Betonproduktenindustrie

Vrijwillig Vervroegd Uittreden 1994/1996

Verbindendverklaring CAO-bepalingen

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST INZAKE VRIJWILLIG VERVROEGDE UITTREDING VOOR DE BETONPRODUKTENINDUSTRIE

8154

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelezen het verzoek van de Algemene Werkgevers-Vereniging namens de Bond van Fabrikanten van Betonprodukten in Nederland als partij te ener zijde en namens de Industriebond FNV, de Industrie- en Voedingsbond CNV en de Unie BLHP als partij- en anderer zijde bij de collectieve arbeidsovereenkomst inzake vrijwillig vervroegde uittreding voor de Betonproduktenindustrie, strekkende tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;

Overwegende,

dat genoemde collectieve arbeidsovereenkomst in werking is getreden;

dat van het verzoek tot algemeen verbindendverklaring mededeling is gedaan in de Nederlandse Staatscourant;

dat naar aanleiding van dit verzoek geen schriftelijke bezwaren zijn ingebracht;

dat de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst gelden voor een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame personen;

Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten;

Gezien het advies van de Stichting van de Arbeid;

Besluit:

I. Trekt in zijn besluit van 1 oktober 1992 (Stcrt. 1992, nr. 194), voor zover daarin werd overgegaan tot het algemeen verbindendverklaren van bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst inzake vrijwillig vervroegde uittreding voor de Betonproduktenindustrie, zulks met inachtneming van hetgeen onder V en VI is bepaald;

II. Verklaart opnieuw algemeen verbindend tot en met 31 december 1996 (en voorzover het betreft de artikelen 6 en 10 en de artikelen 3 en 5 van het Reglement Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor de Betonproduktenindustrie tot en met 30 juni 1996) de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst inzake vrijwillig vervroegde uittreding voor de Betonproduktenindustrie, eerder algemeen verbindend verklaard bij besluit van 1 oktober 1992 (Stcrt. 1992, nr. 194), alsmede de daarbij behorende statuten en het reglement van de Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor de Betonwarenindustrie, eerder algemeen verbindend verklaard bij besluit van 1 oktober 1992 (Stcrt. 1992, nr. 194), zulks met inachtneming van de navolgende wijzigingen en hetgeen onder III, IV, V en VI is bepaald:

Artikel 3 wordt gelezen als volgt:

"Artikel 3 Begripsbepalingen

In deze overeenkomst wordt verstaan onder:

Betonprodukten: al dan niet bewerkte produkten, vervaardigd uit een bindmiddel (hydraulische kalk of kalk en tras of cement) met zand en/of steenstukken, grint of andere stoffen van anorganische aard of organische aard een mortel gevend, welke door toevoeging van water versteend.

Werkgever: elke onderneming als bedoeld in artikel 1.

Werknemer: iedere vrouwelijke en mannelijke werknemer in dienst van een werkgever met uitzondering van de niet (langer) ingevolge de verplichte werknemersverzekeringen verzekerde directeuren-grootaandeelhouder, hun echtgeno(o)t(e) en familieleden die evenmin in vorenbedoelde zin verzekerd zijn.

De Stichting: de Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor de Betonproduktenindustrie.

Het reglement: het reglement inzake vrijwillig vervroegde uittreding voor de Betonproduktenindustrie;

De administrateur: de door het Stichtingsbestuur aangewezen administrateur van de regeling;

De deelnemer: de werknemer op wie deze c.a.o. van toepassing is en wiens verzoek om aan de regeling te mogen deelnemen door de Stichting is ingewilligd;

Het bedrijfspensioenfonds: het Bedrijfspensioenfonds voor de Betonproduktenindustrie;

SV-uitkering: een uitkering krachtens de ZW, WAO/AAW, WW, WWV of IOAW, dan wel een combinatie van genoemde uitkeringen, een en ander eventueel aangevuld met (een) uitkering(en) ingevolge de Toeslagenwet of de RWW, of een vergelijkbare uitkering op grond van een vrijwillige verzekering.

