Besluit van 8 september 2011, houdende wijziging van een aantal besluiten ter vastlegging van uitzonderingen op de toepasselijkheid van de positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen ingevolge de Dienstenwet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 23 mei 2011, nr. 5697312/11/6, gedaan mede namens Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

Gelet op de artikelen 3, onderdeel k, en 96 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, de artikelen 21, 32, eerste lid, 34, 69, eerste, vierde en vijfde lid, en 73 van de Kernenergiewet, de artikelen 43, tweede lid, en 49, eerste lid, onderdeel f, van de Mijnbouwwet, de artikelen 8.40 tot en met 8.42, 9.2.2.1, 11.2, 16.14, derde lid, van de Wet milieubeheer, de artikelen 6, 7 en 15 van de Wet bodembescherming, artikel 3, zevende lid, van de Wet op de dierenbescherming en artikel 151a, eerste lid, Wetboek van Strafvordering;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 22 juni 2011, nr. W03.11.0197/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 1 september 2011, nr. 5707606/11/6, uitgebracht mede namens Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

ARTIKEL I

Aan artikel 4 van het Dierentuinenbesluit wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 10. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag voor een vergunning als bedoeld in het eerste lid.

ARTIKEL II

Na artikel 1 van het Besluit dierlijk sperma en spermawincentra wordt een nieuw artikel ingevoegd dat luidt als volgt:

Artikel 1a

Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet, is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag tot erkenning als bedoeld in de artikelen 3 en 9.

ARTIKEL III

Aan artikel 4b van het Besluit gebruik meststoffen wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 8. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag tot accreditatie als bedoeld in het vierde lid.

ARTIKEL IV

Aan artikel 42 van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om een erkenning van een ophaaldienst of een aanwijzing van een instelling voor de ontvangst van splijtstoffen of ertsen bevattende afvalstoffen als bedoeld in het derde lid.

ARTIKEL V

Het Besluit stralingsbescherming wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 4 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 8. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op het verzoek om rechtvaardiging als bedoeld in het eerste en zevende lid.

B

Aan artikel 7 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 9. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag tot inschrijving als bedoeld in het eerste en tweede lid.

C

Aan artikel 7a, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Artikel 7, negende lid, is van overeenkomstige toepassing op de aanvraag tot inschrijving als bedoeld in de eerste volzin.

D

Aan artikel 8, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om een erkenning als bedoeld in de tweede volzin.

E

Aan artikel 12, derde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om een beschikking als bedoeld in de eerste volzin.

F

Aan artikel 31 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om een ontheffing als bedoeld in het derde lid.

G

Aan artikel 37 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 10. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om een aanwijzing als bedoeld in het zesde en achtste lid en de aanvraag om een erkenning als bedoeld in het zevende lid.

H

Het opschrift van paragraaf 4.8 komt te luiden:

§ 4.8. Voorbereidingsprocedure

I

In paragraaf 4.8 wordt na artikel 47 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 47a

Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om een vergunning als bedoeld in de artikelen 23, eerste en tweede lid, 24, 25, eerste lid, 35, eerste lid, en 37, eerste lid.

J

Aan artikel 88 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om een ontheffing als bedoeld in het eerste lid.

K

Aan artikel 107 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om een vergunning als bedoeld in het eerste lid.

L

Aan artikel 108 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om een vergunning als bedoeld in het eerste lid.

M

Aan artikel 123 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om een ontheffing als bedoeld in het eerste lid.

ARTIKEL VI

Het Mijnbouwbesluit wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 51, vijfde lid, wordt een zin toegevoegd, luidende:

Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om een ontheffing.

B

Aan artikel 52, zesde lid, wordt een zin toegevoegd, luidende:

Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om een ontheffing.

C

Aan artikel 63 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om een ontheffing als bedoeld in het derde lid.

D

Artikel 96 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 94, eerste lid.

HOOFDSTUK 2. MINISTERIE VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

ARTIKEL VII

Het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 3.20 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om accreditatie als bedoeld in het derde lid, onder a.

B

Aan artikel 4.80, derde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om accreditatie als bedoeld in de eerste volzin.

ARTIKEL VIII

Het Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 3.1.4 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om accreditatie als bedoeld in het vierde en vijfde lid.

B

In artikel 4.1 wordt, onder vernummering van het zesde tot zevende lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 6. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om accreditatie als bedoeld in het vierde lid.

ARTIKEL IX

Het Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 25a wordt, onder vernummering van het zevende lid tot achtste lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 7. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om accreditatie als bedoeld in het vierde lid.

B

In artikel 25b wordt «bedoeld in artikel 25a, vierde en zevende lid» vervangen door: bedoeld in artikel 25a, vierde en achtste lid.

C

Aan artikel 30b, vijfde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om accreditatie als bedoeld in de eerste volzin.

ARTIKEL X

Aan voorschrift 1.3.6, onder c, van bijlage 2 bij het Besluit glastuinbouw wordt een volzin toegevoegd, luidende: Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om een erkenning als bedoeld in de eerste volzin.

ARTIKEL XI

Aan artikel 12, eerste lid van het Besluit handel in emissierechten wordt een volzin toegevoegd, luidende: Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om accreditatie als bedoeld in de eerste volzin.

ARTIKEL XII

De bijlage bij het Besluit landbouw milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan voorschrift 1.3.13 wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • g. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om een erkenning als bedoeld in de onderdelen c en f.

2. Aan paragraaf 3.2 wordt een voorschrift toegevoegd, luidende:

  • 3.2.13 Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om accreditatie als bedoeld in de voorschriften 3.2.10 en 3.2.11.

ARTIKEL XIII

Bijlage I, onder II, bij het Besluit LPG-tankstations milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan onderdeel 2 wordt een voorschrift toegevoegd, luidende:

  • 2.8. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om accreditatie als bedoeld in de voorschriften2.3, 2.5 en 2.6.

2. Aan onderdeel 3 wordt een voorschrift toegevoegd, luidende:

  • 3.17. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om accreditatie als bedoeld in de voorschriften 3.2, 3.3, 3.5 en 3.6.

ARTIKEL XIV

Bijlage I, onder II, bij het Besluit mestbassins milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan onderdeel 1 wordt een voorschrift toegevoegd, luidende:

  • 1.7. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om accreditatie als bedoeld in voorschrift 1.5.

2. Aan voorschrift 2.1 wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • 3. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om accreditatie als bedoeld in voorschrift 1.5.

ARTIKEL XV

Aan artikel 11h, derde lid, van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen wordt een volzin toegevoegd, luidende: Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om accreditatie als bedoeld in de eerste volzin.

ARTIKEL XVI

Het Vuurwerkbesluit wordt als volgt gewijzigd:

A

Bijlage 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In voorschrift 5.2 wordt na de vierde volzin een volzin ingevoegd, luidende:

Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om accreditatie als bedoeld in de vierde volzin.

2. In voorschrift 5.3 wordt na de eerste volzin een volzin ingevoegd, luidende:

Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om accreditatie als bedoeld in de eerste volzin.

B

Bijlage 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In voorschrift 1.5 wordt na de vierde volzin een volzin ingevoegd, luidende:

Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om accreditatie als bedoeld in de vierde volzin.

2. In voorschrift 1.6 wordt na de eerste volzin een volzin ingevoegd, luidende:

Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om accreditatie als bedoeld in de eerste volzin.

HOOFDSTUK 3. MINISTERIE VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

ARTIKEL XVII

Aan artikel 10 van het Besluit bloedtest in strafzaken in geval van een ernstige besmettelijke ziekte wordt onder vernummering van het tweede lid tot het derde lid, een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om accreditatie, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b.

