Besluit van 13 oktober 2016 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 en enige andere besluiten in verband met de implementatie van Richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming (PbEU 2014, L 157), Richtlijn 2014/36/EU van het Europees Parlement en Raad van 26 februari 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op tewerkstelling als seizoenarbeider (PbEU 2014, L 94) en Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PbEU 2003, L 251)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, van 23 juni 2016, nr. 775032, gedaan mede namens Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op de artikelen 2a, tweede lid, 3, tweede lid, 14, derde en vierde lid, 16, tweede lid, 17, eerste lid, onder g, en 112 van de Vreemdelingenwet 2000, artikel 3, derde lid, van de Wet inburgering, de artikelen 3, eerste lid, onder c, en 4, tweede lid, onder c, van de Wet arbeid vreemdelingen en artikel 32d, tweede lid, Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 5 september 2016, no. W03.16.0170/II);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, van 11 oktober 2016, nr. 804322, uitgebracht mede namens Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1.1 wordt het volgende onderdeel ingevoegd in de alfabetische rangschikking:

richtlijn 2014/66/EU:

richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming (PbEU 2014, L 157);.

B

Aan artikel 1.9 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Ten behoeve van het verblijf van een vreemdeling die in Nederland verblijft of wil verblijven voor een overplaatsing binnen een onderneming, kan als referent optreden de gastentiteit in de zin van artikel 3, onder d, van richtlijn 2014/66/EU.

C

In artikel 2.1a, tweede lid, onder a, wordt voor de puntkomma aan het slot ingevoegd: of verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking «overplaatsing binnen een onderneming».

D

In artikel 3.4, eerste lid, wordt, onder lettering van de onderdelen g tot en met r tot h tot en met s, een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • g. overplaatsing binnen een onderneming;.

E

In artikel 3.5, tweede lid, wordt onder lettering van de onderdelen c tot en met j tot de onderdelen d tot en met k, een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • c. overplaatsing binnen een onderneming;.

F

Aan artikel 3.30a worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 3. De aanvraag wordt afgewezen indien de vreemdeling in aanmerking komt voor de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking «overplaatsing binnen een onderneming», in welk geval laatstgenoemde verblijfsvergunning ambtshalve wordt verleend, onverminderd artikel 24a, derde lid, van de Wet.

  • 4. De aanvraag wordt afgewezen indien de vreemdeling onder de reikwijdte van richtlijn 2014/66/EU valt en niet in aanmerking komt voor de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking «overplaatsing binnen een onderneming», tenzij de vreemdeling de Turkse nationaliteit heeft.

G

Artikel 3.30c komt te luiden:

Artikel 3.30c

  • 1. De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan onder een beperking verband houdend met seizoenarbeid worden verleend aan een seizoenarbeider als bedoeld in artikel 3, onder b, van Richtlijn 2014/36/EU van het Europees Parlement en Raad van 26 februari 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op tewerkstelling als seizoenarbeider (PbEU 2014, L 94) indien geen afwijzingsgrond van toepassing is uit artikel 16 van de Wet en de artikelen 8 en 9 van de Wet arbeid vreemdelingen.

  • 2. De verblijfsvergunning wordt afgewezen, indien de vreemdeling een risico op illegale immigratie vormt, dan wel niet voornemens is het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie uiterlijk op de datum van verstrijken van de verblijfsvergunning te verlaten.

H

Na artikel 3.30c wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.30d

  • 1. De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt onder de beperking «overplaatsing binnen een onderneming» verleend aan een vreemdeling, niet zijnde een burger van de Unie, ten behoeve van een tijdelijke overplaatsing voor beroepsactiviteiten of opleiding, naar een gastentiteit in Nederland die behoort tot een buiten het grondgebied van de Europese Unie gevestigde onderneming, indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a. de vreemdeling voldoet aan de definitie van leidinggevende, specialist of trainee-werknemer in de zin van artikel 3, onder e, f of g, van richtlijn 2014/66/EU;

    • b. de gastentiteit, bedoeld in artikel 3, onder d, van richtlijn 2014/66/EU, en de in een derde land gevestigde onderneming behoren tot dezelfde onderneming of tot dezelfde groep van ondernemingen, bedoeld in artikel 3, onder l, van die richtlijn;

    • c. de vreemdeling is onmiddellijk voorafgaand aan de overplaatsing in dienst bij dezelfde onderneming of groep of ondernemingen voor een ononderbroken periode van drie maanden;

    • d. de vreemdeling beschikt over een geldige arbeidsovereenkomst met de buiten de Europese Unie gevestigde onderneming, met daarin onderstaande gegevens, en, indien deze die gegevens niet bevat, een opdrachtbrief van de werkgever, met daarin:

      • 1°. nadere bijzonderheden over de duur van de overplaatsing en de vestigingsplaats van de gastentiteit;

      • 2°. gegevens die aantonen dat de vreemdeling in de gastentiteit in Nederland een functie zal bekleden als leidinggevende, specialist of trainee-werknemer;

      • 3°. de bezoldiging en de overige arbeidsvoorwaarden tijdens de overplaatsing;

      • 4°. gegevens die aantonen dat de vreemdeling na het einde van de overplaatsing kan worden overgeplaatst naar een entiteit die tot dezelfde onderneming of groep van ondernemingen behoort en in een derde land is gevestigd;

    • e. de vreemdeling bezit de beroepskwalificaties en ervaring die zijn vereist in de gastentiteit waarnaar hij wordt overgeplaatst als leidinggevende of specialist, of, in het geval van een trainee-werknemer, het masterdiploma;

    • f. voor zover hij een gereglementeerd beroep in de zin van artikel 1 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties wil uitoefenen, beschikt over een erkenning van de beroepskwalificaties in de zin van artikel 5 van die wet;

    • g. van de te vervullen arbeidsplaats liggen de arbeidsvoorwaarden, arbeidsverhoudingen of arbeidsomstandigheden ten minste op het niveau dat wettelijk is vereist en in de desbetreffende bedrijfstak gebruikelijk is;

    • h. indien de vreemdeling een trainee-werknemer is, legt hij een trainee-overeenkomst over die verband houdt met de voorbereiding voor zijn toekomstige functie binnen de onderneming of groep van ondernemingen, met een beschrijving van het traineeprogramma waaruit blijkt dat het doel van het verblijf is de trainee-werknemer op te leiden voor loopbaanontwikkeling of een opleiding in bedrijfstechnieken en -methoden, de duur ervan en de wijze waarop tijdens de overplaatsing toezicht zal worden uitgeoefend op de trainee-werknemer;

    • i. de gastentiteit is niet opgericht met als belangrijkste doel de binnenkomst van binnen een onderneming overgeplaatste personen te vergemakkelijken;

    • j. Nederland is de lidstaat waar over het geheel genomen het langst durende verblijf tijdens de overplaatsing zal plaatsvinden;

    • k. de vreemdeling heeft op het tijdstip van de aanvraag zijn hoofdverblijf buiten Nederland;

    • l. geen afwijzingsgrond uit artikel 16, eerste lid, onder a tot en met g, van de Wet is van toepassing.

  • 2. De aanvraag kan worden afgewezen indien:

    • a. aan de werkgever of de gastentiteit in de periode van maximaal vijf jaar direct voorafgaande aan de aanvraag een sanctie is opgelegd wegens overtreding van artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen of wegens het niet of onvoldoende afdragen van loonbelasting, premies voor de werknemersverzekeringen of premies voor de volksverzekeringen;

    • b. geen economische activiteit plaatsvindt bij de werkgever of gastentiteit;

    • c. de vreemdeling in de periode van zes maanden direct voorafgaande aan de aanvraag in Nederland heeft verbleven voor een eerdere overplaatsing binnen een onderneming in de zin van richtlijn 2014/66/EU.

  • 3. Het eerste lid, aanhef en onderdelen a, b, d, f, g, i, k en l, en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op een houder van een door een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven verblijfsvergunning met de vermelding «ICT» die in Nederland wil verblijven voor een overplaatsing binnen een onderneming in het kader van langetermijnmobiliteit in de zin van artikel 22 van richtlijn 2014/66/EU, met dien verstande dat de aanvraag niet wordt afgewezen op artikel 16, eerste lid, onder a, van de Wet. De aanvraag wordt afgewezen indien Nederland de lidstaat is waar over het geheel genomen het langst durende verblijf tijdens de overplaatsing zal plaatsvinden. De aanvraag wordt voorts afgewezen indien de gastentiteit gelijktijdig een kennisgeving voor kortetermijnmobiliteit heeft ingediend voor de vreemdeling.

  • 4. Onze Minister besluit niet over de verlening, verlenging of intrekking van de verblijfsvergunning dan nadat hij advies heeft gevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen omtrent de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met i, en de afwijzingsgronden, bedoeld in het tweede lid. Onze Minister is niet verplicht om advies te vragen indien de referent erkend is of indien de verblijfsvergunning wordt geweigerd of ingetrokken op grond van het eerste lid, onder j, k of l.

I

In de tabel in artikel 3.58, eerste lid, wordt, onder lettering van de rijen g tot en met r tot h tot en met s, een rij ingevoegd, luidende:

g. «Overplaatsing binnen een onderneming»

Ten hoogste drie jaar in geval van een leidinggevende of specialist en ten hoogste een jaar in geval van een trainee-werknemer, met aftrek van eerder verblijf in andere lidstaten in geval van mobiliteit

Niet verlengbaar na drie jaar in geval van een leidinggevende of specialist en niet verlengbaar na één jaar in geval van een trainee-werknemer, met aftrek van eerder verblijf in andere lidstaten in geval van mobiliteit

J

Aan artikel 3.71, tweede lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel r door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • s. die houder is van een door een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven verblijfsvergunning met de vermelding «ICT» die in Nederland wil verblijven voor een overplaatsing binnen een onderneming in het kader van langetermijnmobiliteit in de zin van artikel 22 van richtlijn 2014/66/EU, dan wel de echtgenoot, partner of het minderjarig kind is die zelf houder is van een door een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging van die houder, tenzij sprake is van gezinsvorming.

K

Artikel 3.71a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, onder c en d, wordt vervangen door:

  • c. gelet op bijzondere individuele omstandigheden naar het oordeel van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij handhaving van de verplichting om het basisexamen inburgering met goed gevolg af te leggen, onmogelijk of uiterst moeilijk zijn recht op gezinshereniging kan uitoefenen.

2. In het derde lid wordt «het tweede lid, onderdelen c en d» vervangen door: het tweede lid, onderdeel c.

L

Aan artikel 3.103a wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Indien Onze Minister een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking «overplaatsing binnen een onderneming» verleent aan een vreemdeling in het kader van langetermijnmobiliteit in de zin van artikel 22 van richtlijn 2014/66/EU, doet hij daarvan mededeling bij de bevoegde instanties van de lidstaat die als eerste een verblijfsvergunning heeft afgegeven voor de binnen een onderneming overgeplaatste persoon.

M

Aan artikel 3.103aa wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Indien Onze Minister besluit tot intrekking van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking «overplaatsing binnen een onderneming» en de vreemdeling in een tweede lidstaat verblijfsrecht geniet in het kader van mobiliteit in de zin van artikel 21 of 22 van richtlijn 2014/66/EU, doet Onze Minister van die intrekking onmiddellijk mededeling bij de bevoegde instanties van de lidstaat van het tweede verblijf.

ARTIKEL II

Aan artikel 2.1, eerste lid, van het Besluit inburgering wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel q door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • r. overplaatsing binnen een onderneming.

ARTIKEL III

Het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen wordt gewijzigd als volgt:

A

Na artikel 1m wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1n

Het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling, voor zover die arbeid verricht in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming, indien hij:

  • a. houder is van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, verleend onder de beperking «overplaatsing binnen een onderneming» in de zin van artikel 3.30d van het Vreemdelingenbesluit 2000;

  • b. ten hoogste 90 dagen in Nederland verblijft op grond van artikel 3.3, eerste lid, onder c, Vreemdelingenbesluit 2000 en houder is van een door een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven verblijfsvergunning met de vermelding «ICT», die is afgegeven ter uitvoering van richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming (PbEU 2014, L 157), of

  • c. in afwachting is van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de onder a bedoelde verblijfsvergunning en tevens houder is van de onder b bedoelde door een andere lidstaat afgegeven verblijfsvergunning.

B

Artikel 2, onderdeel a, wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel 1° wordt «, of» vervangen door een puntkomma.

2. In onderdeel 2° wordt de puntkomma vervangen door «, of».

3. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • 3°. een houder van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, verleend onder de beperking «overplaatsing binnen een onderneming» op grond van artikel 3.30d van het Vreemdelingenbesluit 2000.

ARTIKEL IV

In artikel 1.2, vierde lid, van het Besluit Jeugdwet wordt «artikel 3.5, tweede lid, aanhef en onder i, van het Vreemdelingenbesluit 2000» vervangen door: artikel 3.5, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.

ARTIKEL V

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van 29 november 2016, met uitzondering van artikel I, onderdelen G en K.

  • 2. Indien het bij koninklijke boodschap van 27 oktober 2016 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen en de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de implementatie van Richtlijn 2014/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op tewerkstelling als seizoenarbeider (PbEU 2014, L 94) tot wet wordt verheven en in werking treedt, treedt artikel I, onderdeel G, van dit besluit op hetzelfde tijdstip in werking.

  • 3. Artikel I, onderdeel K, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 13 oktober 2016

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Uitgegeven de tweede november 2016

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Dit besluit implementeert de richtlijn betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming (richtlijn 2014/66/EU, hierna: de richtlijn). Deze werd op 15 mei 2014 ondertekend door de Raad en het Europees Parlement en werd op 27 mei 2014 gepubliceerd (PbEU 2014, L157). De richtlijn moet uiterlijk op 29 november 2016 geïmplementeerd zijn. De implementatie vereist wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb), het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen en de Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2014.

Richtlijn 2014/66/EU harmoniseert de procedure voor de toelating van binnen een onderneming overgeplaatste personen door onder meer gemeenschappelijke definities en criteria. De richtlijn verplicht tot een gecombineerde verblijfs- en arbeidsvergunning voor overplaatsing binnen een (groep van) onderneming(en) die zowel in de EU als in een derde land is gevestigd. Leidinggevenden, specialisten en trainees kunnen met die vergunning onder voorwaarden in één of meerdere EU-lidstaten werken voor die onderneming of groep van ondernemingen. De vergunning duurt maximaal 3 jaar voor leidinggevenden en specialisten en 1 jaar voor trainees.

Voorts implementeert artikel 3.30c Vb enkele onderdelen uit de seizoenarbeidersrichtlijn1 en implementeert de wijziging van artikel 3.71a Vb jurisprudentie over de gezinsherenigingsrichtlijn.2

2. Doelgroep van de regeling

Het voorstel heeft betrekking op werknemers die niet de nationaliteit van een van de EU-lidstaten hebben, die een arbeidsovereenkomst hebben met een buiten de EU gevestigde onderneming en tijdelijk overgeplaatst worden naar een of meerdere vestigingen van deze onderneming binnen een of meerdere lidstaten van de EU. Het gaat daarbij specifiek om managers, specialisten (zogenoemd sleutelpersoneel) en om trainees van internationale concerns. In de richtlijn worden zij aangeduid als «binnen een onderneming overgeplaatste persoon». De doelgroep overlapt voor een groot deel met die van de nationale kennismigrantenregeling.

De aanvrager van de verblijfsvergunning kan niet zonder meer kiezen tussen de nationale kennismigrantenregeling, dan wel de verblijfsvergunning als binnen een onderneming overgeplaatste persoon. De EU-lidstaten mogen namelijk geen nationale toelatingsregelingen creëren of behouden voor onderdanen van derde landen die binnen de reikwijdte vallen van de richtlijn inzake binnen een onderneming overgeplaatste personen. De definities van «leidinggevende», «specialist» en «trainee-werknemer» geven aan welke personen binnen de reikwijdte van de richtlijn vallen, en dus niet in aanmerking komen voor een nationale kennismigrantenregeling. Dit is geregeld in artikel 3.30a, derde lid, Vb.

Vanwege de richtlijn worden degenen die onder de richtlijn vallen, uitgesloten van het toepassingsbereik van paragraaf 24 uit bijlage I bij de Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen. Dit is een nationale regeling voor binnen een onderneming overgeplaatste personen. Een parallel systeem ten opzichte van de richtlijn is niet toegestaan. Dit impliceert niet alleen een technische wijziging, maar ook een inhoudelijke: een verkorting van de geldigheidsduur van 3 naar 1 jaar van de verblijfsvergunning bij trainees, zoals artikel 12 van de richtlijn voorschrijft. De richtlijn kent daarnaast andere vereisten dan paragraaf 24, zoals een kwalificatie-vereiste en een marktconforme beloning.

Voor de Europese blauwe kaart komt een binnen een onderneming overgeplaatste persoon reeds niet in aanmerking. De richtlijn Europese blauwe kaart is niet van toepassing op buitenlandse concerns, zoals voortvloeit uit artikel 3, tweede lid, onder g, van die richtlijn (geïmplementeerd in artikel 3.30b, tweede lid, onder d, Vb). In artikel 3.30b Vb is bovendien bepaald dat de vreemdeling moet beschikken over een arbeidsovereenkomst met een werkgever in Nederland. Bij een binnen een onderneming overgeplaatste persoon is juist sprake van een arbeidsovereenkomst met de buiten het grondgebied van een lidstaat gevestigde onderneming, aldus artikel 3, onder b, van de richtlijn inzake binnen een onderneming overgeplaatste personen.

De volgende tabel geeft enkele verschillen tussen de diverse regelingen, en hun bereik, weer:

 

Nationaliteit

Functie

Arbeidsovereenkomst

Hoofdverblijf tijdens aanvraag

Richtlijn overplaatsing binnen een onderneming (richtlijn 2014/66/EU)

Niet-EU-burger

Leidinggevende, specialist of trainee-werknemer

Vreemdeling heeft arbeidsovereenkomst met buiten de EU gevestigde onderneming

Buiten de EU

Europese blauwe kaart

Niet EU-burger

Niet relevant

Vreemdeling heeft arbeidsovereenkomst met werkgever in Nederland

Niet relevant

Kennismigrantenregeling

Niet relevant

Niet relevant

Niet relevant

Niet relevant

Nationale regeling inzake GVVA voor overplaatsing binnen een onderneming (par. 24 bijlage I Ruwav)

Niet relevant

Leidinggevende, specialist of trainee-werknemer

Niet relevant

Niet relevant

Detacheringsrichtlijn1 («grensoverschrijdende dienstverlening»)

Niet relevant

Niet relevant

Vreemdeling heeft arbeidsovereenkomst met binnen de EU gevestigde onderneming

Niet relevant

X Noot
1

Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PbEG 1997, L 018).

De verhouding tussen de richtlijn overplaatsing binnen een onderneming en de Detacheringsrichtlijn kan schematisch als volgt worden weergegeven:

Verblijf voor «grensoverschrijdende dienstverlening» volgens Detacheringsrichtlijn:

Verblijf voor «grensoverschrijdende dienstverlening» volgens Detacheringsrichtlijn:

Verblijf voor «overplaatsing binnen een onderneming» volgens richtlijn 2014/66/EU:

qalead;1Verblijf voor «overplaatsing binnen een onderneming» volgens richtlijn 2014/66/EU:

Uit de definitie van «overplaatsing binnen een onderneming» in richtlijn 2014/66/EU volgt dat die richtlijn uitsluitend van toepassing is indien «voorafgaand aan en gedurende de overplaatsing» een arbeidsovereenkomst geldt tussen de buitenlandse entiteit (van buiten de EU) en de vreemdeling.

Wat betreft de verhouding tussen richtlijn 2014/66/EU en de kennismigrantenregeling geldt het volgende. Volgens artikel 2, eerste en derde lid, van de richtlijn is deze exclusief van toepassing op een overplaatsing in de zin van artikel 3, onder b, als leidinggevende, specialist of trainee-werknemer in de zin van artikel 3, onder e, f of g, van de richtlijn.

Bij aanvragen om een kennismigrantenvergunning, zijn de volgende situaties denkbaar:

  • 1. De vreemdeling valt niet onder de reikwijdte van de richtlijn: de IND toetst aan de kennismigrantenregeling, net zoals voorheen.

  • 2. De vreemdeling valt onder de reikwijdte van de richtlijn:

    • a. Indien is voldaan aan de voorwaarden uit de richtlijn (en geen afwijzingsgrond van toepassing is), verleent de IND ambtshalve de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor «overplaatsing binnen een onderneming». Dit is geregeld in artikel 3.30a, derde lid, Vb.

    • b. Indien niet is voldaan is aan de voorwaarden uit de richtlijn (of een afwijzingsgrond opgaat), wijst de IND de aanvraag af (artikel 3.30a, vierde lid, Vb). Het enkele feit dat niet wordt voldaan aan de toelatingsvoorwaarden van de richtlijn, maakt niet dat iemand buiten de reikwijdte van de richtlijn valt.3 Een uitzondering geldt voor Turkse werknemers wegens artikel 13 van Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije betreffende de ontwikkeling van de Associatie.

3. Probleemstelling en doel

Voor de komst van de richtlijn had iedere EU-lidstaat zijn eigen regels voor de toelating van sleutelpersoneel en trainees van internationale concerns. Met name voor internationale concerns die in meerdere EU-lidstaten vestigingen hadden, was dit verwarrend. Ook werden deze bedrijven met bureaucratische procedures geconfronteerd wanneer zij hun tijdelijk naar de EU overgeplaatste sleutelpersoneel van de ene EU-lidstaat naar de andere EU-lidstaat wilden overplaatsen. Voor iedere overplaatsing was bij kort verblijf vaak een tewerkstellingsvergunning nodig en voor verblijf langer dan 90 dagen een verblijfsvergunning, al dan niet met een tewerkstellingsvergunning. Dit strookte niet met de behoefte van het internationale bedrijfsleven om snel en flexibel personeel van de ene vestiging binnen de EU over te plaatsen naar een andere vestiging.

Het doel van de richtlijn is om de toelatingsregelingen van de verschillende EU-lidstaten te harmoniseren en de intra EU-mobiliteit van sleutelpersoneel en trainees van internationale concerns te faciliteren ter bevordering van de overdracht van kennis en deskundigheid binnen de onderneming. Dit maakt de EU als geheel aantrekkelijker voor het internationale bedrijfsleven en versterkt het concurrentievermogen van de Europese arbeidsmarkt en economie.

De richtlijn verplicht Nederland op een aantal punten de wetgeving inzake de toelating van sleutelpersoneel en trainees van een internationale onderneming aan te passen. Zo is het niet langer toegestaan dat een tewerkstellingsvergunning wordt afgegeven aan deze categorieën. Hoewel in Nederland de meeste binnen een onderneming overplaatsbare personen via de nationale kennismigrantenregeling binnenkomen, is er een categorie die onder de tewerkstellingsvergunningsplicht valt, bijvoorbeeld omdat de werkgever geen erkend referent is. De binnen een onderneming overgeplaatste personen zullen een verblijfsvergunning krijgen die zowel geldig is voor verblijf als voor werk.

Een andere wijziging die de intra EU-mobiliteit zal faciliteren, is de procedure voor binnen een onderneming overplaatsbare personen die maximaal 90 dagen binnen 180 dagen naar een gastentiteit in een tweede lidstaat worden overgeplaatst. Met het werken hoeft niet gewacht te worden tot de tweede lidstaat een positieve beslissing heeft genomen op een aanvraag, want er kan (als een lidstaat daarvoor kiest: na notificatie) gelijk gestart worden met werk. Wel heeft de tweede lidstaat de mogelijkheid om achteraf te controleren of aan de voorwaarden voor verblijf en werk is voldaan.

Wanneer het gaat om intra EU-mobiliteit voor langer dan 90 dagen binnen 180 dagen hebben lidstaten de mogelijkheid om te kiezen tussen notificatie of een aanvraag om een verblijfsvergunning. Het kabinet heeft gekozen voor de laatste optie. Daarmee kan worden getoetst of de vreemdeling marktconforme arbeidsvoorwaarden krijgt en ook aan de andere voorwaarden voor verblijf voldoet. Wel wordt het verblijf in de tweede lidstaat gefaciliteerd doordat de binnen een onderneming overplaatsbare persoon direct na de aanvraag mag werken en niet op de beslissing behoeft te wachten. Dat is met dit besluit geregeld in artikel 1n van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen, ter implementatie van artikel 22, tweede lid, onder d, van de richtlijn.

4. Gevolgen voor burgers, bedrijven en overheid

Voor internationale concerns en voor binnen deze concerns overgeplaatste personen worden de toelatingsvoorwaarden binnen de Europese Unie meer geharmoniseerd en daarmee overzichtelijker. De mogelijkheden voor overplaatsing naar gastentiteiten in andere lidstaten worden vereenvoudigd.

De totale uitvoeringskosten voor de IND worden geraamd op incidenteel € 173.900 (waarvan € 78.900 opleidingskosten en € 95.000 voor ICT-aanpassingen) en structureel € 22.900,– (waarvan € 9.200 i.v.m. de gegevensuitwisseling met andere EU-landen). De totale uitvoeringskosten voor het UWV worden geraamd op afgerond € 290.000,– incidenteel en structureel € 189.000,–.

Het is niet de verwachting dat implementatie van de richtlijn zal leiden tot een grote toename van binnen een onderneming overgeplaatste personen die naar Nederland komen, omdat Nederland al een snelle en eenvoudige toelatingsprocedure voor kenniswerkers kent.

Wat betreft administratieve lasten wordt het volgende opgemerkt. De richtlijn kent meer toelatingsvoorwaarden dan de nationale kennismigrantenregeling, die nu veel wordt gebruikt door binnen een onderneming overgeplaatste personen. Dit betekent in de praktijk een verzwaring van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven. Omdat de meeste werkgevers van de binnen een onderneming overgeplaatste personen erkend referent zijn en alleen eigen verklaringen hoeven te overleggen bij een aanvraag, blijft de stijging van de administratieve lasten beperkt. Voor werkgevers die gebruikmaken van intra EU-mobiliteit zullen, zeker voor de kortetermijnmobiliteit, de administratieve lasten wel verminderen.

5. Het tijdelijke karakter van het verblijf

Overplaatsingen binnen een onderneming zijn een vorm van tijdelijke migratie. De maximumduur van een overplaatsing naar de EU, inclusief verplaatsingen tussen de lidstaten, mag niet langer zijn dan drie jaar voor leidinggevenden en specialisten en één jaar voor trainee-werknemers; na afloop van die termijn moeten deze personen naar een derde land (terug)gaan, tenzij zij op een andere basis een verblijfsvergunning krijgen overeenkomstig het EU- of nationaal recht.

De richtlijn langdurig ingezetenen is uitdrukkelijk niet van toepassing op onderdanen uit derde landen die uitsluitend om redenen van tijdelijke aard verblijven of als gedetacheerde werknemers van een dienstverlener. Als gevolg hiervan komen binnen een onderneming overgeplaatste personen niet toe aan een verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. De richtlijn inzake binnen een onderneming overgeplaatste personen sluit weliswaar niet uit dat de vreemdeling zijn verblijfsstatus laat wijzigen als de overplaatsing is afgerond, maar uit de richtlijn langdurig ingezetenen vloeit voort dat bij de berekening van de vereiste vijfjaarsperiode geen rekening wordt gehouden met verblijf, doorgebracht als een binnen een onderneming overgeplaatste persoon.

6. Intra EU-mobiliteit

6.1 Kortetermijnmobiliteit

Artikel 21 van de richtlijn regelt kortetermijnmobiliteit. Daaronder verstaat de richtlijn ieder verblijf in andere lidstaten dan de lidstaat die de vergunning voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon heeft afgegeven voor een periode van ten hoogste 90 dagen binnen 180 dagen per lidstaat. Hiermee wordt beoogd de mobiliteit binnen de EU van binnen een onderneming overgeplaatste personen te faciliteren en de administratieve lasten die gepaard gaan met werkopdrachten in verscheidene lidstaten te verminderen. Dat een binnen een onderneming overgeplaatste persoon ten hoogste 90 dagen binnen 180 dagen in een andere lidstaat kan verblijven en werken, is mogelijk op grond van artikel 3.3, eerste lid, onder c, Vb en van artikel 1n van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (BuWav). Wat betreft het verblijf gelden dan de voorwaarden voor de vrije termijn als bedoeld in artikel 12 Vw, waarvan met name van belang is de middeleneis, het niet verrichten van arbeid in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen en ontbreken van een gevaar voor de openbare orde. Deze voorwaarden passen binnen artikel 21 van de richtlijn, de bepaling over kortetermijnmobiliteit. Artikel 21 laat veel ruimte aan lidstaten om gunstigere bepalingen vast te stellen. Artikel 21 Schengenuitvoeringsovereenkomst bevat op zijn beurt dergelijke gunstigere bepalingen en kan blijven worden toegepast als een lidstaat geen gebruik maakt van de «kan-bepalingen» uit artikel 21 van de richtlijn. Volgens artikel 21 SUO hoeft de vreemdeling uitsluitend te voldoen aan de toegangseisen uit artikel 6(1)(a), (c) en (e) van de Schengengrenscode: een geldig grensoverschrijdingsdocument, het doel en bestaansmiddelen kunnen staven en niet worden beschouwd als bedreiging voor de openbare orde. Artikel 12 Vw past daarbij.

Overigens zal gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid die artikel 21 van de richtlijn biedt om een verplichting aan de werkgever op te leggen tot kennisgeving van kortetermijnmobiliteit. Het kabinet vindt het wenselijk om te kunnen monitoren hoeveel personen op grond van een door een andere lidstaat conform de richtlijn afgegeven vergunning in Nederland komen werken in het kader van de kortetermijnmobiliteit. Ook is vanuit handhavingsoverwegingen van belang te weten welke persoon waar en voor welke duur in Nederland aan het werk is. Verder zijn de notificaties relevant om bij aanvragen om een verblijfsvergunning voor een overplaatsing binnen een onderneming, te kunnen toetsen of de vreemdeling in de afgelopen zes maanden in Nederland heeft verbleven voor een eerdere overplaatsing (artikel 3.30d, tweede lid, onderdeel c, Vb). Bij kortetermijnmobiliteit van een binnen een onderneming overgeplaatste persoon zal de werkgever daarom bij UWV moeten notificeren. Hiertoe zal het bestaande artikel 2a van de Wet arbeid vreemdelingen worden toegepast ten aanzien van kortetermijnmobiliteit. Bij ministeriële regeling wordt geregeld onder welke voorwaarden de melding moet plaatsvinden.

6.2 Langetermijnmobiliteit

Langetermijnmobiliteit duurt langer dan 90 dagen binnen 180 dagen. Om de regelgeving zo overzichtelijk, consistent en duidelijk mogelijk te houden, is hier zoveel mogelijk aangesloten bij de toelatingsvereisten voor eerste toelating (te weten de eisen op grond van artikel 3.30d, eerste en tweede lid, Vb). Dit wordt voor zover nodig gebaseerd op artikel 22, zevende lid, in samenhang gelezen met artikel 8 van de richtlijn. Via artikel 19 Vw kan het niet voldoen aan deze vereisten leiden tot intrekking van de vergunning. Dit laat onverlet dat bij langetermijnmobiliteit niet álle toelatingsvoorwaarden gelden, namelijk niet het bewijs vereiste van anciënniteit, het vereiste van het voldoen aan de kwalificatie-eis en het vereiste van de trainee-overeenkomst. Volgens artikel 22 van de richtlijn worden deze documenten niet bij de aanvraag van langetermijnmobiliteit verlangd, wat impliceert dat dit ook geen verblijfsvoorwaarden zijn. Een ander verschil tussen de toelatingseisen voor eerste toelating en voor langetermijnmobiliteit is het vereiste van een machtiging tot voorlopig verblijf. Die eis geldt niet bij (lange-termijn)mobiliteit van een binnen een onderneming overgeplaatste persoon, conform artikel 22, tweede lid, onder c, van de richtlijn.

6.3 Intrekking verblijfsrecht tijdens mobiliteit

Indien een vreemdeling in de tweede lidstaat verblijft, kan het voorkomen dat de eerste lidstaat de verblijfsvergunning intrekt of dat het verblijfsrecht in de tweede lidstaat wordt ingetrokken. De tweede lidstaat heeft dan twee opties: deze kan de eerste lidstaat verzoeken om hernieuwde toegang toe te staan, wat de eerste lidstaat zal moeten honoreren wegens artikel 23, vijfde lid, van de richtlijn. Als de betrokkene geen verblijfsvergunning meer heeft in de eerste lidstaat, moet de eerste lidstaat hem desondanks desgevraagd opnieuw toegang verlenen. Indien dat Nederland was, kan opnieuw toegang worden verleend op grond van het gewijzigde artikel 2.1a Vb, waarna de terugkeerrichtlijn kan worden toegepast. De andere optie is dat de tweede lidstaat zelf de terugkeerrichtlijn toepast en de betrokkene laat terugkeren naar een derde land, zonder gebruik te maken van de mogelijkheid van de richtlijn inzake overplaatsing binnen een onderneming. Overigens is er geen keuze mogelijk indien het verblijfsrecht is verstreken in zowel de eerste als de tweede lidstaat: dan dient de terugkeerrichtlijn onmiddellijk te worden toegepast door de tweede lidstaat. Dat is bijvoorbeeld aan de orde als de maximale duur van de overplaatsing is bereikt (dat is maximaal 3 jaar verblijf in de EU, of 1 jaar in geval van trainees).

7. Overgangsrecht

Na de inwerkingtreding van dit besluit worden aanvragen voor de kennismigrantenregeling waarop nog niet is beslist, afgedaan onder het gunstigste recht, in lijn met artikel 3.103 Vb. Het kan van het geval afhangen wat het gunstigste recht is. In twijfelgevallen zal contact worden opgenomen met de aanvrager en kan zo nodig ambtshalve een verblijfsvergunning voor overplaatsing binnen een onderneming worden verstrekt.

8. Consultatie

Het ontwerp is voor advies tevens voorgelegd aan de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ), die op 4 februari 2016 advies uitbracht. De ACVZ heeft gewezen op het belang dat de uitvoeringspraktijk in staat wordt gesteld om onderscheid te maken tussen de verschillende toepasselijke richtlijnen. Dit advies is overgenomen door opname van de tabel in paragraaf 2.

Verder heeft de ACVZ geadviseerd om te motiveren waarom is gekozen voor de maximale termijnen die de richtlijn toelaat voor de vereiste anciënniteit van binnen een onderneming overgeplaatste personen. De ACVZ merkt op dat niet is gemotiveerd waarom deze termijnen niet zo minimaal mogelijk blijven, te weten slechts drie maanden. Dit advies is overgenomen door de vereiste termijnen te beperken tot slechts drie maanden (zie gewijzigd art. 3.30d, eerste lid, onder c, Vb en de aangevulde toelichting bij die bepaling).

Artikelsgewijs

Artikel 1.9, derde lid, Vb

Uit de formulering van de bepaling vloeit voort dat zowel een erkende als een niet-erkende referent als referent kan optreden bij een aanvraag om een verblijfsvergunning voor overplaatsing binnen een onderneming. Een gastentiteit is volgens artikel 3, onder d, van de richtlijn de entiteit waarnaar de binnen een onderneming overgeplaatste persoon wordt overgeplaatst en die gevestigd is op het grondgebied van een lidstaat.