Normale arbeidsduur: de in de arbeidsovereenkomst overeengekomen arbeidsduur."

Artikel 5 wordt gelezen als volgt:

"Artikel 5 Financiering en premieheffing

  • 1. De financiering van de regeling geschiedt door werkgevers en werknemers gezamenlijk met dien verstande dat 60% van de kosten voor rekening van de werkgevers en 40% voor rekening van de werknemers komt.

  • 21. De totale bijdrage moet door de werkgever aan de Stichting worden betaald. De hoogte van de bijdragen wordt jaarlijks vastgesteld door partijen, nadat hierover advies is ingewonnen bij het bestuur van de Stichting.

  • De hoogte van de bijdrage wordt bepaald door een percentage van het loon dat over dat jaar voor premieberekening ingevolge de Ziektewet in aanmerking komt. In de bijdrage, zoals gesteld in lid 2, die met ingang van 1 januari 1987 is vastgesteld op 3%, wordt geacht 1,2% (zijnde 40% van de totale bijdragen) te zijn bijgedragen door de werknemers. 0,4% van die 1,2% werknemersbijdrage is verrekend door de prijscompensatie ingevolge de c.a.o. voor de Betonproduktenindustrie op 1 januari 1980 met 0,2% en op 1 juli 1980 nogmaals met 0,2% te verlagen. De meerkosten ten opzichte van de met ingang van 1 januari 1987 vastgestelde bijdrage (3%) en de tot 1 juli 1992 vastgestelde bijdrage van 4% zijn voor rekening van de werkgevers.

  • 3. De bijdrage over de periode 1 juli 19941 tot 1 juli 1996 bedraagt 5,50%, waarbij het werkgeversdeel op tenminste 4,90% en het werknemersdeel op maximaal 0,60% is vastgesteld. Het werknemersdeel wordt ingehouden op het loon van de werknemer dat over het betreffende jaar voor de berekening ingevolge de Ziektewet in aanmerking komt."

Artikel 6 wordt gelezen als volgt:

"Artikel 6 Aanspraken op de uitkering

Aanspraak op de uitkering heeft de werknemer, die voldoet aan de voorwaarden dat hij:

  • a. werknemers is in de zin van deze c.a.o. en laatstelijk gedurende tenminste 50% van de normale arbeidsduur werkzaam is geweest;

  • b. uiterlijk in de maand waarin de deelneming aanvangt 61 jaar is. Aanspraak op de uitkering heeft tevens de werknemer die voldoet aan de voorwaarden en die in de periode gelegen tussen 1 juli 1992 en 1 juli 1996 de 60-jarige leeftijd (heeft) bereikt en/of gedurende die periode minimaal 40 jaar in dienst is van één werkgever in de Betonproduktenindustrie èn de 59-jarige leeftijd (heeft) bereikt;

  • c. kan aantonen dat hij in de periode tussen zijn 30ste verjaardag en de ingangsdatum van de deelneming gedurende tenminste 10 jaar in dienst is geweest van één of meer werkgevers in de Betonproduktenindustrie waarvan tenminste 5 jaar direct voorafgaande aan de ingangsdatum van de deelneming, danwel voldoet aan de bepalingen van de wederkerigheidsovereenkomst inzake vaststelling van het 10 dienstjarencriterium, welke overeenkomst als bijlage bij het reglement is gevoegd; en

  • d. bij de ingang van de deelneming het dienstverband beëindigt en op die datum

    • – de hen toekomende vakantiedagen heeft opgenomen;

    • – niet in aanmerking komt voor een volledige SV-uitkering zoals bedoeld in artikel 3;

    • – niet onder een afvloeiingsregeling of non-aktiviteitsregeling valt;

    • – niet in het genot is van een ouderdomspensioen op grond van een dienstverband in de Betonproduktenindustrie.