ARTIKEL XVIII

Aan artikel 7 van het Besluit DNA-onderzoek strafzaken wordt onder vernummering van het derde en het vierde lid tot en met het vierde en het vijfde lid, een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om accreditatie, bedoeld in het eerste en het tweede lid.

HOOFDSTUK 4. SLOTBEPALINGEN

ARTIKEL XIX

Indien het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (omzetting EU-richtlijn inzake fase II-benzinedampterugwinning) nadat het is vastgesteld, in werking is getreden op een tijdstip voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit, dan vervalt artikel VII van dit besluit.

ARTIKEL XX

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 8 september 2011

Beatrix

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M. J. M. Verhagen

Uitgegeven de dertigste september 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Het besluit strekt tot het vastleggen van uitzonderingen op de toepassing van de van rechtswege verleende vergunning (ook wel aangeduid als lex silencio positivo, verder: LSP) op rijksvergunningstelsels in diverse besluiten die onder de Dienstenrichtlijn vallen.

De van rechtswege verleende vergunning houdt in dat de overschrijding van een beslistermijn door een bestuursorgaan van rechtswege leidt tot een positieve beschikking op een vergunningsaanvraag. Indien in het hierna volgende wordt gesproken over het verlenen van een vergunning kan daarmee ook worden bedoeld het geven van een toestemming, het doen van een aanwijzing en het verlenen van een vrijstelling of ontheffing.

Voor dienstenvergunningstelsels (vergunningstelsels die onder de Dienstenrichtlijn vallen) is invoering van de LSP verplicht op grond van die richtlijn. Deze automatische vergunningverlening is, met de in december 2009 in werking getreden Dienstenwet, neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) door een algemene regeling voor de LSP op te nemen in paragraaf 4.1.3.3. Op grond van artikel 4.20a Awb is het uitgangspunt dat de LSP van toepassing is indien dit bij wettelijk voorschrift is bepaald.

Voor dienstenvergunningstelsels geldt thans echter, als gevolg van het amendement Vos en Van Dijk (Kamerstukken II 2008/09, 31 579, nr. 14), een ander uitgangspunt, te weten: in afwijking van artikel 4:20a van de Awb geldt de LSP, tenzij dit bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, oftewel is uitgezonderd. Dit uitgangspunt is, ingevolge het Amendement Vos en Van Dijk, neergelegd in artikel 28 van de Dienstenwet. Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 13, vierde lid, van de Dienstenrichtlijn waarin een uitzondering wordt gemaakt op de verplichte toepassing van de LSP in gevallen waarin een andere regeling is gerechtvaardigd om dwingende redenen van algemeen belang, met inbegrip van een rechtmatig belang van een derde partij.

Het uitgangspunt van artikel 28 Dienstenwet, de LSP is van toepassing tenzij dit bij wettelijk voorschrift is uitgezonderd, draagt bij aan de doelstelling van het regeerakkoord om de dienstverlening aan bedrijven en burgers te verbeteren.

De regelingen die zijn uitgezonderd van de toepassing van de LSP zijn vastgelegd in het zogenoemde Tijdelijk besluit (Tijdelijk besluit Lex silencio positivo Dienstenwet, Stb. 2009, 571). Dit besluit is een bijzondere en tijdelijke regeling bij algemene maatregel van bestuur, gebaseerd op artikel 66, eerste lid van de Dienstenwet. Vanuit het oogpunt van kenbaarheid en het feit dat uitzonderingen in de regel zelf moeten worden opgenomen, verdient het de voorkeur dat in de relevante regelingen steeds zelf een eventuele uitzondering op de toepasselijkheid van de LSP is te lezen. Het Tijdelijk besluit geldt daarom tot 1 januari 2012. Per die datum moeten de regelingen zelf voorzien in de uitzondering. Dit besluit voorziet daarin, voorzover het gaat om uitzonderingen op het niveau van een algemene maatregel van bestuur. Het wetsvoorstel Uitzonderingen LSP Dienstenwet voorziet in de uitzonderingen op wetsniveau.

Naast de in dit besluit gemaakte uitzonderingen op de toepasselijkheid van de LSP, zijn de andere twee rechtstreeks werkende uitzonderingen uit het Tijdelijk besluit opgenomen in het wetsvoorstel Uitzonderingen LSP Dienstenwet. Hierbij gaat het kort gezegd om géén LSP indien sprake is van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit de Awb en een uitzonderingspositie voor een specifieke groep Europeesrechtelijk geregelde vergunningen.

Voor vergunningen die niet onder de reikwijdte van de Dienstenwet vallen is op 24 juli 2010 het Verzamelvoorstel van rechtswege verleende vergunning (Kamerstukken 2009/10, 32) ingediend. Voorts is op 5 oktober 2010 het Verzamelbesluit van rechtswege verleende vergunning (Stb. 2010, 730) gepubliceerd in het Staatsblad. Deze regelingen verklaren de LSP van toepassing op een aantal niet-Dienstenwetverguningen.

Bij de totstandkoming van dit besluit en de toelichting is de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie mede betrokken geweest vanwege diens verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de dienstenrichtlijn.

2. Inhoud van het besluit

De beslissingen die ten grondslag lagen aan het Tijdelijk besluit om al dan niet de LSP uit te zonderen van de vergunningstelsels uit bijlage A, zijn in beginsel woordelijk overgenomen in de artikelsgewijze toelichting. Waar nodig is de toelichting geactualiseerd. Daarnaast is bij de voorbereiding van dit besluit gebleken dat een aantal vergunningstelsels uitgezonderd dient te worden van de toepassing van de LSP vanwege dringende redenen van algemeen belang. Deze vergunningstelsels, op het niveau van algemene maatregelen van bestuur, waren niet meegenomen in het Tijdelijk besluit, maar worden wel meegenomen in dit besluit. Het betreft op het terrein van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie een stelsel op het gebied van het Besluit gebruik meststoffen. Daarnaast betreft het de volgende stelsels op het terrein van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu: het Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties milieubeheer, het Besluit glastuinbouw, het Besluit landbouw milieubeheer en het Besluit mestbassins milieubeheer. Voor de redenen voor uitzondering van de toepasselijkheid van de LSP op deze stelsels wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij deze nota. Van belang is voorts dat deze stelsels alsnog met spoed in het Tijdelijk besluit worden opgenomen zodat kan worden voorzien in de periode tot aan de inwerkingtreding van dit besluit.

Daarnaast vinden enkele kleine correcties plaats met betrekking tot het Besluit stralingsbescherming. Deze worden bij de artikelsgewijze toelichting nader toegelicht.

De vergunningstelsels die op het niveau van een algemene maatregel van bestuur zijn uitgezonderd op de toepasselijkheid van de LSP, zijn terug te vinden in hoofdstuk 1 tot en met 3, artikelen I tot en met XVIII. In de toelichting op de artikelen is telkens per vergunning aangegeven welke dwingende redenen van algemeen belang voor dit specifieke vergunningstelsel een uitzondering rechtvaardigen.

