Besluit mandaat procureurs-generaal

«Wet op de economische delicten»

18 januari 1995

Nr. 477613/595/NE

De Minister van Justitie,

Overwegende, dat het wenselijk is dat de procureur-generaal in het kader van de efficiënte uitvoering van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar zoveel mogelijk beslissingen zelfstandig kan afhandelen;

Dat bij samenloop van procedures in het kader van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar deze procedures zoveel mogelijk worden geconcentreerd op het niveau van de procureur-generaal;

Gelet op de artikelen 17, eerste lid, aanhef en onder ten tweede van de Wet op de economische delicten, de Wet persoonsregistraties, de Wet Politieregisters en de artikelen 9, eerste lid, onder a, 12, eerste lid, 14, eerste lid, en 41, tweede lid, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar;

Gezien het verslag van de vergadering van procureurs-generaal van 21 december 1994, waarin instemming is betuigd met de mandatering van de onderstaande bevoegdheden;

Besluit:

Artikel 1

De procureur-generaal is bevoegd, in overeenstemming met de Minister die het aangaat, opsporingsbevoegdheid toe te kennen, als bedoeld in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder ten tweede, van de Wet op de economische delicten. Hij kent deze opsporingsbevoegdheid slechts toe aan personen, aan wie hij een akte van opsporingsbevoegdheid verleent of heeft verleend.

Artikel 2

De procureur-generaal te Leeuwarden is gemachtigd tot het namens de Minister van Justitie uitoefenen van de taken en bevoegdheden ten aanzien van de persoonsregistraties en de politieregisters die bij de bijzondere ambtenaren van politie worden gevoerd.

Artikel 3

1. De procureur-generaal is bevoegd tot het verlenen van de akte van opsporingsbevoegdheid aan personen van wie de opsporingsbevoegdheid zich dient uit te strekken over het gehele grondgebied van Nederland.

2. De procureur-generaal is bevoegd tot het aanwijzen van bepaalde categorieën of eenheden voor zover het betreft personen die werkzaam zijn bij een gemeente, een regionaal politiekorps dan wel een provincie. Alsdan is hij bevoegd te bepalen dat de werkgever een jaarverslag of andere door hem te bepalen informatie aan hem doet toekomen.

3. De procureur-generaal is bevoegd tot het verlenen van aanvullende opsporingsbevoegdheid aan diegenen aan wie hij een akte van opsporingsbevoegdheid heeft verleend. Deze bevoegdheid geldt eveneens ten aanzien van de ingevolge het tweede lid door hem aangewezen categorieën of eenheden.

Artikel 4

1. De procureur-generaal draagt zorg voor publikatie in de Staatscourant van de op basis van artikelen 1 en 3, tweede lid respectievelijk derde lid, tweede volzin, van dit besluit toegekende opsporingsbevoegdheden.

2. De procureur-generaal is bevoegd de minister van Justitie in rechte te vertegenwoordigen ten aanzien van besluiten genomen op grond van de bevoegdheden die ingevolge dit besluit aan hem zijn gemandateerd.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na publikatie van de Staatscourant waarin het is geplaatst en werkt terug tot en met 1 april 1994.

Dit besluit zal met toelichting worden gepubliceerd in de Staatscourant en het Algemeen Politieblad.

's-Gravenhage, 18 januari 1995.
De Minister van Justitie,Namens deze,
Het hoofd van de Directie Politie,
H. P. Wooldrik.

Toelichting

Dit besluit ziet op de mandatering van een aantal bevoegdheden van de minister van Justitie aan de procureurs-generaal. Ten behoeve van een efficiëntere uitvoering is ervoor gekozen een aantal bevoegdheden op meer decentraal niveau tot effectueren te laten komen. Het onderhavige besluit ziet hoofdzakelijk op mandatering van bevoegdheden die voortvloeien uit of samenhangen met hetgeen is bepaald in het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar (BBO).

Wet op de economische delicten

In gevolge de Wet op de economische delicten (WED) kunnen door de minister van Justitie, in overeenstemming met de minister die het aangaat, opsporingsambtenaren worden aangewezen voor deze wet. In het kader van het BBO zullen bijna alle individuele aanwijzingen tot buitengewoon opsporingsambtenaar (het verlenen van een akte van opsporingsbevoegdheid) door de procureur-generaal geschieden. Teneinde te voorkomen dat voor het verkrijgen van opsporingsbevoegdheid twee procedures moeten worden doorlopen, één bij de procureur-generaal – voor de akte van opsporingsbevoegdheid – en één bij de minister van Justitie voor de WED-bevoegdheid, is in die gevallen gekozen voor mandatering aan de procureur-generaal van de bevoegdheid van de minister van Justitie inzake artikel 17, eerste lid, aanhef en onder ten tweede van de WED. De verplichting om een dergelijke beschikking te slaan in overeenstemming de minister die het aangaat evenals de verplichting een dergelijke beschikking tot publiceren, blijven bestaan. De procureur-generaal die voornemens is een dergelijk besluit te slaan zal overleg dienen te plegen met het betrokken departement en zal, na het nemen van het besluit, voor publikatie daarvan dienen zorg te dragen.

Wet persoonsregistraties en Wet politieregisters

Het in artikel 2 geregelde mandaat vindt een pendant in het mandaatsbesluit zoals dat ook is getroffen voor de korpschef van het Korps landelijke politiediensten. De Minister van Justitie is als werkgever van de bijzondere ambtenaren van politie houder van de persoonsregistraties, respectievelijk beheerder van de politieregisters die bij de bijzondere ambtenaren worden gevoerd. Teneinde een meer decentrale en efficiëntere wijze van uitoefenen van bevoegdheden mogelijk te maken maar versnippering van werkzaamheden over vijf ressorten tegen te gaan is gekozen voor een mandaat aan één van de procureurs-generaal.

Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar

In artikel 3 wordt voorzien in een mandatering van bevoegdheden die in het BBO zijn toegekend aan de Minister van Justitie. In het kader van de uitvoering van het BBO zijn afspraken gemaakt in de stuurgroep buitengewoon opsporingsambtenaar. Daarmee zijn voldoende waarborgen gecreëerd voor een efficientere en meer decentrale maar tegelijk zo uniform mogelijke uitvoering van het BBO.

Naast de mandatering van het verlenen van de akte van opsporingsbevoegdheid aan landelijk opererende 'loslopende' a.s. buitengewoon opsporingsambtenaren is ook de aanwijzing aan categorieën of eenheden die binnen een politieregio, gemeente of provincie werkzaam zijn, gemandateerd. In aanvulling op deze laatstgenoemde mandatering is ook de daarop aansluitende bevoegdheid met betrekking tot de toezending van informatie als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het BBO gemandateerd. De bevoegdheid met betrekking tot de aanwijzing van landelijk opererende diensten blijft echter aan de minister van Justitie voorbehouden.

Ter verhoging van de efficiëntie is ook ten dele de bevoegdheid tot het verlenen van aanvullende opsporingsbevoegdheid gemandateerd. Het verle-nen van deze aanvullende bevoegdheid is beperkt tot die personen, categorieën of eenheden aan wie de procureur-generaal reeds opsporingsbevoegdheid heeft verleend. Hiermee wordt voorkomen dat die verzoeken waarbij tot dat moment uitsluitend door de procureur-generaal beslissingen werden genomen, louter in verband met een aanvullende bevoegdheid op een hoger niveau afgedaan zouden moeten worden.

De verplichting tot het publiceren van categoriale besluiten zoals vastgelegd in artikel 142 Wetboek van Strafvordering geldt ook voor de procureur-generaal ten aanzien van de door hem genomen in dat kader genomen besluiten.

De besluiten in het kader van het BBO zijn vatbaar voor bezwaar en beroep. Met de mandatering van de in de artikel 1 tot en met 3 genoemde bevoegdheden gaat niet automatisch de bevoegdheid over tot de behandeling van eventuele bezwaren en het optreden in beroepszaken. Aangezien het in de lijn ligt de behandeling daarvan eveneens decentraal te laten geschieden, is in artikel 4, tweede lid, nadrukkelijk bepaald dat de procureur-generaal bevoegd is op te treden namens de minister van Justitie.

's-Gravenhage, 18 januari 1995.

De Minister van Justitie,

Namens deze,

Het hoofd van de Directie Politie,

H. P. Wooldrik.

Naar boven