Instelling benoemingen-adviescommissie leden Raad voor cultuur

5 juli 1995

nr. WJZ 95018288

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

Besluit:

Artikel 1

Er is een benoemingencommissie die de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen eenmalig adviseert ten behoeve van diens voordracht voor de benoeming bij koninklijk besluit van de eerste leden van de Raad voor cultuur, bedoeld in het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het specifiek cultuurbeleid in verband met de instelling van een adviesorgaan voor het beleid op het terrein van de cultuur (Raad voor cultuur) (24 090).

Artikel 2

1. De benoemingscommissie geeft advies over:

a. het aantal leden van de Raad voor cultuur; en

b. personen die voor benoeming in de Raad voor cultuur in aanmerking komen.

2. In het advies geeft de benoemingencommissie aan welke overwegingen aan het advies ten grondslag zijn gelegd.

Artikel 3

De benoemingencommissie adviseert uiterlijk op de dag waarop de Raad voor cultuur bij wet wordt ingesteld.

Artikel 4

De benoemingencommissie bestaat uit:

de heer prof. drs. A. van der Staay, voorzitter van de benoemingencommissie;

mevrouw drs. J.L.M. Baartmans;

de heer E. Fallaux;

de heer J. Jessurun;

de heer mr. D.W. van Krevelen; en

de heer mr. J. de Ruiter.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking met ingang van dag van ondertekening, werkt terug tot en met 11 april 1995 en vervalt met ingang van de dag na die waarop het advies is uitgebracht.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
A. Nuis.

Toelichting

Op dit moment wordt gewerkt aan de instelling van een nieuw adviesorgaan van de regering voor het beleid op het terrein van de cultuur. Dat nieuwe adviesorgaan, de Raad voor cultuur, moet de huidige adviesraden die op het cultuurterrein opereren, gaan vervangen. Het daartoe strekkende wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het specifiek cultuurbeleid in verband met de instelling van een adviesorgaan voor het beleid op het terrein van de cultuur (Raad voor cultuur) is thans bij de Eerste Kamer der Staten-Generaal in behandeling (Kamerstukken I 1994/95, 24 090, nr. 286).

Het laat zich thans aanzien dat het wetsvoorstel in het najaar (1995) kracht van wet zou kunnen krijgen, op welk moment de nieuwe Raad dan formeel bestaat. Om de Raad voor cultuur zo snel mogelijk ook daadwerkelijk te kunnen laten functioneren, is het van belang dat direct na de totstandkoming van bedoelde wet de leden van de Raad worden benoemd. Ingevolge de dan geldende wet vindt benoeming plaats door de kroon op voordracht van de Minister van Onderwijs, Cultuur en wetenschappen. Normaliter zou een dergelijke voordracht worden opgesteld na overleg met de Raad, maar omdat overleg met een Raad die nog niet bestaat of nog geen leden heeft uiteraard niet mogelijk is, heb ik voor een andere procedure gekozen. Teneinde te komen tot een zo zorgvuldig mogelijk opgestelde lijst van voor te dragen leden voor een evenwichtig samengestelde Raad heb ik een ad-hoc commissie ingesteld die mij daarover zal adviseren.

Omdat het wetsvoorstel bepaalt hoeveel leden de Raad ten hoogste kan bevatten, heb ik de commissie niet alleen gevraagd mij een aantal personen te noemen die voor benoeming in aanmerking komen, maar ook mij te adviseren over het benodigde aantal Raadsleden.

Ingevolge het wetsvoorstel dienen de (in de memorie van toelichting genoemde) aandachtsgebieden van de Raad voor cultuur door middel van een of meer leden herkenbaar aanwezig te zijn in de Raad. Daarnaast is bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer naar voren gekomen dat het ook van belang is bij het benoemen van leden van de Raad onder meer rekening te houden met:

a. de wenselijkheid dat de leden van de Raad voor cultuur afkomstig zijn uit verschillende delen van het land;

b. de wenselijkheid van continuïteit ten opzichte van de bestaande adviesraden; en

c. een evenwichtige verhouding tussen het aantal mannelijke en vrouwelijke leden.

De commissie zal dus niet alleen met de aandachtsgebieden maar ook met dergelijke aandachtspunten rekening dienen te houden bij het opstellen van haar advies. Op welke wijze de commissie dat zal doen, zal blijken uit de motivering van het advies (artikel 2, tweede lid).

Artikel 3 bepaalt dat de benoemingencommissie haar advies uitbrengt uiterlijk op de dag waarop de Raad voor cultuur juridisch bestaat; i.e. de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin de desbetreffende wet wordt geplaatst. Aldus kan de formele benoeming van de leden spoedig daarna volgens de dan geldende wettelijke regels plaatsvinden. Uiteraard heeft het voordelen wanneer de commissie het advies ruim voor de inwerkingtreding van de wet uitbrengt. De hiervoor bedoelde voordracht voor de benoeming(en) zou dan gereed kunnen zijn op het tijdstip waarop de wet in werking treedt.

De benoemingencommissie zal secretariële en administratieve ondersteuning genieten van de kant van het Directoraat-Generaal voor Culturele Zaken.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

A. Nuis.

Naar boven