Besluit van 12 november 2015, houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012 betreffende de implementatie van de herziene richtlijn energieprestatie gebouwen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst van 14 oktober 2015, nr.2015-0000604769, CZW;

Gelet op de artikelen 2 en 120 van de Woningwet en 2.2, 2.7, 2.9, 4.1, 6, 7.3 en 9.1 van richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (herschikking) (PbEU L153/13);

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 21 oktober 2015, nr. W04.15.0368/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst van 9 november 2015, nr. 2015-0000659652, CZW;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Bouwbesluit 2012 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na de definitie van «bezwijken» wordt een definitie ingevoegd, luidende:

bijna energieneutraal gebouw:

gebouw met een zeer hoge energieprestatie, waarbij de dicht bij nul liggende of zeer lage hoeveelheid energie die is vereist in zeer aanzienlijke mate wordt geleverd uit hernieuwbare bronnen die deels ter plaatse of dichtbij wordt geproduceerd;

2. Na de definitie van «bouwconstructie» wordt een definitie ingevoegd, luidende:

bouwschil:

de geïntegreerde onderdelen die de binnenruimte van een gebouw scheiden van de buitenwereld;

3. Na de definitie van «NVN» wordt een definitie ingevoegd, luidende:

onderdeel van een gebouw:

technisch bouwsysteem of een onderdeel van de bouwschil;.

B

Tabel 5.1 komt te luiden:

Tabel 5.1

gebruiksfunctie

leden van toepassing

grenswaarde

     

energieprestatiecoëfficiënt

thermische isolatie

luchtvolumestroom

onverwarmde gebruiksfunctie

verbouw

tijdelijk bouwwerk

energieprestatiecoëfficiënt

thermische isolatie

   

artikel

5.2

5.3

5.4

5.5

5.6

5.7

5.2

5.3

   

lid

1

2

3

4

5

6

7

1

2

3

4

5

6

7

8

1

2

*

1

2

3

4

5

*

1, 2 en 3

1 en 5

2

3 en 4

       

           

             

       

[-]

[m2.K/W]

1

Woonfunctie

           

             

       

 

 

 

a

woonwagen

1

3

4

5

6

7

1

2

3

4

5

6

7

8

1

2

1

2

3

4

5

*

1,3

2,5

2,5

2,5

 

b

andere woonfunctie

1

2

3

4

5

6

7

1

2

3

4

5

6

7

8

1

2

1

2

3

4

5

*

0,4

4,5

6,0

3,5

2

Bijeenkomstfunctie

1

2

3

4

5

6

7

1

2

3

4

5

6

7

8

1

2

*

1

2

4

5

*

1,1

4,5

6,0

3,5

3

Celfunctie

           

             

 

       

 

 

a

in een cellengebouw

1

2

3

4

5

6

7

1

2

3

4

5

6

7

8

1

2

1

2

4

5

*

1

4,5

6,0

3,5

 

b

andere celfunctie

1

2

3

4

5

6

7

1

2

3

4

5

6

7

8

1

2

1

2

4

5

*

1

4,5

6,0

3,5

4

Gezondheidszorgfunctie

           

             

 

       

 

 

a

met bedgebied

1

2

3

4

5

6

7

1

2

3

4

5

6

7

8

1

2

1

2

4

5

*

1,8

4,5

6,0

3,5

 

b

andere gezondheidszorgfunctie

1

2

3

4

5

6

7

1

2

3

4

5

6

7

8

1

2

1

2

4

5

*

0,8

4,5

6,0

3,5

5

Industriefunctie

1

2

3

4

5

6

7

8

1

2

*

1

2

4

5

*

4,5

6,0

3,5

6

Kantoorfunctie

1

2

3

4

5

6

7

1

2

3

4

5

6

7

8

1

2

1

2

4

5

*

0,8

4,5

6,0

3,5

7

Logiesfunctie

           

             

 

       

 

 

a

in een logiesgebouw

1

2

3

4

5

6

7

1

2

3

4

5

6

7

8

1

2

1

2

4

5

*

1

4,5

6,0

3,5

 

b

andere logiesfunctie

1

2

3

4

5

6

7

1

2

3

4

5

6

7

8

1

2

*

1

2

4

5

*

1,4

4,5

6,0

3,5

8

Onderwijsfunctie

1

2

3

4

5

6

7

1

2

3

4

5

6

7

8

1

2

1

2

4

5

*

0,7

4,5

6,0

3,5

9

Sportfunctie

1

2

3

4

5

6

7

1

2

3

4

5

6

7

8

1

2

*

1

2

4

5

*

0,9

4,5

6,0

3,5

10

Winkelfunctie

1

2

3

4

5

6

7

1

2

3

4

5

6

7

8

1

2

*

1

2

4

5

*

1,7

4,5

6,0

3,5

11

Overige gebruiksfunctie

 

12

Bouwwerk geen gebouw zijnde

 

C

Artikel 5.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:

De in de tabel aangegeven waarde voor een gebruiksfunctie wordt tenminste om de vijf jaar getoetst, en zo mogelijk aangepast aan de technische ontwikkelingen.

2. Na het derde lid worden vier leden toegevoegd, luidende:

  • 4. Indien bij een gebruiksfunctie gebruik kan worden gemaakt van een energie-infrastructuur op gebiedsniveau als bedoeld in NVN 7125, dan zal bij de bepaling van de energieprestatiecoëfficiënt de technische, functionele en economische haalbaarheid in overweging worden genomen. De resultaten van deze overwegingen worden gedocumenteerd en beschikbaar gehouden voor controle.

  • 5. Nieuwe gebouwen waarvan de overheid eigenaar is en waarin overheidinstanties zijn gevestigd zijn bijna energieneutraal.

  • 6. Nieuwe gebouwen, anders dan de in het vijfde lid bedoelde gebouwen, zijn bijna energieneutraal.

  • 7. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven over het in het vierde tot en met zesde lid bepaalde.

D

Artikel 5.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde tot en met vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. In afwijking van het eerste lid geldt bij het vernieuwen of vervangen van isolatielagen een warmteweerstand van ten minste 2,5m2.K/W voor een vloer, 1,3 m2.K/W voor een gevel en 2,0m2.K/W voor een dak, bepaald volgens NEN 1068 en bij het vernieuwen of vervangen van ramen, deuren en kozijnen een warmtedoorgangscoëfficiënt van ten hoogste 2,2W/m2.K, bepaald volgens NEN 1068. Indien het rechtens verkregen niveau een betere energieprestatie heeft, dan geldt het rechtens verkregen niveau.

2. In het vijfde lid (nieuw) wordt «derde lid» vervangen door: vierde lid.

ARTIKEL II

  • 1. Dit besluit, met uitzondering van artikel I onderdeel C, artikel 5.2, vijfde en zesde lid, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

  • 2. Artikel I, onderdeel C, artikel 5.2, vijfde lid, treedt in werking met ingang van 1 januari 2019.

  • 3. Artikel I, onderdeel C, artikel 5.2, zesde lid, treedt in werking met ingang van 31 december 2020.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 12 november 2015

