Inzet hulpambulances

«Wet ambulancevervoer»

27 december 1994

nr. ZZT/AZA 946272

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 17a van de Wet ambulancevervoer,

Besluit:

Artikel 1

Het bij of krachtens de artikelen 2 tot en met 17 van de Wet ambulancevervoer bepaalde geldt niet in het gebied van de gezondheidsregio Den Haag, met uitzondering van het werkgebied van de ambulancestandplaats Zoetermeer, voor het vervoer met zogeheten hulpambulances van personen ten aanzien van wie de behandelend arts die het vervoer aanvraagt van mening is dat tijdens het vervoer geen medische of verpleegkundige behandeling of verzorging nodig is en van wie de gezondheidstoestand door het vervoer niet negatief zal worden beïnvloed.

Artikel 2

Aan het bepaalde in artikel 1 zijn de volgende voorwaarden en beperkingen gesteld:

1. Het luchthaven- en repatriëringsvervoer vanaf de luchthavens Schiphol en Zestienhoven valt niet onder deze regeling.

2. De bemanning van de hulpambulance bestaat uit een bestuurder en een begeleider. De bemanningsleden zijn tenminste in het bezit van een geldig eenheidsdiploma EHBO.

3. Niet met een hulpambulance mogen worden vervoerd personen:

– met stoornissen of dreigende stoornissen van vitale functies;

– die tijdens het vervoer toediening van medicijnen of zuurstof en de bewaking ervan nodig hebben;

– die vervoerd worden om een klinische observatie cq. therapie te ondergaan;

– die tijdens het vervoer op psychische gronden begeleiding nodig hebben.

4. Het vervoer door middel van een hulpambulance is door de behandelend arts bij de vervoerder aangevraagd.

5. Met betrekking tot het uitgevoerde vervoer worden op een uniform vervoersformulier tenminste de volgende gegevens vastgelegd:

– de naam en het adres van de arts die het vervoer heeft aangevraagd;

– de datum waarop het vervoer heeft plaatsgevonden;

– het ritnummer;

– het kenteken van de hulpambulance waarmee het vervoer heeft plaatsgevonden;

– de namen van de bemanningsleden van de hulpambulance;

– het tijdstip waarop het vervoer is aangevraagd;

– de aanvangstijd van het vervoer;

– de eindtijd van het vervoer;

– het aantal kilometers waarover het vervoer is uitgevoerd;

– naam, leeftijd, adres en woonplaats van de vervoerde;

– de door de behandelend arts opgegeven indicatie voor het vervoer;

– verzekeringsgegevens van de vervoerde;

– de plaats vanaf waar het vervoer plaatsvindt en de plaats van bestemming (lokaal/interlokaal);

– eventuele bijzonderheden.

Artikel 3

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 1995 en vervalt op 1 januari 1996.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,E. Borst-Eilers

Toelichting

Op 28 september 1992 is door de toenmalige staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur toestemming gegeven voor het houden van een experiment met de inzet van hulpambulances in de gezondheidsregio Den Haag minus het werkgebied van de ambulancestandplaats Zoetermeer. Doel van het experiment was te onderzoeken of de inzet van hulpambulances zou kunnen leiden tot lagere kosten van het ambulancevervoer, onder behoud van kwaliteit en zonder dat de paraatheid van de reguliere ambulancehulpverlening zou worden aangetast. Het initiatief voor het experiment kwam van de betrokken zorgverzekeraars en een ambulancedienst.

Uit de rapporten die door de door de initiatiefnemers ingestelde begeleidingscommissie zijn aangeboden, is gebleken dat het inzetten van hulpambulances in de experiment-regio geen problemen oplevert ten aanzien van de kwaliteit van de patiëntenzorg. Er is sprake van een vervoersvorm die aansluit bij de zorgbehoefte van de patiënt. De indicatie voor het vervoer wordt gesteld door de behandelend arts. Deze arts kan goed beoordelen of een patiënt met een ambulance of met een eenvoudiger vervoermiddel, zoals hulpambulance, rolstoelbus of taxi vervoerd dient te worden. Bij de aanvraag voor het vervoer dient de behandelend arts de indicatie voor het vervoer aan te geven.

De begeleidingscommissie heeft in de rapporten aangegeven dat de inzet van hulpambulances onder bepaalde voorwaarden een kostenbesparend effect zal hebben. Zo zal het aanbod aan 'hulpambulance-patiënten' zodanig van omvang moeten zijn dat de inzet van hulpambulances zal leiden tot vermindering van het aantal reguliere ambulances zonder dat daardoor geen gevolg kan worden gegeven aan de eis dat een ambulance onder normale omstandigheden binnen 15 minuten na opdracht door de Centrale Post Ambulancevervoer ter plaatse moet kunnen zijn. In de praktijk zullen hulpambulances dan ook naar verwachting alleen in de grootstedelijke gebieden kostenbesparend kunnen werken.

Definitieve besluitvorming ten aanzien van hulpambulances zal in de loop van 1995 kunnen plaatsvinden. Daarna zal een definitieve regeling worden getroffen. Ondergetekende acht het bestuurlijk juist om tot dat moment de mogelijkheid tot inzet van hulpambulances in de experiment-regio te continueren.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers.

Naar boven