Bouw UTA VUT
Verbindendverklaring CAO-bepalingen
MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN GEWIJZIGDE BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE
ARBEIDSOVEREENKOMST BETREFFENDE VRIJWILLIG VERVROEGDE UITTREDING VOOR HET
UTA-PERSONEEL IN DE BOUWBEDRIJVEN
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gelezen het verzoek van de Stichting Sociaal Fonds Bouwnijverheid namens
enerzijds het Nederlands Verbond van Ondernemers in de Bouwnijverheid (NVOB),
de Nederlandse Vereniging van Bouwondernemers (NVB), de Nederlandse Vereniging
van Wegenbouwers (NVWB), de Vereniging Grootbedrijf Bouwnijverheid (VGBouw),
de Nederlandse Vereniging van Kust- en Oeverwerken (K&O), de vereniging
van Boorondernemers en Buizenleggers (Bolegbo) en de Vereniging Aannemers
Grond-, Water- en Wegenbouw (VAGWW) en anderzijds de Bouw- en Houtbond FNV,
de Hout- en Bouwbond CNV, de Unie BLHP, Vakbond voor Administratief, Technisch
en Commercieel Personeel en de Vereniging Hoger Personeel (VHP), zijnde partijen
bij de collectieve arbeidsovereenkomst betreffende vrijwillig vervroegde uittreding
voor het UTA-personeel in de Bouwbedrijven, strekkende tot algemeen verbindendverklaring
van gewijzigde bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;
Overwegende,
dat de wijziging van genoemde collectieve arbeidsovereenkomst in werking
is getreden;
dat van het verzoek tot algemeen verbindendverklaring mededeling is gedaan
in de Nederlandse Staatscourant;
dat naar aanleiding van dit verzoek geen schriftelijke bezwaren zijn ingebracht;
dat de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst gelden voor
een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame personen;
Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend
en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten;
Gezien het advies van de Stichting van de Arbeid;
Besluit:
I. Verklaart algemeen verbindend tot en met 30 april 1999 artikel 4 lid
6 van de collectieve arbeidsovereenkomst betreffende vrijwillig vervroegde
uittreding voor het UTA-personeel in de Bouwbedrijven, zoals dit door partijen
is toegevoegd, zulks met inachtneming van hetgeen onder II, III, en IV is
bepaald:
Artikel 4, lid 6 luidt als volgt:
„6. De werkgever is, in aanvulling op hetgeen hij op grond
van de vorige leden van dit artikel verschuldigd is, over de periode 1 mei
1994 tot en met 31 december 1994 een extra werkgeversbijdrage verschuldigd
van 0,55% over het in lid 5 bedoelde loon. Deze bijdrage is terstond en ineens
opeisbaar in de maand december 1994."
II. Indien en voor zover de onder I opgenomen bepalingen strijdig zijn
met (mede) ter zake van de vaststelling van lonen en/of andere arbeidsvoorwaarden
bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, prevaleren deze regelen.
III. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na die
van publikatie in de Nederlandse Staatscourant.
IV. Dit besluit wordt gepubliceerd door plaatsing in een bijvoegsel bij
de Nederlandse Staatscourant.
's-Gravenhage,
's-Gravenhage, 27 december 1994
De Minister van sociale Zaken en Werkgelegenheid
Names deze,
W. J. Schmale.