Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 1995, 223 pagina 9 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals bouwplannen en verkeersmaatregelen.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 1995, 223 pagina 9 | Besluiten van algemene strekking |
Regeling houdende wijziging van de Regeling subsidiëring museale instellingen en van de Regeling subsidies en uitkeringen cultuuruitingen
18 oktober 1995
nr. WJZ 95024978/8031
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
Gelet op de artikelen 9, eerste lid, en 26, tweede lid, van het Bekostigingsbesluit cultuuruitingen;
Besluit:
De Regeling subsidiëring museale instellingen wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 4 wordt de datum ’1 april’ vervangen door: 1 januari.
De Regeling subsidies en uitkeringen cultuuruitingen wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 8, eerste lid, komt te luiden:
1. Het totaal van de reservering, bedoeld in artikel 26, tweede lid, van het Besluit bedraagt ten hoogste 10% van de verleende subsidie, dan wel ingeval van een meerjarig subsidie ten hoogste 10% van het in de subsidiebeschikking voor het laatste jaar van de periode waarvoor de subsidie is verleend, genoemde of bedoelde bedrag.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De subsidiëring van museale instellingen vindt plaats volgens de regels van het Bekostigingsbesluit cultuuruitingen en de daarop gebaseerde Regeling subsidiëring museale instellingen die dateert van 5 juli 1994 (Stcrt. 150).
In artikel 4 van die regeling was voorgeschreven dat een aanvraag voor een meerjarig instellingssubsidie moest worden ingediend voor 1 april van het jaar dat voorafgaat aan het eerste jaar van de periode waarvoor een cultuurnota geldt. Die datum werd in de toelichting op die regeling als volgt verklaard: ’In het algemeen deel van deze toelichting is gesteld dat het door de minister in de sectornota cultuurbehoud geformuleerde beleid uitgangspunt zal zijn bij het subsidiëren van museale instellingen. Die sectornota zal ongeveer vier maanden voordat de subsidie aanvraag ingediend moet worden, in concept beschikbaar zijn, dus omstreeks 1 december voorafgaande aan bedoelde datum van 1 april. De instellingen hebben dus ongeveer vier maanden de tijd om een subsidieaanvraag op te stellen met inachtneming van het ministeriële beleid’.
Inmiddels is de procedure gestart voor de totstandkoming van de cultuurnota voor de periode 1997 tot en met 2000. In dat kader is onlangs de notitie ’Uitgangspunten voor cultuurbeleid’ verschenen.
Anders dan aanvankelijk voor ogen stand, is besloten om de (op dit moment nog in oprichting zijnde) Raad voor cultuur te vragen advies uit te brengen over de beleidsplannen van alle instellingen op het terrein van de cultuur, die in aanmerking willen komen voor een meerjarig instellingssubsidie. Ook over de beleidsplannen van de museale instellingen zal dus advies gevraagd worden.
Dat betekent dat de beleidsplannen die onderdeel uitmaken van de subsidieaanvragen op een eerder tijdstip beschikbaar moeten zijn ten einde de Raad voor cultuur (i.o.) voldoende tijd te geven voor zijn advisering.
Er is voor gekozen het tijdstip van indiening van meerjarige subsidie-aanvragen van museale instellingen met 3 maanden te vervroegen en daarmee gelijk te stellen aan de indieningsdatum die voor alle andere instellingen op het terrein van de cultuur geldt (zie artikel 5 van de Regeling subsidies en uitkeringen cultuuruitingen). De onderhavige wijziging van de Regeling subsidiëring museale instellingen strekt daartoe.
Een museale instelling zal dus een aanvraag voor een meerjarig instellingssubsidie moeten indienen vóór 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het eerste jaar van de periode waarvoor een cultuurnota geldt.
Het voornemen tot deze wijziging is bij brief van 21 juni 1995 (DGCZ/DBC-U-953125) aangekondigd aan alle van rijkswege bekostigde instellingen op het terrein van het cultureel erfgoed.
In artikel 8, eerste lid, van de Regeling subsidies en uitkeringen cultuuruitingen was bepaald dat ten hoogste 10% van een verleend instellingssubsidie gereserveerd mag worden indien na uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten subsidiegelden niet-besteed zijn gebleven.
Bij nader inzien is evenwel gebleken dat een percentage van 10% van het totale meerjarige subsidiebedrag er toe kan leiden dat onaanvaardbaar hoge subsidiebedragen niet worden besteed aan het doel waarvoor ze a priori zijn bedoeld, namelijk het uitvoeren van de activiteiten op basis van een beleidsplan. Een reservering toelaten van 10% van een meerjarig subsidie komt immers neer op een percentage van 40% van gemiddelde bedrag op jaarbasis, gerekend over de periode van vier jaar, die de cultuurnota en de daarop gebaseerde sectorplannen (zoals het Kunstenplan) beslaat. Ofwel: bijna de helft van de subsidie verleend in het laatste jaar van de vierjarige subsidieperiode zou voor reservering kunnen worden aangewend.
Hoewel het niet waarschijnlijk is dat gesubsidieerde instellingen een dergelijk bedrag onder handhaving van het activiteitenniveau daadwerkelijk opzij zouden kunnen zetten, is het zaak te voorkomen dat de mogelijkheid daartoe ten principale blijft bestaan. Zo’n ruime reserverings-mogelijkheid komt immers op gespannen voet te staan met het streven naar een verantwoorde besteding van overheidsmiddelen.
Het vorenstaande heeft geleid tot de onderhavige wijziging van artikel 8, eerste lid, waarbij bepaald is dat het (eventueel) te reserveren subsidiebedrag ten hoogste 10 % bedraagt van dat gedeelte van de meerjarige subsidie, dat betrekking heeft op het laatste jaar van de subsidieperiode.
Voor de goede orde merk ik hierbij op dat deze wijziging uitsluitend betrekking heeft op de Regeling subsidies en uitkeringen cultuuruitingen en niet op de Regeling subsidiëring museale instellingen. Voor de categorie museale instellingen blijft het (eventueel) te reserveren subsidiebedrag vooralsnog gehandhaafd op ten hoogste 10% van de verleende subsidie.
De beide wijzigingen treden direct in werking.
Ten aanzien van artikel II merk ik daarbij nog het volgende op. Directe inwerkingtreding leidt ertoe dat het maximaal te reserveren bedrag aanmerkelijk kleiner wordt dan vóór de onderhavige wijziging. Dat is onder de huidige omstandigheden geen bezwaar. Enerzijds zijn de verleende subsidiebedragen nauwkeurig afgestemd op de benodigde middelen en niet van zodanige omvang dat instellingen rekening houden met omvangrijke reserveringen, anderzijds loopt de huidige subsidieperiode tot en met 1996 en hebben de gesubsidieerde instellingen (dus) nog voldoende tijd om - indien nodig - met de wijziging rekening te houden.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
A. Nuis.
Kopieer de link naar uw clipboard
zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-1995-223-p9-SC4222.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.