      Van de onder c gestelde voorwaarden kan door het bestuur van de Stichting worden afgeweken, indien de werknemer als gevolg van bijzondere omstandigheden niet ten volle aan dat vereiste voldoet."

Artikel 7 De Uitkering

  • 1. Als grondslag voor de uitkering geldt het laatstgenoten vaste loon op jaarbasis, inclusief vakantietoeslag, eindejaarsuitkering, vaste gratificaties e.d. plus die onderdelen van het inkomen die als een vast loonbestanddeel moeten worden beschouwd.

  • 2. Indien de uitkeringsgrondslag vastgesteld volgens het eerste lid meer zou bedragen dan 115% van het bedrag dat als uitkeringsgrondslag zou zijn vastgesteld, indien de datum van uittreding één jaar eerder zou liggen, wordt die grondslag tot dit maximale verhogingspercentage beperkt.

  • 3. De uitkeringsgrondslag is maximaal gelijk aan 1,5 x het maximum dagloon voor de premieheffing ingevolge de Ziektewet, herleid tot een jaarbedrag, dat geldt ten tijde van de ingang van de uitkering.

  • 4. De uitkering is bij uittreden op of na 1 maart 1984 gelijk of nagenoeg gelijk aan 87,5% van het netto-inkomen, dat de deelnemer zou ontvangen als hij nog bij zijn laatste werkgever in dienst zou zijn met een brutoloon gelijk aan de uitkeringsgrondslag als omschreven in de leden 1 tot en met 3 van dit artikel.

  • 5. De uitkering bedraagt bij uittreden na 1 juli 1994 80% van de uitkeringsgrondslag als in de voorgaande leden van dit omschreven.

  • 6. Alle bruto-uitkeringen vastgesteld volgens de leden 4 en 5 van dit artikel worden verhoogd overeenkomstig de verhogingen zoals vastgesteld per 1 maart van ieder jaar volgens de c.a.o. voor de Betonproduktenindustrie en eventuele andere door partijen bij die c.a.o. aangewezen algemene verhogingen.

  • 7. De uitkering bedraagt bij de aanvang van de deelneming en gedurende de gehele looptijd van de uitkering voor alle deelnemers netto tenminste het voor de deelnemer geldende netto bedrag van het wettelijk minimumloon, vermeerderd met de vakantietoeslag volgens de c.a.o. Indien minder is gewerkt dan de gebruikelijke arbeidsduur wordt de minimum-uitkering is verhouding verlaagd. Eventuele overheidsmaatregelen zullen prevaleren in verband waarmee het minimum bedrag overeenkomstig wordt vastgesteld.

  • 8. De uitkering zal in maandelijkse termijn worden betaald.

  • 9. Op de uitkering worden ingehouden:

    • – de verschuldigde loonbelasting en de premies AOW, AWW, AAW en AWBZ;

    • – het werknemersdeel van de premie Ziekenfondswet, indien de deelnemer krachtens deze wet verzekerd is;

    • – het werknemersdeel van de pensioenpremie volgens de verplichte regeling van het Bedrijfspensioenfonds voor de Betonproduktenindustrie respectievelijk volgens de voor de deelnemer bij zijn laatste werkgever geldende pensioenregeling.

      Artikel 9 wordt gelezen als volgt:

"Artikel 9 Ziektekosten- en Pensioenverzekering

  • 1. De op het moment van uittreding bestaande, door de werkgever ten behoeve van de werknemer afgesloten, ziektekostenverzekering(en) c.q. pensioenverzekering(en) worden door de werkgever tot de pensioendatum, onverkort voortgezet, alsof de betrokkene nog in dienst van de werkgever zou zijn gebleven. Daarbij geldt als voorwaarde dat de werknemer zijn eventuele bijdrage in de premiebetaling voortzet alsof hij in dienst van de werkgever zou zijn gebleven.

  • 2. Indien de werkgever op het moment van uittreding bijdraagt in een door de werknemer afgesloten ziektekostenverzekering c.q. pensioenverzekering, dan zet hij betaling van deze bijdrage voort alsof betrokkene in dienst van de werkgever zou zijn gebleven.

  • 3. Indien krachtens de bestaande pensioenverzekering voor de werknemer hogere pensioenen zouden worden opgebouwd dan bij deelneming in de verplichte regeling van het Bedrijfspensioenfonds, is de werkgever bevoegd die verzekering zodanig te verlagen, dat gedurende de uittredingsperiode dezelfde pensioen worden opgebouwd als bij deelneming in genoemd fonds. In dat geval wordt de in het eerste lid bedoelde werknemersbijdrage naar evenredigheid verlaagd."

BIJLAGE I

Reglement van de Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor de Betonproduktenindustrie wordt gelezen als volgt:

„REGLEMENT

Stichting Vrijwillig vervroegde uittreding voor de Betonproduktenindustrie (VUB)

Artikel 1 Begripsbepalingen

VUB: De Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor de Betonproduktenindustrie.

Regeling: Collectieve arbeidsovereenkomst inzake vrijwillig vervroegde uittreding voor de betonproduktenindustrie.

CAO: De collectieve arbeidsovereenkomst voor de Betonproduktenindustrie.

Pensioendatum: De eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 65-jarige leeftijd bereikt.

Deelnemer: Deelnemer aan de regeling is de werknemer op wie de cao regelende het vervroegde uittreden voor de betonproduktenindustrie van toepassing is en wiens verzoek om aan de regeling te mogen deelnemen door de VUB is ingewilligd.

Werkgever/werknemer: De werkgever/werknemer als bedoeld in de Regeling.

Bedrijfspensioenfonds: De stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Betonproduktenindustrie.

SV-uitkering: Een uitkering krachtens de ZW, WAO/AAW, WW, WWV of IOAW, dan wel een combinatie van genoemde uitkeringen, een en ander eventueel aangevuld met (een) uitkering(en) ingevolge de Toeslagenwet of de RWW, of een vergelijkbare uitkering op grond van een vrijwillige verzekering.

Overigens zijn van toepassing de begripsbepalingen als vermeld in de collectieve arbeidsovereenkomst inzake vrijwillig vervroegde uittreding voor de betonproduktenindustrie.

Artikel 2 Vaststelling en betaling van de bijdrage

  • 1. De werkgever is verplicht op de tijdstippen, op de wijze en over de tijdvakken als door de VUB bepaald de gegevens te verstrekken die de VUB nodig acht om de door de werkgever volgens de regeling verschuldigde bijdrage vast te stellen.

  • Indien de werkgever niet, niet tijdig of onvolledig de benodigde gegevens aan de VUB verstrekt, is de VUB bevoegd de hoogte van de bijdrage of het voorschot naar beste weten zelf vast te stellen.

  • De kosten van het vergaren en verstrekken van de door de VUB gewenste informatie komen voor rekening van de werkgever.

  • 2. De werkgever is verplicht de bijdrage over de periode waarover deze verschuldigd is bij vooruitbetaling te voldoen binnen 14 dagen na de dagtekening van de desbetreffende nota van de VUB. De VUB is bevoegd van de werkgever te vorderen dat hij op de door de VUB te bepalen tijdstippen en tot door de VUB te bepalen bedragen voorschotten op de verschuldigde bijdrage zal betalen.

  • Bij niet tijdige betaling van de voorschottermijn wordt het gehele resterende bedrag van de voorschotnota direct opeisbaar.

  • 3. Bij niet-tijdige betaling van de verschuldigde bijdrage of het van hem gevorderde voorschot is de werkgever door het enkele verloop van de termijn in verzuim. De VUB is dan bevoegd te vorderen:

    • rente over het verschuldigde bedrag van de dag af dat het verschuldigde bedrag betaald had moeten zijn;

    • vergoeding van de buitengerechtelijke invorderingskosten, onverminderd de overige kosten van vervolging verschuldigd volgens de wet.

  • De rente wordt berekend naar het percentage van de wettelijke interest als bedoeld in de artikelen 119 jo 120 boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. De buitengerechtelijke invorderingskosten worden gesteld op 15% van het verschuldigde bedrag met een minimum van f 75,–.

  • 4. Van de bijdrage komt 40% voor rekening van de werknemers, zoals bepaald in artikel 5 van de collectieve arbeidsovereenkomst inzake vrijwillig vervroegde uittreding voor de Betonproduktenindustrie.

Artikel 3 Voorwaarden voor deelneming

  • 1. Om aan de regeling te kunnen deelnemen moet betrokkene:

    • a. onmiddellijk voorafgaande aan zijn uittreding werknemer zijn in de zin van de regeling en laatstelijk gedurende tenminste 50% van de normale arbeidsduur werkzaam zijn geweest;

    • b. op en na 1 januari 1987 – uiterlijk in de maand waarin de deelneming aanvangt – de 61-jarige leeftijd hebben bereikt, dan wel in de periode van 1 juli 1992 tot en met 30 juni 1996 – uiterlijk in de maand waarin de deelneming aanvangt – de 60-jarige leeftijd hebben bereikt;

    • c. kunnen aantonen dat hij in de periode tussen zijn 30ste verjaardag en de ingangsdatum van de deelneming gedurende ten minste 10 jaar in dienst is geweest van een werkgever in de betonproduktenindustrie, waarvan ten minste 5 jaar voorafgaande aan de ingangsdatum van de deelneming, waarbij de jaren welke betrokkene in dienst is geweest bij een van aansluiting en bijdrageheffing vrijgestelde werkgever niet als jaren in dienst van een werkgever in de Betonproduktenindustrie gelden;

    • d. bij de ingang van de deelneming het dienstverband beëindigen en op die datum;

      • de hem toekomende vakantiedagen hebben opgenomen;

      • niet in aanmerking komen voor een volledige SV-uitkering;

      • niet onder een afvloeiingsregeling of non-activiteitsregeling vallen;

      • niet in het genot zijn van een ouderdomspensioen op grond van een dienstverband in de betonproduktenindustrie;

    • e. werknemers die in de periode van 1 juli 1992 tot en met 30 juni 1996 de leeftijd van 59 jaar hebben bereikt kunnen – uiterlijk in de maand waarin de deelneming aanvangt – uittreden, indien zij gedurende 40 jaren werkzaam zijn geweest bij een en dezelfde werkgever in de zin van de Regeling. Dit geldt onverminderd het bepaalde in sub a en d van dit lid.

  • Van de onder c gestelde voorwaarde kan door de VUB in gunstige zin worden afgeweken, indien betrokkene als gevolg van bijzondere omstandigheden niet ten volle aan dat vereiste voldoet.

  • 2. De werknemer die gebruik wenst te maken van de regeling dient zich daartoe ten minste 3 maande voor de gevraagde uittredingsdatum bij de werkgever aan te melden onder opzegging van zijn dienstverband. Indien zijn verzoek om deelneming door de VUB niet wordt ingewilligd, zal het dienstverband ongewijzigd worden voortgezet.

  • De werkgever dient er voor te zorgen dat het aanvraagformulier in de derde maand voor de gevraagde uittredingsdatum wordt ingediend bij de administrateur. Eerder ingediende aanvraagformulieren worden niet in behandeling genomen en geretourneerd.

Artikel 4 Uitkeringsgrondslag

  • 1. Als grondslag voor de uitkering geldt het laatstgenoten brutoloon op jaarbasis, inclusief vakantietoeslag, eindejaarsuitkering, vaste gratificaties plus die onderdelen van het inkomen die als een vast loonbestanddeel moeten worden beschouwd.

  • 2. Indien de werknemer krachtens het Besluit taakverlichting alleenstaande werkenden/AAW (TAW) een vergoeding voor arbeidsduurverkorting genoot, wordt de uitkeringsgrondslag vermenigvuldigd met de breuk:

  • a + b a

  • waarbij

    • a = het direct voorafgaande aan de uittredingsdatum gewerkte aantal uren per week, en

    • b = het aantal uren arbeidsduurverkorting per week waarvoor een vergoeding ingevolge het Besluit TAV werd genoten.

  • Indien de vergoeding voor arbeidsduurverkorting minder dan 12 maanden voor de uittredingsdatum is ingegaan, dan wordt de bovengenoemde breuk naar evenredigheid toegepast.

  • 3. Indien de uitkeringsgrondslag vastgesteld volgens de voorgaande leden meer zou bedragen dan 115% van het bedrag dat als uitkeringsgrondslag zou zijn vastgesteld, indien de datum van uittreding één jaar eerder zou liggen, wordt die grondslag tot dit maximale verhogingspercentage beperkt.

  • 4. De uitkeringsgrondslag is maximaal gelijk aan 1,5 x het maximum dagloon voor de premieheffing ingevolge de Ziektewet, herleid tot een jaarbedrag, dat geldt ten tijde van de ingang van de uitkering.

Artikel 5 Rechten van een deelnemer

  • 1. De VUB willigt het verzoek tot deelneming in als naar het oordeel van de VUB aan alle voorwaarden is voldaan.

  • De deelneming zal steeds beginnen op de eerste dag van een kalenderjaar.

  • De uitkering zal in maandelijkse termijnen worden betaald.

  • 2.

    • a. Bij uittreding op of na 1 maart 1984 tot en met 30 juni 1994 bedraagt de bruto-uitkering bij de anvang van de deelneming een percentage van de uitkeringsgrondslag, herleid tot een maandbedrag.

    • b. Het onder a bedoelde percentage – hierna te noemen het bruto-percentage – wordt als volgt bepaald.

    • Telkens wanneer daartoe, gezien de geldende loonbelastingstarievenen sociale verzekeringspremies aanleiding bestaat, stelt de stichting een voor alle deelnemers gelijk bruto-percentage vast. Dit bruto-percentage wordt zodanig vastgesteld, dat de netto-uitkering bij de aanvang van de deelneming gelijk of nagenoeg gelijk is aan 87½% van het netto-loon dat een deelnemer zou ontvangen als hij op dat tijdstip nog bij zijn laatste werkgever in dienst zou zijn met een bruto-loon gelijk aan 1/12 deel van de uitkeringsgrondslag.

    • c. Indien en zodra tijdens de looptijd van de uitkering de stichting krachtens het onder b bepaalde een gewijzigd bruto-percentage vaststelt, wordt de bruto-uitkering van de deelnemer die is uitgetreden, gewijzigd door de vermenigvuldiging met een breuk.

    • De teller van deze breuk, is gelijk aan het nieuwe bruto-percentage en de noemer is gelijk aan het tot dan toe geldende bruto-percentage.

  • 3. Bij uittreding op of na 1 juli 1994 bedraagt de bruto-uitkeirng bij de aanvang van de deelneming 80% van de uitkeringsgrondslag, herleid tot een maandbedrag.

  • 4. Alle bruto-uitkeringen vastgesteld volgens de voorgaande leden van dit artikel worden – onverminderd het bepaalde in het tweede lid onder c – tijdens de looptijd verhoogd overeenkomstig de prijscompensaties volgens de cao en eventueel andere door partijen bij die cao aangewezen algemene verhogingen.

  • 5. De netto-uitkering bedraagt bij de aanvang van de deelneming en gedurende de gehele looptijd van de uitkering voor alle deelnemers ten minste het voor de deelnemer geldende netto-minimumloon inclusief de vakantietoeslag volgens de cao.

Artikel 6 Inhoudingen

Door de VUB worden op de uitkeringen ingehouden:

  • de verschuldigde loonbelasting en de premies AOW, AWW, AAW en AWBZ;

  • het werknemersaandeel in de premie voor de Ziekenfondswet, indien de deelnemer krachtens deze wet verzekerd is;

  • het werknemersaandeel in de verplichte regeling van het bedrijfspensioenfonds respectievelijk in de voor de deelnemer bij zijn laatste werkgever geldende pensioenregeling;

  • de overige inhoudingen die verplicht zijn of zullen worden voor werknemers die van de regeling gebruik gaan maken.

Artikel 7 Financiële verplichtingen

  • 1. De VUB neemt naast de uitkering de volgende financiële verplichtingen voor haar rekening:

    • het werkgeversaandeel in de premie voor de Ziekenfonds of, indien de deelnemer niet verzkerd is krachtens de Ziekenfondswet, de werkgeversbijdrage in de particuliere ziektekostenverzekering of in een collectieve ziektekostenverzekering, met als maximum de maximale werkgeversbijdrage in de premie voor de Ziekenfondswet;

    • het werkgeversaandeel in de premie voor de verplichte regeling van het bedrijfspensioenfonds. Indien de deelnemer niet verzekerd is bij het bedrijfspensioenfonds, zal de VUB het werkgeversaandeel in de voor hem geldende pensioenverzekering voor haar rekening nemen tot maximaal het bedrag dat als werkgeversaandeel verschuldig zou zijn indien de deelnemer verzekerd was geweest volgens de verplichte pensioenregeling van het bedrijfspensioenfonds.

  • 2. De Stichting betaalt aan de deelnemer de overhevelingstoeslag die verschuldigd is ingevolge de Wet Overheveling opslagpremies.

Artikel 8 Tijdstip uitkering

De eerste uitkering geschiedt over de maand waarin de deelneming is begonnen. Het tijdstip van de betaling ligt in de tweede helft van de maand waarover de uitkering verschuldigd is.

Artikel 9 Vermindering, respectievelijk wijziging van rechten

Wanneer de deelnemer bij het begin van of tijdens zijn deelnemerschap in aanmerking komt voor een SV-uitkering, dan dient hij zulks te melden aan de VUB.

De betreffende uitkeringen worden in mindering gebracht op de door de VUB te verstrekken uitkering.

De deelnemer is verplicht elke wijziging in de betreffende uitkering direct aan de VUB te melden.

Artikel 10 Verrichten van werkzaamheden

  • 1. Indien de deelnemer tegen beloning werkzaamheden gaat verrichten, ongeacht of deze in loondienst of als zelfstandige worden verricht, is hij verplicht dit te melden aan de VUB. Jaarlijks dient de deelnemer een opgave van de uit de werkzaamheden genoten inkomsten aan de VUB te zenden.

  • 2. Voor de deelnemers die vóór 1 oktober 1990 zijn uitgetreden geldt, dat het bestuur bevoegd is te bepalen, dat de bruto inkomsten uit de in lid 1 bedoelde werkzaamheden, in mindering worden gebracht op de door de VUB te verstrekken uitkering.

  • 3. Voor deelnemers die óp of ná 1 oktober 1990 zijn uitgetreden geldt, dat de bruto inkomsten uit de in lid 1 bedoelde werkzaamheden, gekort worden op de vut-uitkering en wel voorzover de som van de bruto-inkomsten uit vorenbedoelde werkzaamheden en de bruto uitkering, op jaarbasis, de 100% van het bruto-bedrag behorend bij de uitkeringsgrondslag verhoogd met de krachtens artikel 5 lid 5 gegeven verhogingen, overschrijdt.

Artikel 11 Terugvordering, beëindiging

Indien teveel of ten onrechte VUB-uitkering is betaald doordat de deelnemer niet voldeed aan zijn meldingsplicht op grond van art. 9 en/of 10, kan deze uitkering worden teruggevorderd.

Het bestuur is in deze gevallen bevoegd om de uitkering te verminderen of te beëindigen.

Artikel 12 Controle

De VUB zal controle uitoefenen op de naleving van de voorwaarden.

Artikel 13 Beëindiging uitkering

  • 1. De uitkering wordt beëindigd:

    • op de pensioendatum van de deelnemer;

    • ingeval van overlijden van de deelnemer vóór de pensioendatum en wel op de laatste dag van de mand, waarin het overlijden plaatsvond.

  • 2. Ingeval van overlijden van de deelnemer wordt aan de nagelaten betrekkingen zoals bedoeld in artikel 1639l Burgerlijk Wetboek een overlijdensuitkering verstrekt. Deze uitkering is gelijk aan een bedrag van twee maal de hoogte van de vut-uitkering voor de deelnemer over de maand waarin het overlijden van de deelnemer plaatsvond.

Artikel 14 Hardheidsclausule

In gevallen waarin toepassing van de regeling tot onbillijkheden leidt, kan het bestuur een beslissing in afwijking van de bepalingen van het reglement nemen.

Artikel 15 Verplichting tot opgave van gegevens

De werknemer, die een verzoek tot vervroegde uittreding indient en zijn werkgever zijn verplicht de door de administrateur voor de behandeling van de aanvrage benodigde gegevens te verstrekken.

De werknemer, die een uitkering ingevolge de regeling geniet, is verplicht om aan de administrateur opgave te doen van die gegevens, die de administrateur voor de uitvoering van dit reglement behoeft.

Artikel 16 Geschillen

  • 1. Indien de deelnemer of aspirant deelnemer meent niet akkoord te kunnen gaan met een beslissig van de stichting betreffende toelating, uitkering dan wel vervallen van deelnemerschap, of indien de deelnemer of aspirant deelnemer meent dat hij op andere wijze in het nadeel is door een genomen beslissing, kan hij binnen een maand na dagtekening van schriftelijke beslissingen in beroep gaan bij een paritair samengestelde Commissie van Beroep, waarvan de leden worden aangewezen door de organisaties betrokken bij de cao inzake vrijwillig vervroegde uittreding voor de Betonproduktenindustrie.

  • 2. De behandeling van een geschil als bedoeld in lid 1, geschiedt volgens een reglement dat wordt vastgesteld en zo nodig gewijzigd door de organisaties betrokken bij de cao inzake vrijwillig vervroegde uittreding voor de Betonproduktenindustrie.

Artikel 17 Wederkerigheidsovereenkomst inzake vaststelling van het 10-dienstjarencriterium

Bij de vaststelling of is voldaan aan de voorwaarde vermeld in artikel 3 eerste lid, onder c, worden, indien noodzakelijk, mede inachtgenomen de bepalingen van de als bijlage bij dit reglement gevoegde wederkerigheidsovereenkomst. Deze overeenkomst wordt geacht een geheel te vormen met het reglement.

Artikel 18 Slotbepaling

In onvoorziene gevallen beslist het bestuur.

Artikel 19 Inwerkingtreding

Dit reglement is in werking getreden op 1 januari 1980 en is laatstelijk gewijzigd met ingang van 1 juli 1994.

III. Indien en voor zover de onder II opgenomen bepalingen strijdig zijn met (mede) ter zake van de vaststelling van lonen en/of andere arbeidsvoorwaarden bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, prevaleren deze regelen.

IV. Dit besluit tot algemeen verbindendverklaring geldt niet voor Heembeton B.V. te Arnhem en voor Sterk Bedrijven Rossum B.V. te Rossum.

V. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na die van publikatie in de Nederlandse Staatscourant.

VI. Dit besluit wordt gepubliceerd door plaatsing in een bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant.

's-Gravenhage, 9 december 1994

De Minister van sociale Zaken en Werkgelegenheid

Names deze,

W. J. Schmale.


XNoot
1

Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.

XNoot
1

Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.

Naar boven