Wet van 28 maart 2013 tot wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet die wet voor onbepaalde tijd te verlengen alsmede die wet en diverse andere wetten te wijzigen met het oog op het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. WIJZIGING EN VERLENGING VAN DE CRISIS- EN HERSTELWET

De Crisis- en herstelwet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1, eerste lid, onderdeel b, wordt de zinsnede «gebiedsontwikkelingsplannen als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, alsmede de voor de uitvoering van de projecten waarop die gebiedsontwikkelingsplannen betrekking hebben» vervangen door: bestemmingsplannen als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, alsmede de voor de uitvoering van de projecten waarop die bestemmingsplannen betrekking hebben.

B

In de artikelen 1.2, 2.2, 2.4, 2.9, 2.18, 5.1 en 5.2a wordt «Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken» vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

Ba

Artikel 1.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede «bij deze wet, kunnen» wordt vervangen door: bij deze wet en kunnen.

2. De zinsnede «en kunnen wettelijke voorschriften worden toegevoegd aan bijlage III bij deze wet» vervalt.

C

In artikel 1.4 wordt na «tegen een besluit» ingevoegd: van een tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan.

Ca

Hoofdstuk 1, afdeling 4, vervalt.

D

Artikel 2.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt onder bestemmingsplan mede verstaan: de bij het bestemmingsplan behorende toelichting dan wel het exploitatieplan.

E

Artikel 2.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «of bestaand bedrijventerrein» vervangen door: , bestaand bedrijventerrein of gebied ter uitbreiding van de haven van Rotterdam.

2. Het tweede lid vervalt alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.

F

Artikel 2.3 komt te luiden:

Artikel 2.3

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die gelegen zijn binnen een aangewezen ontwikkelingsgebied als bedoeld in artikel 2.2, is gericht op de optimalisering van de milieugebruiksruimte met het oog op het versterken van een duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling van dat gebied in samenhang met het tot stand brengen van een goede milieukwaliteit.

  • 2. Tenzij bij algemene maatregel van bestuur anders is bepaald, bevat een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid:

    • a. de voorgenomen maatregelen, projecten en werken ten behoeve van de optimalisering van de milieugebruiksruimte binnen het ontwikkelingsgebied;

    • b. de noodzakelijke maatregelen, projecten en werken ter compensatie van het beslag op de milieugebruiksruimte door de in het bestemmingsplan voorziene ruimtelijke ontwikkelingen;

    • c. zo nodig een fasering en koppeling bij de tenuitvoerlegging van de in de onderdelen a en b bedoelde maatregelen, projecten en werken;

    • d. een raming van de kosten van uitvoering van het bestemmingsplan, een beschrijving van de wijze waarop daarin zal worden voorzien, alsmede een beschrijving van de wijze waarop het bereiken van de met het bestemmingsplan beoogde resultaten zal worden nagestreefd;

    • e. een overzicht van de tijdstippen waarop burgemeester en wethouders aan de gemeenteraad een rapportage uitbrengen over de voortgang en de uitvoering van de in de onderdelen a en b bedoelde maatregelen, projecten en werken, die op verzoek tevens wordt verstrekt aan Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

  • 3. Ten aanzien van een activiteit met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die plaatsvindt binnen het ontwikkelingsgebied, kan of kunnen in het belang van de optimalisering van de milieugebruiksruimte binnen het ontwikkelingsgebied:

    • a. in het geval dat burgemeester en wethouders ingevolge artikel 2.4, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht het bevoegd gezag zijn:

      • 1°. onverminderd artikel 2.22, tweede lid, eerste volzin, van die wet voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor die activiteit;

      • 2°. in afwijking van artikel 2.31, tweede lid, onderdeel b, en met toepassing van paragraaf 3.4 van die wet voorschriften van de omgevingsvergunning voor die activiteit worden gewijzigd, waarbij de artikelen 2.31a en 4.2 van die wet van overeenkomstige toepassing zijn;

    • b. in het geval dat ingevolge artikel 2.4, tweede, derde of vierde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een ander bestuurorgaan het bevoegde gezag is:

      • 1°. een omgevingsvergunning voor die activiteit niet worden verleend dan nadat burgemeester en wethouders hebben verklaard dat zij daartegen geen bedenkingen hebben, waarbij geldt dat:

        • aa. de verklaring slechts kan worden geweigerd in het belang van de optimalisering van de milieugebruiksruimte binnen het ontwikkelingsgebied;

        • bb. de artikelen 2.27, tweede, vierde en vijfde lid, 3.11 en 4.2 van die wet van overeenkomstige toepassing zijn.

      • 2°. burgemeester en wethouders het bevoegd gezag verzoeken voorschriften van de omgevingsvergunning voor die activiteit te wijzigen, waarbij de artikelen 2.29, derde lid, 2.31, eerste lid, onderdeel a, en 2.31a en paragraaf 3.4 van die wet van overeenkomstige toepassing zijn.

  • 4. Voor zover ten aanzien van een activiteit met betrekking tot een inrichting die plaatsvindt binnen het ontwikkelingsgebied geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, kunnen burgemeester en wethouders ambtshalve in het belang van de optimalisering van de milieugebruiksruimte binnen het ontwikkelingsgebied voorschriften stellen, die afwijken van de voor die activiteit bij of krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer gestelde regels.

  • 5. Met de bevoegdheden, bedoeld in het derde en vierde lid, kunnen rechten, die worden ontleend aan voorschriften in een omgevingsvergunning of aan regels gesteld krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer, worden gewijzigd ter optimalisering van de milieugebruiksruimte, voor zover van die rechten bij het in werking hebben van een inrichting:

    • a. gedurende een periode van drie jaar onder normale bedrijfsomstandigheden geen gebruik is gemaakt of

    • b. naar redelijke verwachting, rekeninghoudend met de binnen afzienbare tijd te verwachten wijzigingen of uitbreidingen van de inrichting of van de in de inrichting gebezigde werkwijzen, geen gebruik zal worden gemaakt.

  • 6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld, zo nodig per aangewezen ontwikkelingsgebied, over de wijze waarop de optimalisering van de milieugebruiksruimte kan plaatsvinden.

  • 7. Met inachtneming van desbetreffende bindende besluiten van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, kan het bestemmingsplan bestemmingen aanwijzen, regels stellen of maatregelen en werken toestaan in afwijking van bij algemene maatregel van bestuur aangegeven bepalingen bij of krachtens:

    • a. de Flora- en faunawet;

    • b. de Natuurbeschermingswet 1998;

    • c. de Ontgrondingenwet;

    • d. de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover het betreft een omgevingsvergunning voor een activiteit met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van die wet;

    • e. de Wet ammoniak en veehouderij;

    • f. de Wet bodembescherming;

    • g. de Wet geluidhinder, met dien verstande dat die afwijking niet leidt tot een geluidsbelasting binnen een woning met gesloten ramen, die hoger is dan 33 dB;

    • h. de Wet geurhinder en veehouderij;

    • i. de Wet inzake de luchtverontreiniging;

    • j. de Wet milieubeheer met uitzondering van artikel 5.2b en titel 5.2,

    met dien verstande dat uiterlijk tien jaar nadat het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden alsnog wordt voldaan aan de bij of krachtens de wet gestelde milieukwaliteitsnormen. Indien er na deze periode niet wordt voldaan aan een milieukwaliteitsnorm geven burgemeester en wethouders aan op welke wijze alsnog aan die norm zal worden voldaan. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de maximale afwijking van milieukwaliteitsnormen.

  • 8. Het zevende lid is van overeenkomstige toepassing op besluiten die strekken ter uitvoering van het bestemmingsplan.

  • 9. Burgemeester en wethouders nemen in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven categorieën van gevallen geen besluit als bedoeld in het achtste lid dan nadat het bestuursorgaan dat krachtens de betrokken wet bevoegd zou zijn te beslissen, heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. De artikelen 2.27, tweede tot en met vijfde lid, en 3.11 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 10. Burgemeester en wethouders dragen zorg voor het uitvoeren van de maatregelen of werken, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en b, binnen een in het bestemmingsplan te noemen termijn.

  • 11. Werken opgenomen in het bestemmingsplan worden aangemerkt als openbare werken van algemeen nut in de zin van de Belemmeringenwet Privaatrecht.

  • 12. Indien voor de uitvoering van werken als bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en b, toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht noodzakelijk is, geldt in plaats van artikel 4 van die wet dat:

    • a. tegen een besluit als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, of artikel 3, tweede lid, van die wet een belanghebbende beroep kan instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State;

    • b. artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is, en

    • c. de werking van een besluit als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, of artikel 3, tweede lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht opgeschort wordt totdat de beroepstermijn is verstreken.

  • 13. Voor zover een besluit als bedoeld in het achtste lid zijn grondslag vindt in een bestemmingsplan, kunnen de gronden in beroep daarop geen betrekking hebben.

G

Artikel 2.3a komt te luiden:

Artikel 2.3a

Artikel 2.3 is van overeenkomstige toepassing op een provinciaal inpassingsplan dat betrekking heeft op gronden die gelegen zijn binnen een ontwikkelingsgebied als bedoeld in artikel 2.2 met dien verstande dat:

  • a. in plaats van «bestemmingsplan» telkens wordt gelezen: inpassingsplan;

  • b. in plaats van «burgemeester en wethouders» telkens wordt gelezen: gedeputeerde staten;

  • c. in het tweede lid in plaats van «de gemeenteraad» wordt gelezen: provinciale staten;

  • d. in het zesde lid in plaats van «Burgemeester en wethouders» wordt gelezen: Gedeputeerde staten;

  • e. in het tiende lid in plaats van «gemeente» wordt gelezen: provincie.

H

Artikel 2.4, vierde lid, vervalt.

I

Artikel 3.21, onderdeel C, onder 2, vervalt.

J

Artikel 5.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «en Onze Minister» vervangen door: in overeenstemming met Onze Minister.

2. In het tweede lid, onderdeel c, wordt de zinsnede «gebiedsontwikkelingsplannen als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, alsmede de voor de uitvoering van de projecten waarop die gebiedsontwikkelingsplannen betrekking hebben» vervangen door: bestemmingsplannen als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, alsmede de voor de uitvoering van de projecten waarop die bestemmingsplannen betrekking hebben.

K

In artikel 5.9a wordt «Onze Minister van Justitie zendt, in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze wet» vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie zendt, in overeenstemming met Onze Minister van Infrastructuur en Milieu binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze wet, en vervolgens na twee jaar,.

L

Artikel 5.10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Deze wet vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

2. In het tweede lid wordt «1 januari 2014» vervangen door «het in het eerste lid bedoelde tijdstip» en wordt «na 31 december 2013» vervangen door: vanaf dat tijdstip.

3. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt «na 31 december 2013» vervangen door: vanaf het in het eerste lid bedoelde tijdstip.

b. In de onderdelen a, b, c en d wordt «1 januari 2014» vervangen door: het in het eerste lid bedoelde tijdstip.

c. In onderdeel a wordt na «gebiedsontwikkelingsplan» ingevoegd: dan wel bestemmingsplan.

M

Het opschrift van bijlage II, categorie Aa, komt te luiden:

Aa Overige ruimtelijke projecten

N

Artikel 5.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede «aan bijlage I, van ruimtelijke» wordt vervangen door «aan bijlage I of van ruimtelijke» en «artikel 2.3, zesde lid» wordt vervangen door: artikel 2.3, negende lid.

2. De zinsnede «of van wettelijke voorschriften aan bijlage III» vervalt.

O

Bijlage III vervalt.

HOOFDSTUK 2. WIJZIGING VAN DIVERSE WETTEN

§ 2.1 Vermindering van lasten

Artikel 2.1.1

In artikel 229, tweede lid, van de Gemeentewet wordt «10.30, eerste lid,» vervangen door: 10.31.

Artikel 2.1.2

De Natuurbeschermingswet 1998 wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 9a tot en met 9d wordt «Milieu- en Natuurplanbureau» telkens vervangen door: Planbureau voor de Leefomgeving.

B

In het tweede lid van artikel 9a wordt «jaarlijks» vervangen door: eenmaal in de twee jaar.

Ba

Na artikel 19da wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 19db
  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een ontwikkelingsgebied als bedoeld in artikel 2.3 van de Crisis- en herstelwet, kan de voorwaarden, voorschriften en beperkingen bevatten waaronder een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, wordt verleend, indien op grond van een voor dat plan opgestelde passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat projecten die aan deze voorwaarden, voorschriften en beperkingen voldoen de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden niet kunnen aantasten, dan wel is voldaan aan de artikelen 19g, tweede, derde en vierde lid, en 19h, onderscheidenlijk op grond van artikel 19e een beoordeling is uitgevoerd van andere handelingen.

  • 2. Het bestuursorgaan dat bevoegd is voor de verlening van vergunningen als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, voor projecten of andere handelingen in een ontwikkelingsgebied, kan voorafgaand aan de vaststelling van een daarop betrekking hebbend bestemmingsplan instemming verlenen aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden, voorschriften en beperkingen.

  • 3. Een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, wordt verleend indien:

    • a. het project of de andere handeling voldoet aan de voorwaarden, opgenomen in een plan als bedoeld in het eerste lid, en

    • b. de beoordelingen, genoemd in het eerste lid, op het moment van de verlening van de vergunning actueel zijn, en

    • c. het bestuursorgaan dat bevoegd is voor de verlening van de vergunning instemt, of voorafgaand aan de vaststelling van het in het eerste lid genoemde plan heeft ingestemd met de in het eerste lid genoemde voorwaarden, voorschriften en beperkingen.

  • 4. Aan een vergunning als bedoeld in het derde lid worden de in het bestemmingsplan op grond van het eerste lid opgenomen voorschriften verbonden. Zij wordt onder de in het bestemmingsplan op grond van het eerste lid opgenomen beperkingen verleend.

C

In artikel 19ia wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Artikel 65 is niet van overeenkomstige toepassing op handelingen als bedoeld in het eerste lid.

D

Artikel 19kd wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. De aanhef komt te luiden: Onder significante gevolgen als bedoeld in de artikelen 19d, eerste lid, en 19j, tweede lid, worden niet verstaan de gevolgen van een handeling, onderscheidenlijk de in een plan voorziene activiteiten, door het veroorzaken van stikstofdepositie op voor stikstofgevoelige habitats in een Natura 2000-gebied in de volgende gevallen:.

b. In onderdeel a wordt na de zinsnede «de handeling is gebruik dat op de referentiedatum werd verricht» ingevoegd:, onderscheidenlijk het plan was van toepassing op de referentiedatum.

c. In onderdeel b wordt na de zinsnede «de handeling is een activiteit die na de referentiedatum is begonnen, of een gebruik dat na die referentiedatum in betekenende mate is gewijzigd» ingevoegd:, onderscheidenlijk het plan is van toepassing geworden na de referentiedatum, of is nadien in betekenende mate gewijzigd,» en wordt na «die activiteit of dat gebruik» ingevoegd: of dat plan,.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Onder «referentiedatum» als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan:

    • a. voor gebieden ter uitvoering van richtlijn 92/43/EEG:

      • 1°. 7 december 2004, of

      • 2°. de datum waarop het desbetreffende gebied door de Europese Commissie tot een gebied van communautair belang is verklaard ter uitvoering van artikel 4, tweede lid, van richtlijn 92/43/EEG, voor zover die verklaring plaatsvindt na 7 december 2004;

    • b. voor gebieden ter uitvoering van richtlijn 79/409/EEG de datum waarop het desbetreffende gebied is aangewezen ter uitvoering van richtlijn 79/409/EEG.

3. In het vierde lid wordt «artikel 6, eerste lid» vervangen door: artikel 6, tweede lid.

E

Artikel 19ki wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Onze Minister, in overeenstemming met het betrokken bevoegd gezag, kan een in het programma opgenomen project als bedoeld in artikel 19kh, vijfde lid, wijzigen of een project toevoegen, overeenkomstig de voorwaarden van artikel 19kh, vijfde lid, indien is aangetoond dat die wijziging of toevoeging per saldo een vergelijkbaar of positiever effect zal hebben op de vermindering van de stikstofdepositie.

Artikel 2.1.3

Artikel 4 van de Ontgrondingenwet wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel c komt te luiden:

  • c. de toepassing van artikel 30 of 31 van de Wet bodembescherming;.

2. De onderdelen d en e worden geletterd e en f.

3. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • d. de toepassing van artikel 13 van de Wet bodembescherming, de uitvoering van een saneringsplan als bedoeld in artikel 39 van Wet bodembescherming of een sanering als bedoeld in artikel 39b van die wet, mits de ontgronding niet verder gaat dan noodzakelijk is voor de technische realisering van een werk ter plaatse van de ontgronding;.

Artikel 2.1.4

Artikel 4, vierde lid, van de Spoedwet wegverbreding komt te luiden:

  • 4. Onze Minister kan zich bij de vaststelling van het wegaanpassingsbesluit in ieder geval baseren op gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar.

Artikel 2.1.5

De Tracéwet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 4, derde lid, wordt «derde lid» vervangen door: vierde lid.

B

In artikel 7, derde lid, wordt «vierde lid» vervangen door: vijfde lid.

C

Artikel 12, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Onze Minister kan zich bij de vaststelling van het tracébesluit in ieder geval baseren op gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar.

Artikel 2.1.6

In paragraaf 3.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt na artikel 3.1 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.1a

Het bevoegd gezag kan zich bij het verlenen van een omgevingsvergunning in ieder geval baseren op gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar.

Artikel 2.1.7

De Wet bodembescherming wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 vervalt de begripsbepaling «provinciaal milieuprogramma».

B

In artikel 52 vervalt de zinsnede: , dat is opgenomen in het provinciaal milieuprogramma,.

C

Artikel 88, eerste lid, onderdeel b, vervalt.

Artikel 2.1.8

De Wet luchtvaart wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 8.5, zesde lid, komt te luiden:

  • 6. Bij de vaststelling van het luchthavenindelingbesluit kan in ieder geval gebruik worden gemaakt van gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar.

B

Artikel 8.17, achtste lid, komt te luiden:

  • 8. Bij de vaststelling van het luchthavenverkeerbesluit kan in ieder geval gebruik worden gemaakt van gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar.

C

Artikel 8.44, zesde lid, komt te luiden:

  • 6. Bij de vaststelling van het luchthavenbesluit kan in ieder geval gebruik worden gemaakt van gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar.

D

Artikel 8.70, vijfde lid, komt te luiden:

  • 5. Bij de vaststelling van het luchthavenbesluit kan in ieder geval gebruik worden gemaakt van gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar.

E

Artikel 10.17, zevende lid, komt te luiden:

  • 7. Bij de vaststelling van het luchthavenbesluit kan in ieder geval gebruik worden gemaakt van gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar.

Artikel 2.1.9

De Wet milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. «RIVM» wordt telkens vervangen door: Planbureau voor de Leefomgeving.

2. In het tweede lid wordt «jaarlijks» vervangen door «eenmaal in de twee jaar», wordt «het jaar» vervangen door «de periode» en wordt «het betrokken jaar» vervangen door: de betrokken periode.

B

Artikel 4.2a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «RIVM» vervangen door: Planbureau voor de Leefomgeving.

2. In het derde lid wordt «RIVM» vervangen door «Planbureau voor de Leefomgeving» en vervalt de zinsnede: ; een rapport als bedoeld in artikel 4.2, tweede lid, voor of gelijktijdig met het eerstvolgende nationale milieuprogramma.

C

In artikel 4.2b vervalt: en van milieuprogramma’s.

D

De paragrafen 4.3, 4.5, 4.5b en 4.7 vervallen.

E

Artikel 10.23, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Onverminderd artikel 10.14 wordt bij het vaststellen of wijzigen van de verordening rekening gehouden met het gemeentelijke milieubeleidsplan, indien in de gemeente een milieubeleidsplan geldt.

F

Artikel 10.30 vervalt.

G

In artikel 10.32 wordt de tweede volzin vervangen door twee volzinnen, luidende: Daarbij kan worden bepaald dat daarbij gestelde regels slechts gelden in daarbij aangegeven categorieën van gevallen. De artikelen 8.40, tweede lid, 8.40a, 8.41, eerste tot en met derde lid, 8.42 en 8.42b zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor «inrichting» gelezen wordt: het brengen van afvalwater en andere stoffen in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, anders dan vanuit een inrichting.

H

Artikel 10.37 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel b, onder 2°, wordt «10.63, tweede of derde lid» vervangen door: 10.63, eerste of tweede lid.

2. In het tweede lid, onderdeel b, onder 4°, wordt «10.63, derde lid» vervangen door: 10.63, tweede lid.

I

Artikel 10.63 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid vervalt.

2. Het tweede tot en met het vierde lid worden vernummerd tot eerste tot en met derde lid.

J

In artikel 10.64, derde lid, wordt «10.63, tweede lid» vervangen door: 10.63, eerste lid.

K

In afdeling 13.2 wordt na artikel 13.4 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 13.5
  • 1. Bij het geven van een beschikking als bedoeld in artikel 13.1 kan het bevoegd gezag zich in ieder geval baseren op gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op een beschikking die krachtens de Wet bescherming Antarctica wordt genomen.

L

In artikel 18.2d, tweede lid, onder a, wordt «de artikelen 10.30 en» vervangen door: artikel.

M

In het vierde lid van artikel 21.6 vervalt: 10.30, derde lid,.

Artikel 2.1.10

In artikel 1a, onder 2°, van de Wet op de economische delicten vervalt in de zinsnede met betrekking tot de Wet milieubeheer: 10.30, eerste lid,.

Artikel 2.1.11

De Wet ruimtelijke ordening wordt als volgt gewijzigd:

aA

Het vierde lid van artikel 3.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste volzin wordt «of de inspecteur» telkens vervangen door: , Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat.

2. In de tweede volzin wordt «de inspecteur» vervangen door: Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat.

A

Artikel 3.27 vervalt.

B

Artikel 3.37 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Bij de maatregel, bedoeld in het eerste lid, kunnen voorts regels worden gesteld omtrent het gebruik van gegevens en onderzoeken die ten grondslag liggen aan bestemmingsplannen en inpassingsplannen.

Artikel 2.1.12

De wet van 18 december 2008, houdende wijziging van de Wet luchtvaart inzake vernieuwing van de regelgeving voor de burgerluchthavens en militaire luchthavens en de decentralisatie van bevoegdheden voor burgerluchthavens naar het provinciaal bestuur (Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens) (Stb. 2008, 561) wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel XVIa, derde lid, komt te luiden.

  • 3. Bij de vaststelling van het aanwijzingsbesluit of een wijziging daarvan kan in ieder geval gebruik worden gemaakt van gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar.

B

Aan het eerste lid van artikel XIX wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij de vaststelling van het luchthavenbesluit kan in ieder geval gebruik worden gemaakt van gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar.

§ 2.2 Verbetering besluitvorming

Artikel 2.2.1

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1, eerste lid, wordt in de alfabetische rangschikking een onderdeel ingevoegd, luidende:

onlosmakelijke activiteit:

activiteit die behoort tot verschillende categorieën activiteiten als bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2;.

B

In het opschrift van paragraaf 2.1 wordt «gefaseerde en revisievergunning» vervangen door: gefaseerde vergunning, deelvergunning en revisievergunning.

C

Na artikel 2.5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.5a

Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 2.7, eerste lid, tweede volzin, kan de omgevingsvergunning voor de activiteit, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, bij de beschikking waarbij wordt beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de overige onlosmakelijke activiteiten worden gewijzigd, voor zover dat nodig is met het oog op het verlenen van die omgevingsvergunning.

D

Artikel 2.7, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 2.10, tweede lid, en 2.11, tweede lid, draagt de aanvrager van een omgevingsvergunning er zorg voor dat de aanvraag betrekking heeft op alle onlosmakelijke activiteiten binnen het betrokken project. In afwijking van de eerste volzin en onverminderd artikel 2.5 kan, indien één van die onlosmakelijke activiteiten een activiteit is als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor die activiteit voorafgaand aan en los van de overige onlosmakelijke activiteiten een aanvraag om een omgevingsvergunning worden ingediend.

E

Artikel 2.10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel c, wordt na «Wet ruimtelijke ordening» ingevoegd: , tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12.

2. In het tweede lid wordt na «de vergunning» ingevoegd: op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c,.

F

Artikel 2.12 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt na «verleend» ingevoegd: indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en.

b. Onderdeel a, onder 3°, komt te luiden:

  • 3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;.

2. Het tweede lid vervalt.

3. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

G

Artikel 2.23 komt te luiden:

Artikel 2.23
  • 1. In een omgevingsvergunning voor een voortdurende activiteit kan worden bepaald dat zij, voor zover zij betrekking heeft op die activiteit, geldt voor een daarbij aangegeven termijn.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van activiteiten als bedoeld in het eerste lid categorieën gevallen worden aangewezen waarin in de omgevingsvergunning wordt bepaald dat zij slechts geldt voor een daarbij aangegeven termijn. Bij de maatregel kan ten aanzien van die termijn worden bepaald:

    • a. een maximum gedurende welke deze kan gelden, of

    • b. in welke categorieën gevallen deze kan worden verlengd.

H

Na artikel 2.23 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 2.23a
  • 1. In een omgevingsvergunning voor een aflopende activiteit kan worden bepaald dat, voor zover zij betrekking heeft op die activiteit, de vergunninghouder na het verstrijken van een bij de omgevingsvergunning aangegeven termijn, verplicht is de voor de verlening van de omgevingsvergunning bestaande toestand te herstellen.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van activiteiten als bedoeld in het eerste lid categorieën gevallen worden aangewezen waarin in de omgevingsvergunning wordt bepaald dat op de vergunninghouder na het verstrijken van een bij de omgevingsvergunning aangegeven termijn, een plicht rust als bedoeld in het eerste lid. Ten aanzien van die termijn is artikel 2.23, tweede lid, laatste volzin, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.23b

In een omgevingsvergunning kan worden bepaald dat daarbij aangewezen voorschriften nadat de vergunning haar gelding heeft verloren, gedurende een daarbij aangegeven termijn van kracht blijven.

I

Artikel 2.24 komt te luiden:

Artikel 2.24
  • 1. In een omgevingsvergunning met betrekking tot een seizoensgebonden bouwwerk kan worden bepaald dat het desbetreffende bouwwerk op grond van die vergunning gedurende opeenvolgende kalenderjaren kan worden gebouwd, gebruikt en gesloopt.

  • 2. In een omgevingsvergunning met betrekking tot een seizoensgebonden bouwwerk wordt bepaald binnen welke opeenvolgende tijdvakken van een kalenderjaar het bouwen, gebruiken en slopen van het desbetreffende bouwwerk plaatsvindt.

J

In artikel 3.10, eerste lid, onder a, vervalt: , of artikel 2.12, tweede lid.

Artikel 2.2.2

De Wet geluidhinder wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 49, 58 en 76a van de Wet geluidhinder wordt «artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» vervangen door: artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, voor zover het betreft een afwijking voor een onbepaalde termijn, of 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

B

Na artikel 110c, eerste lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing, indien het besluit, bedoeld in artikel 110a, wordt genomen ten behoeve van de verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken.

Artikel 2.2.3

De Wet luchtvaart wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 8.9, eerste lid, vervalt: of 2.12, tweede lid,.

B

Na artikel 8a.50a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8a.50b
  • 1. Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan op aanvraag van een exploitant van een luchthaven ontheffing verlenen van een regel die met het oog op de geluidbelasting is opgenomen in een luchthavenbesluit of luchthavenregeling voor een luchthaven van nationale betekenis.

  • 2. Gedeputeerde staten kunnen op aanvraag van een exploitant van een luchthaven ontheffing verlenen van een regel die met het oog op de geluidbelasting is opgenomen in een luchthavenbesluit of luchthavenregeling voor een luchthaven van regionale betekenis.

  • 3. Een ontheffing kan slechts worden verleend voor een bepaalde in de ontheffing vast te stellen termijn van ten hoogste een jaar.

  • 4. Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 5. Gedeputeerde staten doen zo spoedig mogelijk na de verlening van een ontheffing hiervan mededeling aan Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

  • 6. De exploitant maakt de beslissing omtrent een ontheffing bekend aan de gebruikers van de luchthaven.

Artikel 2.2.4

In artikel 5.16, tweede lid, van de Wet milieubeheer wordt «of artikel 2.12, tweede lid, van die wet» vervangen door: van die wet of, voor zover daartoe aangewezen bij algemene maatregel van bestuur, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van die wet.

Artikel 2.2.5

De Wet ruimtelijke ordening wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.1 komt te luiden:

Artikel 2.1
  • 1. De gemeenteraad stelt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer structuurvisies vast waarin de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid zijn vastgelegd.

  • 2. De gemeenteraad kan voor aspecten van het gemeentelijk ruimtelijk beleid een structuurvisie vaststellen.

  • 3. Voor zover een structuurvisie ontwikkelingen omvat, gaat die structuurvisie in op de wijze waarop de gemeenteraad zich voorstelt die ontwikkelingen te doen verwezenlijken.

  • 4. De gemeenteraad kan in samenwerking met de raden van andere gemeenten een structuurvisie vaststellen.

B

Artikel 2.2 komt te luiden:

Artikel 2.2
  • 1. Provinciale staten stellen ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening voor het gehele grondgebied van de provincie een of meer structuurvisies vast waarin de hoofdzaken van het door de provincie te voeren ruimtelijk beleid zijn vastgelegd.

  • 2. Provinciale staten kunnen voor aspecten van het provinciaal ruimtelijk beleid een structuurvisie vaststellen.

  • 3. Voor zover een structuurvisie ontwikkelingen omvat, gaat die structuurvisie in op de wijze waarop provinciale staten zich voorstellen die ontwikkelingen te doen verwezenlijken.

  • 4. Provinciale staten kunnen in samenwerking met de staten van andere provincies een structuurvisie vaststellen.

C

Artikel 2.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Onze Minister, in overeenstemming met Onze Ministers die het mede aangaat, stelt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening voor het gehele land een of meer structuurvisies vast waarin de hoofdzaken van het door het Rijk te voeren ruimtelijk beleid zijn vastgelegd.

2. In het tweede lid vervallen de tweede en derde volzin.

3. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Voor zover een structuurvisie ontwikkelingen omvat, gaat die structuurvisie tevens in op de wijze waarop Onze Minister zich voorstelt die ontwikkeling te doen verwezenlijken.

D

In de artikelen 3.6a en 6.9 wordt «artikel 2.12, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» vervangen door: artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

E

In artikel 6.12, tweede lid, wordt «artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°» vervangen door: artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° of 3°.

§ 2.3 Stimuleren ontwikkeling en wegnemen knelpunten praktijk

Artikel 2.3.1

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.8 wordt na de eerste volzin een volzin ingevoegd, luidende:

Bij de regels wordt in elk geval bepaald dat in of bij een aanvraag die betrekking heeft op een activiteit met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, onder 1° of 3°, gegevens en bescheiden worden verstrekt over de ten behoeve van de activiteiten en processen in de inrichting toe te passen technieken, voor zover die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de nadelige gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken.

B

(vervallen)

Artikel 2.3.2

De Wet luchtvaart wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 8.44 wordt als volgt gewijzigd:

Onder vernummering van het tweede tot en met zesde lid tot derde tot en met zevende lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Binnen de in het eerste lid, onder a, bedoelde grenswaarden kan in ieder geval een grenswaarde exclusief worden toegewezen voor vluchten ten behoeve van:

    • a. spoedeisende hulpverlening;

    • b. de uitoefening van politietaken als bedoeld in artikel 2 van de Politiewet 1993.

B

Artikel 8.45 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «Artikel 8.44, vierde lid,» vervangen door: Artikel 8.44, vijfde lid,.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Gedeputeerde staten schrijven geen maatregelen als bedoeld in het eerste lid voor met betrekking tot de overschrijding van de grenswaarde die is veroorzaakt door vluchten als bedoeld in artikel 8.44, tweede lid.

C

In artikel 8.46, derde lid, wordt «Artikel 8.44, vierde lid,» vervangen door: Artikel 8.44, vijfde lid,.

D

In artikel 8.54, derde lid, wordt «op grond van artikel 8.44, derde lid,» vervangen door: op grond van artikel 8.44, vierde lid,.

E

In artikel 8.61, derde lid, wordt «Artikel 8.44, vierde lid,» vervangen door: Artikel 8.44, vijfde lid,.

