nstelling Tijdelijke Adviescommissie Toezicht Telecommunicatie en Post

1 november 1995

Nr. HDTP/95/TJ/23694

Hoofddirectie Telecommunicatie en Post

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

overwegende dat het gewenst is in de periode voorafgaande aan de instelling van een zelfstandig bestuursorgaan voor het toezicht op de post- en telecommunicatiemarkt extra waarborgen te scheppen voor ontvlechting van belangen,

Besluit:

§ 1 Instelling en taak

Artikel 1

Ingesteld wordt de Tijdelijke Adviescommissie Toezicht Telecommunicatie en Post, hierna te noemen ’de commissie’.

Artikel 2

1. De commissie adviseert de Minister van Verkeer en Waterstaat op diens verzoek over besluiten in het kader van toezicht op naleving van (wettelijke) regels op het gebied van post en telecommunicatie.

2. De Minister van Verkeer en Waterstaat is in ieder geval gehouden het advies van de commissie te vragen in gevallen als bedoeld in het eerste lid, waarbij substantiële belangen van Koninklijke PTT Nederland NV zijn betrokken.

3. De commissie beperkt zich in de door haar uit te brengen adviezen tot het beantwoorden van de vraag of de Minister van Verkeer en Waterstaat in een concreet geval, gelet op de ter zake geldende regelgeving en gelet op alle, bij het te nemen besluit betrokken belangen, in redelijkheid tot een bepaalde beslissing zal kunnen komen.

§ 2 Samenstelling van de commissie

Artikel 3

1. De commissie bestaat uit 3 vaste leden en 3 geassocieerde leden, die door de Minister van Verkeer en Waterstaat worden benoemd.

2.a. De vaste leden van de commissie zijn:

Dhr. J.P.H. Donner, (voorzitter)

Mw. A. van den Berg

Dhr. W. Etty

2.b. De geassocieerde leden van de commissie zijn:

Dhr. J.C. Arnbak

Mw. C.E. Dallinga-Hunter

Dhr. P.F. Jelgersma

3. De Minister van Verkeer en Waterstaat kan het aantal leden van de commissie uitbreiden. De commissie kan daartoe een met redenen omklede voordracht doen. Het aantal vaste leden kan worden aangevuld tot maximaal vijf personen.

Artikel 4

1. De leden van de commissie worden benoemd voor een periode van maximaal twee jaren. Herbenoeming geschiedt door de Minister voor een periode van eveneens maximaal twee jaren.

2. Aan ieder lid wordt op verzoek ontslag verleend door de Minister van Verkeer en Waterstaat.

§ 3 Inrichting en werkwijze

Artikel 5

De commissie kan een reglement opstellen met betrekking tot de wijze waarop zij haar werkzaamheden verricht.

Artikel 6

1. Door of vanwege de Minister van Verkeer en Waterstaat wordt gezorgd voor de noodzakelijke secretariële ondersteuning van de commissie. De door of vanwege voornoemde Minister aangewezen secretaris, respectievelijk het aangewezen secretariaat is voor bedoelde secretariële ondersteuning uitsluitend verantwoording schuldig aan de commissie.

2. Indien de commissie dit noodzakelijk acht kan in bijzondere gevallen een beroep worden gedaan op onafhankelijke secretariële ondersteuning.

Artikel 7

1. De commissie besluit overeenkomstig het gevoelen van de meerderheid van de vaste leden van de commissie. Bij staking der stemmen beslist de voorzitter van de commissie.

2. Ieder lid van de commissie ziet af van deelname aan de werkzaamheden van de commissie, indien hij/zij in verband met andere functies of belangen betrokken is bij de aangelegenheid waarover advies dient te worden uitgebracht.

3. Ieder lid van de commissie doet aan de minister van Verkeer en Waterstaat opgave van de door hem/haar vervulde functies, alsmede van eventuele belangen bij bedrijven/organisaties in de post- en telcommunicatiesector. De minister van Verkeer en Waterstaat stelt de opgaven bekend aan de overige leden van de commissie.

Artikel 8

1. Indien de Minister van Verkeer en Waterstaat in afwijking van het uitgebrachte advies beslist, deelt de Minister dit gemotiveerd mee aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

2. Bij bekendmaking aan belanghebbenden van een door de Minister van Verkeer en Waterstaat genomen besluit waarover de commissie advies heeft uitgebracht, wordt vermeld dat terzake advies is uitgebracht door deze commissie en of het advies is gevolgd.

§ 4 Informatieverstrekking, geheimhouding en openbaarheid

Artikel 9

1. Door of vanwege de Minister van Verkeer en Waterstaat worden alle beschikbare gegevens aan de commissie verstrekt, die naar het oordeel van de commissie noodzakelijk zijn voor een goede vervulling van haar taak.

2. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat bedrijfs- en fabricagegegevens die, met het oog op een te nemen beslissing als bedoeld in art. 2, eerste en tweede lid van dit besluit, vertrouwelijk aan de Minister van Verkeer en Waterstaat zijn medegedeeld, ook aan de commissie kunnen worden verstrekt.

Artikel 10

1. De leden van de commissie zijn gehouden geheimhouding te betrachten ten aanzien van de aan hen in verband met de uitoefening van hun taak ter kennis gekomen vertrouwelijke gegevens.

2. De vergaderingen van de commissie vinden in beslotenheid plaats.

Artikel 11

De adviezen van de commissie zijn openbaar, voorzover de uitzonderingsgronden en beperkingen van de Wet openbaarheid van bestuur zich hiertegen niet verzetten.

Artikel 12

Het beheer van de bescheiden betreffende de werkzaamheden van de commissie geschiedt met inachtneming van de bepaling van het Besluit algemene secretarie-aangelegenheden rijksadministratie (Stb. 1980, 182) op overeenkomstige wijze als bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. De bescheiden worden na beëindiging van de werkzaamheden van de commissie opgeborgen in het archief van dat Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

§ 5 Slotbepalingen

Artikel 13

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 november 1995.

Dit besluit vervalt in beginsel van rechtswege vier jaren na de datum van inwerkingtreding, doch zoveel eerder als de instelling van het te vormen Zelfstandig Bestuursorgaan, zoals bedoeld in de brief van de Minister van Verkeer en Waterstaat d.d. 6 maart 1995 (Tweede Kamer, vergaderjaar 1994/95, 21 693, nr.26) zal plaatsvinden.

Dit besluit zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.


’s-Gravenhage, 1 november 1995. De Minister van Verkeer en Waterstaat,
A. Jorritsma-Lebbink.

Algemene toelichting

De Tweede Kamer heeft er in een tweetal moties op aangedrongen dat in de overgangsfase naar een volledig geliberaliseerde markt op het gebied van telecommunicatie en gelet op de toenemende concurrentie op het gebied van de post een scheiding wordt aangebracht tussen de ordenende taak enerzijds en toezicht en controle anderzijds. Daarom dienen de belangen die de Minister van Verkeer en Waterstaat als aandeelhouder in één van de marktpartijen, in het bijzonder de meest dominante partij, te weten KPN, worden gescheiden van zijn rol als toezichthouder op die markt in die zin dat een onafhankelijke toezichtsinstantie wordt ingesteld in de vorm van een zelfstandig bestuursorgaan (zie hiervoor motie-van Zuijlen c.s., Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, kamerstuk 23 900 XII, nr. 12 en motie-van der Hoeven c.s., Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, kamerstuk 21 693, nr 18).

In dit verband heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat bij brief d.d. 6 maart 1995 (Tweede Kamer, vergaderjaar 1994/1995, 21 693, nr. 26) aan de Tweede Kamer toegezegd dat de instelling van een onafhankelijk toezichtsorgaan op termijn uitgangspunt is. Tevens heeft zij toegezegd dat in de periode daaraan voorafgaand (de overgangsfase) de uitoefening van de toezichtsfunctie onderdeel zal blijven uitmaken van de departementale organisatie. Om de ontvlechting van belangen te verzekeren zal echter een aantal maatregelen moeten worden genomen. Eén van deze maatregelen is de instelling van een commissie van onafhankelijke deskundigen die de minister adviseert bij ’toezichtsbeslissingen waarbij substantiële spanning bestaat tussen de belangen van KPN en derden’.

Genoemde overgangsfase neemt reeds in de tweede helft van 1995 een aanvang. Op grond daarvan is het wenselijk dat vooruitlopend op en voorafgaand aan de instelling van een onafhankelijke toezichtsinstantie voor de sector telecommunicatie en post een commissie wordt ingesteld van onafhankelijke deskundigen die de minister adviseert bij toezichtsbeslissingen waarbij substantiële spanning bestaat tussen de belangen van KPN en andere belangen. Het gaat hierbij om de uitoefening van bevoegdheden op grond van de Postwet en de Wet op de telecommunicatievoorzieningen en de daarbij behorende uitvoeringsregelingen, alsmede op grond van de aan de vergunningen en machtigingen verbonden voorwaarden. Uitgezonderd zijn toezichtsbeslissingen voortvloeiend uit het etherbeheer waarvoor ook in de toekomst de volledige ministeriële verantwoordelijkheid zal blijven gelden. Het is primair de bedoeling dat deze commissie van onafhankelijke deskundigen in voorkomende gevallen beoordeelt of een beslissing van de minister niet door belangen, voortvloeiend uit het aandeelhouderschap in KPN, is of wordt beïnvloed. Dit besluit voorziet in de instelling van deze commissie.

Artikelsgewijze toelichting

§ 1 Instelling en taak

Artikel 1

Overeenkomstig eerder genoemde toezegging aan de Tweede Kamer wordt - vooruitlopend op de instelling van een Zelfstandig Bestuursorgaan - de Tijdelijke Adviescommissie Toezicht Telecommunicatie en Post ingesteld, teneinde de Minister van Verkeer en Waterstaat op onafhankelijke wijze te kunnen adviseren met betrekking tot concrete besluiten, voortvloeiende uit toezichthoudende en controlerende taken op de post- en telecommunicatiemarkt. De commissie zal in ieder geval om advies worden gevraagd indien bij zo’n besluit substantiële belangen van Koninklijke PTT Nederland NV zijn betrokken. Zoals door de Minister aan de Tweede Kamer is aangegeven in voornoemde brief d.d. 6 maart 1995 zal het bijvoorbeeld gaan om beslechting van geschillen over (ook in de motie-Van Zuijlen genoemde) interconnectievoorwaarden.

Artikel 2

In het eerste lid is beoogd in algemene zin aan te geven bij welke, door de Minister van Verkeer en Waterstaat te nemen concrete besluiten om advies van de commissie kan worden verzocht (zie ook in de toelichting bij artikel 1).

In het tweede lid is de meest belangrijke reden voor de oprichting van deze commissie en - op termijn - van het zelfstandig bestuursorgaan vervat. Juist wanneer Koninklijke PTT Nederland NV een substantieel belang heeft, moeten ’nieuwkomers op de post- en telecommunicatiemarkt erop kunnen rekenen dat de uitoefening van het toezicht en beslechting van geschillen niet wordt beïnvloed door de financiële effecten van beslissingen voor het Rijk als aandeelhouder van KPN’ (citaat uit voornoemde brief d.d. 6 maart 1995). In dit verband is ook het gestelde in artikel 8 van dit Besluit (en de daarbij behorende toelichting) van belang.

Het derde lid geeft aan wat het toetsingskader van de commissie behoort te zijn. Dit is allereerst de ter zake geldende wet- en regelgeving. Voor het overige zal de commissie - binnen de kaders van voornoemde regelgeving - marginaal toetsen of voldoende rekening is gehouden met alle, bij het besluit betrokken belangen. Daarbij kan onder meer worden gedacht aan de belangen van bedrijven, consumenten en andere belangen waarmee de overheid in het algemeen rekening dient te houden bij te nemen besluiten.

§ 2 Samenstelling van de commissie

Artikel 3

Bij de samenstelling van de commissie doet zich het probleem voor dat het moeilijk is deskundigen te vinden, die niet op de één of andere manier (concrete) belangen hebben in de telecommunicatie- of de postmarkt. Daarom is ervoor gekozen de commissie te laten bestaan uit een kleine kern van algemeen bestuurlijk georiënteerde, en op dit terrein deskundige ’vaste’ leden, aangevuld met een aantal ’geassocieerde’ leden met specifieke deskundigheden en ervaring in de markt, die een adviserende stem hebben. Op deze wijze wordt het mogelijk om de schaarse - veelal in de markt of in het openbaar bestuur actieve - deskundigen op telecommunicatie- en postgebied voor deelname aan de commissie beschikbaar te krijgen terwijl in individuele zaken toch belangen- of rolconflicten kunnen worden vermeden. Hierbij kan voorts worden gewezen op de in artikel 7, tweede lid, van dit Besluit opgenomen bepaling.

Artikel 3, derde lid

Omdat het mogelijk is dat de kwantiteit van de gevraagde adviezen de vaste leden van de commissie boven het hoofd zal groeien, is voorzien in de mogelijkheid om zo nodig het aantal vaste leden met twee leden uit te breiden. Gelet op de wenselijkheid, in te kunnen spelen op behoefte aan specifieke deskundigheid, is aan het aantal adviserende geassocieerde leden geen limiet gesteld.

Artikel 4

Gelet op de Algemene Aanwijzingen van de Rijksdienst betreffende externe adviesorganen en inzake interdepartementale commissies kan een tijdelijk adviesorgaan worden ingesteld voor de periode van vier jaren. De periode waarvoor de leden worden (her)benoemd is daaraan gerelateerd. Naar verwachting zal de commissie echter veel eerder kunnen worden opgeheven (zie in dit verband artikel 13 van dit Besluit).

§ 3 Inrichting en werkwijze

Artikel 5

Beoogd is om de leden der commissie de vrijheid te bieden om al dan niet over te gaan tot het opstellen van een reglement.

Artikel 6

Gelet op het feit dat de secretaris/het secretariaat met betrekking tot de voor de commissie te verrichten werkzaamheden uitsluitend verantwoording schuldig is aan de commissie, zal een situatie, zoals bedoeld in het tweede lid, zich niet spoedig voordoen. Indien desalniettemin sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid, zal daarvoor, in overleg met de leden van de commissie, een aanvaardbare oplossing worden gezocht.

Artikel 7

In dit artikel is geregeld dat alleen de vaste leden van de commissie stemrecht hebben, en de geassocieerde leden een zuiver adviserende functie.

In het tweede lid is aandacht besteed aan de zogenaamde ’wraking’. Omdat de onafhankelijkheid van de commissie moet zijn gewaarborgd, is naleving van dit artikel door de individuele leden van groot belang. Hierdoor wordt het mogelijk om schaarse, in markt en bestuur aktieve deskundigen op post- en telecommunicatiegebied aan de commissie te laten deelnemen, terwijl de onafhankelijkheid van de commissie steeds gewaarborgd blijft.

Teneinde op het vlak van eventuele rol- en belangenconflicten (bij voorbaat) zoveel mogelijk transparantie te bevorderen en discussie te voorkomen, regelt het derde lid dat de leden hun functies en eventuele relevante betrokkenheden aan de minister en via haar, aan elkaar bekend maken.

Artikel 8

De Minister van Verkeer en Waterstaat behoudt de mogelijkheid een uitgebracht advies (gedeeltelijk) naast zich neer te leggen. Zij zal daarvan gemotiveerd mededeling doen aan de Tweede Kamer, opdat parlementaire controle kan plaatsvinden.

Bij bekendmaking aan belanghebbenden van besluiten in het kader van het toezicht zal indien van toepassing moeten worden vermeld dat het advies van de commissie is gevraagd en al dan niet gevolgd.

§ 4 Informatieverstrekking, geheimhouding en openbaarheid

Artikel 9

Dit artikel ziet op het verstrekken van informatie door het bestuursorgaan. De informatie kan zowel ambtshalve, als op verzoek van de commissie worden verstrekt. Voorzover er sprake kan zijn van informatie die niet aan de commissie kan worden overgelegd is aansluiting gezocht bij de criteria van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur (Stb. 1991, 703). Vertrouwelijke bedrijfs- en fabricagegegevens dienen wel aan de commissie te worden verstrekt, voorzover dit uit de taak van de commissie rechtstreeks voortvloeit, in die zin dat over deze gegevens moet worden beschikt om tot een deugdelijk advies te kunnen komen. Nu de Minister, bij het nemen van besluiten als bedoeld in artikel 2, het advies van de commissie kan, dan wel moet inwinnen, mag redelijkerwijs worden aangenomen dat de natuurlijke- of rechtspersoon die de gegevens vertrouwelijk aan het bestuursorgaan heeft medegedeeld, op voorhand heeft ingestemd met mogelijke verstrekking van deze gegevens aan de commissie.

Artikel 10

Gelet op het feit dat de natuurlijke- of rechtspersoon er bij het verstrekken van bedrijfs- of fabricagegevens aan de Minister van Verkeer en Waterstaat rekening mee dient te houden dat deze gegevens ook aan de commissie worden verstrekt, is bepaald dat de commissie geheimhouding dient te betrachten ten aanzien van de hen ter kennis gekomen vertrouwelijke informatie. Ook met betrekking tot overige, in verband met haar taakuitoefing, aan de commissie verstrekte vertrouwelijke gegevens dient geheimhouding te worden betracht, voorzover dat voortvloeit uit artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur.

Artikel 11

Ook hier wordt verwezen naar de Wet openbaarheid van bestuur. In voorkomende gevallen kan ertoe worden besloten dat - gelet op de bepalingen van voornoemde wet - adviezen, ontdaan van vertrouwelijke gegevens in de zin der wet, openbaar gemaakt worden.

Artikel 12

Dit artikel is opgenomen ter voldoening aan artikel 50, eerste lid van het Archiefbesluit.

§ 5 Slotbepalingen

Artikel 13

Gekozen is voor de systematiek om het besluit van rechtswege te laten vervallen ofwel vier jaren na de datum van instelling, of zoveel eerder als het meergenoemde Zelfstandig Bestuursorgaan zal zijn ingesteld. De termijn van vier jaren is uitsluitend om formele redenen gekozen, omdat anders geen sprake zou zijn van een tijdelijk extern adviesorgaan. Naar verwachting zal het ZBO echter veel sneller tot stand komen.

Naar boven