Uit het oogpunt van kenbaarheid is besloten tot het opnemen van een verwijzing naar de wettelijke grondslag voor uitzondering van artikel 28 Dienstenwet, eerste lid, laatste zinsnede, in elke afzonderlijke wijziging van een besluit. Deze verwijzing is bedoeld om duidelijk te maken dat bij desbetreffende vergunning sprake is van het tegenovergestelde regime als bedoeld in de Awb, te weten: de LSP is van toepassing tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald in plaats van het systeem van artikel 4.20a Awb (LSP niet van toepassing, tenzij). Het uitzonderen van de LSP zonder verwijzing naar de Dienstenwet zou namelijk kunnen leiden tot onduidelijkheid over het toepasbare regime op het desbetreffende vergunningstelsel.

3. Administratieve lasten en regeldruk

De toepasselijkheid van de LSP in een vergunningprocedure heeft geen effect op de administratieve lasten voor zover het de vergunningaanvraag zelf betreft. Wel is een mogelijk effect dat geen kosten hoeven worden te gemaakt in de vorm van het instellen van beroep tegen eventueel niet tijdig beslissen op grond van paragraaf 4.1.3.2. (Dwangsom niet tijdig beslissen) van de Awb. Deze lasten kunnen echter niet onverkort als administratieve lasten worden aangemerkt vanwege de waarborgfunctie van het bestuursprocesrecht voor een eerlijke en efficiënte rechtsbedeling. Hierdoor hebben de informatieverplichtingen in het kader van de bezwaar- en beroepsprocedures een bijzonder karakter.

Bovendien is uit het onderzoek «Administratieve lasten samenhangend met bezwaar, 2009, Onderzoeksbureau Regioplan» naar voren gekomen dat het niet mogelijk is om generieke uitspraken te doen ten aanzien van de totale administratieve lasten die samenhangen met bezwaar. Uit ditzelfde rapport is overigens ook gebleken dat de administratieve lasten van bezwaarprocedures veel lager zijn dan die van de aanvraagprocedure van de vergunning zelf.

Uiteraard blijft het toepassen van de LSP van belang voor de beleving van regeldruk door ondernemers. De LSP draagt namelijk bij aan de kwaliteit en betrouwbaarheid van dienstverlening door de overheid en bevordert tijdige besluitvorming door de overheid, zoals ook aangegeven in de eindrapportage regeldruk bedrijven van april 2010 (Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 318). Hiervoor is geen kwantitatieve meetmethodiek ontwikkeld, maar dit wordt wel gemonitord, onder andere in de «Belevingsmonitor regeldruk bedrijven».

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

Artikel I (Artikel 4 Dierentuinenbesluit)

Voor het exploiteren van een dierentuin is een vergunning nodig. Het verrichten van deze activiteit is per definitie plaatsgebonden. Bij de beoordeling van de vergunning wordt gekeken of aan de (welzijns)eisen van het Dierentuinenbesluit wordt voldaan. Indien dit het geval is en blijkt uit de voorgeschreven inspectie wordt de vergunning verleend. Wanneer men een dierentuin op een andere plaats wil beginnen, zal ook hier moeten worden gekeken of de dierentuin voldoet aan de eisen van het Dierentuinenbesluit (bv kunnen dieren in de verblijven soorteigen gedrag vertonen). Bij de beoordeling van de vergunning wordt gekeken of aan de (welzijns)eisen van het Dierentuinenbesluit wordt voldaan. Dit vereist een voorafgaande inspectie. Dierenwelzijn is een dwingende reden van algemeen belang. Elke schending van het welzijn van een dier is onomkeerbaar.

Artikel II (Artikel 1 Besluit dierlijk sperma en spermawincentra)

De erkenning van een varkensspermawincentrum of runderspermawincentrum betreft een vergunning in enge zin. Op grond van de vergunning kan in een varkens- of runderspermawincentrum sperma worden gewonnen ten behoeve van de Nederlandse markt. Het spermawincentrum dient aan dezelfde (EU-)eisen te voldoen als de wincentra die sperma (tevens) winnen ten behoeve van de Europese markt. Bij de beoordeling of een erkenning verleend kan worden, dient onderzocht te worden of aan alle hygiënevoorwaarden voldaan wordt in verband met onder meer het voorkomen van een uitbraak en de verspreiding van besmettelijke dierziekten. Het is daarvoor noodzakelijk dat er vooronderzoek door de VWA plaatsvindt. Diergezondheid is een dwingende reden van algemeen belang. De uitbraak van een besmettelijke dierziekte heeft grote financiële en maatschappelijke gevolgen.

Artikel III (Artikel 4b Besluit gebruik meststoffen)

Artikel 4b, vierde lid, van het Besluit gebruik meststoffen bevat de eis dat de analyse van de monsters wordt uitgevoerd door een laboratorium dat beschikt over een accreditatie door de Raad voor Accreditatie of een gelijkwaardig instituut in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt (zie artikel 9 van het Besluit gebruik meststoffen). Door middel van accreditatie wordt kenbaar gemaakt dat een gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat de betrokken persoon of instelling competent is voor het uitvoeren van de analyse overeenkomstig de gestelde regels. De accreditatieprocedure wijkt in sterke mate af van de reguliere vergunningenprocedures. Accreditaties worden verleend door de Raad voor Accreditatie of een accreditatie-instelling uit een andere EU-lidstaat. Vooral het beschermen van de belangen van het milieu (de doelstellingen van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEG L375) (de Nitraatrichtlijn) die in de meststoffenregelgeving is geïmplementeerd) verzetten zich tegen de toepassing van de LSP. Accreditatie draagt zorg voor een fundamentele waarborg dat de analyse door het desbetreffende laboratorium op een juiste wijze wordt uitgevoerd, wat van groot belang is voor het behalen van de doelstellingen van de Nitraatrichtlijn. Accreditatie is daarmee een cruciaal onderdeel van het rechtsverkeer en dit brengt met zich dat er op moet kunnen worden vertrouwd dat de beoordeling verbonden aan accreditatie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De toepassing van de LSP zou betekenen dat deze beoordeling in sommige gevallen toch niet heeft plaatsgevonden, waardoor het vertrouwen in het stelsel van accreditatie fundamenteel wordt geschaad.

Artikel IV (Artikel 42 Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen)

Aanwijzing instelling voor ontvangst van in bezit genomen splijtstoffen of ertsen en erkenning ophaaldienst van splijtstoffen of ertsen bevattende afvalstoffen. Het vereiste van een volledige inhoudelijke beoordeling van elke aanvraag om een aanwijzing of erkenning voordat de betrokken beschikking eventueel wordt verleend en de activiteit een aanvang neemt, is noodzakelijk ter bescherming van het milieu, de volksgezondheid en de veiligheid. Een toets vooraf is nodig om de risico’s voor het milieu, de volksgezondheid en de veiligheid te toetsen. Als deze activiteiten worden uitgevoerd kunnen deze risico’s zich namelijk direct voordoen en is correctie of reparatie achteraf niet of nauwelijks mogelijk. Controles achteraf zijn onvoldoende om deze risico’s te beperken. Toepassing van de LSP betekent dat het risico bestaat dat er onbedoeld een toestemming van rechtswege wordt verleend, die onherstelbare gevolgen met zich brengt die generaties duren en qua omvang en effect op het milieu, de volksgezondheid en de veiligheid onaanvaardbaar zijn. Daar komt bij dat de belangen van derden rechtvaardigen dat een voorafgaande toetsing plaatsvindt. De betrokken activiteiten kunnen grote effecten hebben zodat de belangen van belanghebbenden betrokken moeten worden bij de besluitvorming om al dan niet een beschikking tot erkenning of aanwijzing te geven. Toepassing van LSP zou onvoldoende recht doen aan de belangen van derden.

Artikel V (Besluit stralingsbescherming)
A, B, C, E, F, G, I, J, K, L en M (Artikelen 4, 7, 7a, 12, 31, 37, 47a, 88, 107, 108, en 123)

Diverse handelingen op grond van het Besluit stralingsbescherming. Bepaalde handelingen met toestellen en handelingen en werkzaamheden met radioactieve stoffen mogen alleen worden uitgevoerd met een vergunning, een erkenning, een toestemming, een ontheffing, een aanwijzing, een inschrijving of rechtvaardiging. De uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb geldt alleen voor een aantal toestemmingen. Voor de meeste toestemmingen is deze afdeling niet van toepassing. Het vereiste van een volledige inhoudelijke beoordeling van elke vergunningaanvraag voordat een vergunning eventueel wordt verleend en de activiteit een aanvang neemt, is noodzakelijk ter bescherming van het milieu, de volksgezondheid en de veiligheid. Een toets vooraf is nodig om de risico’s voor het milieu, de volksgezondheid en de veiligheid te toetsen. Als deze activiteiten worden uitgevoerd kunnen deze risico’s zich namelijk direct voordoen en is correctie of reparatie achteraf niet of nauwelijks mogelijk. Controles achteraf zijn onvoldoende om deze risico’s te beperken. Toepassing van de LSP betekent dat het risico bestaat dat er onbedoeld een toestemming van rechtswege wordt verleend, die onherstelbare gevolgen met zich meebrengt die generaties duren en qua omvang en effect op het milieu, de volksgezondheid en de veiligheid onaanvaardbaar zijn. Daar komt bij dat de belangen van derden rechtvaardigen dat een voorafgaande toetsing plaatsvindt. De vergunningplichtige activiteiten kunnen grote effecten hebben zodat de belangen van belanghebbenden betrokken moeten worden bij de besluitvorming om al dan niet een vergunning te verstrekken. De uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb is dan ook op een aantal vergunningen van toepassing. Toepassing van LSP zou onvoldoende recht doen aan de belangen van derden.

Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat in vergelijking met het Tijdelijk besluit enige wijzigingen zijn aangebracht. Toegevoegd is artikel 7, eerste en tweede lid, inzake inschrijving als stralingsdeskundige. Artikel 91, tweede lid, is niet meer opgenomen. Die bepaling betreft de ambtshalve aanwijzing van een instelling; er is dus geen aanvraag in de zin van de Dienstenwet. Ook artikel 101, dat uitsluitend bestaat uit verwijzingen naar andere artikelen, behoeft niet te worden opgenomen in dit besluit.

D (Artikel 8)

Erkenning dosimetrische dienst. Het verstrekken van persoonlijke controlemiddelen aan de ondernemer ten behoeve van A- of B-werknemers en het, door het uitlezen van deze controlemiddelen, bepalen in welke mate de A- of B-werknemers aan ioniserende straling blootgesteld zijn geweest wordt slechts verricht door een dosimetrische dienst die als zodanig is erkend door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het vereiste van een volledige inhoudelijke beoordeling van elke aanvraag voordat een erkenning eventueel wordt verleend en de activiteit een aanvang neemt is noodzakelijk ter bescherming van werknemers. Een voorafgaande toets is nodig om de risico’s voor werknemers te toetsen. Als deze activiteiten door ondeskundige instellingen worden uitgevoerd kunnen deze risico’s zich namelijk direct voordoen en is correctie of reparatie achteraf niet mogelijk. Controles achteraf zijn onvoldoende om deze risico’s te beperken. Toepassing van de LSP betekent dat het risico bestaat dat er onbedoeld een erkenning van rechtswege wordt verleend, die onherstelbare gevolgen met zich mee kan brengen voor de betrokken werknemers die bloot worden of zijn gesteld aan ioniserende straling.

H (Opschrift paragraaf 4.8)

In verband met de toevoeging van een nieuw artikel 47a in paragraaf 4.8 wordt het opschrift van die paragraaf aangepast.

Artikel VI (Mijnbouwbesluit)
A (Artikel 51 Mijnbouwbesluit)

Ontheffing aanwezigheid helikopterdek op mijnbouwinstallatie. Een mijnbouwinstallatie op zee is voorzien van een helikopterdek. De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie kan een ontheffing van deze verplichting verlenen. De vergunning moet worden uitgezonderd van de toepasselijkheid van de LSP omdat dit gerechtvaardigd is vanwege de bescherming van de volksgezondheid. De hoofdregel is, dat een mijnbouwinstallatie op zee is voorzien van een helikopterdek. Deze verplichting geeft uitvoering aan een internationaal verdrag dat de veiligheid van werknemers die de activiteiten op de mijnbouwinstallatie moeten verrichten waarborgt. Werknemers moeten te allen tijde kunnen worden geëvacueerd van de installatie. De minister kan een ontheffing verlenen van deze verplichting, bijvoorbeeld wanneer een mijnbouwonderneming de installatie op een alternatieve wijze wil gebruiken. De mijnbouwonderneming moet een goede onderbouwing geven van dit alternatieve gebruik en van de wijze waarop de veiligheid van de werknemers is gewaarborgd. De minister kan de ontheffing onder beperkingen verlenen en voorschriften aan de ontheffing verbinden. Toepassing van de LSP betekent dat het risico bestaat dat er onbedoeld een vergunning van rechtswege wordt verleend zonder beperkingen en voorschriften, waarbij de bescherming van de volksgezondheid onvoldoende is gewaarborgd.

B (Artikel 52 Mijnbouwbesluit)

Ontheffing geluids- en lichtbakens op mijnbouwinstallatie. Het Mijnbouwbesluit bepaalt in artikel 52, eerste lid, dat voor zover relevant, een mijnbouwinstallatie ter waarborging van de veiligheid is voorzien van geluidsbakens en lichtbakens. De Minister van Infrastructuur en Milieu kan van die verplichting ontheffing verlenen. Ontheffing kan onder beperkingen worden verleend, of kan aan voorschriften worden gebonden. Praktisch gesproken speelt deze ontheffingsmogelijkheid een rol bij de opbouw of afbraak van een mijnbouwinstallatie. Het opbouwen of afbreken van een mijnbouwinstallatie gebeurt altijd in fases. Bij de opbouw wordt er eerst een onderstuk geplaatst, vaak alleen een paal, waarop vervolgens na enige tijd een bovenstuk wordt geplaatst, die voorzien is van de vereiste onderdelen volgens artikel 52. Omdat het onderstuk voor de veiligheid ook voorzien moet zijn van bakens, worden hier tijdelijke voorzieningen aangebracht. Gezien de constructie (een paal in plaats van een platform) zullen dit andere bakens zijn dan die van de uiteindelijke installatie. De verplichting tot het hebben van onder meer geluids- en lichtbakens is gebaseerd op eisen van veiligheid en in verband daar mee ook milieu. De Nederlandse wateren worden dermate druk bevaren dat het vanuit (maritieme) veiligheid van groot belang is dat mijnbouwinstallaties goed herkenbaar zijn voor de scheepvaart. Van (delen) van deze eisen kan (tijdelijk) ontheffing worden verleend, bijvoorbeeld in de fase van op- of afbouw van een dergelijke installatie. Daar moet dan wel een goed overwogen oordeel aan te grondslag liggen, waarbij ook duidelijk wordt vastgelegd volgens welke richtlijnen dan de tijdelijke bebakening moet plaatsvinden. Bij een stilzwijgend verleende ontheffing kunnen er niet of verkeerd bebakende constructies op zee komen, die de scheepvaartveiligheid ernstig in gevaar kunnen brengen. Het niet voldoende gegarandeerd zijn van de veiligheid van mijnbouw-installaties ter zee kan onoverzienbare en onomkeerbare gevolgen kan hebben voor zowel de veiligheid op zee als het risico op verontreiniging van de zee. Om deze redenen is toepassing van de LSP bij aanvraag voor deze ontheffingen onwenselijk.

C (Artikel 63 Mijnbouwbesluit)

Ontheffing beschermingsconstructie onder water gelegen mijnbouwinstallatie. Op grond van artikel 63, eerste lid, moet een onder water gelegen installatie zijn voorzien van een beschermingsconstructie. In een aantal situaties is het aanbrengen van een beschermingsconstructie niet goed mogelijk, zoals in de situatie dat na een boring een boorgat tijdelijk wordt verlaten. In zo’n geval zijn andere maatregelen mogelijk ter voorkoming van schade. Deze maatregelen worden dan voorgeschreven in de ontheffing die de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Visserij kan verlenen van deze verplichting. De vergunning moet worden uitgezonderd van de toepasselijkheid van de LSP omdat dit gerechtvaardigd is vanwege de bescherming van het milieu en de openbare veiligheid. De algemene regel dat een subsea-installatie is voorzien van een beschermingsconstructie dient de veiligheid van de scheepvaart en visserij enerzijds en de bescherming van het milieu anderzijds. Immers, indien schepen tegen onbeschermde delen van de onder water gelegen installatie aanvaren of netten van vissersschepen blijven haken aan deze onderdelen, is er risico op schade enerzijds aan de schepen en anderzijds aan de installatie. De functie die de beschermingsconstructie heeft, kan worden overgenomen door alternatieve maatregelen ter voorkoming van schade, die de minister kan verbinden aan de ontheffing. Welke maatregelen doeltreffend zijn en of het achterwege laten van een beschermingsconstructie verantwoord is, moet van geval tot geval worden beoordeeld. Toepassing van de LSP betekent dat het risico bestaat dat er onbedoeld een ontheffing van rechtswege wordt verleend, die onherstelbare gevolgen met zich meebrengt.

D (Artikel 96 Mijnbouwbesluit)

Vergunning voor het aanleggen van pijpleidingen in zee. Het is verboden om in zee een pijpleiding tussen mijnbouwwerken of tussen een mijnbouwwerk en een ander werk aan te leggen zonder vergunning van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Visserij. Indien de leiding wordt aangelegd in een oefen- en schietgebied wordt de vergunning verleend in overeenstemming met de Minister van Defensie. Indien de leiding wordt aangelegd in een scheepvaartgebied wordt de vergunning verleend in overeenstemming met de Minister van Infrastructuur en Milieu. De vergunning moet worden uitgezonderd van de toepasselijkheid van de LSP omdat dit gerechtvaardigd is vanwege de bescherming van het milieu, de volksgezondheid en de openbare veiligheid. Het vereiste van een vergunning is noodzakelijk om risico’s voor milieu en veiligheid te toetsen. Als een pijpleiding in zee onzorgvuldig wordt aangelegd kunnen ongewenste stoffen in het zeemilieu en op de kust terecht komen waardoor schade wordt toegebracht aan het zee- en kustmilieu. Ook is de vergunning relevant voor het naleven van het recht van overvaart door schepen, leidingen mogen deze overvaart niet hinderen of in gevaar brengen. Voor de aanleg van een leiding in oefen- en schietgebieden van het Ministerie van Defensie moeten nauwkeurige afspraken worden gemaakt voor de planning van deze werkzaamheden en de maatregelen die dienen te worden getroffen ten behoeve van de veiligheid van zowel de werknemers die de leiding aanleggen als de aanwezige medewerkers van Defensie. Toepassing van de LSP betekent dat het risico bestaat dat er een vergunning van rechtswege wordt verleend die onherstelbare gevolgen met zich meebrengt die qua omvang en effect op de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu onaanvaardbaar zijn.

Hoofdstuk 2. Ministerie van Infrastructuur en Milieu

Artikel VII (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer)
A en B (Artikelen3.20 en 4.80)

In de artikelen 3.20, derde lid, onder a, en 4.80, derde lid, is bepaald dat het systeem voor dampretour Stage II goedgekeurd dient te zijn door een keuringsinstantie, welke daartoe door de Raad voor Accreditatie of een accreditatie-instelling in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, is geaccrediteerd. De toepassing van LSP is uitgezonderd vanwege de bescherming van de afnemers van keuringsdiensten en het voorkomen van oneerlijke concurrentie onder keuringsinstanties. Deze belangen verzetten zich tegen de toepassing van de LSP. Accreditatie is een cruciaal onderdeel van het rechtsverkeer en dit brengt met zich dat de afnemers van keuringsdiensten er op moeten kunnen vertrouwen dat de beoordeling verbonden aan accreditatie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De toepassing van de LSP zou betekenen dat deze beoordeling in sommige gevallen toch niet heeft plaatsgevonden, waardoor het vertrouwen in het stelsel van accreditatie fundamenteel wordt geschaad.

Artikel VIII (Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties milieubeheer)
A (Artikel 3.1.4 Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties milieubeheer)

Accreditatie certificeringsdienstverleners. De vergunning in het vierde en vijfde lid van artikel 3.1.4 betreft een accreditatie verleend door de Raad voor Accreditatie of een accreditatie-instelling uit een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt. De toepassing van LSP is uitgezonderd vanwege de bescherming van de afnemers van certificeringsdiensten, het voorkomen van oneerlijke concurrentie en het beschermen van de consument. Deze belangen verzetten zich tegen de toepassing van de LSP. Het stelsel van certificering & conformiteitsbeoordeling is gebaseerd op een beoordeling van de certificeringsdienstverlener zowel op technische competentie als op het kwaliteitsbewakings- en managementsysteem van de certificaatdienstverlener. Accreditatie draagt zorg voor een fundamentele waarborg dat de dienstverlening door certificeringsdienstverleners voldoet aan bepaalde minimumstandaarden en voldoende waarborgen biedt voor onafhankelijke certificering. Accreditatie is daarmee een cruciaal onderdeel van het rechtsverkeer en dit brengt met zich dat de afnemers van certificeringsdiensten en consumenten er op moeten kunnen vertrouwen dat de beoordeling verbonden aan accreditatie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De toepassing van de LSP zou betekenen dat deze beoordeling in sommige gevallen toch niet heeft plaatsgevonden, waardoor het vertrouwen in het stelsel van certificering en accreditatie fundamenteel wordt geschaad.

B (Artikel 4.1 Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties milieubeheer)

Accreditatie keuringsinstanties. De vergunning betreft een accreditatie verleend door de Raad voor Accreditatie of een accreditatie-instelling uit een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt. De toepassing van LSP is uitgezonderd vanwege de bescherming van de afnemers van keuringsdiensten en het voorkomen van oneerlijke concurrentie onder keuringsinstanties. Deze belangen verzetten zich tegen de toepassing van de LSP. Accreditatie is een cruciaal onderdeel van het rechtsverkeer en dit brengt met zich dat de afnemers van keuringsdiensten er op moeten kunnen vertrouwen dat de beoordeling verbonden aan accreditatie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De toepassing van de LSP zou betekenen dat deze beoordeling in sommige gevallen toch niet heeft plaatsgevonden, waardoor het vertrouwen in het stelsel van accreditatie fundamenteel wordt geschaad.

Artikel IX (Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A)
A (artikel 25a)

Accreditatie keuringsinstanties. De vergunning betreft een accreditatie verleend door de Raad voor Accreditatie of een accreditatie-instelling uit een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt. De toepassing van LSP is uitgezonderd vanwege de bescherming van de afnemers van keuringsdiensten en het voorkomen van oneerlijke concurrentie onder keuringsinstanties. Deze belangen verzetten zich tegen de toepassing van de LSP. Accreditatie is een cruciaal onderdeel van het rechtsverkeer en dit brengt met zich dat de afnemers van keuringsdiensten er op moeten kunnen vertrouwen dat de beoordeling verbonden aan accreditatie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De toepassing van de LSP zou betekenen dat deze beoordeling in sommige gevallen toch niet heeft plaatsgevonden, waardoor het vertrouwen in het stelsel van accreditatie fundamenteel wordt geschaad.

B (Artikel 30b)

Emissiemetingen stookinstallaties milieubeheer A. De vergunning betreft een accreditatie verleend door de Raad voor Accreditatie of een accreditatie-instelling uit een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt. Het uitvoeren van afzonderlijke metingen, parallelmetingen en referentiemetingen geschiedt door een bedrijf dat met het oog op het verrichten van die metingen daartoe is geaccrediteerd. De toepassing van LSP is uitgezonderd vanwege de bescherming van de afnemers van diensten van meetinstanties en het voorkomen van oneerlijke concurrentie onder meetinstanties. Deze belangen verzetten zich tegen de toepassing van de LSP. Accreditatie is een cruciaal onderdeel van het rechtsverkeer en dit brengt met zich dat de afnemers van diensten van meetinstanties er op moeten kunnen vertrouwen dat de beoordeling verbonden aan accreditatie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De toepassing van de LSP zou betekenen dat deze beoordeling in sommige gevallen toch niet heeft plaatsgevonden, waardoor het vertrouwen in het stelsel van accreditatie fundamenteel wordt geschaad.

Artikel X (Voorschrift 1.3.6 van bijlage 2 bij het Besluit glastuinbouw)

Erkenning van certificeringsinstelling slibvangput en olie-afscheider. De vergunning betreft een erkenning verleend door de Raad voor Accreditatie. Een slibvangput en een olie-afscheider moeten voldoen aan NEN-EN 858-1 en NEN-EN 858-2. De voorzieningen worden geacht te voldoen aan deze normen indien een kwaliteitsverklaring ten aanzien van die slibvangput of olie-afscheider is afgegeven door een certificeringinstelling die daartoe door de Raad voor Accreditatie is erkend. Aangezien voor deze erkenning certificeringinstellingen in aanmerking komen en deze wordt afgegeven door de Raad voor Accreditatie, kan deze erkenning gelijk worden gesteld met een accreditatie. De accreditatieprocedure wijkt in sterke mate af van de reguliere vergunningenprocedures. De toepassing van LSP is uitgezonderd vanwege de bescherming van de afnemers van certificeringsdiensten, het voorkomen van oneerlijke concurrentie en het beschermen van de consument. Deze belangen verzetten zich tegen de toepassing van de LSP. Het stelsel van certificering & conformiteitsbeoordeling is gebaseerd op een beoordeling van de certificeringsdienstverlener zowel op technische competentie als op het kwaliteitsbewakings- en managementsysteem van de certificaatdienstverlener. Accreditatie draagt zorg voor een fundamentele waarborg dat de dienstverlening door certificeringsdienstverleners voldoet aan bepaalde minimumstandaarden en voldoende waarborgen biedt voor onafhankelijke certificering. Accreditatie is daarmee een cruciaal onderdeel van het rechtsverkeer en dit brengt met zich dat de afnemers van certificeringsdiensten en consumenten er op moeten kunnen vertrouwen dat de beoordeling verbonden aan accreditatie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De toepassing van de LSP zou betekenen dat deze beoordeling in sommige gevallen toch niet heeft plaatsgevonden, waardoor het vertrouwen in het stelsel van certificering en accreditatie fundamenteel wordt geschaad.

Artikel XI (Artikel 12 Besluit handel in emissierechten)

Verificateur handel in emissierechten. De vergunning betreft een accreditatie verleend door de Raad voor Accreditatie of een vergelijkbare buitenlandse instelling. Het afgeven van een verklaring met betrekking tot de beoordeling van een emissieverslag geschiedt door een verificateur die werkzaam is bij een verificatie-instelling die is geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie of een vergelijkbare buitenlandse instelling die erkend is door een staat, aangesloten bij de Multilateral Agreement on European Accreditation of Certification. De toepassing van LSP is uitgezonderd vanwege de bescherming van de afnemers van diensten van verificateurs en het voorkomen van oneerlijke concurrentie tussen verificatie-instellingen. Deze belangen verzetten zich tegen de toepassing van de LSP. Accreditatie is een cruciaal onderdeel van het rechtsverkeer en dit brengt met zich dat de afnemers van diensten van verificateurs er op moeten kunnen vertrouwen dat de beoordeling verbonden aan accreditatie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De toepassing van de LSP zou betekenen dat deze beoordeling in sommige gevallen toch niet heeft plaatsgevonden, waardoor het vertrouwen in het stelsel van accreditatie fundamenteel wordt geschaad.

Artikel XII (Voorschriften 1.3.13 en 3.2.13 van de bijlage bij het Besluit landbouw milieubeheer)

De voorschriften 1.3.13, 3.2.10 en 3.2.11 van de bijlage bij het Besluit landbouw milieubeheer voorzien in een erkenning, onderscheidenlijk accreditatie door de Raad voor Accreditatie.

De vergunning in voorschrift 1.3.13 betreft een erkenning verleend door de Raad voor Accreditatie. Een slibvangput en een olie-afscheider moeten voldoen aan NEN-EN 858-1 en NEN-EN 858-2. De voorzieningen worden geacht te voldoen aan deze normen indien een kwaliteitsverklaring ten aanzien van die slibvangput of olie-afscheider is afgegeven door een certificeringinstelling die daartoe door de Raad voor Accreditatie is erkend. Aangezien voor deze erkenning certificeringinstellingen in aanmerking komen en deze wordt afgegeven door de Raad voor Accreditatie, kan deze erkenning gelijk worden gesteld met een accreditatie. Accreditaties worden verleend door de Raad voor Accreditatie of een accreditatie-instelling uit een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland. De toepassing van LSP is uitgezonderd vanwege de bescherming van de afnemers van certificeringsdiensten, het voorkomen van oneerlijke concurrentie en het beschermen van de consument. Deze belangen verzetten zich tegen de toepassing van de LSP. Het stelsel van certificering & conformiteitsbeoordeling is gebaseerd op een beoordeling van de certificeringsdienstverlener zowel op technische competentie als op het kwaliteitsbewakings- en managementsysteem van de certificaatdienstverlener. Accreditatie draagt zorg voor een fundamentele waarborg dat de dienstverlening door certificeringsdienstverleners voldoet aan bepaalde minimumstandaarden en voldoende waarborgen biedt voor onafhankelijke certificering. Accreditatie is daarmee een cruciaal onderdeel van het rechtsverkeer en dit brengt met zich dat de afnemers van certificeringsdiensten en consumenten er op moeten kunnen vertrouwen dat de beoordeling verbonden aan accreditatie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De toepassing van de LSP zou betekenen dat deze beoordeling in sommige gevallen toch niet heeft plaatsgevonden, waardoor het vertrouwen in het stelsel van certificering en accreditatie fundamenteel wordt geschaad.

De vergunning in de voorschriften 3.2.10 en 3.2.11 betreft een accreditatie verleend door de Raad voor Accreditatie of een accreditatie-instelling uit een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland. De controle van een foliebassin op zijn mestdichtheid en de beoordeling inzake de referentieperiode kunnen onder meer worden uitgevoerd door de daartoe geaccrediteerde instelling.

De toepassing van LSP is uitgezonderd vanwege de bescherming van de afnemers van diensten van dergelijke instellingen en het voorkomen van oneerlijke concurrentie onder die instellingen. Deze belangen verzetten zich tegen de toepassing van de LSP. Accreditatie is een cruciaal onderdeel van het rechtsverkeer en dit brengt met zich dat de afnemers van diensten van dergelijke instellingen er op moeten kunnen vertrouwen dat de beoordeling verbonden aan accreditatie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De toepassing van de LSP zou betekenen dat deze beoordeling in sommige gevallen toch niet heeft plaatsgevonden, waardoor het vertrouwen in het stelsel van accreditatie fundamenteel wordt geschaad.

Artikel XIII (Bijlage I Besluit LPG-tankstations milieubeheer)

De voorschriften 2.3, 2.5, 2.6, 3.2, 3.3, 3.5 en 3.6 van bijlage I, onder II, van het Besluit LPG-tankstations milieubeheer voorzien in accreditaties door een daartoe bevoegde instantie.

De vergunning in de voorschriften 2.3, 2.5 en 2.6 betreft een accreditatie van keuringsinstanties. De toepassing van LSP is uitgezonderd vanwege de bescherming van de afnemers van keuringsdiensten en het voorkomen van oneerlijke concurrentie onder keuringsinstanties. Deze belangen verzetten zich tegen de toepassing van de LSP. Accreditatie is een cruciaal onderdeel van het rechtsverkeer en dit brengt met zich dat de afnemers van keuringsdiensten er op moeten kunnen vertrouwen dat de beoordeling verbonden aan accreditatie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De toepassing van de LSP zou betekenen dat deze beoordeling in sommige gevallen toch niet heeft plaatsgevonden, waardoor het vertrouwen in het stelsel van accreditatie fundamenteel wordt geschaad.

De vergunning in de voorschriften 3.2, 3.3, 3.5 en 3.6 betreft een accreditatie van certificeringsinstellingen. De toepassing van LSP is uitgezonderd vanwege de bescherming van de afnemers van certificeringsdiensten, het voorkomen van oneerlijke concurrentie en het beschermen van de consument. Deze belangen verzetten zich tegen de toepassing van de LSP. Het stelsel van certificering en conformiteitsbeoordeling is gebaseerd op een beoordeling van de certificeringsdienstverlener zowel op technische competentie als op het kwaliteitsbewakings- en managementsysteem van de certificaatdienstverlener. Accreditatie draagt zorg voor een fundamentele waarborg dat de dienstverlening door certificeringsdienstverleners voldoet aan bepaalde minimumstandaarden en voldoende waarborgen biedt voor onafhankelijke certificering. Accreditatie is daarmee een cruciaal onderdeel van het rechtsverkeer en dit brengt met zich dat de afnemers van certificeringsdiensten en consumenten er op moeten kunnen vertrouwen dat de beoordeling verbonden aan accreditatie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De toepassing van de LSP zou betekenen dat deze beoordeling in sommige gevallen toch niet heeft plaatsgevonden, waardoor het vertrouwen in het stelsel van certificering en accreditatie fundamenteel wordt geschaad.

Artikel XIV (Bijlage 1, onder II, Besluit mestbassins milieubeheer)

Accreditatie controle-instellingen. De vergunning in de voorschriften 1.5 en 2.1 betreft een accreditatie verleend door de Raad voor Accreditatie of een accreditatie-instelling uit een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt. De beoordeling inzake de referentieperiode respectievelijk de controle van een foliebassin op zijn mestdichtheid kunnen onder meer worden uitgevoerd door instelling die daartoe is geaccrediteerd.

De toepassing van LSP is uitgezonderd vanwege de bescherming van de afnemers van diensten van controle-instellingen en het voorkomen van oneerlijke concurrentie onder controle-instellingen. Deze belangen verzetten zich tegen de toepassing van de LSP. Accreditatie is een cruciaal onderdeel van het rechtsverkeer en dit brengt met zich dat de afnemers van diensten van controle-instellingen er op moeten kunnen vertrouwen dat de beoordeling verbonden aan accreditatie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De toepassing van de LSP zou betekenen dat deze beoordeling in sommige gevallen toch niet heeft plaatsgevonden, waardoor het vertrouwen in het stelsel van accreditatie fundamenteel wordt geschaad.

Artikel XV (11h Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen)

Accreditatie van laboratoria stortplaatsen. De vergunning betreft een accreditatie verleend door de Raad voor Accreditatie. De analyse van de monsters wordt uitgevoerd door een persoon of instelling die beschikt over een bewijs waarmee de Raad voor Accreditatie of een daaraan gelijkwaardig instituut in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, kenbaar heeft gemaakt dat gedurende de periode waarin deze worden uitgevoerd, een gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat de betrokken persoon of instelling competent is voor het uitvoeren van de analyse overeenkomstig de krachtens het vierde lid gestelde regels. De toepassing van LSP is uitgezonderd vanwege de bescherming van de afnemers van diensten van laboratoria en het voorkomen van oneerlijke concurrentie onder laboratoria. Deze belangen verzetten zich tegen de toepassing van de LSP. Accreditatie is een cruciaal onderdeel van het rechtsverkeer en dit brengt met zich dat de afnemers van diensten van laboratoria er op moeten kunnen vertrouwen dat de beoordeling verbonden aan accreditatie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De toepassing van de LSP zou betekenen dat deze beoordeling in sommige gevallen toch niet heeft plaatsgevonden, waardoor het vertrouwen in het stelsel van accreditatie fundamenteel wordt geschaad.

Artikel XVI (Vuurwerkbesluit)
A en B, eerste lid (Voorschriften 5.2 van bijlage 1 en 1.5 van bijlage 2)

Accreditatie van instellingen voor beoordelen programma’s van eisen brandbeveiligingsinstallaties. De vergunning betreft een accreditatie verleend door de Raad voor Accreditatie of een accreditatie-instelling uit eenanderelidstaatvan de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt. Inspectie-instellingen die programma’s van eisen voor brandbeveiligingsinstallaties beoordelen moeten daartoe zijn geaccrediteerd. De toepassing van LSP is uitgezonderd vanwege de bescherming van de afnemers van dergelijke instellingen en het voorkomen van oneerlijke concurrentie onder die instellingen. Deze belangen verzetten zich tegen de toepassing van de LSP. Accreditatie is een cruciaal onderdeel van het rechtsverkeer en dit brengt met zich dat de afnemers van diensten vandergelijke instellingen er op moeten kunnen vertrouwen dat de beoordeling verbonden aan accreditatie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De toepassing van de LSP zou betekenen dat deze beoordeling in sommige gevallen toch niet heeft plaatsgevonden, waardoor het vertrouwen in het stelsel van accreditatie fundamenteel wordt geschaad.

A en B, tweede lid (Voorschriften 5.3 van bijlage 1 en 1.6 van bijlage 2)

Accreditatie van certificatie-instellingen. De vergunning betreft een accreditatie verleend door de Raad voor Accreditatie of een accreditatie-instelling uit eenanderelidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt. De toepassing van LSP is uitgezonderd vanwege de bescherming van de afnemers van certificeringsdiensten, het voorkomen van oneerlijke concurrentie en het beschermen van de consument. Deze belangen verzetten zich tegen de toepassing van LSP. Het stelsel van certificering & conformiteitsbeoordeling is gebaseerd op een beoordeling van de certificeringsdienstverlener zowel op technische competentie als op het kwaliteitsbewakings- en managementsysteem van de certificaatdienstverlener. Accreditatie draagt zorg voor een fundamentele waarborg dat de dienstverlening door certificeringsdienstverleners voldoet aan bepaalde minimumstandaarden en voldoende waarborgen biedt voor onafhankelijke certificering. Accreditatie is daarmee een cruciaal onderdeel van het rechtsverkeer en dit brengt met zich dat de afnemers van certificeringsdiensten en consumenten er op moeten kunnen vertrouwen dat de beoordeling verbonden aan accreditatie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De toepassing van de LSP zou betekenen dat deze beoordeling in sommige gevallen toch niet heeft plaatsgevonden, waardoor het vertrouwen in het stelsel van certificering en accreditatie fundamenteel wordt geschaad.

Hoofdstuk 3. Ministerie van Veiligheid en Justitie

Artikel XVII (Artikel 7 Besluit bloedtest in strafzaken in geval van een ernstige besmettelijke ziekte)

Fylogenetisch onderzoek wordt in Nederland slechts verricht in laboratoria die de Raad van Accreditatie heeft geaccrediteerd en die deskundig zijn op het terrein van de ernstige besmettelijke ziekten, die in artikel 2 zijn aangewezen, en het onderzoek, bedoeld in de aanhef, en beschikt over voldoende forensische kennis om dat onderzoek te kunnen verrichten. De accreditatie door de Raad van Accreditatie vindt plaats aan de hand van de criteria, die genoemd zijn in de NEN-EN-ISO 15189 en de NEN-EN-ISO/IEC 17025 die uitgegeven zijn door het Nederlands Normalisatie-instituut. De NEN-EN-ISO 15189 (gepubliceerd op 1 mei 2007) bevat bijzondere eisen voor kwaliteit en competentie voor medische laboratoria. De NEN-EN-ISO/IEC 17025 (gepubliceerd op 1 juli 2005) bevat de algemene eisen voor de bekwaamheid van beproevings- en kalibratielaboratoria. Accreditatie impliceert dat het desbetreffende laboratorium goed opgeleid en ervaren personeel heeft (dat zijn de deskundigen, bedoeld in artikel 151i, eerste lid, Sv) en over de juiste apparatuur beschikt om een medisch onderzoek te kunnen verrichten waarvan de resultaten als betrouwbaar en nauwkeurig worden beschouwd.

Artikel 10, eerste lid, onderdeel b, biedt tevens de mogelijkheid een buitenlands laboratorium in te schakelen voor het verrichten van fylogenetisch onderzoek. Het spreekt voor zich dat alleen gebruik kan worden gemaakt van de expertise en diensten van een buitenlands laboratorium indien het aan vergelijkbare eisen voldoet als de eisen die zijn neergelegd in artikel 10, eerste lid, onderdeel a. Dit impliceert dat het geaccrediteerd dient te zijn door een met de Raad voor Accreditatie vergelijkbare instantie aan de hand van criteria die vergelijkbaar zijn met de criteria, genoemd in de NEN-EN-ISO 15189 en de NEN-EN-ISO/IEC 17025, deskundig is op het terrein van de ernstige besmettelijke ziekten die in artikel 2 zijn aangewezen, en het onderzoek, bedoeld in de aanhef, en beschikt over voldoende forensische kennis om dat onderzoek te kunnen verrichten.

De eis van accreditatie is gesteld om te garanderen dat het fylogenetisch onderzoek deugdelijk en zorgvuldig wordt uitgevoerd en dat de resultaten van een dergelijk onderzoek als betrouwbaar kan worden aangemerkt. Het doen van fylogenetisch onderzoek is, zoals al in de toelichting op artikel 10, eerste lid, uiteengezet is, technisch ingewikkeld en de betrouwbaarheid van de resultaten van een dergelijk onderzoek moet zeer groot zijn omdat deze een rol kunnen spelen bij het bewijs en de straftoemeting.

Artikel XVIII (Artikel 7 Besluit DNA-onderzoek in strafzaken)

DNA-onderzoek in strafzaken wordt verricht in het laboratorium van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI), tenzij het vanwege de capaciteit van het instituut noodzakelijk is dat het DNA-onderzoek in het laboratorium van een ander instituut wordt verricht dan wel de officier van justitie onderscheidenlijk de rechter-commissaris opdracht heeft gegeven dat het DNA-onderzoek in een laboratorium van een ander instituut wordt verricht. Als laboratorium van een ander instituut dan het NFI komt slechts in aanmerking het Forensisch Laboratorium voor DNA-onderzoek van het Instituut voor anthropogenetica van de Universiteit Leiden of een ander laboratorium dat door de Raad voor Accreditatie is geaccrediteerd aan de hand van de algemene criteria voor het functioneren van beproevingslaboratoria, genoemd in de NEN-EN ISO/IEC 17 025, en deskundig is op het terrein van forensisch DNA-onderzoek, dan wel een laboratorium dat gevestigd is in het buitenland, door een met de Raad voor Accreditatie vergelijkbare instantie is geaccrediteerd aan de hand van criteria die vergelijkbaar zijn met de criteria, genoemd in de NEN-EN ISO/IEC 17 025, en deskundig is op het terrein van forensisch DNA-onderzoek. De eis van accreditatie is gesteld om te garanderen dat het DNA-onderzoek deugdelijk en zorgvuldig wordt uitgevoerd en dat de resultaten van het DNA-onderzoek dientengevolge als betrouwbaar kan worden aangemerkt. Het doen van DNA-onderzoek in strafzaken is technisch ingewikkeld en de betrouwbaarheid van de resultaten van een DNA-onderzoek moeten zeer groot zijn omdat die een belangrijke bijdrage leveren aan de opheldering van bijvoorbeeld gewelds- en zedenmisdrijven.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel XIX

Artikel VII wijzigt de artikelen 3.20 en 4.80 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer. Die wijziging zal in beginsel op 1 januari 2012 in werking treden. Het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (omzetting EU-richtlijn inzake fase II-benzinedampterugwinning) dat naar verwachting uiterlijk op 31 december 2011 in werking zal treden, wijzigt eveneens de artikelen 3.20 en 4.80.

Indien deze laatste wijziging inderdaad uiterlijk op 31 december 2011 in werking treedt, dan kan artikel VII van dit besluit vervallen. De inhoud van artikel VII is dan al in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer opgenomen. Mocht het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (omzetting EU-richtlijn inzake fase II-benzinedampterugwinning) onverhoopt niet uiterlijk op 31 december 2011 in werking treden, dan treedt artikel VII wel in werking.

Deze afstemmingsbepaling is nodig omdat het niet geheel zeker is dat het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (omzetting EU-richtlijn inzake fase II-benzinedampterugwinning) uiterlijk op 31 december 2011 in werking zal treden.

Artikel XX

Dit artikel regelt inwerkingtreding op 1 januari 2012. Het opnemen van deze concrete inwerkingsdatum hangt samen met het feit dat de rechtsgrondslag voor het Tijdelijk besluit op 1 januari 2012 vervalt.

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven