Ontwerp-Uitvoeringsregeling benoeming en ontslag leden huurcommissie

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer maakt bekend dat ten aanzien van het onderstaande ontwerp van een ministeriële regeling tot vier weken na dagtekening van deze Staatscourant opmerkingen schriftelijk te zijner kennis kunnen worden gebracht. Adres: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, DGVH/Directie Bestuursdienst, IPC 220, Postbus 30945, 2500 GX

’s-Gravenhage.

Regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van ..., nr. MJZ ..., houdende nadere regels met betrekking tot benoeming en ontslag van leden en plaatsvervangende leden van een huurcommissie

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op artikel 6, eerste en derde lid, van de Wet op de huurcommissies;

Besluit:

§ 1. Definities

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet: Wet op de huurcommissies;

b. gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van de provincie waarin de standplaats van een huurcommissie is gelegen.

§ 2. Benoeming en ontslag van leden en plaatsvervangende leden

Artikel 2

Met betrekking tot de benoeming en het ontslag van leden en plaatsvervangende leden van een huurcommissie nemen gedeputeerde staten naast de daaraan in de wet gestelde voorschriften tevens het in deze regeling gestelde in acht.

Artikel 3

Tot lid of plaatsvervangend lid van een huurcommissie kunnen slechts worden benoemd personen die:

a. voldoen aan de in artikel 7, eerste lid, van de wet voor benoeming gestelde voorwaarden;

b. voor benoeming zijn aanbevolen door hetzij de Nederlandse Woonbond, gevestigd te Amsterdam, hetzij het Beraad Centrales van Woningcorporaties, gevestigd te De Bilt, of de Raad voor Onroerende Zaken (ROZ), gevestigd te Voorburg;

c. in staat zijn aan ten minste één zitting per maand op een werkdag tijdens de reguliere kantoortijden als lid of plaatsvervangend lid deel te nemen;

d. zich bereid hebben verklaard en in staat worden geacht constructief, objectief en zelfstandig bij te dragen aan de besluitvorming binnen de huurcommissie;

e. zodanige communicatieve vaardigheden bezitten dat de zittingen en de daarbij behorende beraadslagingen in raadkamer, waaraan zij deelnemen, efficiënt kunnen verlopen;

f. voldoende kennis bezitten of zich eigen kunnen maken van theorie en praktijk van woningexploitatie en theorie en praktijk van de belangenbehartiging van huurders.

Artikel 4

Indien in een vacature van een lid of plaatsvervangend lid van een huurcommissie dient te worden voorzien en de in artikel 3, onder b, genoemde organisaties, hoewel daartoe uitdrukkelijk door gedeputeerde staten opgeroepen, binnen een redelijke termijn geen of geen geschikte persoon voor benoeming hebben aanbevolen, kunnen gedeputeerde staten, in afwijking van artikel 3, aanhef en onder b, een persoon in die vacature benoemen, die niet aan het gestelde in dat artikel-onderdeel voldoet. Gedeputeerde staten kunnen in een dergelijk geval andere organisaties die naar hun oordeel geacht kunnen worden de belangen van huurders of verhuurders te vertegenwoordigen, in de gelegenheid stellen een aanbeveling te doen.

Artikel 5

Een persoon die gedurende een volle zittingsperiode van vier jaren lid of plaatsvervangend lid van een huurcommissie is geweest, kan eenmaal worden herbenoemd voor een periode van vier jaren, indien deze op het tijdstip van herbenoeming voldoet aan de in artikel 3, onder a en c tot met f, gestelde voorwaarden.

Artikel 6

Naast de in artikel 7 van de wet genoemde gevallen kan een lid of plaatsvervangend lid van een huurcommissie ook worden ontslagen op eigen verzoek.

§ 3. Overgangsbepaling

Artikel 7

Benoemingen waarvoor de voordracht is gedaan voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling, geschieden met inachtneming van de op het tijdstip van de voordracht geldende richtlijnen.

§ 4. Slotbepalingen

Artikel 8

De circulaire van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Orderning van 13 augustus 1979, no 2 814 105, Centrale Directie van de Volkshuisvesting aan de Colleges van Gedeputeerde Staten van de provincies inzake richtlijnen samenstelling huurcommissies (Ned. Stcrt. 1979, 158), wordt ingetrokken.

Artikel 9

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 10

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling benoeming en ontslag leden huurcommissie.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieuhygiëne,

Nota van toelichting

Inleiding

De Uitvoeringsregeling benoeming en ontslag leden huurcommissie is gebaseerd op artikel 6, eerste en derde lid, van de Wet op de huurcommissies.

Ingevolge het eerste lid van dat artikel worden de leden en plaatsvervangende leden van een huurcommissie door gedeputeerde staten benoemd en ontslagen met inachtneming van door Onze Minister gegeven richtlijnen. Blijkens de wetsgeschiedenis kunnen deze ’richtlijnen’ met name voorschriften inhouden (Kamerstukken II 1976/77, 14 176, nr. 3, p. 12). De uitvoeringsregeling bevat dan ook nadere voorschriften of nadere regels.

Op grond van het derde lid van voornoemd artikel 6 stellen gedeputeerde staten in overeenstemming met door Onze Minister gegeven regelen bij iedere benoeming organisaties die geacht kunnen worden het belang van huurders of verhuurders te vertegenwoordigen, in de gelegenheid een aanbeveling te doen. De uitvoeringsregeling bevat ook deze regelen.

Tot nu toe waren deze zogenaamde richtlijnen en deze regelen opgenomen in de circulaire van 13 augustus 1979 gericht aan de Gedeputeerde Staten van de provincies. Ingevolge de aanwijzingen 2 en 3 van de Aanwijzingen voor de regelgeving zijn deze regelen thans in artikelvorm in de voorliggende ministeriële regeling vervat.

Na de brief van 13 augustus 1979, waarbij de toenmalige Staatssecretaris van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening richtlijnen terzake heeft gegeven, hebben zich grote veranderingen voorgedaan in de volkshuisvesting; in de Nota Volkshuisvesting in de jaren negentig is een perspectief geschetst van een veranderende ordening in de volkshuisvesting. Uitgangspunt hierbij is dat de zorg voor een goede huisvesting primair een zaak is van marktpartijen.

Veel van de in de nota aangekondigde veranderingen hebben zich reeds voltrokken waardoor de daarbij betrokken partijen – met name bestuurders van gemeenten en regio’s alsmede verhuurders – veel zelfstandiger gaan of kunnen opereren. De daaruit voortvloeiende gewijzigde verhoudingen in de volkshuisvesting noodzaken ertoe dat op lokaal niveau een nieuwe balans gevonden moet worden tussen bewoners (en hun organisaties) en verhuurders, zodanig dat zij vanuit een meer gelijkwaardige inbreng, rekening houdend met ieders verantwoordelijkheid, overleggen en onderhandelen. Rol en samenstelling van de huurcommissie kunnen in dat geheel niet onberoerd blijven.

Commissie Huurders-Verhuurders

Eind 1992 is de Commissie Huurders-Verhuurders ingesteld die onder meer moest bezien of, en in welke mate, het wenselijk is om - 1gezien de gewijzigde ordening in de volkshuisvesting- de rol en samenstelling van de huurcommissie te wijzigen. De commissie, bestaande uit vertegenwoordigers van de Nationale WoningRaad, NCIV koepel voor woningcorporaties, de Nederlandse Woonbond en het Ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, heeft op 22 september 1993 haar advies uitgebracht.

Ten aanzien van de huurcommissies heeft de commissie het volgende voorgesteld:

’...

– dat leden van de huurcommissies uitsluitend worden benoemd op voordracht van organisaties van huurders en verhuurders;

– dat alle leden van de huurcommissie bij koninklijk besluit worden benoemd; en

– dat de huurcommissies paritair worden samengesteld : naast een onafhankelijke voorzitter dienen evenveel huurders- als verhuurdersleden in de huurcommissie zitting te hebben;

..’

Dit advies is in hoofdlijnen onderschreven (zie brief aan de Tweede Kamer van 10 februari 1994, Kamerstukken II 1993/94, 23 400 XI, nr. 42). De Tweede Kamer heeft in het debat naar aanleiding van voornoemde brief de aanbevelingen van de commissie op dit punt ondersteund.

Samenstelling van de huurcommissie

Ten aanzien van de samenstelling van de huurcommissies heeft de Commissie Huurders- Verhuurders geadviseerd de aanbeveling van leden van de huurcommissies uitsluitend op voordracht van organisaties van huurders en verhuurders mogelijk te maken.

Dit advies is aanleiding geweest om het recht tot het doen van aanbevelingen te beperken tot de instellingen die aan het landelijk overleg van huurders, verhuurders en overheid deelnemen. Dit betekent dat De Nederlandse Woonbond de huurdersleden aanbeveelt en dat verhuurdersleden worden aanbevolen door het Beraad Centrale van Woningcorporaties (het samenwerkingsverband van de Nationale Woningraad en de NCIV) en de ROZ.

Dat regionale en lokale huurders- en verhuurdersorganisaties dit recht wordt onthouden vindt zijn grondslag in de beleidswijziging die mede gericht is op versterking van de huurders/verhuurders-organisaties met een landelijk karakter.

Vorenstaande betekent echter niet dat lokaal of regionaal actief zijnde organisaties zijn uitgesloten van vertegenwoordiging in de huurcommissie. Het recht tot het doen van een voordracht is beperkt tot de Nederlandse Woonbond, het NCIV, de NWR en de ROZ; andere organisaties met belangstelling en geschikte kandidaten kunnen de aanbevelende organisaties hierover benaderen. Anderzijds moeten de voordragende organisatie open staan voor kandidaten uit andere dan de strikt eigen kring.

Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet op de huurcommissies hebben de aangewezen organisaties twee maanden de tijd om een aanbeveling te doen; de gehele benoemingsprocedure dient binnen drie maanden te zijn voltooid.

Genoemde organisaties moeten in staat worden geacht om binnen deze termijn van twee maanden voldoende gekwalificeerde kandidaten voor te dragen; overleg dienaangaande met de betrokken organisaties heeft dit nog eens bevestigd. Mocht dit nochtans niet het geval zijn dan zijn -terwille van de voortgang en de kwaliteit van de werkzaamheden bij de huurcommissie- kandidaten uit andere kring niet bij voorbaat uitgesloten. In ieder geval dienen gedeputeerde staten strikt de hand te houden aan de termijnen waarbinnen de benoeming van een huurcommissie-lid dient plaats te vinden. Het verdient aanbeveling de benoemingsprocedure te starten, zodra vaststaat dat een plaats in de huurcommissie vacant wordt.

Richtlijnen voor de benoeming van huurcommissie-leden (Wet op de huurcommissies: artikel 6, eerste lid)

De aanbevelingen van de Commissie Huurders-Verhuurders ten aanzien van de rol en samenstelling van de huurcommissies zijn erop gericht de ’sector’ (i.c. huurders en verhuurders) meer invloed te geven binnen de huurcommissie. Gelet op de eerder aangegeven ontwikkelingen betekent een zelfstandige(r) opstelling van huurders en verhuurders dat zij eerst en vooral zelf verantwoordelijk zijn voor geschikte kandidaten voor de huurcommissie.

Gelet op taak en functie van de huurcommissie betekent dit echter niet dat ten principale iedere kandidaat van organisaties van huurders en verhuurders bij voorbaat acceptabel is: naast enkele wettelijke voorschriften dienen kandidaten aan zodanige eisen te voldoen dat de voortgang en kwaliteit van de werkzaamheden van de huurcommissie geen gevaar lopen. In de overgangsfase kunnen zittende leden die goed functioneren worden herbenoemd op aanbeveling van de voordragende instellingen.

Benadrukt wordt dat voor zover de voordragende instellingen geen of onvoldoende aanbevelingen doen, de mogelijkheid open blijft om in tweede instantie elders geschikte kandidaten te werven.

Samenvatting

In plaats van het gestelde in de circulaire van 13 augustus 1979, gelden voortaan de navolgende richtlijnen bij de benoeming van huurcommissie-leden:

a. Benoeming

– kandidaten dienen te voldoen aan de wettelijke vereisten -artikel 7, eerste lid- ten aanzien van leeftijd en woonplaats;

– de Nederlandse Woonbond beveelt kandidaat-huurdersleden aan en de NCIV, de NWR en de ROZ bevelen kandidaat-verhuurdersleden aan; hiervan kan worden afgeweken indien binnen redelijke termijn geen geschikte kandidaat wordt voorgedragen;

– kandidaten dienen aan minimaal één zitting -tijdens de kantooruren- per maand als lid te kunnen deelnemen;

– kandidaten dienen bereid te zijn en in staat te worden geacht constructief, objectief en zelfstandig bij te dragen aan de besluitvorming binnen de huurcommissie;

– kandidaten dienen zodanige communicatieve vaardigheden te bezitten dat een efficiënt gedrag bij zittingen en beraadslagingen is gewaarborgd; én

– kandidaten dienen voldoende kennis te bezitten, dan wel zich eigen te kunnen maken, omtrent de beginselen en de praktijk van woningexploitatie (verhuurders-leden) dan wel van de belangen en het woongedrag van huurders (huurdersleden).

b. Ontslag

– ontslag gaat in bij het einde van een periode van 4 jaar; herbenoeming is alsdan met inachtneming van het hiervoor onder ’Benoeming’ gestelde mogelijk;

– tussentijds ontslag moet in ieder geval worden verleend -ingevolge artikel 7, tweede lid- bij het bereiken van de leeftijd van 70 jaar; ontheffing van deze bepaling is niet mogelijk;

– tussentijds ontslag dient ook op verzoek van de betrokkene te worden verleend; én

– bij gebleken ongeschiktheid, bij gedrag dat het vertrouwen in de huurcommissie ernstig schaadt en bij voortdurende achteloosheid in de waarneming van het ambt is – ingevolge artikel 7, derde lid, onder c – ontslag mogelijk. Het oordeel hieromtrent is aan gedeputeerde staten voorbehouden.

Tenslotte

De overige in de circulaire van 13 augustus 1979 opgenomen richtlijnen aan gedeputeerde staten – ingevolge artikel 4, eerste en derde lid, alsmede artikel 25, eerste lid, en artikel 26, derde lid van de Wet op de huurcommissies – komen te vervallen.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Naar boven