Willem-Alexander

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok

Uitgegeven de drieëntwintigste november 2015

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

NOTA VAN TOELICHTING

I Algemeen

1. Inleiding

Aanleiding voor deze wijziging van het Bouwbesluit 2012 is de implementatie van richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (herschikking). Deze herziene richtlijn energieprestatie gebouwen (hierna ook herziene EPBD) bevat een nadere uitwerking en aanscherping van de eerdere richtlijn van 16 december 2002 en heeft als oogmerk de energie-efficiëntie in de gebouwde omgeving verder te stimuleren. De in de herziene EPBD geformuleerde Europese doelstellingen zijn mede richtinggevend voor het Plan van aanpak Energiebesparing Gebouwde omgeving dat 25 februari 2011 aan de Tweede Kamer is gezonden (Kamerstukken II 2010/11, 30 196, nr. 131), voor het zogenoemde Lente-akkoord Energiezuinige Nieuwbouw dat op 28 juni 2012 is afgesloten tussen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Bouwend Nederland, Neprom, NVB en Aedes en voor het Energieakkoord voor duurzame groei dat de overheid met ruim 40 betrokken organisaties op 6 september 2013 heeft afgesloten. Ter implementatie van deze herziene richtlijn zijn eerder de Woningwet, het Besluit energieprestatie gebouwen, het Bouwbesluit 2012, alsmede de Regeling energieprestatie gebouwen en de Regeling Bouwbesluit 2012 gewijzigd. Met de onderhavige wijziging van het Bouwbesluit 2012 wordt een aantal eerder nog ontbrekende of nog niet volledig omgezette voorschriften uit de herziene EPBD omgezet. Naast een aantal ontbrekende begripsbepalingen is een voorschrift opgenomen met betrekking tot het bouwen met het gebruikmaken van een zogenoemde gebiedsmaatregel. Verder zijn voorschriften opgenomen waarmee artikel 9.1 van de richtlijn inzake het bijna energieneutraal zijn van nieuwe gebouwen met ingang van 1 januari 2019 (voor overheidsgebouwen) respectievelijk 31 december 2020 (voor overige gebouwen) is omgezet en is het voorschrift op grond waarvan de energieprestatiecoefficiënt (EPC) geldt (artikel 5.2, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012) aangevuld met een verdere verduidelijking wat betreft de toetsing van die waarde. Tot slot is een voorschrift opgenomen met betrekking tot het stellen van minimumeisen wanneer een tot de gebouwschil behorend onderdeel wordt vervangen. Met deze wijzigingen wordt een verdere bijdrage geleverd aan de doelstellingen van de herziene EPBD.

Het voornemen is dit wijzigingsbesluit zo spoedig mogelijk, naar verwachting najaar 2015, in werking te laten treden.

In onderdeel 5 van dit algemeen deel van de toelichting is een transponeringstabel opgenomen met een overzicht van de voor de implementatie van de herziene EPBD benodigde wijzigingen in de regelgeving.

2. Notificatie

Het ontwerpbesluit is op 14 juli 2015 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (notificatienummer 2015/0381/NL) ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217). De meeste bepalingen van dit besluit bevatten mogelijk technische voorschriften in de zin van deze richtlijn (notificatierichtlijn). Deze bepalingen zijn verenigbaar met het vrije verkeer van goederen; zij zijn evenredig en waar nodig voorzien van een gelijkwaardigheidsbepaling met het oog op de wederzijdse erkenning (zie artikel 1.3 van het Bouwbesluit 2012).

Van de Commissie zijn geen opmerkingen ontvangen.

Melding aan het Secretariaat van de Wereldhandelsorganisatie ingevolge artikel 2, negende lid, van de op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235) heeft niet plaatsgevonden nu in casu geen sprake is van significante gevolgen voor de handel.

3. Lasten

Regeldruk

De regeldruk effecten zijn in kaart gebracht in het onderzoek naar de Regeldruk aanpassing Bouwbesluit 2012 en Besluit energieprestatie gebouwen (Sira, 6 juli 2015). Er zijn geen regeldrukeffecten voor het omzetten van de eerder ontbrekende begripsbepalingen uit de herziene EPBD en de verplichting dat uiterlijk 31 december 2020 alle nieuwe gebouwen (en 31 december 2018 voor nieuwe gebouwen waarin overheidsinstanties zijn gehuisvest) bijna-energieneutraal zijn.

Overigens wordt opgemerkt dat de bestuurlijke lasten niet relevant zijn voor de nationale doelstelling vermindering regeldruk van het kabinet. De effecten voor de administratieve lasten en de nalevingskosten in principe wel. Aangezien het bij dit laatste om een relatief zeer laag bedrag gaat, is het totale effect op de nationale doelstelling van de vermindering van de regeldruk zeer beperkt.

Nalevingskosten voor bedrijven en administratieve lasten

Dit wijzigingsbesluit leidt in theorie tot hogere nalevingskosten, omdat er voortaan extra eisen aan een verbouwing worden gesteld. Het gaat hier om de meerkosten ten opzichte van de huidige eisen die zijn gemoeid met het vervangen van bijvoorbeeld ramen. Voor burgers brengen deze nadere eisen een toename in de kosten van tussen de € 32 miljoen en € 128 miljoen per jaar met zich mee. Voor bedrijven betekent deze maatregel een toename van de nalevingskosten tussen € 12 miljoen en € 48 miljoen per jaar. In de praktijk zullen deze nalevingskosten echter niet of nauwelijks worden opgemerkt, omdat op dit moment in de meeste gevallen al gewerkt wordt met materialen die voldoen aan deze nieuwe eisen.

Wat betreft de administratieve lasten is er een toename te constateren vanwege een verplichte extra toetsing op de technische, functionele en economische haalbaarheid van het gebruik van een energie-infrastructuur (gebiedsmaatregel) en het bijhouden van de documentatie van deze toetsing. In de praktijk overweegt een bouwer deze gebiedsmaatregelen nu al om te komen tot de sedert 1 januari 2015 een verplichte EPC van 0,4. De verplichting om deze overweging vast te leggen en beschikbaar te houden voor controle is nieuw. Dit gaat voor woningbouw gemoeid met een toename van de structurele administratieve lasten van € 22.500 per jaar voor burgers (uitgaande van 500 aanvragen geïnitieerd door burgers) en € 153.000 per jaar voor bedrijven (uitgaande van 3.400 aanvragen geïnitieerd door bedrijven). Ook vergunningen voor meerdere woningen tegelijk zijn in dit aantal opgenomen. De reden dat burgers en bedrijven deze lasten dragen, is dat de bouwer of aannemer uiteindelijk deze extra kosten doorberekent. Er is uitgegaan van circa 1 uur per aanvraag. Voor utiliteitsgebouwen gaat het vastleggen en beschikbaar houden voor controle van de overwogen gebiedsmaatregelen gepaard met een toename van de administratieve lasten voor bedrijven van € 513.000 per jaar. Hierbij is uitgegaan van een aanvullende tijdsbesteding van 2 uur en 5.700 vergunningaanvragen per jaar voor nieuwe utiliteitsgebouwen.

Bestuurlijke lasten

De bestuurlijke lasten zullen voor de rijksoverheid jaarlijks toenemen met € 2.240 vanwege het eens in de vijf jaar toetsen en zo mogelijk aanpassen van de EPC aan de laatste technische ontwikkelingen om tot bijna energieneutrale gebouwen te komen.

4. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

Het ontwerpbesluit is beoordeeld aan de hand van de standaardtoets op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid (HUF-toets).

Dit leidde niet tot aanpassing van het besluit.

5. Transponeringsstabel Richtlijn nr. 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PbEU L153/13)

Bepaling in richtlijn 2010/31/EU

Bepaling in implementatieregelgeving of in bestaande regelgeving

Artikel 1

Onderwerp

Behoeft uit zijn aard geen implementatie in nationale regelgeving. Het artikel benoemt onderwerp en voorschriften waarop de richtlijn betrekking heeft.

Artikel 2

Definities

Geïmplementeerd in artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2012, artikel 1.1 van het Besluit energieprestatie gebouwen, onderdeel A van de wijziging van het Besluit energieprestatie gebouwen die parallel loopt met het voorliggende wijzigingsbesluit, en onderdeel A van het voorliggende wijzigingsbesluit

Artikel 3

Vaststelling methode voor berekening energieprestatie gebouwen

Geïmplementeerd met artikel 5.2 van het Bouwbesluit 2012.

Artikel 4

Vaststelling minimumeisen voor de energieprestaties

Geïmplementeerd in afdeling 5.1 van het Bouwbesluit 2012 en de aanvulling van artikel 5.2 in onderdeel C van het voorliggende wijzigingsbesluit.

De uitzonderingen die mogelijk zijn op basis van artikel 4, tweede lid, zijn opgenomen in artikel 2.2 van het Besluit energieprestatie gebouwen.

Artikel 5

Berekening kostenoptimale niveaus van de minimumeisen inzake energieprestatie

Behoeft uit zijn aard geen implementatie in nationale regelgeving. Het eerste lid en vierde lid betreffen activiteiten door de Europese Commissie. Het tweede en derde lid hebben betrekking op het indienen van een verslag door de lidstaten. Dat verslag is door Nederland op 20 maart 2013 ingediend.

Artikel 6

Nieuwe gebouwen

Deels geïmplementeerd met afdeling 5.1 van het Bouwbesluit 2012.

Met onderdeel C van het voorliggende wijzigingsbesluit worden het eerste lid, tweede alinea, en het tweede en derde lid omgezet.

Artikel 7

Renovatie bestaande gebouwen

Ingrijpende renovatie is geïmplementeerd met artikel 5.6, derde lid, van het Bouwbesluit 2012. De derde alinea wordt omgezet met onderdeel D van het voorliggende wijzigingsbesluit.

Artikel 8

Technische bouwsystemen

Eerste lid

systeemeisen

Geïmplementeerd met afdeling 6.13 van het Bouwbesluit 2012.

Artikel 8, tweede lid

Slimme meetsystemen

Geïmplementeerd met het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen.

Artikel 9

Bijna-energieneutrale gebouwen

Vanaf 1 januari 2015 regelmatige aanscherping van de energieprestatiecoëfficiënt en van de isolatiewaarde (tabel 5.1 van het Bouwbesluit 2012). Met onderdeel C van het voorliggende wijzigingsbesluit wordt het eerste lid van artikel 5.2 aangevuld, zie ook hierboven de omzetting van artikel 4 van de richtlijn. Verder worden in onderdeel C van het voorliggende wijzigingsbesluit aan artikel 5.2 twee leden toegevoegd met betrekking tot het bijna energieneutraal zijn van nieuwe gebouwen met ingang van 1 januari 2019 (overheidsgebouwen) en 31 december 2020 (overige gebouwen).

Artikel 10

Financiële stimulansen en marktbelemmeringen

Behoeft uit zijn aard geen implementatie in nationale regelgeving.

In het kader van het eerste en tweede lid heeft Nederland op 30 april 2014 een lijst van maatregelen aan de Europese Commissie verstuurd. Het derde tot en met vijfde lid hebben betrekking op activiteiten van de Europese Commissie. Uit de rapportage in het kader van het tweede lid en de vigerende regelgeving van het Bouwbesluit 2012 blijkt dat in Nederland bij het verstrekken van prikkels voor de bouw of de ingrijpende renovatie rekening wordt gehouden met de kostenoptimale niveaus van energieprestatie. Het zevende lid betreft een constatering dat bepalingen van de richtlijn geen beletsel vormen om prikkels boven kostenoptimale niveaus te stellen.

Artikel 11 Energieprestatiecertificaten

Eerste tot en met vierde, zesde en zevende lid

De artikelen 1.1, eerste lid, en 2.4 van het Besluit energieprestatie gebouwen, en de artikelen 2 en 2a tot en met 2c van de Regeling energieprestatie gebouwen.

Ter verdere omzetting van de leden twee en drie van artikel 11 wordt het Besluit energieprestatie gebouwen gewijzigd (onderdeel A), genoemde wijziging vindt parallel aan het onderhavige wijzigingsbesluit plaats. Er wordt geen gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de richtlijn biedt op het gebied van representativiteit.

Artikel 11, vijfde lid

Wordt omgezet met onderdeel B van de wijziging van het Besluit energieprestatie gebouwen, die parallel aan het onderhavige wijzigingsbesluit plaatsvindt. Daarnaast geeft de rijksoverheid het goede voorbeeld door invulling te geven aan het Energieakkoord om samen met gemeenten projecten voor het verduurzamen van de energievoorziening te stimuleren.

Artikel 11, achtste lid

Artikel 2.1, zevende lid, van het Besluit energieprestatie gebouwen

Artikel 11, negende lid

Behoeft uit zijn aard geen implementatie in nationale regelgeving. Het betreft een activiteit van de Europese Commissie.

Artikel 12

Afgifte energieprestatiecertificaten

Afdeling 2.1 van het Besluit energieprestatie gebouwen, met een uitwerking in de Regeling energieprestatie gebouwen

Artikel 13

Afficheren van energieprestatiecertificaten

Artikel 2.4 van het Besluit energieprestatie gebouwen

Artikel 14

Keuring van verwarmingssystemen

Wordt niet omgezet in regelgeving. Er is gekozen voor de mogelijkheid van informatieverstrekking aan gebruikers.

Artikel 15

Keuring van airconditioningsystemen

Artikel 3a1 van het Besluit energieprestatie gebouwen. Nadere voorschriften zijn opgenomen in paragraaf 3 van de Regeling energieprestatie gebouwen.

Artikel 16

Verslagen over keuring van verwarmings- en aircosystemen

Artikel 3a1 van het Besluit energieprestatie gebouwen.

Artikel 17

Onafhankelijke deskundigen

Artikel 3a1 van het Besluit energieprestatie gebouwen. Nadere voorschriften zijn opgenomen in paragraaf 3 van de Regeling energieprestatie gebouwen.

Artikel 18

Onafhankelijk controlesysteem

(volgens bijlage II)

Op grond van artikel 93 van de Woningwet kan de minister voor Wonen en Rijksdienst ambtenaren aanwijzen voor het houden van toezicht op de verplichtingen die zijn opgenomen in het Besluit energieprestatie gebouwen

Artikel 19

Evaluatie

Behoeft uit zijn aard geen implementatie in nationale regelgeving. Betreft een activiteit van de Europese Commissie.

Artikel 20

Informatie

Behoeft uit zijn aard geen implementatie in nationale regelgeving. Er is in het verleden ook veel aan voorlichting gedaan. Het vierde lid betreft een activiteit van de Europese Commissie.

Artikel 21 Raadpleging

Behoeft uit zijn aard geen implementatie in nationale regelgeving. Er vindt regulier overleg met marktpartijen en lokale overheden plaats.

Artikel 22 Aanpassing van bijlage I aan de technische vooruitgang

Behoeft uit zijn aard geen implementatie in nationale regelgeving. Betreft een activiteit van de Europese Commissie.

Artikel 23 Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

Behoeft uit zijn aard geen implementatie in nationale regelgeving. Betreft een activiteit van de Europese Commissie.

Artikel 24 Intrekking van de delegatie

Behoeft uit zijn aard geen implementatie in nationale regelgeving; is gericht tot het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 25 Bezwaren tegen gedelegeerde handelingen

Behoeft uit zijn aard geen implementatie in nationale regelgeving; is gericht tot het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 26 Comitéprocedure

Behoeft uit zijn aard geen implementatie in nationale regelgeving; heeft betrekking op de Europese Commissie.

Artikel 27 Sancties

Bestuursrechtelijke sancties: last onder bestuursdwang; last onder dwangsom; bestuurlijke boete (wijziging met ingang van 1 juli 2015, zie ook Stb 2015, 232).

Strafrechtelijke sancties: Wet economische delicten (economisch delict); Wetboek van strafrecht (valsheid in geschrifte, oplichting).

Civielrechtelijke sancties: Burgerlijk wetboek (wanprestatie).

Artikel 28 Omzetting

Is voltooid met het onderhavige wijzigingsbesluit en de parallelle wijziging van het Besluit energieprestatie gebouwen.

6. Het ontwerpbesluit is overeenkomstig artikel 2, zesde lid, van de Woningwet voorgelegd aan beide kamers der Staten-Generaal. Deze voorhang heeft tot schriftelijke vragen van de Commissie voor Wonen en Rijksdienst van de Tweede Kamer geleid. Deze vragen zijn bij brief van 14 oktober 2015, met als kenmerk 2015-0000603855 beantwoord. Deze beantwoording heeft niet tot wijziging van het ontwerpbesluit geleid.

II Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Onderdeel A

In de begripsbepalingen van artikel 1.1 is een drietal begrippen afkomstig uit artikel 2 van de herziene EPBD opgenomen.

Bijna energieneutraal gebouw

Een bijna energieneutraal gebouw heeft een zeer lage energiebehoefte. De benodigde energie voor een dergelijk gebouw wordt in zeer aanzienlijke mate geleverd uit hernieuwbare bronnen en wordt deels ter plaatse of dichtbij geproduceerd. De normen voor bijna energieneutrale gebouwen worden met name door drie waarden gekenschetst: een maximale energiebehoefte (in kWh/m2.jr), een maximale hoeveelheid primaire energiegebruik (in kWh/m2.jr) en een percentage duurzaam (in %).

Bouwschil en onderdeel van een gebouw

Het begrip bouwschil is gedefinieerd als de geïntegreerde onderdelen die de binnenruimte van een gebouw scheiden van de buitenwereld. Het begrip bouwschil is een op een uitwisselbaar met het begrip uitwendige scheidingsconstructie, dat eveneens is gedefinieerd in artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2012. Onderdeel van een gebouw is gedefinieerd als technisch bouwsysteem of een onderdeel van de bouwschil.

Onderdelen B, C en D
Artikel 5.2

Aan het eerste lid van artikel 5.2 is een volzin toegevoegd waarmee artikel 4.1, laatste alinea, van de richtlijn is omgezet. In deze volzin is bepaald dat de EPC ten minste eenmaal per vijf jaar wordt getoetst en zo mogelijk aangepast aan de laatste technische ontwikkelingen. Deze verplichting van de overheid om regelmatig te toetsen en aan te scherpen is met name ook van belang om tot bijna energieneutrale gebouwen te komen (artikel 9 van de richtlijn).

Na het derde lid zijn vier leden toegevoegd. Met het nieuwe vierde lid is ter omzetting van artikel 6 van de richtlijn bepaald dat wanneer er gebruik kan worden gemaakt van een energie-infrastructuur op gebiedsniveau als bedoeld in NVN 7125 (ook wel een gebiedsmaatregel genoemd), bij de bepaling van de EPC de technische, functionele en economische haalbaarheid in overweging moeten worden genomen. De resultaten van deze overwegingen moeten worden gedocumenteerd en beschikbaar worden gehouden voor controle.

Met het nieuwe vijfde lid is ter omzetting van artikel 9.1 van de richtlijn bepaald dat nieuwe gebouwen die in eigendom zijn bij de overheid en waarin overheidsinstanties zijn gehuisvest bijna energieneutraal moeten zijn. Uit artikel II volgt dat dit voorschrift ingaat met ingang van 1 januari 2019. In het nieuwe zesde lid is bepaald dat alle overige gebouwen bijna energieneutraal moeten zijn. Uit artikel II volgt dat dit voorschrift ingaat met ingang van 31 december 2020. Voor een toelichting op het begrip bijna energieneutraal wordt verwezen naar de toelichting op onderdeel A.

Met het zevende lid is bepaald dat bij ministeriële regeling voorschriften kunnen worden gegeven over het in het vierde, vijfde en zesde lid bepaalde.

Wat betreft de nationale plannen om te zorgen voor een toename van het aantal bijna-energieneutrale gebouwen (artikel 9, eerste lid, laatste alinea, van de richtlijn) wordt opgemerkt dat in de brief van 18 december 2014 (Kamerstukken II 2014, 2015, 30 196, nr. 261) is ingegaan op de zogenoemde routekaart voor bijna-energieneutrale nieuwbouw. Deze brief bevat eveneens informatie over de nu reeds gezette stappen.

Artikel 5.6

Na het eerste lid van artikel 5.6 is een nieuw tweede lid tussengevoegd waarmee de derde alinea van artikel 7 van de richtlijn is omgezet. Uit artikel 4 van de richtlijn volgt dat in het Bouwbesluit minimumeisen voor de energieprestatie worden vastgesteld voor tot de bouwschil behorende onderdelen van een gebouw die, wanneer zij worden vervangen of vernieuwd, een belangrijk effect op de energieprestatie van de bouwschil hebben. Uit artikel 7 van de richtlijn volgt dat het Bouwbesluit deze minimumeisen moet voorschrijven bij verbouw.

De onderdelen in de bouwschil die een belangrijk effect hebben op de energieprestatie van de bouwschil zijn isolatielagen, ramen, deuren en kozijnen. In het nieuwe tweede lid zijn voor deze onderdelen van de bouwschil minimum eisen voor de energieprestatie vastgelegd die moeten worden gerealiseerd bij het vervangen of vernieuwen van deze onderdelen. Bij het vervangen van andere onderdelen van een bouwschil dan in dit tweede lid, gelden er geen voorschriften, omdat alleen de in dit lid genoemde onderdelen een duidelijk effect hebben op de energieprestatie van de bouwschil.

Als het vernieuwen of vervangen betrekking heeft op de isolatielaag in een vloer, gevel of dak dan geldt een warmteweerstand van respectievelijk ten minste 2,5m2.K/W, 1,3m2.K/W en 2,0m2.K/W bepaald volgens NEN 1068. Deze warmteweerstand heeft betrekking op de gehele bouwschil, maar de isolatielaag heeft daarbij de grootste invloed. De in Nederland gehanteerde warmteweerstand bepaald volgens NEN 1068 gaat namelijk uit van de gehele bouwschil. Afhankelijk van de specifieke configuratie van de bouwschil en de bijdrage van de andere onderdelen, volgt daaruit de bijdrage van de isolatielaag. In het algemeen zal de warmteweerstand van de isolatiematerialen ongeveer 2,2m2.K/W, 1,0m2.K/W respectievelijk 1,7m2.K/W moeten zijn om aan de eis te voldoen. De exacte waarde volgt uit een projectspecifieke berekening volgens NEN 1068.

Als het gaat om ramen, deuren en kozijnen geldt een warmtedoorgangscoëfficiënt van ten hoogste 2,2W/m2.K bepaald volgens NEN 1068. Deze warmtedoorgangscoëfficient kan alleen gehaald worden met dubbel HR glas. Omdat bestaande kozijnen met enkel glas niet geschikt zijn voor dubbel glas is er bij dit tweede lid van uitgegaan dat de ramen en deuren altijd gelijk met de kozijnen worden vernieuwd of vervangen.

Tabel 5.1

Tabel 5.1 is overeenkomstig de wijzigingen in de artikelen 5.2 en 5.6 aangepast.

Artikel II

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van onderhavige wijziging van het Bouwbesluit 2012. Met uitzondering van artikel I onderdeel C, artikel 5.2, vijfde en zesde lid, treedt dit besluit in werking op de dag na publicatie in het Staatsblad. Artikel I onderdeel C, artikel 5.2, vijfde en zesde lid, treedt in werking met ingang van 1 januari 2019 (het vijfde lid) respectievelijk met ingang van 31 december 2020 (het zesde lid). Bij de inwerkingtreding is geen rekening gehouden met de vaste verandermomenten, ook aan de minimale invoeringstermijn van twee maanden kon, behalve voor de hierboven genoemde uitzondering, niet worden voldaan, gezien het feit dat het hier om implementatie van een richtlijn gaat en het onderwerpen betreft die naar de letter van de richtlijn reeds eerder hadden moeten worden omgezet.

In verband met genoemde invoeringstermijn/voorbereidingstijd voor het bedrijfsleven van twee maanden wordt opgemerkt dat bekendmaking van het ontwerp van dit besluit ook heeft plaatsgevonden in het kader van de voorhangprocedure als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Woningwet, waarmee het onderwerp aan beide Kamers is voorgelegd en dat het ontwerp technisch is genotificeerd in het kader van richtlijn 98/34/EG. Zie ook onderdeel 2 van het algemeen deel van de toelichting.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven