Plan van Scholen 1996-1997-1998

28 september 1995

nr. CFI/F/VP‐95/2061 M

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

mede namens de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op artikel 65, tweede lid van de Wet op het voortgezet onderwijs;

Na overleg met de daarvoor in aanmerking komende organisaties, de Onderwijsraad gehoord (advies van 4 augustus 1995, kenmerk OR 93000164/Alg.) na overleg met de Tweede Kamer der Staten-Generaal, met inachtneming van de vóór 1 februari 1994 (in bijzondere gevallen conform artikel 66, eerste lid, tweede volzin van de Wet op het voortgezet onderwijs, vóór 1 februari 1995) ingediende aanvragen;

Besluit:

vast te stellen het aan deze beschikking gehechte Plan van Scholen 1996-1997-1998; te bepalen dat het aan het Plan toegevoegde overzicht van de verzoeken die niet zijn ingewilligd, en de motivering daarvan als bedoeld in artikel 65a, eerste lid van de Wet op het voortgezet onderwijs, ter inzage worden gelegd in de bibliotheek van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen te Zoetermeer.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
T. Netelenbos.

Toelichting

1 Inleiding

Het schooljaar 1994-1995 is voor wat betreft de planning van voorzieningen voor voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs en volwasseneneducatie niet zonder betekenis geweest.

In de eerste plaats was dit het laatste jaar waarin artikel 75a, W.V.O. van kracht was. Op grond van dit tijdelijke wetsartikel is het proces van scholengemeenschapsvorming in het kader van de basisvorming met succes van de grond gekomen. Veel scholen voor v.b.o., a.v.o. en v.w.o. hebben in dit laatste ’75a-jaar’ nog een aanvraag voor fusie en nevenvestiging ingediend en deze samenvoeging ook daadwerkelijk per 1 augustus 1995 gerealiseerd. Na overleg met de Tweede Kamer is in juli verschenen de brochure Samenvoegingen in het v.b.o., a.v.o. en v.w.o. per 1 augustus 1996. In deze brochure worden onder meer de mogelijkheden voor nevenvestigingen beschreven.

In de tweede plaats is een aantal ontwikkelingen die ook van invloed zijn op de voorzieningenplanning (verder) ingezet. Zo is door de Tweede Kamer het wetsvoorstel educatie en beroepsonderwijs (WEB) aangenomen, hetgeen onder andere tot de vorming van regionale opleidingencentra (ROC’s) zal gaan leiden.

Ten derde is binnen het voortgezet onderwijs de gedachtenvorming over de positie van het m.a.v.o. en v.b.o. van belang. Met de Tweede Kamer is hierover van gedachten gewisseld naar aanleiding van de beleidsreactie op het advies ’Recht doen aan verscheidenheid’ van de commissie MAVO/VBO-Aansluitend onderwijs. Een van de resultaten van dit overleg is dat op korte termijn de uitgangspunten voor de noodzakelijk geachte herschikking, uitruil en samenwerking van het m.a.v.o. en v.b.o. zullen worden uitgewerkt.

Aan de Tweede Kamer is met het Ontwerp Plan van Scholen 1996-1998 tevens de notitie planprocedure voortgezet onderwijs aangeboden. In deze notitie wordt onder meer de relatie gelegd tussen bovengenoemde ontwikkelingen en de planprocedure voortgezet onderwijs. Enkele voorstellen uit deze notitie zijn vertaald naar het toetsingskader voor het Plan van Scholen zoals dat met het Ontwerp Plan van Scholen 1996-1998 aan de Kamer is aangeboden.

In genoemde notitie zijn tevens voorstellen gedaan om de planprocedure te vereenvoudigen en deze beter af te stemmen op de in de loop der jaren verminderde betekenis van het Plan van Scholen als instrument voor het realiseren van een evenwichtig geheel van voorzieningen.

In hoofdstuk 2 van deze toelichting bij het Plan van Scholen 1996-1998 worden de actuele ontwikkelingen in het scholenbestand en leerlingenstromen beschreven.

In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan enkele ontwikkelingen zoals de zojuist genoemde die, al dan niet direct, gevolgen hebben voor de planprocedure.

In de hoofdstukken 4 en 5 wordt respectievelijk ingegaan op de ontwikkelingen in het voortgezet onderwijs aansluitend op het basisonderwijs en de ontwikkelingen in het beroepsonderwijs en de volwassenen-educatie.

Hoofdstuk 6 bevat het (gewijzigde) toetsingskader voor het Plan van Scholen 1997-1999. Dit toetsingskader is tevens van toepassing voor het Plan van Scholen 1998-2000 en het Plan van Scholen 1999-2001.

Hoofdstuk 7 bevat de resultaten van de beoordeling van de aanvragen voor het Plan van Scholen 1996-1998.

In hoofdstuk 8 tenslotte wordt ingegaan op de advisering en het overleg dat heeft geleid tot het vastgestelde Plan van Scholen.

2 De vraag naar onderwijs: relevante ontwikkelingen, feiten en cijfers

2.1 Inleiding

Bij de planning van onderwijsvoorzieningen spelen de ontwikkelingen in het aantal leerlingen c.q. studenten en de voorkeuren voor bepaalde soorten van onderwijs een belangrijke rol. Daar waar het gaat om leerlingen in de niet-leerplichtige leeftijd speelt bovendien de keuze tussen school of arbeidsmarkt een rol.

Dit hoofdstuk schetst enige relevante gegevens met betrekking tot die vraag naar het voortgezet onderwijs. Daarbij wordt ingegaan op de ontwikkelingen in het aantal leerlingen, de belangstelling naar schoolsoort en naar richting.

2.2 Aantal leerlingen

Deelnemers aan het voortgezet onderwijs worden grotendeels gerecruteerd uit de leeftijdscategorie van 12 t/m 21 jaar; voor bepaalde vormen van voortgezet onderwijs (volwassenenonderwijs) uit een hogere leeftijdscategorie.

Voor het voortgezet onderwijs dat aansluit op het basisonderwijs (v.b.o., a.v.o. en v.w.o.) wordt in de voorzieningenplanning uitgegaan van de zogenaamde basisgeneratie 12-/13- jarigen.

Voor het middelbaar beroepsonderwijs en voor grote delen van het cursorisch beroepsonderwijs en het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs, is de basisgeneratie 17-/21-jarigen van belang.

De ontwikkelingen met betrekking tot deze basisgeneraties vertonen het volgende beeld (zie tabel 1).

2.3 Belangstelling naar schoolsoort

Naast de algehele daling van het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs is ook inzicht te geven in de belangstelling voor bepaalde schoolsoorten.

Het voortgezet onderwijs dat aansluit op het basisonderwijs geeft daarbij het volgende beeld te zien (zie tabel 2):

De prognoses geven voor het v.b.o., a.v.o. en v.w.o. een redelijke stabilisering te zien. Of de invoering van de basisvorming wellicht leidt tot andere accenten in de belangstelling zal de komende jaren moeten blijken.

In het middelbaar beroepsonderwijs zijn de ontwikkelingen bij de diverse schoolsoorten in tabel 3 weergegeven.

Op grond van de afnemende basisgeneratie zal zich ook in het m.b.o. een daling met betrekking tot het aantal leerlingen voordoen. Uit tabel 3 blijkt dat voor het m.b.o. op termijn sprake zal zijn van een stabilisatie in de belangstelling per sector.

2.4 Belangstelling naar richting

Bij de voorzieningenplanning in het voortgezet onderwijs wordt voor wat betreft de belangstelling naar de diverse richtingen in het onderwijs, in belangrijke mate uitgegaan van de feitelijke deelname naar richting in het basisonderwijs. Deze verhoudingsgetallen kunnen voorts worden vergeleken met die in het voortgezet onderwijs. Een beeld van de ontwikkelingen op dit punt wordt geschetst in de tabel 4.

Opgemerkt dient te worden dat met betrekking tot groep 8 de reformatorische en gereformeerde leerlingen tot het protestant christelijk onderwijs zijn gerekend. Met betrekking tot leerjaar 1 is uitgegaan van de richtingverdeling uit de basisregistratie instellingen (BRIN), waarbij deze leerlingen soms bij het protestant christelijk, soms bij het algemeen bijzonder onderwijs zijn ondergebracht. Vrije school, islamitische, joodse en hindoestaanse leerlingen in het basisonderwijs zijn toegerekend aan het algemeen bijzonder onderwijs.

Voor wat de vergelijking tussen basisonderwijs en voortgezet onderwijs betreft, is er sprake van een onevenredige verhouding tussen openbaar en algemeen bijzonder onderwijs. Worden het openbaar en algemeen bijzonder onderwijs samen genomen, dan is er geen sprake van wezenlijke discrepanties.

Een meer verfijnde uitsplitsing van het basisonderwijs geeft tabel 5. Hieruit blijkt dat het aantal leerlingen de komende jaren iets toe zal nemen. Voor wat betreft de deelname naar richting zijn er tussen 1990 en 1993 slechts geringe verschillen te constateren.

De tabellen 6 en 7 geven inzicht in de richtingverdeling naar type school en scholengemeenschap. De afname per richting in 1994 ten opzichte van 1993 is het gevolg van het proces van scholengemeenschapsvorming. Immers in het kader van dit proces is het aantal scholen/scholengemeenschappen drastisch opgenomen.

3 Nieuwe ontwikkelingen in de voorzieningenplanning

3.1 Inleiding

Zoals in hoofdstuk 1 al is aangegeven heeft zich in het afgelopen schooljaar een aantal ontwikkelingen voorgedaan die gevolgen (kunnen) hebben voor de voorzieningenstructuur van de verschillende onderwijssectoren. Het stadium waarin deze ontwikkelingen zich bevinden varieert van beleidsvorming tot voorgenomen wijzigingen in wet- en regelgeving. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste ontwikkelingen nader belicht.

3.2 Scholengemeenschapsvorming en nevenvestigingen

Het schooljaar 1994/1995 is het laatste jaar van het proces van scholengemeen-schapsvorming in het kader van de basisvorming gebaseerd op artikel 75a van de W.V.O. De resultaten van dit proces voor wat betreft de veranderingen in de voorzieningenstructuur van het voortgezet onderwijs zijn in het volgende hoofdstuk weergegeven.

Voor samenvoegingen van scholen voor v.b.o., a.v.o. en v.w.o. die ná 1995 plaatsvinden betekent dit dat niet langer artikel 75a, maar artikel 75, eerste en tweede lid, van de W.V.O. de wettelijke grondslag vormt. Daarnaast biedt artikel 75, vijfde lid, W.V.O. de mogelijkheid op grond van bijzondere omstandig-heden na 1995 een nevenvestiging voor bekostiging in aanmerking te brengen.

Met de in juli verschenen brochure ’Samenvoegingen in het v.b.o., a.v.o. en v.w.o’ zijn de mogelijkheden voor samenvoeging en nevenvestiging per 1 augustus 1996 nader ingevuld. Daarmee wordt enerzijds de ruimte geboden te komen tot een afronding van aanvragen voor scholengemeenschapsvorming die in 1995 niet geëffectueerd konden worden en anderzijds wordt ook voor bepaalde nieuwe fusiesituaties de mogelijkheid van nevenvestiging per 1 augustus 1996 geboden. Voor wat betreft de mogelijkheid van nevenvestiging na 1996 zal waar mogelijk een afstemming plaatsvinden met de nog verder te concretiseren beleidsvoornemens met betrekking tot het m.a.v.o.-v.b.o. en de bovenbouw h.a.v.o.-v.w.o..

3.3 Onderwijskundige ontwikkelingen

Een nieuwe impuls voor herschikking van voorzieningen wordt gevormd door de ontwikkelingen in het h.a.v.o./v.w.o. en in het m.a.v.o./v.b.o.

Het advies van de stuurgroep Tweede fase heeft geleid tot het voornemen om in het h.a.v.o. en v.w.o. profielen in te voeren in plaats van de vrije vakkenpakketkeuze. Tevens vinden naar aanleiding van genoemde stuurgroep pedagogisch-didactische ontwikkelingen (studiehuis) plaats. Hoewel deze ontwikkelingen in h.a.v.o. en in v.w.o. afzon-derlijk kunnen plaatsvinden en het in principe mogelijk blijft om categoriale scholen in stand te houden, verdient het de voorkeur dat categoriale scholen worden opgenomen in scholengemeenschappen, waardoor de leerlingen kunnen kiezen uit meerdere leerwegen.

In het advies ’Recht doen aan verscheidenheid’ van de commissie MAVO/VBO-Aansluitend onderwijs en in de beleidsreactie op dit advies, is zorg uitgesproken over de lage bezettingsgraad van veel v.b.o.-afdelingen. In de beleidsreactie is daarom voorgesteld een proces in gang te zetten gericht op herschikking van het v.b.o. door clustering, uitruil of samenwerking (een verplichte clustering van de afdelingen handel en verkoop en een vrijwillige clustering van de overige afdelingen).

Behalve dat er een veelheid is aan te kleine afdelingen is de opbouw van het onderwijsaanbod in sommige brede scholengemeenschappen eenzijdig, waardoor keuzemogelijkheden voor leerlingen nogal beperkt zijn (bijvoorbeeld alleen een aanbod van afdelingen die traditioneel alleen door meisjes worden gekozen). Ook in dit geval kan uitruil van afdelingen een oplossing bieden. Daarnaast vragen ’incomplete’ scholen (scholen die slechts een zeer beperkt aantal leerwegen kunnen aanbieden) een verdere versterking.

De voorziene omzetting van het i.v.b.o. en delen van het v.s.o. in een hulpstructuur is eveneens een ontwikkeling die op termijn consequenties zal hebben voor de voorzieningenplanning.

In het m.a.v.o. en v.b.o. zal in plaats van de vrije vakkenpakketkeuze en de niveaudifferentiatie een stelsel van leerwegen worden ingevoerd. Doel daarvan is een betere voorbereiding van leerlingen op het vervolgonderwijs.

Het m.a.v.o. en het v.b.o. kunnen in principe als afzonderlijke onderwijsvormen bestaan. De opheffingsnorm is daarbij bepalend. De positie van deze vormen van onderwijs, namelijk die van voorbereidend secundair beroepsonderwijs, veronderstelt dat v.b.o. en m.a.v.o.-scholen een onderwijskundig geheel vormen en dat kan het best in een scholengemeenschap, bij voorkeur in een brede scholengemeenschap vanwege de doorstroommogelijkheden van m.a.v.o. naar h.a.v.o..

Een aspect van de versterking van de positie van het v.b.o. is de behoefte aan afdelingen met een grotere omvang dan nu vaak het geval is.

Gevolg van genoemde onderwijskundige ontwikkelingen is dat ook in de komende jaren het accent in de voorzieningenplanning komt te liggen op herschikking. Deze herschikking zal gedeeltelijk autonoom, zonder inmenging van de overheid, plaatsvinden. Daarbij blijft echter het risico van onevenwichtigheden in het voorzieningenpatroon aanwezig. Enige sturing van dit proces is daarom gewenst.

In de genoemde beleidsreactie is een eerste aanzet gegeven van de wijze waarop de gewenste herschikking in gang kan worden gezet. Er is een regionale aanpak bepleit, een directe betrokkenheid van de verschillende betrokkenen, een stimulerende rol van de Provincies en een regievoerder.

Zoals vermeld in de brief van 22 mei 1995, kenmerk VO/BOB 95013296 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer zullen, in samenwerking met de besturenorganisaties en deelplanorganisaties, criteria worden geformuleerd voor regionale herschikking. Hiertoe zal een werkgroep worden ingesteld met deskundigen uit deze organisaties. De adviezen van besturen- en deelplanorganisaties, de inventarisatie (regiokaarten) door de provincies en de adviezen van de branche-organisaties zullen de basis leggen voor het te ontwikkelen landelijk beleidskader voor de herschikking. Streven is om dit beleidskader rond de jaarwisseling aan de Tweede Kamer voor te leggen.

3.4 De planprocedure W.V.O.

De reeds geruime tijd ervaren discrepantie tussen het aantal aanvragen voor het Plan van Scholen en het aantal toekenningen dat plaatsvindt, heeft ertoe geleid dat naar wegen is gezocht deze discrepantie tot normaler proporties terug te brengen. Als gevolg hiervan is op 24 augustus 1994 in werking getreden de wetswijziging Verbetering functioneren planprocedure (Stb. 1994, 622). Bij de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer is door de minister een notitie over het functioneren van de planprocedure toegezegd. Deze notitie is als bijlage bij het Ontwerp Plan van Scholen 1996-1998 aan de Tweede Kamer toegestuurd.

In deze notitie is niet alleen ingegaan op het effect van de met de wetswijziging getroffen maatregelen, maar ook op de mogelijke effecten van de zojuist geschetste onderwijskundige ontwikkelingen voor de planprocedure. Een derde aspect waarop wordt ingegaan, is de vraag of een verkorting van de plancyclus mogelijk is. In de notitie worden daartoe voorstellen gedaan.

3.5 Aanpassing Scholenbestand

Bij de behandeling van het wetsvoorstel Toerusting en Bereikbaarheid in 1993 is een motie ingediend waarin de Kamer de regering uitnodigt in 1994 te komen met een voorstel dat aanpassing van het scholenbestand aan veranderende voorkeuren van ouders mogelijk maakt. In vervolg op deze motie is de zogenaamde Commissie Aanpassing Scholenbestand ingesteld. Deze commissie heeft in juni 1994 een rapport uitgebracht met daarin een analyse, die met name betrekking heeft op het basisonderwijs. De commissie heeft een aantal innovatierichtingen aangegeven. De problematiek en de voorgestelde innovatierichtingen zullen in het najaar van 1995 in een conferentie worden besproken. Daarna zal een beleidsreactie volgen.

3.6 Wetsvoorstel educatie en beroepsonderwijs

Het wetsvoorstel educatie en beroepsonderwijs (WEB), dat bij de Eerste Kamer der Staten Generaal is ingediend, zal naar verwachting per 1 januari 1996 in werking treden. Met de inwerkingtreding van deze wet komt de planprocedure voor het middelbaar beroepsonderwijs (m.b.o.), zoals die is opgenomen in de wet op het voortgezet onderwijs (W.V.O.) te vervallen. Dit betekent dat het Plan van Scholen 1996-1998 het laatste Plan is waarop nog nieuwe m.b.o.-voorzieningen kunnen worden geplaatst.

3.7 Decentralisatie huisvesting

De uit de decentralisatie huisvesting voortkomende gevolgen voor de planprocedure zullen bij gelegenheid van het wetsvoorstel ter zake nader worden uitgewerkt.

4 Voortgezet onderwijs, aansluitend op het basisonderwijs

4.1 Inleiding

In het licht van de invoering van de basisvorming heeft zich in de afgelopen jaren een omvangrijk en intensief proces van scholengemeenschapsvorming voltrokken. De wettelijke grondslag hiervoor, artikel 75a W.V.O., is niet meer van toepassing na 1 augustus 1995. Dit betekent overigens niet dat scholengemeenschapsvorming na 1995 niet meer mogelijk is. Artikel 75, eerste en tweede lid van de W.V.O. biedt - evenals vóór de 75a-procedure het geval was - de mogelijkheid de met een samenvoeging gepaard gaande verplaatsing en/of omzetting goed te keuren. Daarnaast biedt artikel 75, vijfde lid W.V.O. de mogelijkheid onder bijzondere omstandigheden nevenvestigingen voor bekostiging in aanmerking te brengen.

Voor één van de doelstellingen van het proces van scholengemeenschapsvorming, de verbetering van de positie van het voorbereidend beroepsonderwijs, geldt dat een belangrijke eerste stap is gezet: het v.b.o. heeft in veel gevallen aansluiting gevonden bij scholen voor a.v.o. en v.w.o. Een volgende stap ter versterking van het v.b.o. is het in gang zetten van een proces dat is gericht op een herschikking van het v.b.o.

De nadruk bij de voorzieningenplanning is meer komen te liggen op beslissingen in het kader van fusie en herschikking waardoor de betekenis van het Plan van Scholen als instrument voor het realiseren van een evenwichtig geheel van onderwijsvoorzieningen is veranderd. Het accent van de planprocedure is in de afgelopen jaren dan ook komen te liggen op het completeren van eenmaal gevormde brede(re) scholengemeenschappen in het voortgezet onderwijs door middel van het zogenaamde completeringsbeleid.

In de praktijk van de planprocedure betekent dit dat in situaties waarbij niet aan de stichtingsnormen wordt voldaan op grond van beleidsmatige overwegingen toch tot plaatsing op het Plan van Scholen kan worden overgegaan. Deze overwegingen hebben ertoe geleid dat het toetsingskader Plan van Scholen toekenning mogelijk maakt indien daarmee (smalle of brede) scholengemeenschappen met ontbrekende schoolsoorten of afdelingen worden gecompleteerd, indien aan de daarvoor opgestelde criteria wordt voldaan.

Geconcludeerd kan worden dat de procedure ex artikel 75a W.V.O. ook in het schooljaar 1994/1995 - op grond waarvan de fusies per 1 augustus 1995 zijn gerealiseerd - evenals in het voorgaande schooljaar in formele zin goed en inzichtelijk is verlopen. Op de resultaten van het proces van scholengemeenschapsvorming per 1 augustus 1995 wordt in het onderstaande nader ingegaan.

4.2 Feiten en cijfers

4.2.1 Fusie en herschikking

In tabel 8 is voor enkele achtereenvolgende jaren aangegeven hoeveel en welk soort samenvoegingen zich hebben voorgedaan in het voortgezet onderwijs, aansluitend op het basisonderwijs.

Zoals uit de tabel valt op te maken is in 1995 het aantal samenvoegingen gestegen ten opzichte van 1995. Voor 1 oktober 1994 zijn in totaal 128 aanvragen voor fusie per 1 augustus 1995 ingediend. In 18 situaties hebben de aanvragers alsnog afgezien van effectuering van de voorgenomen fusie, welke in de meeste gevallen met één jaar is uitgesteld. In 16 gevallen gaat het hier om de vorming van een nieuwe brede scholengemeenschap voor v.b.o./a.v.o./v.w.o. Evenals vorig jaar is er niet sprake van één min of meer eenduidige reden waarom men niet tot effectuering over gaat; de indruk bestaat dat de belangrijkste reden ligt in de behoefte aan meer tijd om de interne besluitvorming af te ronden.

De vanaf 1990 gesignaleerde toename van het aantal fusies leidend tot scholengemeenschappen v.b.o./a.v.o./v.w.o. zet zich nog sterker door: in 1995 zijn door fusie 92 nieuwe brede scholengemeenschappen ontstaan. Verder valt op dat de vorming van a.v.o./v.b.o. scholengemeenschappen ten opzichte van 1994 is teruggelopen, waarschijnlijk omdat de vorming van een smalle scholengemeenschap als tussenstap naar een brede scholengemeenschap in een aantal gevallen achterwege is gebleven.

Het proces van scholengemeenschapsvorming 1995 heeft voor het overige de volgende karakteristieken, weergegeven in tabel 9.

Uit tabel 9 is af te leiden dat voor 1995 het aantal scholen per fusie gemiddeld ruim 2 bedraagt.

Van de in totaal 309 scholen betrokken bij een fusie per 1 augustus 1995 bevinden 21 scholen (7 procent) zich op dat moment onder de opheffingsnorm, in de meeste gevallen betreft het een categoriale m.a.v.o. (50 procent).

Tabel 10 betreft een indeling van de fusies per 1994 en 1995 naar aantal betrokken scholen. Daaruit is af te leiden dat in 1994 in 1 procent van alle fusies sprake is van een samenvoeging van ten hoogste 9 scholen; in 1995 zijn ten hoogste 8 scholen (1%) bij één fusie betrokken.

Een overzicht van het aantal en soort nevenvestigingen dat tot stand is gekomen wordt in tabel 11 gegeven.

Duidelijk is dat van de mogelijkheid nevenvestigingen te vormen in 1995 nog meer dan in 1994 gebruik is gemaakt. Het aantal nevenvestigingen zonder spreidingsnoodzaak is daarbij aanzienlijk groter dan het aantal met spreidingsnoodzaak. De beoogde fusiestimulerende werking van de mogelijkheid van nevenvestigingen zonder spreidingsnoodzaak komt hiermee dan ook in 1995 goed tot uitdrukking.

Uit tabel 11 is verder af te leiden dat per 1 augustus 1995 in totaal 242 nevenvestigingen zijn gevormd. Deze 242 nevenvestigingen zijn verbonden aan 92 scholengemeenschappen.

Van de per 1 augustus 1995 gevormde nevenvestigingen zonder spreidingsnoodzaak zijn er een aantal voorwaardelijk goedgekeurd omdat niet aan het omvangscriterium van tenminste 240 leerlingen wordt voldaan. Deze nevenvestigingen krijgen enkele jaren de tijd om aan deze omvangsnorm te gaan voldoen.

Het totaal aantal nevenvestigingen per 1 augustus 1995 bedraagt 242, waarvan een vijfde met spreidingsnoodzaak en vier

vijfde zonder spreidingsnoodzaak.

4.2.2 Scholen beneden de opheffingsnorm

Voor scholen die zich onder de opheffingsnorm bevinden staan verschillende mogelijkheden open om een algehele opheffing c.q. beëindiging van de bekostiging te voorkomen (zie de brochure ’Opheffing en afbouw van scholen voor voortgezet onderwijs’. Zoetermeer, september 1992).

Tabel 12 geeft een overzicht van de oplossingen die de desbetreffende besturen gekozen hebben voor de scholen die in de schooljaren 1991/1992, 1992/1993 en 1993/1994 voor het eerst beneden de opheffingsnormen kwamen (en derhalve na drie schooljaren te maken kunnen krijgen met opheffing c.q. beëindiging van de bekostiging).

In de eerste plaats blijkt uit tabel 12 dat, na de sterke toename van het aantal scholen dat in het schooljaar 1992/1993 als gevolg van de invoering van de 240-norm voor de eerste keer onder de opheffingsnorm kwam, dit aantal in het schooljaar 1993/1994 is teruggelopen tot onder het niveau van voor de invoering van de 240-norm. De groep van 25 scholen die in het schooljaar 1993/1994 voor de eerste keer onder de opheffingsnorm is gekomen bestaat uit 14 categoriale m.a.v.o.’s, 9 scholen voor v.b.o. en 2 overige scholen.

Van de in totaal 233 scholen die het schooljaar 1992/1993 voor de eerste keer onder de opheffingsnorm zijn gekomen vindt ruim driekwart (179 scholen) door middel van fusie aansluiting bij andere scholen. Voor 33 scholen (14 procent) is een afbouwregeling getroffen. Gelet op de trend van de voorgaande jaren en het feit dat in 1993 sprake was van de laatste mogelijkheid om in aanmerking te komen voor de ’oude’ wachtgeldregeling kan dit aantal in verhouding zeer laag worden genoemd. Voor zeven scholen geldt dat geen van de bovengenoemde oplossingen (fusie dan wel verzoek om afbouw) bekend is. Een aantal van deze scholen zal naar verwachting een verzoek voor ontheffing van de opheffingsnorm indienen.

Van de 25 scholen die zich in het schooljaar 1993/1994 voor de eerste keer onder de opheffingsnorm bevinden zijn er 22 (88 procent) bij een fusie per 1 augustus 1994 of 1 augustus 1995 betrokken. Voor drie scholen geldt dat nog geen definitief besluit bekend is.

In het schooljaar 1994/1995 bevinden zich 10 scholen voor de eerste keer onder de opheffingsnorm. Hiervan zijn er 8 (80%) bij een fusie per 1 augustus 1995 of 1 augustus 1996 betrokken.

Voor 2 scholen geldt dat nog geen definitief besluit bekend is.

Van het aantal scholen dat in het schooljaar 1993/1994 voor de eerste keer onder de opheffingsnorm is gekomen is in het schooljaar 1994/1995 1 school weer boven de norm gekomen.

4.2.3 Uitbreiding van voorzieningen

Uitbreiding van de bestaande voorzieningenstructuur met nieuwe scholen en afdelingen vindt plaats door middel van toekenning via het Plan van Scholen dan wel als gevolg van splitsing van een bestaande school of scholengemeenschap. Tabel 13 geeft deze uitbreiding voor de periode 1989/1995 weer.

Uitbreidingen via het Plan van Scholen hebben vanaf 1993 overwegend betrekking op het toekennen aan bestaande scholen van ontbrekende schoolsoorten of afdelingen in het kader van het completeringsbeleid.

4.2.4 Wijzigingen in de voorzieningenstructuur

Als gevolg van de zojuist beschreven processen van fusie, opheffing en uitbreiding ziet het scholenbestand er per 1 augustus 1994 uit als in tabel 14 aangegeven. Tevens is in deze tabel ter vergelijking aangegeven de situatie in 1987, 1992 en 1993.

Uit de tabel valt af te leiden dat het aantal brede scholengemeenschappen in 1995 nog sterker is toegenomen dan in het voorgaande jaar.

Het aantal v.b.o./a.v.o. scholengemeenschappen neemt daarentegen voor het eerst sinds jaren duidelijk af.

Ook het aantal categoriale scholen alsmede het aantal scholengemeenschappen a.v.o./v.w.o. neemt in 1994 sterk af. De grootste relatieve afname doet zich voor bij de categoriale v.b.o. scholen, op de voet gevolgd door de a.v.o. scholen.

Dat zich in de periode 1992/1995 ingrijpende veranderingen in de voorzieningenstructuur hebben voltrokken, komt nadrukkelijk uit tabel 14 naar voren. Het aantal scholen is in deze periode met beduidend meer dan de helft afgenomen en binnen de totale voorzieningenstructuur is het zwaartepunt verschoven van categoriale scholen naar scholengemeenschappen, die in 1995 tweederde van het totale scholenbestand uitmaken.

Van alle scholengemeenschappen bestaat per 1 augustus 1994 meer dan de helft uit scholengemeenschappen waarvan het v.b.o. onderdeel uit maakt. Deze veranderingen in de voorzieningenstructuur zijn het resultaat van het proces van scholengemeenschapsvorming in het kader van de invoering van de basisvorming.

5 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (bve)

5.1 Inleiding

De voorzieningenstructuur van het beroepsonderwijs en volwasseneneducatie is in het schooljaar 1994/1995 ten opzichte van de voorgaande jaren redelijk stabiel gebleven. Een uitzondering hierop betreft de toewijzing van nieuwe afdelingen voor beroepsbegeleidend onderwijs (b.b.o.) en de voorgestelde uitbreiding van nieuwe middelbaar beroepsonderwijs (m.b.o.) afdelingen mode en kleding in de sector techniek.

5.2 Toewijzingsprocedure afdelingen beroepsbegeleidend onderwijs

De procedure voor toekenning van afdelingen b.b.o. is in 1995 voor de tweede maal van start gegaan. De informatie over de procedure en de wijze waarop instellingen aanvragen voor nieuwe afdelingen b.b.o. kunnen indienen is opgenomen in Uitleg OCenW-Regelingen, nr. 31 van 14 december 1994.

Conform artikel 3.4, lid 2 van de wet cursorisch beroepsonderwijs (WCBO) is aan het desbetreffende Landelijke Orgaan en het desbetreffende Regionaal Bestuur Arbeidsvoorziening (RBA) een adviesrol toegekend; ook de Onderwijsraad zal om advies worden gevraagd.

In totaal hebben de besturen van 15 scholen een aanvraag ingediend om voor bekostiging per 1 augustus 1996 van een nieuwe afdeling in aanmerking te komen. In tabel 16 is aangegeven op welke afdelingen deze aanvragen betrekking hebben.

Vóór 1 oktober 1995 krijgen de aanvragers bericht over de beslissing op hun aanvraag. Bij een eventuele toekenning zal de datum aangegeven worden waarop de bekostiging van de tot die afdeling behorende opleidingen kan worden aangevangen.

5.3 Uitbreiding middelbaar beroepsonderwijs afdeling mode en kleding in de sector techniek.

Een onafhankelijke commissie heeft de behoefte aan het aantal opgeleiden in deze sector onderzocht, mede in relatie tot de afdeling MK in de DGO-sector. Daarnaast is door de branche een vervolgonderzoek uitgevoerd. Naar aanleiding van het advies van de Commissie Mode en Kleding zal, mede gelet op arbeidsmarktgegevens van de desbetreffende bedrijfstak, een uitbreiding van het aantal afdelingen mogelijk zijn. Gelet op de beoogde herstructurering van de afdeling Mode en Kleding in de DGO-sector, wordt een uitbreiding voorzien van maximaal 10 afdelingen.

Bij de beoordeling van de aanvragen spelen de volgende elementen een rol:

- een evenwichtige spreiding

- de behoefte van de arbeidsmarkt

- de samenhang met overeenkomstige leerlingwezenopleidingen

Gezien het beoogde tijdstip van de herstructurering van de DGO-afdeling Mode en Kleding is aan instellingen de mogelijkheid geboden aanvragen voor deze afdeling voor het Plan van Scholen 1996-1998 in te dienen. Aan de instellingen dient overeenkomstig b.b.o. te zijn verbonden. Aanvragen konden worden ingediend via de ’bijzonder geval procedure’ in het kader van de aanvragenprocedure voor het Plan van Scholen 1997-1999. Hiervan hebben 19 instellingen gebruik gemaakt.

In het Overleg Plan van Scholen is afgesproken het advies van LOB VOC/BETEX (Landelijk Orgaan/brancheorganisatie) te volgen. Dit advies houdt het volgende in:

- uitbreiding met maximaal 6 m.b.o.-afdelingen mode en kleding in de sector techniek;

- spreiding van de afdelingen over 9 regio’s, gevormd door clustering van RBA-gebieden.

De aanvragen zijn beoordeeld aan de hand van de genoemde elementen en het LOB VOC/BETEX-advies. Bij de beoordeling zijn de adviezen van de bve-procescoördinatie en de provincies betrokken, alsook het advies van de Onderwijsraad. Het resultaat van de toetsing van de aanvragen is dat slechts 2 aanvragen (m.b.o.-instellingen uit Hengelo en Tilburg) voldoen aan de criteria en derhalve zijn opgenomen op het Ontwerp-Plan van Scholen 1996-1998. Met dit resultaat is niet gekomen tot de beoogde uitbreiding van maximaal 6 m.b.o.-afdelingen mode en kleding in de sector techniek.

Rekening houdend met het stimulerende beleid voor ROC-vorming zijn de overige aanvragen geplaatst in het ROC-perspectief. Bij de toetsing van deze aanvragen zijn de volgende criteria gehanteerd:

- is sprake van een ROC-perspectief en in welke mate is daaraan vorm gegeven;

- heeft een van de instellingen die participeren in een ROC-samenwerkingsverband corresponderend b.b.o.;

- een evenwichtige spreiding en de behoefte op de arbeidsmarkt (advies VOC/BETEX) waarbij rekening wordt gehouden met de richtingverdeling.

De toetsing van de desbetreffende aanvragen heeft geresulteerd in het opnemen op het Ontwerp-Plan van Scholen 1996-1998 van 3 aanvragen (m.b.o.-instellingen uit Almelo, Leeuwarden en Deventer). Tijdens de behandeling van het concept-plan van scholen is hieraan de m.b.o. instelling uit Eindhoven toegevoegd. Hiermee is het totaal op 6 aanvragen gekomen, conform het VOC/BETEX advies.

5.4 Wijzigingen in de voorzieningenstructuur

5.4.1 De voorzieningenstructuur in het m.b.o.

De ontwikkelingen in de voorzieningenstructuur van het middelbaar beroepsonderwijs zijn uit tabel 17 af te leiden.

Na de vaststelling van het Plan van Spreiding en Situering SVM, de Plannen van Spreiding en Situering v.a.v.o. en b.b.o. en het Plan van Herschikking vormingswerk voor jeugdigen, hebben er geen ingrijpende wijzigingen in de voorzieningenstructuur van het m.b.o. plaatsgevonden. Van toekenning via het Plan van Scholen van nieuwe sectoren is de afgelopen jaren geen sprake geweest. Die geringe veranderingen die zich hebben voorgedaan zijn het gevolg van een aantal fusies dat jaarlijks plaats vindt. Daardoor is er sprake van een geringe verschuiving in de richting van m.b.o. scholen met drie sectoren.

5.4.2 Institutionele samenhang met overig voortgezet onderwijs

Het aantal verticale scholengemeenschappen is in 1995 evenals in 1994 iets afgenomen, hoofdzakelijk als gevolg van afsplitsing en fusie in het kader van het proces van scholengemeenschapsvorming. Een en ander is weergegeven in tabel 18.

5.4.3 Fusie en herschikking in het m.b.o., v.a.v.o., b.b.o. en vormingswerk

In Uitleg mededelingen OCenW nr. 27 van 16 november 1994 is de publikatie ’Fusies van instellingen voor beroepsonderwijs en volwasseneneducatie per 1 augustus 1995 ’ d.d. 11 november 1994 opgenomen waarin informatie is gegeven over het indienen van fusie-aanvragen. In deze publikatie is ook informatie verstrekt over het indienen van aanvragen voor verplaatsing van het onderwijsaanbod van scholen voor m.b.o. en b.b.o., waarbij geen sprake is van fusie. Daarbij is in het kader van ROCvorming enige verruiming geboden in het geldende locatiebeleid.

Een beperkt aantal aanvragen had betrekking op verplaatsing van bestaand onderwijsaanbod. Van dit aantal waren er enkele waarbij tevens sprake was van splitsing van onderwijsaanbod. Dergelijke verzoeken zijn niet gehonoreerd omdat het toetsingskader voor de geboden verruiming van het locatiebeleid geen uitbreiding van m.b.o.-voorzieningen toestond.

In tabel 19 is aangegeven welke fusies zich in het b.v.e.-veld hebben voorgedaan.

De in 1994 en 1995 gerealiseerde fusies van m.b.o. met v.i. en v.i. met v.i. zijn het gevolg van het in 1994 vastgestelde Plan van Herschikking vormingswerk voor jeugdigen. Verder valt uit de tabel op te maken dat in 1995 slechts 11 fusies van instellingen hebben plaatsgevonden, waarvan een aantal met ROC-vorming als motief.

6 Toetsingskader Plannen van Scholen 1997-1999, 1998-2000 en 1999-2001

6.1 Inleiding

Door de Eerste Kamer is in juni 1994 het wetsvoorstel Verbetering functioneren planprocedure (Staatsblad 1994 518) aangenomen. Met deze wetswijziging heeft het hieronder beschreven toetsingskader een wettelijke verankering gekregen (art. 65a W.V.O.).

Het toetsingskader voor het Plan van Scholen heeft een tweeledige functie:

1. Het toetsingskader geeft potentiële aanvragers de gelegenheid zich vooraf te oriënteren op de honoreringsmogelijkheden van een voorgenomen aanvraag voor het Plan van Scholen. Daarbij kunnen zij met het oog op het toetsingskader hun aanvraag aanpassen.

2. Het toetsingskader ligt ten grondslag aan de inhoudelijke beoordeling van de aanvragen voor het Plan van Scholen. Slechts in uitzonderlijke gevallen is afwijking van de criteria mogelijk.

Bij gelegenheid van de kamerbehandeling van het Plan van Scholen 1995-1996-1997 is het toetsingskader 1996-1998, 1997-1999 en 1998-2000 vastgesteld dat dient voor de beoordeling van aanvragen voor het Plan van Scholen 1996-1998 en 1997-1999. Het hieronder beschreven toetsingskader vormt de basis voor de inhoudelijke beoordeling van aanvragen voor de Plannen van Scholen 1997-1999, 1998-2000 en 1999-2001. Dit toetsingskader is ten opzichte van het laatst vastgestelde toetsingskader ingrijpend gewijzigd.

De wijzigingen zijn het gevolg van de volgende ontwikkelingen:

1. Herschikkingsproces m.a.v.o./v.b.o.

In aansluiting op het proces van scholengemeenschapsvorming in het kader van de basisvorming wordt een vernieuwingstraject ingezet voor het m.a.v.o./v.b.o. op basis van het rapport ’Recht doen aan verscheidenheid’. Dit betekent dat in het licht van deze voorgenomen onderwijskundige vernieuwingen in het m.a.v.o./v.b.o. behoefte ontstaat aan een verdere herschikking, uitruil en clustering van met name v.b.o.-afdelingen. Het accent van het fusieproces verschuift hiermee naar een proces van herschikking.

2. Wet educatie en beroepsonderwijs

Naar verwachting zal de wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) per 1 januari 1996 in werking treden. Met de inwerkingtreding van deze wet komt de planprocedure, waaronder dus ook het toetsingskader, voor het middelbaar beroepsonderwijs (m.b.o.), zoals die is opgenomen in de wet op het voortgezet onderwijs (W.V.O.), te vervallen. In het voorliggende toetsingskader is derhalve het m.b.o.-deel weggelaten.

6.2 Structuur van het toetsingskader

Het toetsingskader is gestructureerd op basis van twee mogelijkheden namelijk toekennen op basis van stichtingsnormen en toekennen (of afwijzen) op basis van het vigerende of voorgenomen beleid.

6.2.1 De stichtingsnorm

Toekenning zal plaats vinden in een situatie waarbij de aanvrager aannemelijk heeft gemaakt dat aan de geldende stichtingsnorm zal worden voldaan. Is dat het geval dan volgt plaatsing op het Plan van Scholen al dan niet met jaartaltoekenning.

6.2.2 Beleidsmatige overwegingen

Toekenning kan plaats vinden in een situatie waarbij weliswaar de behoefte aan een bepaald soort onderwijs aannemelijk is, maar waarbij niet wordt voldaan aan de stichtingsnorm. Als voorbeeld wordt genoemd het bij het toetsingskader 1996-1998, 1997-1999 en 1998-2000 van toepassing zijnde completeringsbeleid in het kader van scholengemeenschapsvorming.

Beleidsmatige overwegingen kunnen ertoe leiden dat voor een school of afdeling een periodieke en selectieve stopzetting van toepassing wordt verklaard. Voor de hier aan de orde zijnde beleidsmatige overwegingen, nader uitgewerkt per schoolsoort, wordt verwezen naar paragraaf 6.3.

6.2.3 Landbouwonderwijs

Met betrekking tot landbouwaanvragen voor het Plan van Scholen wordt door het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LaNaVi) een procedure gevolgd analoog aan de overige aanvragen.

6.3 Toetsingskader v.b.o., a.v.o. en v.w.o.

In het onderstaande wordt aangegeven op grond van welke criteria toekenning via het Plan van Scholen 1997-1999, 1998-2000 en 1999-2001 kan plaats vinden. Vervolgens vindt een nadere uitwerking van deze criteria plaats.

6.3.1 Toekenning op basis van stichtingsnormen

In het voortgezet onderwijs, aansluitend op het basisonderwijs, is in de afgelopen jaren een terughoudend toewijzingsbeleid gevoerd in verband met de vermindering van het aantal leerlingen en is prioriteit gegeven aan fusie en herschikking. Dit beleid wordt voortgezet, met name in het voorgenomen herschikkingsproces voor m.a.v.o./v.b.o..

Voor toewijzing op basis van de stichtingsnorm geldt het uitgangspunt dat een aangevraagde voorziening in elk geval op het Plan van Scholen wordt geplaatst als komt vast te staan dat de voorziening past in het evenwichtig geheel van onderwijsvoorzieningen. Daarbij is het bepaalde in artikel 69, eerste tot en met vijfde lid, W.V.O. (wettelijke stichtingsnormen) van belang.

In het geval voor een school of afdeling een periodieke stopzetting geldt, doch wel voldoet aan de stichtingsnorm, zal geen jaartal worden toegekend.

6.3.2 Toekenning op basis van beleidsmatige overwegingen: completeringsbeleid

Slechts weinig aanvragen hebben tot stichting van scholen of afdelingen geleid. De stichtingen zijn beperkt tot het oplossen van knelpunten in de spreiding, gelet op het evenwichtig geheel van voorzieningen. Tot deze categorie kan met name de completering van scholen met ontbrekende schoolsoorten worden gerekend.

In situaties waarbij niet aan de stichtingsnorm wordt voldaan, is, voor zover het om completering gaat, met ingang van het Plan van Scholen 1992-1994 een beleid gevoerd dat in het teken heeft gestaan van vorming van brede scholengemeenschappen v.b.o./a.v.o./v.w.o.. Bij dit completeringsbeleid waren varianten aan de orde voor completering met v.b.o, i.v.b.o., h.a.v.o., lyceum en v.w.o.. Als gevolg van het in gang te zetten herschikkingsproces m.a.v.o./v.b.o. beperkt zich het completeringsbeleid bij de vorming van brede scholengemeenschappen v.b.o./a.v.o./

v.w.o. tot de volgende situaties:

1. een bestaande of te vormen brede scholengemeenschap voor v.b.o./a.v.o./v.w.o. wordt gecompleteerd met een lyceum (atheneum wordt omgezet);

2. een bestaande of te vormen scholengemeenschap voor v.b.o./m.a.v.o./

h.a.v.o. wordt gecompleteerd tot brede scholengemeenschap met v.w.o.;

3. een (bestaande of te vormen) scholengemeenschap voor v.b.o./m.a.v.o. wordt gecompleteerd met h.a.v.o./v.w.o.

Scholengemeenschappen gecompleteerd op basis van de varianten 2 en 3 kunnen tevens voor de mogelijkheden genoemd onder variant 1 in aanmerking komen.

Voor toewijzing op basis van het completeringsbeleid geldt het uitgangspunt, dat een aangevraagde voorziening op het Plan van Scholen kan worden geplaatst indien er sprake is van een completeringssituatie als hierboven beschreven en van de volgende omstandigheden:

a. De desbetreffende voorziening is niet door middel van fusie en herschikking te realiseren, hetzij door de objectieve afwezigheid van relevante fusiepartners, hetzij vanwege evidente niet-bereidheid tot fusie van mogelijke fusiepartners;

b. Het draagvlak voor de desbetref-fende voorziening is voldoende, hetgeen blijkt uit de volgende punten:

- de scholengemeenschap heeft een zodanige omvang dat een substantiële hoeveelheid verborgen potentieel dan wel overmarge mag worden verondersteld: hiervan is in elk geval sprake indien een scholengemeenschap v.b.o./a.v.o./v.w.o. meer dan 2000 leerlingen zal omvatten;

- de gevraagde voorziening is gebaseerd op een betrouwbare prognose, waarvan de uitkomst in slechts geringe mate benedenwaarts afwijkt van de geldende stichtingsnorm;

- de effecten op omliggende scholen, ook van andere richtingen, zijn niet van dien aard dat bij die scholen een aanmerkelijk verlies van leerlingen optreedt. Eventueel kunnen met dergelijke scholen afspraken moeten gemaakt zijn over negatieve gevolgen van de beoogde uitbreiding.

c. Indien een scholengemeenschap als vereist nog moet worden gevormd, zal de procedure ingevolge artikel 75 W.V.O. moeten zijn doorlopen op het moment dat het Plan van Scholen wordt vastgesteld.

Voor een omzetting van atheneum naar lyceum gelden andere criteria dan die in variant b. zijn aangegeven (zie paragraaf 6.3.4).

6.3.3 Geen stichting van onderwijsvoorzieningen op basis van beleidsmatige overwegingen

Met toepassing van artikel 65a van de W.V.O. is het mogelijk in het toetsingskader over te gaan tot een periodieke en selectieve stopzetting voor het stichten van onderwijsvoorzieningen. Hiervan wordt in de volgende situaties tijdelijk gebruik gemaakt.

a. De op gang te brengen herschikking in het kader van de onderwijskundige vernieuwing van m.a.v.o. en v.b.o., vanwege het grote aantal v.b.o.-afdelingen van geringe omvang, heeft tot de conclusie geleid de mogelijkheid tot stichting van nieuwe v.b.o.-afdelingen te bevriezen.

b. De voorkeur in het beleid is de vorming van brede scholengemeenschappen maar tenminste dat wordt gekomen tot de combinaties m.a.v.o./

v.b.o. en h.a.v.o./v.w.o. In verband met dit beleid geldt voor het stichten van categoriale scholen een tijdelijke stopzetting.

c. In afwachting van verdere uitwerking van voorstellen over de hulpstructuur, geldt voor de mogelijkheid van stichting van i.v.b.o.-afdelingen, in ieder geval voor de i.v.b.o.-afdelingen die verwant zijn aan de hierboven in punt a genoemde v.b.o.-afdelingen, een tijdelijke stopzetting.

Gezien de van toepassing zijnde tijdelijke stopzetting voor het stichten van i.v.b.o.-afdelingen, v.b.o.-afdelingen en categoriale scholen worden in volgende paragraaf alleen de schoolsoorten nader uitgewerkt die in het kader van de Plannen van Scholen 1997-1999, 1998-2000 en 1999-2001 de mogelijkheid van stichting hebben.

6.3.4 Uitwerking naar schoolsoorten

Uitgewerkt naar de verschillende schoolsoorten betekent hetgeen in paragraaf 6.3 is uiteengezet het volgende.

l H.a.v.o.: Een h.a.v.o. kan worden toegekend aan een scholengemeenschap v.b.o./m.a.v.o. (met voldoende afdelingen v.b.o.), echter slechts in combinatie met v.w.o., indien aan de stichtingsnorm wordt voldaan èn voorzover sprake is van de in paragraaf 6.3.2 beschreven omstandigheden.

l Atheneum: Een atheneum kan slechts worden toegekend aan een scholengemeenschap v.b.o./m.a.v.o./h.a.v.o., indien wordt voldaan aan de stichtingsnorm èn voorzover sprake is van de in paragraaf 6.3.2 beschreven omstandigheden, waarbij het criterium ten aanzien van het draagvlak als volgt is uitgewerkt:

1. de lange-termijnprognose voor het aantal m.a.v.o./h.a.v.o. leerlingen in de scholengemeenschap bedraagt minimaal 650;

2. de omliggende scholen met atheneum of v.w.o. van welke richting dan ook, mogen door een langs deze weg te stichten atheneum niet onder de grens van levensvatbaarheid komen en/of met onaanvaardbare leegstand in hun permanente huisvesting te maken krijgen;

3. eventueel kan bij bovengenoemde prognoses een aantal atheneum-leerlingen dat van omliggende scholen naar het nieuw te stichten atheneum toe zal komen, worden bijgeteld. Deze moeten dan wel van het leerlingenaantal van die omliggende scholen worden afgetrokken. Punt 2. blijft onverkort van kracht.

l Lyceum: Een lyceum kan worden toegekend aan een scholengemeenschap v.b.o./m.a.v.o./h.a.v.o./atheneum, indien wordt voldaan aan de stichtingsnorm èn voorzover sprake van de in paragraaf 6.3.2. beschreven omstandigheden met de volgende wijzigingen in de criteria:

In plaats van de norm van meer dan 2000 leerlingen geldt een norm van meer dan 1600 leerlingen, onder de voorwaarde dat het v.w.o. potentieel de stichtingsnorm voor een atheneum (255) haalt. Indien hieraan wordt voldaan zullen mogelijke nadelige effecten op andere scholen geen relevante betekenis hebben bij de beslissing over de toekenning.

7 Toetsing aanvragen Plan van Scholen 1996-1998

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de resultaten van de beoordeling van de aanvragen voor het Plan van Scholen 1996-1998 op grond van het toetsingskader zoals dat is vastgesteld bij gelegenheid van het Plan van Scholen 1994-1996. De Onderwijsraad verzoekt in haar advies over het Ontwerp Plan van Scholen 1995-1997 de in het toetsingskader 1996-1998, 1997-1999 en 1998-2000 opgenomen norm van 2000 leerlingen bij completeringssituaties te heroverwegen. Mede naar aanleiding van de discussie over dit onderwerp in het Overleg Plan van Scholen en het verzoek van de Onderwerp zijn in het voorgestelde toetsingskader 1997-1999, 1998-2000 en 1999-2001 de criteria voor completering met een Lyceum aangepast.

7.1 Aanvragen voor (i)v.b.o., a.v.o. en v.w.o.

7.1.1 V.b.o.- afdelingen

Zo niet wordt voldaan aan de wettelijke stichtingsnormen als nader beschreven in de notitie ’Stichtingsnormen v.b.o./a.v.o./v.w.o.’ kunnen v.b.o.-afdelingen slechts in het kader van het completeringsbeleid worden toegekend aan een scholengemeenschap v.b.o./a.v.o./v.w.o. indien en voor zover sprake is van de in paragraaf 6 van het bovengenoemde toetsingskader PvS 1996-1998 beschreven omstandigheden, waarbij voor wat betreft v.b.o.-afdelingen tevens de volgende richtlijn wordt gehanteerd: completering vindt primair plaats met een afdeling die behoort tot een reeds aanwezige groep van afdelingen.

Bouwtechniek (BT)

Aanvragen 1996-1998 1997-1999

1 1

Voor het Plan van Scholen 1996-1998 voldoet de aanvraag niet aan de gestelde criteria.

Mechanische techniek (MT)

Aanvragen 1996-1998 1997-1999

2 3

Voor het Plan van Scholen 1996-1998 voldoen de aanvragen niet aan de gestelde criteria.

Grafische techniek (GT)

Aanvragen 1996-1998 1997-1999

1 2

Voor het Plan van Scholen 1996-1998 voldoet de aanvraag niet aan de gestelde criteria.

Elektrotechniek (ET)

Aanvragen 1996-1998 1997-1999

3 3

Voor het Plan van Scholen 1996-1998 voldoen de aanvragen niet aan de gestelde criteria.

Consumptieve techniek (CT)

Aanvragen 1996-1998 1997-1999

1 1

Voor het Plan van Scholen 1996-1998 voldoet de aanvraag niet aan de gestelde criteria.

Motorvoertuigentechniek (VT)

Aanvragen 1996-1998 1997-1999

0 1

Administratie (AD)

Aanvragen 1996-1998 1997-1999

13 17

Voor het Plan van Scholen 1996-1998 voldoet 1 aanvraag aan de van toepassing zijnde criteria (Kampen).

Verzorging (VZ)

Aanvragen 1996-1998 1997-1999

4 4

Voor het Plan van Scholen 1996-1998 voldoen de aanvragen niet aan de gestelde criteria.

Mode en Kleding (MK)

Aanvragen 1996-1998 1997-1999

2 3

Voor het Plan van Scholen 1996-1998 voldoet 1 van de aanvragen aan de van toepassing zijnde criteria (IJmuiden).

Verkoop (VP)

Aanvragen 1996-1998 1997-1999

4 3

Voor het Plan van Scholen 1996-1998 voldoen de aanvragen niet aan de van toepassing zijnde criteria.

Uiterlijke Verzorging (UV)

Aanvragen 1996-1998 1997-1999

3 0

Voor het Plan van Scholen 1996-1998 voldoen de aanvragen niet aan de van toepassing zijnde criteria.

Handel (HA)

Aanvragen 1996-1998 1997-1999

9 12

Voor het Plan van Scholen 1996-1998 voldoen 2 aanvragen aan de gestelde criteria (Culemborg, Leusden).

Levensmiddelen Technologie (LT)

Aanvragen 1996-1998 1997-1999

1 1

Voor het Plan van Scholen 1996-1998 voldoet de aanvraag aan de gestelde criteria (Kampen).

7.1.2 I.v.b.o.- afdelingen

Zo niet wordt voldaan aan de wettelijke stichtingsnormen als nader beschreven in de notitie ’Stichtingsnormen v.b.o./a.v.o./v.w.o.’ kunnen i.v.b.o.- afdelingen slechts in het kader van het completeringsbeleid worden toegekend aan een scholengemeenschap v.b.o./a.v.o./v.w.o indien en voor zover sprake is van de in het toetsingskader Plan van Scholen 1996-1998 beschreven omstandigheden.

Bouwtechniek (BT)

Aanvragen 1996-1998 1997-1999

4 8

Voor het Plan van Scholen 1996-1998 voldoet 1 aanvraag aan de gestelde criteria (Apeldoorn).

Mechanische Techniek (MT)

Aanvragen 1996-1998 1997-1999

4 7

Voor het Plan van Scholen 1996-1998 voldoen de aanvragen niet aan de gestelde criteria.

Consumptieve Techniek (CT)

Aanvragen 1996-1998 1997-1999

2 2

Voor het Plan van Scholen 1996-1998 voldoet 1 van de aanvragen aan de gestelde criteria (Cuijk).

Verzorging (VZ)

Aanvragen 1996-1998 1997-1999

2 4

Voor het Plan van Scholen 1996-1998 voldoet 1 van de aanvragen aan de gestelde criteria (Almere).

Mode en Kleding (MK)

Aanvragen 1996-1998 1997-1999

1 0

Voor het Plan van Scholen 1996-1998 voldoet de aanvraag aan de gestelde criteria (IJmuiden).

Administratie (AD)

Aanvragen 1996-1998 1997-1999

1 3

Voor het Plan van Scholen 1996-1998 voldoet de aanvraag aan de gestelde criteria (Almere).

Verkoop (VP)

Aanvragen 1996-1998 1997-1999

1 5

Voor het Plan van Scholen 1996-1998 voldoet de aanvraag aan de gestelde criteria (Almere).

Landbouw en Natuurlijke omgeving (LN)

Aanvragen 1996-1998 1997-1999

2 1

Voor het Plan van Scholen voldoen de aanvragen niet aan de gestelde criteria.

Levensmiddelentechnologie (LT)

Aanvragen 1996-1998 1997-1999

0 1

7.1.3 M.a.v.o.

Zo niet wordt voldaan aan de wettelijke stichtingsnorm zal, gelet op de huidige spreiding van het m.a.v.o. en de gemiddelde omvang van de bestaande m.a.v.o.-voorzieningen, geen m.a.v.o. worden toegekend.

Voor voorzieningen van denominaties die worden gekenmerkt door een zeer grofmazige spreiding is een beperkte benedenwaartse afwijking van de stichtingsnorm mogelijk indien en voorzover

- regionale effecten van schaalverkleining op instellingsniveau worden vermeden

- de voorziening past in een evenwichtige landelijke spreiding voor de betreffende denominatie.

M.a.v.o.

Aanvragen 1996-1998 1997-1999

2 2

Voor het Plan van Scholen 1996-1998 voldoen de aanvragen niet aan de gestelde criteria.

7.1.4 H.a.v.o.

Zo niet wordt voldaan aan de wettelijke stichtingsnorm kan h.a.v.o. worden toegekend aan een scholengemeenschap v.b.o./m.a.v.o. (met voldoende afdelingen v.b.o.), echter slechts in combinatie met v.w.o., en indien en voorzover sprake is van de in paragraaf 6 van het bovengenoemde toetsingskader Plan van Scholen 1996-1998 beschreven omstandigheden.

H.a.v.o.

Aanvragen 1996-1998 1997-1999

3 3

Voor het Plan van Scholen 1996-1998 voldoen de aanvragen niet aan de gestelde criteria.

7.1.5 Atheneum

Zo niet wordt voldaan aan de wettelijke stichtingsnorm kan atheneum slechts worden toegekend aan een scholengemeenschap v.b.o./m.a.v.o./h.a.v.o., indien en voorzover sprake is van de in paragraaf 6 van het bovengenoemde toetsingskader Plan van Scholen 1996-1998 beschreven omstandigheden, waarbij het criterium ten aanzien van het draagvlak als volgt is uitgewerkt:

1. de lange-termijnprognose voor het aantal m.a.v.o./h.a.v.o.leerlingen in de scholengemeenschap bedraagt minimaal 650;

2. de omliggende scholen met atheneum of v.w.o. van welke richting dan ook, mogen door een langs deze weg te stichten atheneum niet onder de levensvatbaarheidsgrens komen en/of met onaanvaardbare leegstand in hun permanente huisvesting te maken krijgen;

3. eventueel kan bij bovengenoemde prognoses een aantal atheneumleerlingen dat van omliggende scholen naar het nieuw te stichten atheneum toe zal komen bijgeteld worden, maar deze moeten dan ook van het leerlingenaantal van die omliggende scholen worden afgetrokken, waarbij punt 2. onverkort van kracht blijft.

Atheneum

Aanvragen 1996-1998 1997-1999

4 4

Voor het Plan van Scholen 1996-1998 voldoen de aanvragen niet aan de gestelde criteria.

7.1.6 Lyceum

Zo niet wordt voldaan aan de wettelijke stichtingsnorm kan lyceum worden toegekend aan een scholengemeenschap v.b.o./m.a.v.o./h.a.v.o./atheneum, indien en voor zover sprake is van de in paragraaf 6 van het toetsingskader Plan van Scholen 1996-1998 beschreven omstandigheden.

Lyceum

Aanvragen 1996-1998 1997-1999

26 31

Voor het Plan van scholen 1996-1998 voldoen 8 aanvragen aan de gestelde criteria (Buitenpost, Heerenveen, Woerden, Amsterdam, Zaandam, Noordwijkerhout, Zwijndrecht, Veldhoven).

7.1.7 Gymnasium

Toekenning kan slechts plaatsvinden indien wordt voldaan aan de wettelijke stichtingsnorm.

Gymnasium

Aanvragen 1996-1998 1997-1999

1 1

Voor het Plan van Scholen 1996-1998 voldoet de aanvraag niet aan het gestelde criterium.

7.2 Aanvragen voor m.b.o.

7.2.1 Techniek

7.2.1.1 Kernafdeling techniek Voor de aanvragen voor kernafdelingen techniek zijn van toepassing de stichtingsnormen als beschreven in de notitie ’Stichtingsnormen m.b.o.-afdelingen in SVM-kader’.

Kernafdeling techniek

Aanvragen 1996-1998 1997-1999

1 0

Voor het Plan van scholen 1996-1998 voldoet de aanvraag niet aan de gestelde criteria.

7.2.1.2 Vakafdelingen techniek

Reclame- en presentatietechniek

Aanvragen 1996-1998 1997-1999

0 1

Er is van de betreffende branche geen arbeidsmarktinformatie bekend op basis waarvan uitbreiding van deze vakafdeling gerechtvaardigd zou zijn. Bovendien hebben de bestaande afdelingen voldoende capaciteit om in de behoefte te voorzien.

Houtbewerking en woninginrichting

Aanvragen 1996-1998 1997-1999

0 2

Voor deze afdeling geldt dat de huidige afdeling een redelijk stabiele ontwikkeling te zien geeft en voldoende plaatsruimte biedt, waardoor uitbreiding van het aantal onderwijsvoorzieningen niet gewenst is.

Beschermings- en afwerkingstechniek

Aanvragen 1996-1998 1997-1999

0 1

Voor deze afdeling geldt dat de huidige afdeling een redelijk stabiele ontwikkeling te zien geeft en voldoende plaatsruimte biedt, waardoor uitbreiding van het aantal onderwijsvoorzieningen niet gewenst is.

Brood en banket

Aanvragen 1996-1998 1997-1999

2 1

Uit nadere advisering over de opleidingsmogelijkheden in deze sector in relatie tot de arbeidsmarktbehoefte blijkt dat door de voortgezette opleidingen in het leerlingwezen in kwalitatief en kwantitatief opzicht het door de branche gewenste niveau kan worden bereikt. Gelet op deze gegevens bestaat er geen reden tot uitbreiding met een tweede afdeling m.b.o.-brood en banket. Voor deze afdeling geldt dat voor het Plan van Scholen 1996-1998 de voorgenomen selectieve en periodieke stopzetting van toepassing is.

Mode en Kleding

Aanvragen 1996-1998 1997-1999

18 0

Voor deze afdeling geldt dat een uitbreidingsmogelijkheid met zes afdelingen is geboden (zie verder paragraaf 5.3.).

7.2.2 Economie

7.2.2.1 Kernafdeling administratie Voor de aanvragen voor kernafdelingen administratie zijn van toepassing de stichtingsnormen als beschreven in de notitie ’Stichtingsnormen m.b.o.-afdelingen in SVM-kader’.

Kernafdeling administratie

Aanvragen 1996-1998 1997-1999

2 1

Voor het Plan van scholen 1996-1998 voldoen de aanvragen niet aan de gestelde criteria.

7.2.2.2 Kernafdeling handel Voor de aanvragen voor kernafdelingen handel zijn van toepassing de stichtingsnormen als beschreven in de notitie ’Stichtingsnormen m.b.o.-afdelingen in SVM-kader’.

Kernafdeling handel

Aanvragen 1996-1998 1997-1999

5 2

Voor het Plan van scholen 1996-1998 voldoen de aanvragen niet aan de gestelde criteria.

7.2.2.3 Specifieke afdelingen economie

Horeca

Aanvragen 1996-1998 1997-1999

1 2

Gelet op de gegevens van de Horeca Onderwijsraad over het arbeidsmarktperspectief van opgeleiden uit deze categorie van afdelingen bestaat er geen reden tot uitbreiding en is daarentegen voorzien in een aantal experimentele tussenopleidingen. Voor deze afdeling geldt dat voor het Plan van Scholen 1996-1998 de voorgenomen selectieve en periodieke stopzetting van toepassing is.

7.2.3 Dienstverlening en Gezondheidszorg

7.2.3.1 Specifieke afdelingen d.g.o.

Uiterlijke verzorging

Aanvragen 1996-1998 1997-1999

4 2

Gelet op de lage en afnemende omvang van de thans bestaande afdelingen UV en de resultaten van de toepassing van het arbeidsmarktcriterium is geen uitbreiding noodzakelijk.

Voor deze afdeling geldt dat voor het Plan van Scholen 1996-1998 de voorgenomen selectieve en periodieke stopzetting van toepassing is.

Verpleging

Aanvragen 1996-1998 1997-1999

3 1

Gelet op het beleid tot dusverre, en gelet op de regionale experimenten van OC&W-onderwijs met in-service onderwijs die inmiddels zijn gestart, zijn er geen redenen om tot uitbreiding over te gaan. Voor deze afdeling geldt dat voor het Plan van Scholen 1996-1998 de voorgenomen selectieve en periodieke stopzetting van toepassing is.

8 Het Plan van Scholen 1996-1997-1998

8.1 Inleiding

In de toelichting bij voorgaande Plannen van Scholen is gewezen op de mogelijkheid dat scholen door middel van fusie en herschikking de omstandigheden creëren, die kunnen leiden tot completering door middel van toewijzing via het Plan van Scholen.

Het nu voorliggende Plan staat evenals het vorige plan in het teken van het completeringsbeleid in het kader van de scholengemeenschapsvorming.

Enerzijds is dit het gevolg van de fusie- en herschikkingsprocessen die hebben plaatsgevonden, waardoor de aangevraagde voorziening paste binnen het completeringsbeleid, anderzijds is door middel van het toetsingskader blijkbaar een zodanige duidelijkheid geschapen dat meer kansrijke aanvragen zijn ingediend.

8.2 Advisering door provincies

Van de provincies is advies ontvangen over de aanvragen voor het Plan van Scholen 1996-1998.

Onderscheiden naar de twee sectoren in het voortgezet onderwijs wordt in tabel 20 een overzicht gegeven van de provinciale adviezen.

De adviezen zijn betrokken bij de beoordeling en per aanvraag weergegeven in het ’Overzicht van niet-ingewilligde verzoeken Plan van Scholen 1996-1998’.

8.3 Overleg Plan van Scholen

Het overleg over de aanvragen voor het Plan van Scholen 1996-1998 is gehouden op 19 mei 1995, 2 juni 1995 en 3 juli 1995. De betrokken organisaties zijn in staat gesteld te reageren op het voorgenomen Ontwerp-Plan en de ingediende aanvragen voor het Plan van Scholen 1996-1998. Naar aanleiding van dit overleg is gebleken dat een aantal aanvragen gehonoreerd kon worden en dat een aantal andere aanvragen nog niet voldeden aan de uitgangspunten van het toewijzingsbeleid, zoals neergelegd in het toetsingskader, waardoor honorering via dit Plan van Scholen niet in de rede ligt.

8.4 Advisering Onderwijsraad

Door de Onderwijsraad is op 4 augustus 1995 advies uitgebracht over het Plan van Scholen. Het advies bevat een aantal opmerkingen en suggesties, die betrokken zijn bij deze toelichting en de notitie planprocedure voortgezet onderwijs.

8.5 Overleg Plan van Scholen in de Vaste Kamercommissie

Naar aanleiding van het overleg dd. 26 september 1995 in de Vaste Kamercommissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over het Ontwerp Plan van Scholen 1996-1998 zijn de volgende wijzigingen aangebracht.

a. Toegevoegd zijn de volgende afdelingen:

ivbo bt Apeldoorn

mk techniek Eindhoven

b. Jaartal toekenning heeft alsnog plaatsgevonden voor:

Buitenpost lyceum

Tilburg havo

Culemborg vbo ha

Almere ivbo vp en vz

Almelo mk techniek

Deventer mk techniek

Eindhoven mk techniek

Bijlage 1: V.b.o.-afdelingen naar groepen

Techniek:

a. bouwtechniek(BT)

b. mechanische techniek(MT)

c. elektrotechniek(ET)

d. motorvoertuigentechniek(VT)

e. installatietechniek(IT)

f. consumptieve techniek(CT)

g. grafische techniek(GT)

Dienstverlening:

h. verzorging(VZ)

i. uiterlijke verzorging(UV)

j. mode en kleding(MK)

k. verkoop(VP)

l. administratie(AD)

Handel:

m. handel(HD)

Landbouw:

n. landbouw en natuurlijke omgeving(LN)

o. levensmiddelentechnologie(LT)

Overig:

p. afdeling, aangewezen ingevolge artikel 24, zesde lid, W.V.O.

Bijlage 2: Gebruikte afkortingen

ab: algemeen bijzonder

aoc: agrarisch opleidingen centrum

avo: algemeen voortgezet onderwijs

bbo: beroepsbegeleidend onderwijs

be: basiseducatie

bve: beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

cbo: cursorisch beroepsonderwijs

dgo: dienstverlening en gezondheidszorg

dt-mbo: deeltijd middelbaar beroepsonderwijs

ger: gereformeerd

havo: hoger algemeen voortgezet onderwijs

ilt: integrale leerlingentelling

ivbo: individueel voorbereidend beroepsonderwijs

kve: kaderwet volwasseneneducatie

lao: lager agrarisch onderwijs

mao: middelbaar agrarisch onderwijs

mavo: middelbaar algemeen voortgezet onderwijs

mbo: middelbaar beroepsonderwijs

op: openbaar

pc: protestants christelijk

pvh: plan van herschikking

ref: reformatorisch

rk: rooms katholiek

roc: regionaal opleidingencentrum

svm: sectorvorming en vernieuwing middelbaar beroepsonderwijs

vavo: voortgezet algemeen volwassenenonderwijs

vbo: voorbereidend beroepsonderwijs

vi: vormingsinstituut

vw: vormingswerk

vwj: vormingswerk voor jeugdigen

vwo: voorbereidend wetenschappelijk onderwijs

web: wet(svoorstel) educatie en beroepsonderwijs

wcbo: wet cursorisch beroepsonderwijs

wvo: wet op het voortgezet onderwijs

Naar boven