Artikel 2.1a, tweede lid, onder a, Vb

In het gewijzigde artikel 2.1a is geregeld in welke gevallen de toegang tot Nederland van derdelanders die gebruik hebben gemaakt van hun intra EU-mobiliteit, niet wordt geweigerd. Op grond van artikel 23, vijfde lid, van de richtlijn moet Nederland de houder van de (door de Nederlandse autoriteiten afgegeven) vergunning en diens gezinsleden onmiddellijk en zonder formaliteiten terugnemen, als de autoriteiten van de tweede lidstaat bezwaar hebben gemaakt tegen notificatie of de aanvraag om een verblijfsvergunning hebben geweigerd c.q. deze vergunning hebben ingetrokken, en de binnen een onderneming overplaatsbare persoon, eventueel met zijn gezinsleden, die andere lidstaat moet verlaten. Dit geldt eveneens indien de geldigheid van de door de Nederlandse autoriteiten afgegeven vergunning is verstreken of indien deze is ingetrokken.

Artikel 3.30a, derde en vierde lid, Vb

In het derde lid is artikel 2, derde lid, van de richtlijn geïmplementeerd. In het nieuwe artikel 3.30a, derde lid, Vb is geregeld dat een verblijfsvergunning als bedoeld in de richtlijn voorrang heeft boven een verblijfsvergunning op grond van de nationale kennismigrantenregeling. Wie een kennismigrantenvergunning aanvraagt, maar voldoet aan de richtlijn, krijgt ambtshalve een verblijfsvergunning als bedoeld in de richtlijn. Artikel 3.30a, derde lid, Vb laat onverlet dat Onze Minister kan verzoeken om gegevens en bescheiden indien die van belang zijn voor de beoordeling van de aanvraag (artikel 24a, derde lid, Vw).

Artikel 3.30a, vierde lid, is toegelicht aan het slot van paragraaf 2 van deze toelichting.

Artikel 3.30c Vb

Dit artikel implementeert enkele onderdelen uit een andere richtlijn, te weten de seizoenarbeidersrichtlijn. Uit deze richtlijn vloeit voort dat de tewerkstellingsvergunningseis moet vervallen in art. 3.30c, nu hiervoor een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid moet worden geregeld. Dat laatste geschiedt met een aanpassing van artikel 1 Wet arbeid vreemdelingen en artikel 1 Vreemdelingenwet 2000. Door aldaar het woord «seizoenarbeid» in te voegen in de definitie van gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA), valt seizoenarbeid onder de GVVA-procedure, is er geen tewerkstellingsvergunning meer vereist en zijn alle afwijzingsgronden uit artikel 8 en 9 Wet arbeid vreemdelingen van toepassing. Voor de duidelijkheid is in artikel 3.30c een verwijzing opgenomen naar deze afwijzingsgronden.

Het tweede lid van artikel 3.30c implementeert artikel 6, vijfde lid, van de richtlijn, dat is de afwijzingsgrond inzake het risico op illegale immigratie. De uitwerking van het tweede lid geschiedt zo nodig in de Vreemdelingencirculaire 2000.

Artikel 3.30d Vb

Eerste lid

Het eerste lid bevat de geharmoniseerde toelatingscriteria voor binnen een onderneming overgeplaatste personen. Vanwege artikel 2, eerste lid, en tweede lid, onder c, van de richtlijn vereist de aanhef dat de vreemdeling wordt overgeplaatst naar een gastentiteit in Nederland die behoort tot een buiten de EU gevestigde onderneming. Het mag niet gaan om terbeschikkingstelling naar een binnen de EU gevestigde onderneming met het oog op het verrichten van diensten in de zin van Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB 1997, L 18). Anders gezegd: bij art. 3.30d, eerste lid, moet sprake zijn van een overplaatsing van buiten de EU naar de EU.

Eerste lid, onder a (definitie)

Onder «binnen een onderneming overgeplaatste personen» wordt in de richtlijn verstaan: leidinggevenden, specialisten en trainee-werknemers. De definities uit artikel 3 van de richtlijn zijn gebaseerd op specifieke verbintenissen van de Unie in het kader van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten (GATS) en bilaterale handelsovereenkomsten.

Leidinggevende is gedefinieerd in artikel 3, onder e, van de richtlijn: «een lid van het hogere personeel dat in de eerste plaats leiding geeft aan de gastentiteit, onder het algemene toezicht van of aangestuurd door, in hoofdzaak, de raad van bestuur of de aandeelhouders van de onderneming of daarmee gelijkgestelde personen; deze functie omvat: het leiding geven aan de gastentiteit of een afdeling of onderafdeling daarvan; het toezicht houden op en het controleren van de werkzaamheden van andere toezichthoudende, hooggespecialiseerde of leidinggevende werknemers; het bevoegd zijn voor het aanbevelen van de indienstneming of van het ontslag van werknemers dan wel van ander optreden in het kader van het personeelsbeleid».

Specialist wordt gedefinieerd in artikel 3, onder f, van de richtlijn: «een binnen de groep van ondernemingen werkend persoon die beschikt over gespecialiseerde kennis die van wezenlijk belang is voor de activiteiten, de technieken of het beheer van de gastentiteit. Bij de beoordeling van deze kennis wordt niet alleen rekening gehouden met de voor de gastentiteit specifieke kennis, maar ook met de vraag of de betrokkene hoge kwalificaties heeft, waaronder toereikende beroepservaring, voor bepaalde werkzaamheden of activiteiten waarvoor specifieke technische kennis inclusief eventueel het lidmaatschap van een erkende beroepsgroep vereist zijn».

Trainee-werknemer wordt gedefinieerd in artikel 3, onder g, van de richtlijn: «iemand met een universitair diploma die voor loopbaanontwikkeling of voor een opleiding in bedrijfstechnieken of -methoden wordt overgeplaatst naar een gastentiteit en die gedurende de overplaatsing wordt bezoldigd».

Eerste lid, onder b (dezelfde onderneming of groep van ondernemingen)

Deze voorwaarde moet worden gelezen in samenhang met de definitie van «groep van ondernemingen» uit artikel 3, onder l, van de richtlijn: twee of meer ondernemingen waarvan wordt erkend dat zij overeenkomstig het nationale recht verbonden zijn op een van de volgende wijzen: wanneer een onderneming, direct of indirect, ten opzichte van een andere onderneming de meerderheid van het geplaatste kapitaal van de onderneming bezit; beschikt over de meerderheid van de stemmen die verbonden zijn aan de door de onderneming uitgegeven aandelen; is gerechtigd meer dan de helft van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van de onderneming te benoemen, of wanneer de ondernemingen onder centrale leiding van de moederonderneming staan.

Eerste lid, onder c (anciënniteit)

Om ervoor te zorgen dat de vaardigheden van de binnen een onderneming overgeplaatste persoon specifiek zijn voor de gastentiteit, moet deze persoon onmiddellijk voorafgaand aan de overplaatsing reeds ten minste drie maanden ononderbroken in dienst zijn bij dezelfde groep van ondernemingen als hij als leidinggevende, als specialist of als trainee-werknemer werkzaam is. Artikel 5, eerste lid, onder b, is hiermee geïmplementeerd. Gekozen is voor 3 maanden anciënniteit voor alle groepen. Dit sluit het meest aan bij de huidige regelgeving die helemaal geen anciënniteit als voorwaarde stelt.

Eerste lid, onder d (arbeidsovereenkomst)

Dit is de implementatie van artikel 5, eerste lid, onder c, van de richtlijn. Er moet een document worden opgesteld waarin onder meer de taken en de bezoldiging worden omschreven en waarin wordt bevestigd dat de overgeplaatste persoon een functie als leidinggevende, specialist of trainee-werknemer zal uitoefenen. Ook moet het document aantonen dat de vreemdeling na de beëindiging van de opdracht kan worden overgeplaatst naar een entiteit die tot dezelfde groep van ondernemingen behoort en in een derde land is gevestigd. Deze voorwaarde geldt omdat het bij overplaatsingen binnen een onderneming om een tijdelijke overplaatsing gaat (vergelijk overweging 19 van de richtlijn).

Eerste lid, onder e (kwalificatie-vereiste)

Dit is de implementatie van artikel 5, eerste lid, onder d, van de richtlijn. De aanvrager moet bewijs aanleveren dat de vreemdeling als leidinggevende of specialist de beroepskwalificaties en toereikende beroepservaring bezit die zijn vereist in de gastentiteit waarnaar hij wordt overgeplaatst. Zoals de Europese Commissie heeft opgemerkt in de toelichting4 bij de richtlijn, betekent dit concreet dat een leidinggevende of specialist documenten moet voorleggen met nadere gegevens over zijn of haar beroepskwalificaties (in de regel het curriculum vitae).

Uit het kwalificatie-vereiste vloeit voort dat de beroepskwalificaties en ervaring als leidinggevende of specialist in de regel van hbo-niveau of universitair niveau dienen te zijn. De toepassing van het kwalificatie-vereiste dient immers consistent te zijn met de toepassing van soortgelijke bepalingen uit de richtlijn blauwe kaart, die definities bevat voor hogere beroepskwalificaties en beroepservaring. Beroepservaring is in artikel 2, onder i, van de richtlijn blauwe kaart gedefinieerd als «de daadwerkelijke en geoorloofde uitoefening van het betrokken beroep». Hogere beroepskwalificaties is in artikel 2, onder g, van de richtlijn blauwe kaart gedefinieerd als: «kwalificaties die worden gestaafd door een getuigschrift van hoger onderwijs of, bij wijze van afwijking, indien de nationale wetgeving daarin voorziet, door ten minste vijf jaar beroepservaring die vergelijkbaar is met het niveau van getuigschriften van hoger onderwijs en die relevant is in het beroep of de sector zoals gespecificeerd in de arbeidsovereenkomst of het bindende aanbod van een baan».

Om als trainee-werknemer te worden toegelaten, is bewijs nodig dat de vreemdeling houder is van een masterdiploma. De richtlijn is op dit punt niet eenduidig: volgens 16 taalversies is een universitair diploma vereist. Volgens 6 taalversies is een diploma voor hoger onderwijs vereist. Over de vraag welke taalversie van een richtlijn bij het bestaan van verschillen gebruikt moet worden, bepaalde het Hof van Justitie in het arrest Kraaijeveld dat «[d]e betrokken bepaling, gelet op de noodzaak van eenvormige uitleg van deze versies, (...) [moet] worden uitgelegd met inachtneming van de algemene opzet en de doelstelling van de regeling waarvan zij een onderdeel vormt».5 Uit het arrest Kraaijeveld, gelezen in samenhang met de doelstelling van de richtlijn, kan niet worden afgeleid wat de juiste interpretatie zou moeten zijn. De «wetshistorische» interpretatie geeft hier wel handvatten voor de correcte interpretatie van de richtlijn. Uit raadsdocument 10089/12, voetnoot 34, blijkt dat het minimaal gewenste opleidingsniveau niveau 7 uit de ISCED-standaarden van 2011 betreft (International Standard Classification of Education). Het gaat dan om de mastertitel in het hoger onderwijs, dus een wo-master of hbo-master en daarmee in het buitenland gelijk te stellen masters.

Eerste lid, onder f (documenten gereglementeerde beroepen)

De vreemdeling moet aan de voorwaarden voldoen die voor EU-burgers in de nationale wetgeving zijn vastgesteld voor de uitoefening van het in de arbeidsovereenkomst en/of opdrachtbrief vermelde gereglementeerde beroep. Indien de vreemdeling zijn beroepskwalificaties in een andere EU-lidstaat heeft verworven, moeten deze beroepskwalificaties worden erkend op dezelfde wijze als die van EU-burgers (vergelijk overweging 22 van de richtlijn). Ook moet rekening worden gehouden met in een derde land verworven kwalificaties overeenkomstig Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB 2005, L 255).

Eerste lid, onder g (arbeidsvoorwaarden op wettelijk en marktconform niveau)

Deze voorwaarde is de implementatie van artikel 5, vierde lid, van de richtlijn. Het salaris en de andere arbeidsvoorwaarden moeten marktconform zijn en voldoen aan de wetgeving over arbeidsvoorwaarden. Bij de toets op marktconformiteit wordt een salaris dat voldoet aan de kennismigrantennorm in beginsel als marktconform beschouwd.

Een voorbeeld van een wettelijke verplichting inzake arbeidsvoorwaarden is de verplichting tot girale salarisbetaling, welke verplichting betrekking heeft op het deel van het salaris ten bedrage van het minimumloon. Dit is onderdeel van de Wet aanpak schijnconstructies, die een nieuw artikel 7a heeft ingevoegd in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) met ingang van 1 januari 2016. Omdat arbeidsovereenkomsten moeten voldoen aan de WML, moet dit worden getoetst bij de toelating van een binnen een onderneming overgeplaatste persoon.

Eerste lid, onder h (trainee-overeenkomst)

Dit is de implementatie van artikel 5, zesde lid, van de richtlijn. Trainee-werknemers moeten een trainee-overeenkomst overleggen met een beschrijving van het traineeprogramma, de duur ervan en de wijze waarop toezicht zal worden uitgeoefend op de trainee-werknemers. Uit deze overeenkomst moet blijken dat zij een echt traineeprogramma zullen volgen en niet als normale werknemers zullen worden ingezet (vergelijk overweging 20 van de richtlijn).

Eerste lid, onder i (gastentiteit niet opgericht voor vergemakkelijken toelating)

Deze bepaling implementeert artikel 7, eerste lid, onder c, van de richtlijn en dient tot bestrijding van mogelijk misbruik. Een vergunning voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon moet worden geweigerd, ingetrokken of niet worden verlengd wanneer de gastentiteit hoofdzakelijk is opgericht om de toegang van binnen een onderneming overgeplaatste personen te faciliteren.

Eerste lid, onder j (lidstaat van aanvraag)

Deze bepaling implementeert artikel 11, derde lid, van de richtlijn. Hoewel de richtlijn niet expliciet verplicht dat de overgeplaatste personen eerst de «eerste lidstaat» binnenkomen, kan dit in de praktijk worden vereist, nu dit logischerwijze voortvloeit uit artikel 11, derde lid. Onder «eerste lidstaat» moet worden verstaan de lidstaat die de verblijfsvergunning afgeeft, en dit wordt bepaald door de duur van het verblijf. De term «eerste lidstaat» kan daarom worden begrepen als «principale lidstaat». De eerste lidstaat is dus niet per definitie dezelfde als de lidstaat waar de overgeplaatste persoon als eerste wil werken. Als de vreemdeling wil beginnen te werken in de lidstaat van het kortste verblijf, moet hij in de praktijk eerst naar de lidstaat van het langste verblijf om zijn vergunning op te halen (tenzij dat op een consulaat kan), aangezien mobiliteit alleen kan worden uitgeoefend als de overgeplaatste persoon een geldige vergunning bezit voor een overplaatsing binnen een onderneming, die is uitgevaardigd door de lidstaat van het langste verblijf.

Eerste lid, onder k (hoofdverblijf buiten Nederland tijdens aanvraag)

Deze bepaling implementeert artikel 11, tweede lid, van de richtlijn, dat bepaalt dat de aanvraag dient te worden gedaan op het tijdstip waarop de vreemdeling verblijft buiten het grondgebied van de lidstaat tot welke hij wenst te worden toegelaten. Met «verblijven» is in de richtlijn gedoeld op het hebben van hoofdverblijf (bestendig verblijf). De toelatingsvoorwaarde uit artikel 3.30d, eerste lid, onder k, vormt dus geen beletsel om een aanvraag te doen terwijl men op dat moment kort (bijv. tijdens de vrije termijn) in Nederland is en het hoofdverblijf nog buiten Nederland heeft.

Eerste lid, onder l (algemene afwijzingsgronden Vreemdelingenwet 2000)

Het betreft hier alleen afwijzingsgronden die overeenstemmen met de richtlijn. Artikel 16, eerste lid, onder a, Vw (vereiste van machtiging tot voorlopig verblijf) is te verenigen met artikel 11, tweede lid, van de richtlijn (vereiste van het doen van een aanvraag vanuit een derde land). Artikel 16, eerste lid, onder b, Vw stemt overeen met artikel 5, eerste lid, onder f, van de richtlijn (vereiste inzake geldig reisdocument). Artikel 16, eerste lid, onder c, Vw is de implementatie van artikel 5, vijfde lid, van de richtlijn (middeleneis). Artikel 16, eerste lid, onder c, Vw betekent in samenhang gelezen met artikel 3.75 Vb dat de bestaansmiddelen nog één jaar beschikbaar zijn (duurzaamheidsvereiste). In het Voorschrift Vreemdelingen 2000 zal worden vastgelegd dat, naargelang het beoogde verblijf korter is dan één jaar, dit vereiste voor een kortere periode geldt. Dit sluit aan bij artikel 5, vijfde lid, van de richtlijn omdat daarin is bepaald dat de binnen een onderneming overgeplaatste persoon «tijdens zijn verblijf» over voldoende middelen beschikt. Wat betreft de hoogte van de bestaansmiddelen wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 3.30d, eerste lid, onder g, Vb.

Artikel 16, eerste lid, onder d, Vw implementeert artikel 5, achtste lid, van de richtlijn (afwijzing i.v.m. openbare orde of nationale veiligheid). Ook artikel 16, eerste lid, onder e, Vw implementeert artikel 5, achtste lid, van de richtlijn (voor het element afwijzing om volksgezondheidsredenen). De afwijzingsgrond inzake «openbare orde of nationale veiligheid» uit artikel 16, eerste lid, onder d, Vw sluit aan bij de richtlijn en is een vaste formule uit de richtlijnen die het verblijfsrecht van onderdanen van derde landen regelen, zoals de gezinsherenigingsrichtlijn (richtlijn 2003/86/EG), de blauwe kaartrichtlijn (richtlijn 2009/50/EG), de onderzoekersrichtlijn (richtlijn 2005/71/EG) en de studentenrichtlijn (richtlijn 2004/114/EG). De openbareordebepalingen uit deze richtlijnen zijn eveneens geïmplementeerd via artikel 16, eerste lid, onder d, Vw in samenhang met art. 3.77 en 3.78 Vb. De uitleg die het Hof van Justitie in het arrest van 11 juni 2015, Z.Zh. en I.O, zaak C-554/13, geeft aan het openbareordebegrip in de terugkeerrichtlijn (richtlijn 2008/115/EG) kan niet worden toegepast op richtlijn 2014/66/EU omdat de terugkeerrichtlijn en richtlijn 2014/66/EU onvergelijkbaar zijn qua onderwerp, context en doel. De terugkeerrichtlijn gaat over de regels omtrent uitzetting van illegale vreemdelingen en niet over de regels inzake toelating en verblijf van onderdanen van derde landen. Zoals opgemerkt in overweging 42 van voornoemd arrest, moeten de betekenis en reikwijdte van niet-gedefinieerde begrippen worden bepaald met inachtneming van de context waarin zij worden gebruikt en de doeleinden van de regeling waarvan zij deel uitmaken. Gezien de onvergelijkbaarheid qua onderwerp, context en doel, mag de uitleg op grond van de terugkeerrichtlijn dus niet worden toegepast op de richtlijn 2014/66/EU.

Artikel 16, eerste lid, onder f, bevat een afwijzingsgrond voor de situatie waarin de vreemdeling arbeid verricht voor een werkgever, zonder dat aan de Wet arbeid vreemdelingen is voldaan (dat is onder meer in strijd met artikel 11, tweede lid, van de richtlijn, dat bepaalt dat een aanvraag wordt gedaan wanneer betrokkene in een derde land verblijft). Artikel 16, eerste lid, onder g, Vw implementeert artikel 7, derde lid, onder c, van de richtlijn (voldoen aan beperking en verblijfsdoel).

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat artikel 3.30d, eerste lid, onder l, van het Vb de toepasselijkheid van de artikelen 3.71 tot en met 3.79 Vb, die artikel 16, eerste lid, onder a tot en met g, Vw uitwerken, onverlet laat.

Tweede lid, onder a (eerdere werkgeverssanctie voor zwartwerk of illegale tewerkstelling)

Deze bepaling implementeert artikel 7, tweede lid, van de richtlijn. Een zelfde afwijzingsgrond is opgenomen in artikel 8, vijfde lid, van de blauwe kaartrichtlijn. Die bepaling is geïmplementeerd in artikel 3.30b, eerste lid, onder b, Vb, welke bepaling is opgenomen door het Besluit modern migratiebeleid (Stb. 2010, 307). Bij de conformiteitsbeoordeling door de Europese Commissie in 2012 is geoordeeld dat deze omzettingsbepaling conform de richtlijn is. Omwille van de consistentie is de afwijzingsgrond uit richtlijn 2014/66/EU met dit besluit op dezelfde wijze geïmplementeerd. Zoals in de nota van toelichting bij het Besluit modern migratiebeleid is toegelicht, is zwartwerk «werk dat niet door de werkgever is aangemeld en waarover dan ook niet de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen» (p. 127). In het onderhavige besluit is deze definitie vervat, bij gebrek aan een richtlijndefinitie.

De term «illegale tewerkstelling» hoeft volgens de Europese Commissie niet noodzakelijk op dezelfde wijze te worden uitgelegd als in de richtlijn illegale tewerkstelling (richtlijn 2009/52/EG). De waarborgen en sancties volgens de richtlijn inzake overgeplaatste personen zijn van toepassing op een bredere serie van illegale handelingen en situaties.6 In het onderhavige besluit is daarom een verwijzing opgenomen naar het brede verbod op illegale tewerkstelling uit artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen.

Tweede lid, onder b (geen economische activiteit)

Deze afwijzingsgrond is bedoeld om schijnconstructies tegen te gaan en implementeert artikel 7, derde lid, onder b, van de richtlijn.

Tweede lid, onder c (wachttijd tussen meerdere overplaatsingen)

Dit is de implementatie van artikel 7, vierde lid, en 12, tweede lid, van de richtlijn. Om het tijdelijke karakter van een overplaatsing binnen een onderneming te garanderen en misbruik te voorkomen, geldt de eis dat er een halfjaar verlopen is tussen het einde van een overplaatsing die de maximumduur heeft bereikt en een nieuwe aanvraag voor overplaatsing binnen een onderneming in Nederland.

Derde lid (langetermijnmobiliteit binnen de EU)

Deze bepaling is reeds toegelicht in het algemeen deel onder het kopje «intra EU-mobiliteit» en implementeert artikel 22 van de richtlijn. Dit artikel gaat over langetermijnmobiliteit. Daaronder wordt in de richtlijn verstaan ieder verblijf in andere lidstaten dan de lidstaat die de vergunning voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon heeft afgegeven, voor een periode van meer dan 90 dagen binnen 180 dagen per lidstaat. De voorwaarde dat sprake is van dezelfde onderneming of dezelfde groep van ondernemingen (art. 3.30d, eerste lid, onder b, jo. derde lid, Vb) moet bij mobiliteit zo worden geïnterpreteerd dat het verwijst naar de gastentiteit in de tweede lidstaat en zijn relatie met de onderneming in het niet-EU land, onafhankelijk van de vergunningaanvraag in de eerste lidstaat.7

Uit het derde lid blijkt dat sprake moet zijn van een «houder» van een verblijfsvergunning voor overplaatsing binnen een onderneming, afgegeven door een andere lidstaat. Als die andere lidstaat de vergunning intrekt, is er geen sprake meer van een «houder» van een dergelijke vergunning, en wordt dus niet meer voldaan aan de beperking. Dit betekent dat de vergunning kan worden ingetrokken, zo vloeit voort uit artikel 3.30d, derde lid, in samenhang met artikel 18, eerste lid, onder f, en artikel 19 Vw.

Dat artikel 3.30d, eerste lid, onderdeel k, van overeenkomstige toepassing is verklaard betekent dat bij een aanvraag om langetermijnmobiliteit als voorwaarde geldt dat de vreemdeling op het tijdstip van de aanvraag zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft. Het hebben van kortetermijnmobiliteit in Nederland leidt niet tot hoofdverblijf. Wanneer de vreemdeling kortetermijnmobiliteit heeft in Nederland en de noodzaak van langetermijnmobiliteit zich aandient nadat de kortetermijnmobiliteit van de vreemdeling is ingegaan, kan de langetermijnmobiliteit vanuit Nederland worden aangevraagd (conform artikel 22, tweede lid, onder e, van de richtlijn). Wanneer de vreemdeling echter bij de aanvraag om langetermijnmobiliteit niet verblijft in Nederland in het kader van kortetermijnmobiliteit, dient de aanvraag te worden gedaan op het grondgebied van een lidstaat, niet zijnde de lidstaat waarin langetermijnmobiliteit wordt gewenst. Dit volgt uit de artikelen 11, tweede lid, en 22, tweede lid, onder c, van de richtlijn.

De voorlaatste zin van artikel 3.30d, derde lid, betekent dat de aanvraag moet worden afgewezen indien Nederland door de langetermijnmobiliteit de lidstaat van het langste verblijf wordt. Voor die situatie zijn de mobiliteitsbepalingen niet bedoeld, en dient een aanvraag om eerste toelating te worden gedaan op grond van art. 3.30d, eerste lid. Deze voorlaatste zin van artikel 3.30d, derde lid, implementeert artikel 22, vijfde lid, van de richtlijn, en is het spiegelbeeld van artikel 3.30d, eerste lid, onder j, Vb.

De slotzin van artikel 3.30d, derde lid, implementeert artikel 22, tweede lid, onderdeel e, van de richtlijn: een aanvraag voor langetermijnmobiliteit mag niet tegelijk met een kennisgeving voor kortetermijnmobiliteit worden ingediend.

Vierde lid (adviesprocedure UWV-IND)

Deze bepaling is nodig omdat artikelen 11, vijfde lid, en 13, vijfde lid, van de richtlijn verplichten tot één procedure die leidt tot een gecombineerde titel die zowel het verblijfs- als arbeidsrecht omvat. Ook in geval van een afwijzing van de aanvraag geldt de adviesinwinverplichting. Het deel van het advies dat ziet op eerder verblijf in Nederland van de vreemdeling in de periode van zes maanden direct voorafgaande aan de aanvraag voor een eerdere overplaatsing binnen een onderneming (artikel 3.30d, tweede lid, onder c, Vb), blijft beperkt tot de periodes waarvan het UWV kennis heeft door kennisgevingen voor kortetermijnmobiliteit. De IND is niet op de hoogte van deze verblijven en heeft deze informatie wel nodig om correct te kunnen toetsen. Het UWV hoeft echter geen advies te geven over eerder verblijf in het kader van langetermijnmobiliteit en eerdere vergunningen voor een overplaatsing binnen een onderneming, omdat deze verblijven wel bekend zijn bij de IND doordat hiervoor aanvragen bij de IND moeten worden ingediend.

De keuze voor het UWV sluit aan bij de bestaande uitvoerings- en adviestaken die het UWV heeft op grond van de Wet arbeid vreemdelingen.

Artikel 3.58 Vb (geldigheidsduur)

Deze wijziging implementeert de artikelen 7, eerste lid, onder d, 8, derde lid, onder d, 12, eerste lid, 13, tweede lid, en 15, vijfde lid, van de richtlijn. Overplaatsingen binnen een onderneming zijn een vorm van tijdelijke migratie en dus mag de maximumduur van een overplaatsing naar de EU, inclusief verplaatsingen tussen de lidstaten, niet langer zijn dan drie jaar voor leidinggevenden en specialisten en één jaar voor trainee-werknemers; na afloop van die termijn moeten deze personen naar een derde land (terug)gaan, tenzij zij op een andere basis een verblijfsvergunning krijgen overeenkomstig het Unie- of nationaal recht. Voor het bepalen van de maximumduur van een overplaatsing worden de termijnen van achtereenvolgens afgegeven vergunningen voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon samengevoegd. Een volgende overplaatsing naar de Unie is mogelijk nadat de onderdaan het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten (vergelijk overweging 17, slotzin, van de richtlijn) en de wachttijd in acht is genomen.

Artikel 3.71 Vb

Deze nieuwe vrijstelling van het vereiste van een machtiging tot voorlopig verblijf in geval van langetermijnmobiliteit, geeft invulling aan artikel 22, tweede lid, onder c en d, van de richtlijn, en voor wat betreft gezinsleden, artikel 4, tweede lid, en overweging 40, eerste volzin.

Artikel 3.71a Vb (ontheffing van basisexamen inburgering in het buitenland)

Deze wijziging implementeert een andere richtlijn, namelijk een onderdeel van de gezinsherenigingsrichtlijn. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 9 juli 2015 in zaak C-153/14 (Minister van Buitenlandse Zaken / K en A) blijkt dat Nederlandse wetgeving moet toelaten dat in alle situaties waarin handhaving van de verplichting het inburgeringsexamen met goed gevolg af te leggen gezinshereniging onmogelijk of uiterst moeilijk maakt, een vreemdeling van deze verplichting wordt ontheven. Uit dit arrest blijkt dat bijzondere individuele omstandigheden, zoals leeftijd, opleidingsniveau, financiële situatie of gezondheidstoestand, in aanmerking moeten worden genomen. De betrokken gezinsleden moeten worden ontheven van de verplichting om het inburgeringsexamen met goed gevolg af te leggen, wanneer blijkt dat zij, vanwege onder meer die omstandigheden, niet in staat zijn dat examen af te leggen of daarvoor te slagen. Anders zou die verplichting, in dergelijke omstandigheden, een moeilijk te overkomen hindernis vormen om het recht op gezinshereniging doeltreffend te maken. Het Hof constateert in het arrest dat de geldende regeling niet toelaat dat in alle situaties waarin dit mogelijk moet zijn tot ontheffing kan worden overgegaan. In het nieuwe onderdeel c van het tweede lid, van artikel 3.71a wordt de ontheffingsclausule flexibeler geformuleerd. Daarbij is aangesloten bij de formulering in rechtsoverweging 63 van het arrest. Voor de nadere uitwerking wordt verwezen naar het Voorschrift Vreemdelingen 2000 en de Vreemdelingencirculaire 2000.

Artikel 3.103a, vijfde lid, Vb

Deze wijziging implementeert artikel 22, zesde lid, van de richtlijn. Geregeld is dat Nederland als tweede lidstaat de eerste lidstaat ervan in kennis stelt dat een vergunning voor langetermijnmobiliteit wordt afgegeven.

Artikel 3.103aa, vierde lid, Vb

Deze wijziging implementeert artikel 23, tweede lid, van de richtlijn.

Artikel 2.1, eerste lid onder r, Besluit inburgering

Deze bepaling implementeert artikel 19, tweede en derde lid, van de richtlijn. In artikel 2.1 Besluit inburgering is geregeld in welke gevallen een vreemdeling voor een tijdelijk doel in Nederland verblijft. Omdat het verblijf van binnen een onderneming overgeplaatste personen tijdelijk is, is deze groep aan dit artikel toegevoegd. Dit heeft tot gevolg dat binnen een onderneming overgeplaatste personen, ingevolge artikel 3, eerste lid, onder a, van de Wet inburgering, niet inburgeringsplichtig zijn. Hun familieleden zijn eveneens van deze verplichting uitgezonderd ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder m, van het Besluit inburgering. Bovendien wordt ingevolge artikel 3.15, derde lid, onder a, Vb een verblijfsvergunning voor gezinsleden van vreemdelingen die in Nederland verblijven voor een tijdelijk doel als bedoeld in artikel 2.1 van het Besluit inburgering niet geweigerd indien de vreemdeling niet ten minste een jaar rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Deze uitzondering op de hoofdregel uit artikel 3.15, derde lid is hiermee eveneens van toepassing op binnen een onderneming overgeplaatste personen. Er geldt dus geen wachttermijn voor gezinsmigratie.

Artikel 1n Buwav

Deze bepaling implementeert artikelen 11, vijfde lid, 13, vijfde lid, 17, onder c, 20, 21, achtste lid, en 22, tweede lid, onder d, van de richtlijn. Dit betekent dat er één aanvraagprocedure voor het recht op verblijf en arbeid is, dus zonder een bijkomende arbeidsvergunning. Daartoe is geregeld dat de vreemdeling als binnen een onderneming overgeplaatste persoon kan werken indien hij over de juiste verblijfsvergunning beschikt (zie artikel 1n, onderdeel a). Dit is ook zo geregeld bij de Europese blauwe kaart. Artikel 1n, onderdeel a, is zo ruim omschreven dat ook binnen een onderneming overgeplaatste personen die gebruikmaken van hun langetermijnmobiliteit eronder vallen, zodra zij de Nederlandse verblijfsvergunning voor langetermijnmobiliteit hebben ontvangen. Indien de aanvraagprocedure om langetermijnmobiliteit nog loopt, volgt het recht om te werken uit artikel 1n, onderdeel c.

Het recht om te werken tijdens kortetermijnmobiliteit is geregeld in artikel 1n, onderdeel b, en is gekoppeld aan het rechtmatig in Nederland verblijven tijdens de vrije termijn (zie paragraaf 6.1 van deze toelichting).

Vereist wordt bij korte en langetermijnmobiliteit dat op de verblijfsvergunning die de andere lidstaat heeft afgegeven de vermelding «ICT» staat (zoals vereist door artikel 13, vierde lid, van de richtlijn). ICT staat voor «intra corporate transferee»: een binnen een onderneming overgeplaatste persoon. Er mag dus niet «mobile ICT» staan, want dat betekent dat de vergunning uit die andere lidstaat een verblijfsvergunning voor langetermijnmobiliteit is (ingevolge artikel 22, vierde lid, van de richtlijn). Immers, alleen de eerste vergunning geeft recht op mobiliteit. Een vergunning voor langetermijnmobiliteit geeft geen recht op kortetermijnmobiliteit onder de richtlijn.

Artikel 2 Buwav

Met deze wijziging is artikel 19, zesde lid, van de richtlijn geïmplementeerd. Hiermee is net als voor gezinsleden van Europese blauwe kaart-houders een arbeidsmarktvrijstelling geregeld voor gezinsleden van binnen een onderneming overgeplaatste personen. De vrijstelling ziet ook op gezinsleden die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd hebben voor verblijf bij een hoofdpersoon die in Nederland verblijft voor langetermijnmobiliteit.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tekent deze nota van toelichting mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff

Transponeringstabel

Richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming

Artikel van de richtlijn

Bestaande implementatiewetgeving

Nieuwe implementatiewetgeving

Beleidsruimte?

Artikel 1: onderwerp

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

N.v.t.

Artikel 2, eerste lid: toepassingsgebied

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

N.v.t.

Artikel 2, tweede lid: uitzonderingen op toepassingsgebied

Geen implementatie nodig, hiervoor zijn andere verblijfsgronden van toepassing

N.v.t.

Artikel 2, derde lid

Nieuw artikel 3.30a, derde en vierde lid, Vb

Nationale ICT-regeling in §24 van bijlage I Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen aanpassen

N.v.t.

Artikel 3: definities

Nieuw art. 3.30d, eerste lid, aanhef, Vb ter verwerking van de definitie van «overplaatsing binnen een onderneming».

Nieuw artikel 3.30d, eerste lid, onder a, Vb ten behoeve van definities van leidinggevende, specialist en trainee.

Nieuw artikel 3.30d, eerste lid, onder b, Vb bevat verwijzingen naar definities van «gastentiteit» en «groep van ondernemingen»

N.v.t.

Artikel 4: gunstiger bepalingen

Geen implementatie nodig

Ja, geen aanleiding voor invulling van de bepaling

Artikel 5, eerste lid: toelatingscriteria:

 

Nieuw art. 3.30d, vierde lid, Vb om te regelen dat advies wordt gevraagd aan het UWV tenzij de referent erkend is, dan kan een eigen verklaring volstaan (tenzij er twijfel opkomt)

N.v.t.

a. behoren tot zelfde onderneming / groep van ondernemingen

 

Nieuw artikel 3.30d, eerste lid, onder b, Vb

 

b. bewijs van anciënniteit

 

Nieuw artikel 3.30d, eerste lid, onder c, Vb

Ja: gekozen is voor 3 maanden anciënniteit voor alle groepen. Dit sluit het meest aan bij de huidige regelgeving die helemaal geen anciënniteit als voorwaarde stelt.

c. arbeidsovereenkomst

 

Nieuw artikel 3.30d, eerste lid, onder d, Vb

 

d. kwalificatievereiste

 

Nieuw artikel 3.30d, eerste lid, onder e, Vb

 

e. documenten gereglementeerde beroepen

 

Nieuw artikel 3.30d, eerste lid, onder f, Vb

 

f. geldig reisdocument

artikel 16, eerste lid, onder b, Vw

 

g. ziektekostenverzekering

artikel 3.7, eerste lid, onder c, Vb

 

Artikel 5, tweede lid: documenten in officiële taal

Artikel 4:5, tweede lid, Awb

 

Artikel 5, derde lid: adres doorgeven

Artikel 4:2 Awb en artikel 2.38 Wet basisregistratie personen

 

Artikel 5, vierde lid, onder a. Toets of marktconforme arbeidsvoorwaarden zijn toegepast

 

Nieuw artikel 3.30d, eerste lid, onder g, Vb

N.v.t.

b. Toets of bezoldiging marktconform is

 

Nieuw artikel 3.30d, eerste lid, onder g, Vb

N.v.t.

Artikel 5, vijfde lid: middeleneis

 

Nieuw artikel 3.30d, eerste lid, onder l, Vb in samenhang gelezen met bestaande artikel 16, eerste lid, onder c, Vw

Ja, de bepaling wordt ingevuld

Artikel 5, zesde lid: trainee-overeenkomst

 

Nieuw artikel 3.30d, eerste lid, onder h, Vb

Ja, het is wenselijk deze facultatieve bepaling om te zetten.

Artikel 5, zevende lid: mededeling wijziging tijdens procedure

artikel 4:2, tweede lid, Awb

N.v.t.

Artikel 5, achtste lid: openbare orde-criterium

 

Nieuw art. 3.30d, eerste lid, onder l, Vb in samenhang gelezen met bestaande art. 16, eerste lid, onder d en e, Vw en art. 3.77 / 3.78 Vb

N.v.t.

Artikel 6: quotumbevoegdheid

Geen implementatie nodig

Beleidskeuze, invulling niet gewenst

Artikel 7, eerste lid: verplichte afwijzingsgronden

   

N.v.t.

a. niet voldoen aan art. 5

Zie artikel 5

Zie artikel 5

 

b. fraude

 

In deze gevallen wordt niet voldaan aan de voorwaarden uit artikel 3.30d voor de verlening en kan de vergunning niet worden verleend.

 

c. gastentiteit opgericht voor vergemakkelijken toelating

 

Nieuw artikel 3.30d, eerste lid, onder i, Vb.

 

d. maximumduur verstreken

 

Gewijzigd artikel 3.58 Vb

 

artikel 7, tweede lid: afwijzing aanvraag bij eerdere werkgeverssanctie voor zwartwerk en/of illegale arbeid

Nieuw artikel 3.30d, tweede lid, onder a, Vb

N.v.t.

Artikel 7, derde lid: facultatieve afwijzingsgronden

   

N.v.t.

a. arbeids- en fiscale wetgeving niet nagekomen

 

Nieuw artikel 3.30d, tweede lid, onder a, Vb

 

b. geen economische activiteit

 

Nieuw artikel 3.30d, tweede lid, onder b, Vb

 

c. doel aanwezigheid is beïnvloeding arbeidsgeschil

Artikel 16, eerste lid, onder g, Vw

   

Artikel 7, vierde lid: facultatieve afwijzingsgrond te kort tijdsverloop

 

Nieuw artikel 3.30d, tweede lid, onder c, Vb

Ja, bepaling wordt benut om tijdelijkheid te waarborgen

Artikel 7, vijfde lid: specifieke omstandigheden, evenredigheid

artikel 3:2 en 3:4 Awb

N.v.t.

Artikel 8, eerste lid: intrekking of niet-verlenging

artikel 18/19 Vw

Geen wijziging van wetgeving nodig, want bij niet voldoen aan de voorwaarden wordt niet voldaan aan de beperking, en dat is een grond voor intrekking of niet-verlenging

N.v.t.

Artikel 8, tweede lid: intrekking bij werkgeverssanctie voor zwartwerk en/of illegale arbeid

artikel 19 Vw jo. 18, eerste lid, onder f, Vw

N.v.t.

artikel 8, derde lid: afwijzingsgronden verlenging

artikel 18 Vw

Wijziging van artikel 3.58 Vb ivm artikel 8, derde lid, onder d

N.v.t.

artikel 8, vierde lid: afwijzing verlenging bij werkgeverssanctie voor zwartwerk en/of illegale arbeid

art. 18, eerste lid, onder f, Vw (niet voldaan aan de beperking, want dit was al een voorwaarde bij verlening)

N.v.t.

artikel 8, vijfde lid: afwijzingsgronden verlenging en intrekkingsgronden

artikel 18 en 19 Vw: het niet voldoen aan de beperking is een grond voor intrekking of niet-verlenging.

N.v.t.

artikel 8, zesde lid: specifieke omstandigheden, evenredigheid

artikel 3:2 en 3:4 Awb

N.v.t.

artikel 9, eerste en tweede lid: sancties gastentiteit

Artikel 55a Vw

Ja, artikel 55a Vw benut de bepaling

artikel 9, derde lid: anti-misbruik

Artikel 55a Vw

Ja, artikel 55a Vw benut de bepaling

artikel 10: toegang tot informatie

Geen wetgeving nodig, betreft feitelijk handelen. Informatieverstrekking zal gaan geschieden via gebruikelijke kanalen, zoals IND, UWV en SZW.

N.v.t.

artikel 11, eerste lid: aanvrager

Art. 23, eerste lid, Vw

Nieuw art. 1.9, derde lid, Vb waarin de referent wordt omschreven

Ja; vergunningaanvraag kan door vreemdeling of gastentiteit

artikel 11, tweede lid: aanvraag vanuit derde land

art. 16, eerste lid, onder a en 17 Vw; art. 3.71 Vb

Nieuw artikel 3.30d, eerste lid, onder k, Vb

N.v.t.

artikel 11, derde lid: aanvraag bij land van langste verblijf

Nieuw artikel 3.30d, eerste lid, onder j, Vb

N.v.t.

artikel 11, vierde lid: bevoegde instanties

artikel 14 Vw

N.v.t.

artikel 11, vijfde lid: één aanvraagloket

 

Nieuw artikel 1n Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen en art. 3.30d, vierde lid, Vb

N.v.t.

artikel 11, zesde tot en met negende lid: vereenvoudigde procedures mogelijk bij erkende «referenten», met sancties bij niet melden wijzigingen

Facultatieve bepalingen.

Lid 6: vereenvoudigde procedure zit in art. 24a, eerste lid, onder b, Vw: mogelijkheid van eigen verklaringen i.p.v. gegevens en bescheiden.

Lid 7: versnelde beslisprocedure in geval van erkende referent is geregeld in B1/3.4.1.4 Vreemdelingencirculaire 2000

Lid 8: mededeling doen van wijzigingen die gevolgen hebben voor de erkenningsvoorwaarden is geregeld in art. 4.44a Vb

Lid 9: passende sancties zijn geregeld in artikel 2g en 55a Vw

beleidskeuze: implementatie wenselijk.

artikel 12, eerste lid: vergunningduur

 

Wijziging art. 3.58 Vb

N.v.t.

artikel 12, tweede lid: wachttijd tussen meerdere overplaatsingen

 

Wijziging art. 3.30d, tweede lid, onder c, Vb

beleidskeuze; zie bij artikel 7, vierde lid, van de richtlijn hierboven

artikel 13, eerste lid: aanspraak op vergunning

Het nieuwe art. 3.30d Vb is imperatief geredigeerd. Artikel 3.4 Vb is aangevuld met verblijf voor overplaatsing binnen een onderneming

N.v.t.

artikel 13, tweede lid: geldigheidsduur

Wijziging art. 3.58 Vb

N.v.t.

artikel 13, derde en vierde lid: model verblijfsvergunning

Verordening 1030/2002 voldoet. Verder feitelijk handelen nodig i.v.m. vermelding «ICT» op de verblijfsvergunning.

N.v.t.

artikel 13, vijfde lid: geen aanvullende vergunningen

Nieuw artikel 1n Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen

N.v.t.

artikel 13, zesde lid: aanvullend document

Geen implementatie nodig

beleidskeuze. Net als bij blauwe kaart-richtlijn geen aanvullend document vereist.

artikel 13, zevende lid

Artikel 2p, eerste lid, Vw

N.v.t.

artikel 14: informatieplicht

Art. 4.43 Vb en 4.44a Vb

N.v.t.

artikel 15, eerste lid: beslistermijn + schriftelijke kennisgeving

Voor wat betreft de bekendmaking: art. 3:41 Awb

Voor wat betreft de beslistermijn van 90 dagen: artikel 25, eerste lid, Vw

Wijziging artikelen 2u, tweede lid, en 25, vijfde lid, Vw (Kamerstukken II 2015/16, 34 128, nr. 7)

N.v.t.

artikel 15, tweede lid: niet-ontvankelijkverklaring

Art 4:5 en 4:15 Awb

N.v.t.

artikel 15, derde lid: motivering

art. 3:41, 3:46 en 3:47 Awb

N.v.t.

artikel 15, vierde lid: rechtsbescherming

1:3 Awb; hoofdstuk 6 en 7 Awb; hoofdstuk 7 Vw; 3:45 Awb;

N.v.t.

artikel 15, vijfde lid: verlenging mogelijk binnen maximumduur

wijziging art. 3.58 Vb

De tweede volzin wordt niet gebruikt gelet op de consistentie. Art. 3.80 Vb regelt al een termijn.

artikel 15, zesde lid: procedureel rechtmatig verblijf bij verlenging

art. 3.1 Vb jo. art. 8, onder g, Vw

N.v.t.

artikel 16: leges

art. 3.34 Voorschrift Vreemdelingen 2000

Ja, hoogte van de leges

artikel 17, onder a: recht op toegang en verblijf

Art. 8, onder a, Vreemdelingenwet 2000 in samenhang met artikel 6, eerste lid, onder b, Schengengrenscode

N.v.t.

artikel 17, onder b: recht op vrije toegang tot het grondgebied

Art. 8, onder a, Vreemdelingenwet 2000

N.v.t.

artikel 17, onder c: recht op het verrichten van specifieke toegestane loondienstwerkzaamheden

Nieuw artikel 1n Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen

N.v.t.

artikel 18, eerste lid: non-discriminatie arbeidsvoorwaarden ten opzichte van personen onder richtlijn 96/71/EG

artikel 5 Algemene wet gelijke behandeling, en sociale zekerheidswetgeving, artikel 9 Wet algemene bepalingen, Arbeidsomstandighedenwet, Arbeidstijdenwet: gelden ongeacht nationaliteit en verblijfsrechtelijke status.

N.v.t.

artikel 18, tweede lid, onder a: non-discriminatie vrijheid van vereniging, lidmaatschap vakbond/werkgeversorganisatie

artikel 8 Grondwet, Algemene wet gelijke behandeling

N.v.t.

artikel 18, tweede lid, onder b: non-discriminatie erkenning van diploma’s

Dit is mogelijk via het Informatiecentrum Diplomawaardering (IcDW). Verder artikel 7.28, eerste lid, Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, het Verdrag inzake de erkenning van kwalificaties betreffende hoger onderwijs in de Europese regio; Lissabon (Trb. 2002, 113 en 137)

N.v.t.

artikel 18, tweede lid, onder c: non-discriminatie sociale zekerheid

Op het terrein van de sociale zekerheid voldoet Nederland al sinds jaar en dag aan de internationale gelijke behandelingsverplichtingen waaraan hij zich heeft gebonden, zoals die bijvoorbeeld zijn opgenomen in artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (BUPO), artikel 14 EVRM en artikel 20 Handvest EU Grondrechten.

N.v.t.

artikel 18, tweede lid, onder d: non-discriminatie uitkeringen bij ouderdom, invaliditeit en overlijden

Artikel 85 Pensioenwet

N.v.t.

artikel 18, tweede lid, onder e: non-discriminatie toegang tot goederen en diensten

Algemene wet gelijke behandeling; art. 9 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen; art. 15a Toeslagenwet

N.v.t.

artikel 18, derde lid: beperking gezinstoelagen

Geen implementatie nodig

Deze bepaling wordt niet gebruikt omdat de nationale betreffende regelgeving een dergelijke voorwaarde niet kent en er bij de toekenning van het recht op gezinstoelagen geen onderscheid gemaakt wordt tussen nationale onderdanen en vreemdelingen.

artikel 18, vierde lid

Artikel 10, derde lid, Vw

N.v.t.

artikel 19, eerste lid: gezinshereniging met ICT-vergunninghouder

De bestaande artikelen 3.13 t/m 3.22a Vb volstaan.

N.v.t.

artikel 19, tweede lid: geen voorwaarde dat er uitzicht is op permanent verblijfsrecht en geen wachttermijn voor gezinsmigratie

 

Wijziging artikel 2.1 Besluit inburgering om het verblijfsdoel «overplaatsing binnen een onderneming» aan te merken als tijdelijk verblijfsdoel in artikel 2.1 Besluit inburgering. Er geldt dan – als gevolg van artikel 3.15, derde lid, Vb – geen wachttermijn voor gezinsmigratie.

N.v.t.

artikel 19, derde lid: vrijstellen van het basisexamen inburgering

 

Wijziging artikel 2.1 Besluit inburgering om het verblijfsdoel «overplaatsing binnen een onderneming» aan te merken als tijdelijk verblijfsdoel in artikel 2.1 Besluit inburgering. Er geldt dan – als gevolg van artikel 16, eerste lid, onder h, Vw jo. artikel 3, eerste lid, onder a, Wet inburgering, geen basisexamen inburgering.

N.v.t.

artikel 19, vierde lid: beslistermijn 90 dagen

Art. 2u, eerste lid, en 25, eerste lid Vw

Regelen in uitvoeringspraktijk dat de verblijfsvergunningaanvraag van het gezinslid tegelijk wordt behandeld met die van de binnen een onderneming overgeplaatste persoon, als de aanvragen tegelijk worden ingediend.

N.v.t.

artikel 19, vijfde lid: geldigheidsduur vergunning

art. 3.58 Vb

N.v.t.

artikel 19, zesde lid: toegang tot arbeidsmarkt of om te werken als zelfstandige

Toevoegen van een nieuw onderdeel aan artikel 2, onderdeel a, van het Buwav

 

artikel 20: mobiliteit

Nieuw artikel 1n Buwav

n.v.t.

art. 21 lid 1: korte termijn mobiliteit – 90 dagen recht op verblijven en werken

artikel 3.3, eerste lid, onder c, Vb

artikel 1n Buwav

 

art. 21 lid 2 tot en met 7: verplichting aan gastentiteit opleggen tot kennisgeving van kortetermijnmobiliteit en bijbehorende procedures

Artikel 2a Wet arbeid vreemdelingen

Regeling melding Wet arbeid vreemdelingen

Ja

art. 21 lid 8

 

Nieuw artikel 1n Buwav

 

art. 21 lid 9

Artikel 12, eerste lid, onder d, Vw

   

artikel 22: langetermijnmobiliteit

   

Ja

art. 22 lid 1

 

Nieuw artikel 3.30d, derde lid, Vb

Beleidskeuze: mogelijkheid gebruiken van het eerste lid onder b: dus dat de leden 2 t/m 7 van toepassing zijn (indienen nieuwe aanvraag voor lange termijn mobiliteit)

art. 22 lid 2

 

Nieuw artikel 3.30d, derde lid, Vb en wijziging artikel 3.71 Vb

Het tweede lid, onder d, wordt geïmplementeerd via het nieuwe artikel 1n Buwav

Het tweede lid, onder e, wordt geïmplementeerd door art. 3.30d, derde lid, slotzin, Vb

Art. 22, tweede lid, onder e, tweede volzin wordt niet gebruikt omwille van de eenvoud.

art. 22 lid 3

 

Nieuw artikel 3.30d, derde lid, Vb

 

art. 22 lid 4

 

Op de vergunning moet volgens deze bepaling worden vermeld «mobile ICT», (zie PbEU 2016, L154). Betreft feitelijk handelen, niet in wetgeving te regelen.

 

art. 22 lid 5

 

Nieuw artikel 3.30d, derde lid, voorlaatste zin, Vb

 

art. 22 lid 6

 

Nieuw artikel 3.103a, vijfde lid, Vb

 

art. 22 lid 7

 

Zie hierboven bij artikel 15, leden 2 tot en met 6, en artikel 16. Verder: nieuw artikel 3.30d, derde en vierde lid, Vb

 

art. 23: waarborgen en sancties

     

art. 23 lid 1

 

 

art. 23 lid 2

 

Nieuw artikel 3.103aa, vierde lid, Vb

 

art. 23 lid 3

Art. 4.44a, eerste lid, Vb jo. nieuw art. 1.9 lid 3 Vb.

   

art. 23 lid 4

Artikel 8, 27 en 62 Vw

 

Ja

art. 23 lid 5

 

Wijziging van artikel 2.1a, tweede lid, Vb.

 

art. 23 lid 6

Uitvoering Schengenacquis

   

art. 23 lid 7

Art. 2g, 55a en 108 Vw

 

Ja

art. 24: statistieken

betreft feitelijk handelen

n.v.t.

art. 25: verslagen

betreft actie door de Europese Commissie

n.v.t.

art. 26: contactpt.

betreft feitelijk handelen

n.v.t.

Vergelijking voorwaarden richtlijn 2014/66/EU voor verlening, verlenging, intrekking en korte/lange mobiliteit

 

Vereist bij toelating van ICT’er in 1e lidstaat?

Vereist bij verlenging?

Vereist voor niet-intrekking?

Vereist voor toelating in 2e lidstaat voor max. 90 dagen?

Vereist voor toelating in 2e lidstaat voor langer dan 90 dagen?

Zelfde onderneming / groep van ondernemingen

Ja, art. 5(1)(a)

Ja, 8(5)(a)

Ja, 8(5)(a)

Ja, 21(3)(a)

Ja, 22(2)(a)(i)

Bewijs van anciënniteit

Ja, 5(1)(b)

Ja, 8(5)(a)

Ja, 8(5)(a)

Nee

Nee

Arbeidsovereenkomst

Ja, 5(1)(c)

Ja, 8(5)(a)

Ja, 8(5)(a)

Ja, 21(3)(b)

Ja, 22(2)(a)(ii)

Kwalificatie-vereiste

Ja, 5(1)(d)

Ja, 8(5)(a)

Ja, 8(5)(a)

Nee

Nee

Documenten gereglementeerde beroepen

Ja, 5(1)(e)

Ja, 8(5)(a)

Ja, 8(5)(a)

Ja, 21(3)(c)

Ja, 22(2)(a)(iii)

Geldig reisdocument

Ja, 5(1)(f)

Ja, 8(5)(a)

Ja, 8(5)(a)

Ja, 21(3)(d)

Ja, 22(2)(a)(iv)

Ziektekostenverzekering

Ja, 5(1)(g)

Ja, 8(5)(a)

Ja, 8(5)(a)

Nee

Ja, 22(2)(a)(v)

Documenten in het Nederlands

Ja, 5(2)

Ja, 8(5)(a)

Ja, 8(5)(a)

Ja, 21(3)slot

Ja, 22(2)(a)slot

Doorgifte adres vreemdeling

Ja, 5(3)

Ja, 8(5)(a)

Ja, 8(5)(a)

Nee

Ja, 22(2)(a)slot

Marktconforme arbeidsvoorwaarden toegepast

Ja, 5(4)(a)

Ja, 8(5)(a)

Ja, 8(5)(a)

Nee

Ja, 22(3)(a)

Bezoldiging moet marktconform

Ja, 5(4)(b)

Ja, 8(5)(a)

Ja, 8(5)(a)

Ja, 21(6)(a)

Ja, 22(3)(a)

Voldoende bestaansmiddelen

Ja, 5(5)

Ja, 8(5)(a)

Ja, 8(5)(a)

Nee

Ja, 22(3)(a)

Trainee overeenkomst

Ja, 5(6)

Ja, 8(5)(a)

Ja, 8(5)(a)

Nee

Nee

Openbare orde/veiligheid

Ja, 5(8)

Ja, 8(5)(a)

Ja, 8(5)(a)

Ja, 21(9)

Ja, 22(3)(a)

Geen fraude

Ja, 7(1)(b)

Ja, 8(3)(a)

Ja, 8(1)(a)

Ja, 21(6)(b)

Ja, 22(3)(b)

Doel gastentiteit is niet m.n. verblijfsfacilitatie

Ja, 7(1)(c)

Ja, 8(3)(c)

Ja, 8(1)(c)

Nee

Ja, 22(7) jo. 8(1)(c)

Maximumduur verblijf niet verstreken

Ja, 7(1)(d)

Ja, 8(3)(d)

Nee

Ja, 21(6)(c)

Ja, 22(3)(b) en (c)

Geen werkgeverssanctie

Ja, 7(2)

Ja, 8(4)

Ja, 8(2)

Nee

Ja, 22(3)(b)

Voldoen aan sociale wetgeving

Ja, 7(3)(a)

Ja, 8(5)(b)

Ja, 8(5)(b)

Nee

Ja, 22(3)(b)

Economische activiteit aanwezig

Ja, 7(3)(b)

Ja, 8(5)(c)

Ja, 8(5)(c)

Nee

Ja, 22(3)(b)

Aanwezigheid raakt niet aan arbeidsgeschil

Ja, 7(3)(c)

Nee

Nee

Nee

Ja, 22(3)(b)

6 maanden wachttijd volgen

Ja, 7(4)

Nee

Nee

Nee

Ja, 22(3)(b)

niet verblijven om andere reden dan als ICT

Ja, via 2(1)

Ja, 8(3)(b)

Ja, 8(1)(b)

Ja, 23(4)(d)

Ja, 23(4)(d)

de mobiliteitsregels nakomen

Ja, via 2(1)

Ja, 8(5)(d)

Ja, 8(5)(d)

Ja, 23(4)(e)

Ja, 23(4)(e)


X Noot
1

Richtlijn 2014/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op tewerkstelling als seizoenarbeider (PbEU 2014, L 94).

X Noot
2

Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PbEU 2003, L 251).

X Noot
3

Dit is een uitdrukkelijke keuze geweest van de EU-wetgever, zie raadsdocument 5336/14, blz. 47–48.

X Noot
4

Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming, COM(2010)378, 13 juli 2010, blz. 11, tweede alinea.

X Noot
5

Arrest van het Europese Hof van Justitie van 24 oktober 1996, zaak C-72/95, Kraaijeveld, Jurispr. 1996, blz. I-5408, r.o. 28.

X Noot
6

Migrapol Contact Committee, Mig-Dir – 65.

X Noot
7

Bevestigd door de de Commissie in Migrapol Contact Committee.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbij behorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven