zal derhalve steeds de actuele situatie weergeven.

In het tweede lid zijn enige definitiebepalingen opgenomen die voor de regeling van belang zijn.

Hoofdstuk II (Vermindering af te dragen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen)

Artikel 2

In het eerste lid van artikel 2 is bepaald op welke wijze de afdrachtverminderingen en de toetslonen worden herleid tot bedragen per loontijdvak. Deze herleiding stemt overeen met de herleiding van de per jaar verschuldigde loonbelasting tot de per loontijdvak verschuldigde loonbelasting zoals geregeld in artikel 25, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.

In het tweede lid is een bijzondere bepaling opgenomen met betrekking tot de werknemer wiens loon mede omvat de waarde van regelmatig bij de betaling van het loon verstrekte vakantiebonnen, vakantietoeslagbonnen of van daarmee overeenkomende aanspraken. Deze bonnen en aanspraken dienen ter vervanging van het loon over de vakantieperiode en in bepaalde bedrijfstakken ook van het loon over feestdagen en verlofdagen, dat door de werkgever niet wordt doorbetaald. Zonder nadere bepaling zou de herleiding volgens het eerste lid ertoe leiden dat de inhoudingsplichtige doordat er perioden zijn waarover geen loon wordt uitbetaald, niet het volledige jaarbedrag van de afdrachtvermindering zou genieten. Het tweede lid voorziet daarom in een hoger bedrag aan afdrachtvermindering per loontijdvak door het bedrag te vermenigvuldigen met een bepaalde factor, afhankelijk van het aantal vakantiedagen waarvoor op jaarbasis vakantiebonnen worden verstrekt. Deze factoren, die ook worden gehanteerd bij de berekening van de speciale loonbelastingtabellen voor werknemers met vakantiebonnen, zijn ontleend aan artikel 22 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990.

Om te voorkomen dat door toepassing van het tweede lid een te hoog bedrag aan afdrachtvermindering zou kunnen worden genoten, is in het derde lid bepaald dat de vermindering per werknemer per kalenderjaar niet meer mag bedragen dan het wettelijk vastgelegde jaarbedrag van de vermindering.

In het vierde lid ten slotte is bepaald wat voor de toepassing van het tweede lid moet worden verstaan onder aantal vakantiedagen. Deze bepaling is ontleend aan artikel 22, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990.

Artikel 3

In artikel 3 van de Regeling wordt uitvoering gegeven aan de in de tweede volzin van artikel 5, vijfde lid, van de wet opgenomen delegatiebepaling. Ingevolge artikel 22a, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 (de zogenaamde scholieren- en studentenregeling) kan de inspecteur op verzoek van de inhoudingsplichtige toestaan dat, in afwijking van artikel 25, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 het kwartaal als loontijdvak wordt aangemerkt. Om te voorkomen dat deze ’oprekking’ van het loontijdvak zou leiden tot een te royale berekening van de afdrachtvermindering voor een werknemer wiens dienstbetrekking niet gedurende het gehele kalenderjaar heeft bestaan, is in artikel 3 bepaald dat die oprekking achterwege blijft voor de toepassing van artikel 5, vijfde lid, van de wet.

Artikel 4

Artikel 4 van de Regeling bevat een administratief voorschrift voor de inhoudingsplichtige, ingeval voor de herleiding van de kortingsbedragen en het toetsloon wordt uitgegaan van de overeengekomen arbeidsduur.

Artikel 5

Artikel 5 van de Regeling, dat uitvoering geeft aan de in artikel 6, derde lid, tweede volzin, van de wet opgenomen delegatiebepaling, bevat nadere regels ingeval de evenredige vermindering plaatsvindt aan de hand van het feitelijke aantal uren waarover loon is verschuldigd. Aangezien in dat geval bij de evenredige vermindering van de afdrachtverminderingen en het toetsloon wordt uitgegaan van het feitelijke aantal uren, dient voor de vaststelling van het loon het overwerkloon, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, van de wet te worden meegenomen.

Voorts is in artikel 5 geregeld welke gegevens de inhoudingsplichtige per werknemer en per tijdvak moet administreren ingeval bij de vermindering op de voet van artikel 6, derde lid, van de wet wordt uitgegaan van het feitelijk aantal uren waarover het loon is verschuldigd.

Artikel 6

In artikel 6 van de Regeling, dat uitvoering geeft aan de in artikel 6, derde lid, tweede volzin, van de wet opgenomen delegatiemogelijkheid, worden nadere regels gegeven voor het geval het loon niet per tijdseenheid wordt berekend, bij voorbeeld bij stukloon. In dat geval is het voor deeltijdwerkers niet mogelijk de herleiding van de afdrachtverminderingen en het toetsloon tijdsevenredig te doen plaatsvinden. Artikel 6, eerste lid, voorziet daarom in de mogelijkheid deze herleiding inkomensevenredig te doen plaatsvinden.

Deze inkomensevenredige berekening dient te geschieden aan de hand van de verhouding van het in het loontijdvak genoten loon van de werknemer (niet lager dan op nihil te stellen) en het daarbij behorende toetsbedrag. In de in artikel 6, eerste lid, opgenomen tabel zijn de desbetreffende toetsbedragen vermeld. Deze toetsbedragen zijn afgeleid van het wettelijk minimum(jeugd)loon. Bij de inkomensevenredige herleiding wordt ervan uitgegaan dat een voltijdwerker in een situatie als waarop de regeling ziet, in het algemeen een inkomen verdient ter grootte van het bij zijn leeftijd behorende wettelijk minimum(jeugd)-loon of niet veel meer dan dat. Ingeval de werknemer minder dan het desbetreffende minimum(jeugd)loon verdient, wordt aangenomen dat hij deeltijdwerker is en wordt de afdracht-

vermindering inkomensevenredig verminderd.

In het tweede lid is bepaald dat de werkgever vorenbedoelde verhouding (de inkomensevenredige deeltijdfactor) per werknemer en per tijdvak moet administreren, ingeval het loon niet per tijdseenheid wordt berekend.

Artikel 7

Dit artikel bevat een administratief voorschrift voor de inhoudingsplichtige voor het geval hij heeft gekozen voor de mogelijkheid die artikel 6, vierde lid, van de wet biedt, om voor de herleiding van de kortingsbedragen en het toetsloon uit te gaan van de werkelijk gemaakte arbeidsuren in plaats van de contractuele uren. Aangezien in dat geval de feitelijk gewerkte uren maatgevend worden, dient de inhoudingsplichtige ook de in artikel 5 genoemde gegevens te administreren.

Artikel 8

In dit artikel is een administratief voorschrift opgenomen met betrekking tot de in dat jaar toegepaste vermindering lage lonen, vermindering langdurig werklozen en vermindering onderwijs. Dit artikel is opgenomen ten behoeve van de controle van de administratie door de Belastingdienst.

Hoofdstuk III (Vermindering langdurig werklozen)

Algemeen

De vermindering langdurig werklozen is ingevolge artikel 33 van de wet van toepassing met betrekking tot werknemers die op of na 1 januari 1996 in dienst treden bij een werkgever. Voor werknemers die op 31 december 1995 in dienst zijn van een werkgever en waarop de Wet bevordering arbeidsinpassing (Wba) met de Uitvoeringsregeling bevordering arbeidsinpassing (Uba) van toepassing is, blijven de Wba en de Uba gelden (artikel 35 van de wet).

In de artikelen 9 en 10 van de Regeling wordt de gelijkstelling geregeld van groepen personen die met betrekking tot de kansen op de arbeidsmarkt in nagenoeg dezelfde positie verkeren als langdurig werklozen (artikel 12, onderdeel b, van de wet). Daarbij is in het kader van de stroomlijning bij gesubsidieerde arbeid ervoor gekozen om de vermindering langdurig werklozen in beginsel te laten cumuleren met alle regelingen, maar het voordeel van de vermindering langdurig werklozen in mindering te brengen op het budget van de regelingen waarvoor de Wba niet van toepassing was. Een uitzondering hierop vormt de Subsidieregeling experimenten activering van uitkeringsgelden. Voor gevallen waarin deze regeling wordt toegepast, is in artikel 35, vierde lid, van de wet geregeld dat de vermindering langdurig werklozen niet van toepassing is.

In artikel 11 van de Regeling wordt geregeld welke perioden van niet als werkloos werkzoekend ingeschreven staan, niet gelden als onderbreking van de werkloosheid (artikel 12, onderdeel c, van de wet).

Artikel 9

De personen die in dit artikel gelijk worden gesteld met een langdurig werkloze als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de wet hoeven niet te voldoen aan het vereiste van langer dan 12 maanden staan ingeschreven als werkloos werkzoekende bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. De bepalingen van hoofdstuk IV van de wet zijn wel ook op hen van toepassing. Dit betekent bij voorbeeld dat ook voor de gelijkgestelden geldt dat de werkgever uitsluitend in aanmerking kan komen voor de vermindering langdurig werklozen indien hij over een verklaring langdurig werkloze beschikt (artikel 8, eerste lid, van de wet).

Het eerste lid, onderdeel a, is ontleend aan artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van de Uba.

In tegenstelling tot de situatie bij de Wba, waarin geen cumulatie mogelijk was met een loonkostensubsidie op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, is in het kader van de vermindering langdurig werklozen gekozen voor cumulatie van deze vermindering met de loonkostensubsidie op basis van artikel 62 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (eerste lid, onderdeel b). Bij de Wet afschaffing malus en bevordering reïntegratie is de loonkostensubsidie op grond van artikel 59n AAW verplaatst naar artikel 62 van de WAO.

In tegenstelling tot de situatie bij de Wba is de vermindering langdurig werklozen ook van toepassing op gesubsidieerde arbeid in het kader van de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW), de Jeugdwerkgarantiewet (JWG), en voorts ook op het 40 000-banenplan (Regeling extra werkgelegenheid voor langdurig werklozen 1996). Dit betekent een stroomlijning ten opzichte van de oude situatie. Bij de berekening van de te verstrekken subsidies wordt rekening gehouden met de vermindering langdurig werklozen. Wat betreft de WSW-budgetten wordt met ingang van 1997 rekening gehouden met de vermindering langdurig werklozen aangezien voor 1996 de budgetten inmiddels zijn toegekend.

Op basis van het eerste lid, onderdelen c, d, e, f, g en h kan de werkgever voor arbeid in het kader van de WSW, de Rijksbijdrageregeling banenpools, de JWG indien het om een dienstbetrekking gaat, arbeid op basis van de Kaderregeling arbeidsinpassing onderdeel werkervaringsplaatsen, het 40 000-banenplan en het experiment marktverruiming in de schoonmaakbranche in aanmerking komen voor de vermindering langdurig werklozen. Voor de WSW, de banenpoolregeling, de JWG en het 40 000-banenplan geldt daarbij wel de aantekening dat dit er niet toe kan leiden dat deelnemers ongelimiteerd in aanmerking blijven komen voor de vermindering langdurig werklozen. Constructies waarbij wordt beoogd door het aangaan van een nieuw dienstverband voor een werkloze waarvoor reeds vier jaar de afdrachtvermindering is verkregen, wederom vier jaar de afdrachtvermindering te krijgen, zijn in strijd met doel en strekking van de wet. Zij vormen daarmee voor de Arbeidsvoorzieningsorganisatie een weigeringsgrond voor de verklaring.

Artikel 10

Ingevolge artikel 10, onderdeel a, worden werknemers die uitstromen uit een regeling voor gesubsidieerde arbeid gelijkgesteld met een langdurig werkloze. Deze bepaling is ontleend aan artikel 6, tweede lid, onderdelen a, b en d, van de Uba. Degenen die op basis van de WSW, de banenpoolregeling, de JWG, de KRA of het 40 000-banenplan werkzaam is geweest bij een werkgever die vervolgens reguliere arbeid aanbiedt, worden gelijkgesteld met een langdurig werkloze. Uitgezonderd wordt een dienstverband op basis van genoemde regelingen. Hiermee wordt de gelijkstelling beperkt tot die situaties waarin uitstroom naar reguliere arbeid plaatsvindt. Zo wordt voorkomen dat het mogelijk wordt om van de ene gesubsidieerde regeling over te stappen naar de andere en zo ongelimiteerd in aanmerking te blijven komen voor de vermindering langdurig werklozen, die in principe ten hoogste 48 maanden van toepassing is.

De onderdelen b en c zien op degenen die arbeid hebben verricht op basis van de Subsidieregeling experimenten activering uitkeringsgelden of de Regeling experiment marktverruiming in de schoonmaakbranche respectievelijk op basis van detachering arbeid hebben verricht en gedurende die detachering reeds kwalificeren voor de vermindering langdurig werklozen. Zij blijven kwalificeren voor de vermindering langdurig werklozen indien zij in dienst worden genomen door een werkgever, uiteraard mits het toetsloon niet wordt overschreden.

Het tweede lid bepaalt aanvullend voor de gelijkstellingen uit de onderdelen b en c, dat de periode dat men werkzaam was in het kader van een detachering, de Subsidieregeling experimenten activering uitkeringsgelden of de Regeling experiment marktverruiming in de schoonmaakbranche, in mindering komt op de totale termijn van 48 maanden zoals die is opgenomen in artikel 8, tweede lid, van de wet. Voor detacheringen komt daarmee de voorwaarde die in de Uba werd gesteld dat niet langer dan één jaar in het kader van detachering arbeid mocht zijn verricht, te vervallen (artikel 6, tweede lid, onderdeel c, Uba).

Artikel 11

In dit artikel, dat uitvoering geeft aan de in artikel 12, onderdeel c, van de wet opgenomen delegatiebepaling, is geregeld welke perioden van niet als werkloos werkzoekende ingeschreven staan, niet gelden als onderbreking daarvan.

In onderdeel a is bepaald dat een periode van werkloosheid die voor korte duur wordt onderbroken voor het verrichten van arbeid of door een dienstbetrekking, niet leidt tot het onderbreken van de termijn, bedoeld in deze regeling bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. ’Voor korte duur’ is in de bepaling omschreven als per jaar in totaal niet meer dan 50 dagen of niet meer dan 400 uur. Deze formulering houdt in dat de voor de werkgever gunstigste voorwaarde prevaleert. Het urencriterium is een verruiming ten opzichte van enkel het dagencriterium dat tot nu toe werd gehanteerd in de Uba (artikel 7, eerste lid, Uba).

De voorwaarde dat het om een beperkte onderbreking moet gaan, heeft geen effect op werknemers die arbeid hebben verricht in het kader van de WSW, de JWG, de banenpool of de KRA-werkervaring. Indien zij immers direct vanuit gesubsidieerde arbeid doorstromen naar een reguliere werkgever dan worden zij op grond van artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling gelijkgesteld (vergelijk artikel 6, derde lid, Uba). Vinden deze werknemers niet aansluitend aan de gesubsidieerde arbeid een werkkring, dan worden de dagen waarop zij gesubsidieerde arbeid hebben verricht aangemerkt als werkloos werkzoekend zijn. Deze bepaling is niet van toepassing indien de werknemer weer in dienst treedt bij een werkgever die een regeling voor gesubsidieerde arbeid uitvoert. Onderdeel b juncto artikel 10, onderdeel a, voorziet hierin.

In onderdeel c wordt, in tegenstelling tot de oude regeling in de Uba, de periode waarin men hechtenis of gevangenisstraf ondergaat, meegeteld voor de periode van inschrijving als werkloos werkzoekende. Ook voor personen die voorafgaand aan de hechtenis of gevangenisstraf niet ingeschreven stonden, telt deze periode als periode van inschrijving. Dit onderdeel strekt ertoe de verschillende arbeidsmarktmaatregelen beter toegankelijk te maken voor ex-gedetineerden. De desbetreffende bepaling in de banenpoolregeling en het 40 000-banenplan zal op overeenkomstige wijze worden aangepast. Ook voor de JWG zal dit uitgangspunt worden gehanteerd.

Onderdeel d is ontleend aan artikel 7, derde lid, van de Uba.

Onderdeel e is nieuw en houdt verband met de mogelijkheden die de Algemene bijstandswet per 1 januari 1996 biedt voor het verrichten van arbeid in het kader van de experimentenregeling ingevolge artikel 144 van die wet.

Het tweede lid is ontleend aan artikel 7, tweede lid, van de Uba.

Hoofdstuk IV (Vermindering onderwijs)

Artikel 12

In dit artikel, dat uitvoering geeft aan de in artikel 14, vijfde lid, van de wet opgenomen delegatiemogelijkheid, is bepaald welke gegevens de overeenkomsten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, van dat artikel ten minste dienen te bevatten om voor de toepassing van de vermindering onderwijs in aanmerking te komen.

Er is van afgezien de inhoud van de in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, bedoelde overeenkomsten die betrekking hebben op het leerlingwezen, nader te preciseren, omdat artikel 7.2.8 van de Wet educatie en beroepsonderwijs aan deze overeenkomsten reeds voldoende invulling geeft.

Hoofdstuk V (Vermindering kinderopvang)

Artikel 13

In artikel 13 wordt uitvoering gegeven aan de toezegging aan de Eerste Kamer in de nota naar aanleiding van het verslag van de wet (Kamerstukken I 1995/96, 24 458) om de vermindering kinderopvang ook van toepassing te doen zijn op aankomende werknemers van wie het redelijkerwijs zeker is dat zij aansluitend in dienstbetrekking bij de inhoudingsplichtige zullen komen. Voor deze werknemers zal de bedoelde redelijke zekerheid bij voorbeeld kunnen blijken uit een schriftelijke toezegging in dienst te kunnen treden na het voltooien van een opleiding.

Artikel 14

In artikel 14 van de Regeling, dat uitvoering geeft aan de in de tweede volzin van artikel 16, derde lid, van de wet opgenomen delegatiebepaling, is bepaald welke kosten mogen worden aangemerkt als aan de kinderopvang toe te rekenen kosten, ingeval de inhoudingsplichtige zelf de kinderopvang verricht.

De in het eerste lid, onderdeel a, opgenomen term ’direct bezighouden met kinderopvang’ strekt ertoe de arbeidskosten toe te spitsen op degenen die zich daadwerkelijk bezighouden met de verzorging van kinderen en bij voorbeeld niet op het management, dat zijdelings bemoeienis heeft met kinderopvang. Het gaat bij bedoelde arbeidskosten overigens niet uitsluitend om de loonkosten van de werknemers van de inhoudingsplichtigen die zich direct bezighouden met de kinderopvang. Het is namelijk denkbaar dat degene die de kinderopvang feitelijk vervult, niet in dienstbetrekking is bij de inhoudingsplichtige, maar bij voorbeeld wordt ingehuurd via een stichting die zich bezighoudt met kinderopvang. De door de inhoudingsplichtige verschuldigde arbeidskosten van deze opvangkrachten komen ook voor de berekening van de faciliteit in aanmerking.

Wat betreft de in aanmerking te nemen inrichtingskosten, bedoeld in onderdeel b, en bouwkundige voorzieningen, bedoeld in onderdeel c, zij opgemerkt dat het voor de hand ligt dat daarbij de normale regels voor afschrijving, zoals die gelden voor de winstberekening, in acht worden genomen. De bouwkundige voorzieningen van onderdeel c dienen, ingevolge de formulering ’uitsluitend met het oog op de kinderopvang’, zeer beperkt te worden opgevat. Een voorbeeld vormen sanitaire voorzieningen voor kleuters.

De overige onderdelen van artikel 14 dienen in dezelfde zin beperkt te worden opgevat.

Hoofdstuk VI (Vermindering zeevaart)

Artikelen 15 tot en met 21

In dit hoofdstuk zijn de nadere regels met betrekking tot de vermindering zeevaart opgenomen. De artikelen 15 tot en met 21 zijn ontleend aan de artikelen 2 tot en met 8 van de Uitvoeringsregeling belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart 1995. Een inhoudelijke wijziging is niet beoogd.

De Wet belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart 1995 is bij artikel 42 van de wet met ingang van 1 januari 1996 ingetrokken. Dit heeft tot gevolg dat de Uitvoeringsregeling belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart 1995 van rechtswege met ingang van die datum is vervallen. In verband hiermee is een overgangsbepaling opgenomen in artikel 26 van de Regeling.

Hoofdstuk VII (S&O-vermindering)

Artikelen 22 tot en met 25

In hoofdstuk VII zijn de nadere regels met betrekking tot de S&O-vermindering opgenomen. Deze bepalingen zijn ontleend aan de artikelen 36, 37, 37a en 37b van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990. Een inhoudelijke wijziging is niet beoogd.

Hoofdstuk VIII (Overgangs- en slotbepalingen)

Artikel 26

Deze overgangsbepaling is hiervoor toegelicht in het onderdeel ’artikelen 15 tot en met 21’.

De Staatssecretaris van Financiën,

W.A. Vermeend.

Naar boven