Besluit Maximering verdiencapaciteit op maatmaninkomen

Bakkersbedrijf

13 december 1995

nr. 955429

Het College van toezicht sociale verzekeringen,

Gelezen een verzoek van de Bedrijfsvereniging voor het Bakkersbedrijf;

Gelet op artikel 2, eerste lid van de Regeling voorlegging besluiten uitvoeringsinstanties;

Besluit:

Goed te keuren het bijgevoegde besluit van 14 november 1995 van het bestuur van de Bedrijfsvereniging voor het Bakkersbedrijf met betrekking tot het maximeren van de verdiencapaciteit op het maatmaninkomen bij de schatting van de arbeidsongeschiktheid in het kader van de AAW en de WAO.


Zoetermeer, 13 december 1995.
College van toezicht sociale verzekeringen,
E.J.J.E. van Leeuwen-Schut, voorzitter.
E.C.J.E. Czyzewski, secretaris.

Bijlage

De Bedrijfsvereniging voor het Bakkersbedrijf,

Gezien de brieven van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 2 juni 1995, SV/WV/95/2614 en d.d. 30 juni 1995, SV/WV 95/3123-I aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, respectievelijk aan de Voorzitter van het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming, inzake de toepassing van het arbeidsongeschiktheidscriterium, alsmede de brief van het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming aan de bedrijfsvereniging d.d. 14 juli 1995.

Besluit:

1. Bij de bepaling van de mate van de arbeidsongeschiktheid van een verzekerde wordt het inkomen dat hij na toepassing van de artikelen 2 en 3 van het Schattingsbesluit kan verdienen, indien dit meer bedraagt dan evenredig is aan zijn maatmaninkomen, niet hoger gesteld dan dat evenredig deel, tenzij:

bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt uitgegaan van feitelijke inkomsten uit arbeid;

de verzekerde nog tot arbeid in dezelfde omvang in staat is als voordat hij arbeidsongeschikt werd.

2. Dit besluit treedt in werking op de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 17 juli 1995.

3. Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit Maximering verdiencapaciteit op maatmaninkomen BV15.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Vastgesteld door het bestuur op 14-11-1995.

Toelichting

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in zijn brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer d.d. 2 juni 1995 aangekondigd voornemens te zijn onder meer in het Schattingsbesluit te bepalen dat de resterende verdiencapaciteit wordt gemaximeerd op het eigen maatmaninkomen. De Tweede Kamer heeft de beleidsvoornemens in deze brief onderschreven, blijkens de brief van de staatssecretaris aan het Tica d.d. 30 juni 1995.

In laatstgenoemde brief verzoekt de staatssecretaris daarom het Tica te bewerkstelligen dat de bedrijfsverenigingen bij de vaststelling van de mate van de arbeidsongeschiktheid vanaf de dag van verzending van de brief handelen als waren de door hem aangekondigde wijzigingen in het Schattingsbesluit reeds in werking getreden. Het Tica heeft de bedrijfsvereniging verzocht uitvoering te geven aan de voorgenomen maatregelen met ingang van 17 juli 1995. De bedrijfsvereniging heeft besloten tot maximering van de verdiencapaciteit.

Bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt in aanmerking genomen de algemeen geaccepteerde arbeid waarmee betrokkene het meest kan verdienen. De arbeid wordt omschreven in de vorm van drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies waarmee het hoogste inkomen kan worden verworven.

Bij de schattingen die plaatsvinden op of na 17 juli 1995 wordt de resterende verdiencapaciteit in deze 3 functies niet hoger gesteld dan het maatmaninkomen, ongeacht of de loonwaarde in deze functies feitelijk hoger is dan het maatmaninkomen. Alleen voor degene die als gevolg van de verminderde belastbaarheid arbeid in geringe omvang kan verrichten dan de arbeid van de maatman heeft dit gevolgen. De resterende verdiencapaciteit wordt op een bedrag gesteld dat niet hoger is dan het bedrag van het maatmaninkomen bij dezelfde omvang van de arbeid. De waarde van de arbeid die nog kan worden verricht wordt daarmee niet hoger gesteld dan de waarde van arbeid die werd verricht voor het intreden dan wel de toename van de arbeidsongeschiktheid.

De nieuwe schattingspraktijk wordt toegepast op alle schattingen die plaatsvinden op of na 17 juli 1995.

Naar boven