Uitspraken Veterinair Tuchtcollege

94/0060

Het Veterinair Tuchtcollege

Uitspraak in de zaak van

.. , klager tegen ... , beklaagde wonen-de te ...

De procedure

1. Bij klaagschrift gedateerd 25 mei 1994 heeft ... zich tot het Veterinair Tuchtcollege gewend.

Beklaagde heeft bij schrijven van 14 januari 1995 gereageerd op de klacht, daarin mede aangevende dat beklaagde niet ter zitting zou verschijnen.

Het College heeft de zaak op 19 januari 1995 ter zitting behandeld....werd ter zitting vertegenwoordigd door ... .

De klacht

2. In de schriftelijke klacht, zoals mondeling toegelicht ter zitting, verklaart...- kort samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende.

Beklaagde heeft als dierverloskundige en als kastreur een beperkte bevoegdheid om de diergeneeskunde uit te oefenen. Beklaagde heeft de beperkingen van deze bevoegdheden niet in acht genomen. Uit de proces-verbalen welke werden opgemaakt door ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst blijkt dat beklaagde diergeneesmiddelen, welke beklaagde danwel krachtens de bevoegdheden van dierverloskundige en kastreur danwel als veehouder onder zich mocht houden, heeft afgeleverd aan andere veehouders. Daarbij heeft beklaagde tevens de administratieve verplichtingen geschonden die bij het afleveren van diergeneesmiddelen in acht dienen te worden genomen. Tevens heeft beklaagde herhaalde malen de diergeneeskunde in de volle omvang uitgeoefend door het stellen van diagnoses en het voorschrijven, of toedienen van medicijnen bij ziekten van met name runderen. Terzake van de feiten waarop deze onderscheiden elementen van de klacht berusten verwijst ... naar de in het geding gebrachte processen verbaal.

Gelet op de beschreven feiten is ... van oordeel dat de klacht gegrond dient te worden verklaard en dat aan beklaagde een maatregel dient te worden opgelegd. Tot deze maatregelen dient naar het oordeel van ... een publicatie te behoren in geanonimiseerde versie.

Het verweer

3. In zijn verweerschrift heeft beklaagde - kort samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende opgemerkt.

Ten aanzien van de feitelijke inhoud van de klacht heeft beklaagde niets toe te voegen aan hetgeen beklaagde reeds ten overstaan van de opsporingsambtenaren heeft verklaard. Beklaagde meende evenwel naar eer en geweten zijn beroep uit te oefenen. Het bijstaan van boeren en het verlossen van dieren is een liefhebberij van beklaagde. Beklaagde heeft de procedure als een zeer zware belasting ervaren.

Vaststaande feiten

4. Op 8 december 1992 heeft beklaagde ’30 Cubarmix’ tegen betaling achtergelaten op het bedrijf van ... , veehouder te ... .

Op 22 december 1992 heeft beklaagde op het genoemde bedrijf nageboortecapsules afgegeven.

Tevens heeft beklaagde op meerdere bedrijven en bij meerdere gelegenheden diergeneesmiddelen afgeleverd.

Per ongedateerd schrijven betreffende de leveranties van diergeneesmiddelen en verrichte werkzaamheden in de periode 1 oktober 1992 tot 31 december 1992 heeft beklaagde aan ... , veehouder te ... , 11 maal de geleverde of toegepaste medicamenten verantwoord met de omschrijving ’med’ of ’medicijnen’.

Bij ongedateerd schrijven heeft beklaagde aan ... veehouder te ... de op 4 december 1992 en 17 december 1992 geleverde of toegepaste medicijnen verantwoord met de omschrijving ’med’. Beklaagde heeft bij meerdere veehouders rekeningen ingediend waarop op overeenkomstige wijze geleverde diergeneesmiddelen werden verantwoord.

Op 26 december 1992 heeft beklaagde bij laatstgenoemde veehouder een kalf met beginnende longontsteking behandeld.

Beklaagde heeft bij meerdere gelegenheden diergeneeskundig gehandeld anders dan overeenkomstig zijn bevoegdheid als dierverloskundige, kastreur of veehouder.

Overwegingen

1. In geding is of beklaagde tekort is geschoten doordat beklaagde in zijn hoedanigheid als dierverloskundige en kastreur medicijnen heeft afgeleverd bij veehouders, alsmede of beklaagde tekort is geschoten inzake de bij de levering van medicijnen behorende administratieve verplichtingen.

Daarnaast is in geding of beklaagde tekort is geschoten doordat beklaagde zijn beperkte diergeneeskundige bevoegdheid als dierverloskundige en kastreur heeft overschreden.

2. Het College overweegt dienaangaande dat bij meerdere gelegenheden beklaagde bij zijn werkzaamheden er toe overgegaan is om medicijnen af te leveren tot welke aflevering beklaagde niet bevoegd was. Dientengevolge is het College van oordeel dat de klacht dienaangaande gegrond dient te worden verklaard.

3. Evenzo staat naar het oordeel van het College vast dat beklaagde bij het uitschrijven van de rekeningen voor de door hem toegepaste dan wel afgeleverde medicijnen zich niet of in onvoldoende mate heeft gehouden aan de gestelde regels dienaangaande.

4. Tevens is het College van oordeel dat beklaagde bij meerdere gelegenheden diergeneeskundig heeft gehandeld buiten de reikwijdte van de beperkte diergeneeskundige bevoegdheid welke beklaagde als dierverloskundige en kastreur bezit.

Het College is derhalve van oordeel dat ook deze beide elementen van de klacht gegrond dienen te worden verklaard.

Derhalve ziet het College zich voor de vraag gesteld welke maatregel in deze geëigend is. Daartoe overweegt het College dat beklaagde, op openhartige wijze volledige medewerking heeft verleend aan het opsporingsonderzoek. Uit hetgeen beklaagde daarbij heeft verklaard blijkt dat beklaagde de grenzen die aan beklaagdes handelen zijn gesteld niet kent, waardoor een situatie is ontstaan die gevaarzettend geacht moet worden voor de gezondheidszorg voor dieren. Het College is van oordeel dat deze, door beklaagde geschapen situatie beëindigd dient te worden.

5. Gelet op de openheid waarmee beklaagde zich heeft verantwoord jegens de ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst en het feit dat beklaagde klaarblijkelijk niet onwillig is om de aan zijn bevoegdheid gestelde grenzen voortaan te eerbiedigen, heeft het College er vertrouwen in dat beklaagde zich bij de uitoefening van zijn beroep als dierverloskundige en kastreur nauwlettend zal houden aan de aan beklaagde in die hoedanigheid gestelde beperkingen.

6. Tevens overweegt het College dat beklaagde heeft kunnen komen tot zijn dwalingen doordat een dierenarts onzorgvuldig is geweest bij het leveren van diergeneesmiddelen aan het veehoudersbedrijf van beklaagde. Naar het oordeel van het College dient de uitspraak vanwege de algemeen preventieve werking die daar van uitgaat in een geanonimiseerde vorm gepubliceerd te worden. Tevens houdt het College er rekening mee dat beklaagde zich - mogelijke mede ten gevolge van de wijze waarop beklaagde het opsporingsonderzoek heeft ervaren - in een verminderde gezondheidstoestand bevindt. Onder deze omstandigheden meent het College dat volstaan kan worden met het geven van een berisping aan beklaagde.

Beslissing

- Het College geeft beklaagde een berisping als bedoeld in artikel 16, eerste lid onder b. van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

- Het College bepaalt dat deze uitspraak zal worden gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant en in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. J.P. van Zutphen, H. Bos, drs. J.C.M. van Dijck, S.J. van der Geest, drs. A.J.M. Metz en drs. A.S. Spruit, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Telkamp, plv. secretaris.

Uitgesproken op 16 februari 1995 door mr. J.P. van Zutphen in tegenwoordigheid van mr. J.H. Telkamp, plv. secretaris

Naar boven