F

Artikel 8.70 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De artikelen 8.43, tweede lid, 8.44, eerste, tweede, derde en vijfde lid, 8.45, 8.46 en 8.47, eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor de toepassing van de artikelen 8.45, eerste en derde lid, en 8.46, eerste lid, Onze Minister van Infrastructuur en Milieu in de plaats treedt van gedeputeerde staten.

2. In het vierde lid wordt «artikel 8.44, derde lid,» vervangen door: artikel 8.44, vierde lid,.

G

In § 8.4.2.2 wordt na artikel 8.71 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8.71a

Artikel 8.23a is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat:

  • a. in de aanhef van het eerste lid in plaats van «krachtens artikel 8.15 gestelde voorschriften» wordt gelezen «het bepaalde in een luchthavenbesluit» en in plaats van «de commissie regionaal overleg luchthaven Schiphol, bedoeld in artikel 8.34» wordt gelezen: de commissie regionaal overleg van de betreffende luchthaven, bedoeld in artikel 8.75;

  • b. in de onderdelen a en b van het eerste lid in plaats van «het luchthavenverkeerbesluit» wordt gelezen: het luchthavenbesluit;

  • c. in het zesde lid in plaats van «de artikelen 8.13, 8.14 of 8.24» wordt gelezen: artikel 8.71;

  • d. in het achtste en negende lid in plaats van «de commissie regionaal overleg luchthaven Schiphol, bedoeld in artikel 8.34» wordt gelezen: de commissie regionaal overleg van de betreffende luchthaven, bedoeld in artikel 8.75.

H

In artikel 11.23, eerste lid, onderdeel a, wordt «artikel 8.44, vierde lid,» vervangen door: artikel 8.44, vijfde lid,.

Artikel 2.3.3

De Wet ruimtelijke ordening wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.26 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt de zinsnede: met uitsluiting van de bevoegdheid van de gemeenteraad om voor die gronden een bestemmingsplan vast te stellen.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Bij inpassingsplan kan worden bepaald in hoeverre bestemmingsplannen binnen het plangebied van het inpassingsplan hun werking behouden. Voor zover de werking niet bij inpassingsplan is geregeld, wordt het inpassingsplan geacht deel uit te maken van het bestemmingsplan of de bestemmingsplannen waarop het betrekking heeft.

3. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. De gemeenteraad is vanaf het moment waarop het ontwerp van het inpassingsplan ter inzage is gelegd, niet langer bevoegd tot vaststelling van een bestemmingsplan voor de gronden waarop dat inpassingsplan betrekking heeft. De bedoelde bevoegdheid ontstaat weer tien jaar na vaststelling van het inpassingsplan, dan wel eerder, indien het inpassingsplan dat bepaalt.

B

Artikel 3.28 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt de zinsnede: met uitsluiting van de bevoegdheid van de gemeenteraad en van provinciale staten om voor die gronden een bestemmingsplan onderscheidenlijk een inpassingsplan vast te stellen.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Bij inpassingsplan kan worden bepaald in hoeverre bestemmingsplannen binnen het plangebied van het inpassingsplan hun werking behouden. Voor zover de werking niet bij inpassingsplan is geregeld, wordt het inpassingsplan geacht deel uit te maken van het bestemmingsplan of de bestemmingsplannen waarop het betrekking heeft.

3. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. De gemeenteraad is, respectievelijk provinciale staten zijn, vanaf het moment waarop het ontwerp van het inpassingsplan ter inzage is gelegd, niet langer bevoegd tot vaststelling van een bestemmingsplan respectievelijk inpassingsplan voor de gronden waarop het inpassingsplan, bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft. De bedoelde bevoegdheid ontstaat weer tien jaar na vaststelling van het inpassingsplan, dan wel eerder, indien het inpassingsplan dat bepaalt.

C

Artikel 6.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, onderdelen a tot en met c, komt te luiden:

  • a. een bepaling van een bestemmingsplan, beheersverordening of inpassingsplan, niet zijnde een bepaling als bedoeld in artikel 3.3, artikel 3.6, eerste lid, of artikel 3.38, derde of vierde lid;

  • b. een bepaling van een wijziging krachtens artikel 3.6, eerste lid, onder a, niet zijnde een bepaling als bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, of van een uitwerking krachtens artikel 3.6, eerste lid, onder b, of een nadere eis krachtens artikel 3.6, eerste lid, onder d;

  • c. een besluit omtrent een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, c of g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

2. In het vierde lid wordt de zinsnede «waarop de oorzaak, bedoeld in het eerste lid, onherroepelijk is geworden» vervangen door: waarop die oorzaak onherroepelijk is geworden.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Schade als gevolg van een bepaling als bedoeld in artikel 3.3 of artikel 3.6, eerste lid, onder c, of artikel 3.38, derde of vierde lid, wordt eerst vastgesteld op grond van een krachtens die bepalingen genomen besluit.

Artikel 2.3.4

De wet van 18 december 2008, houdende wijziging van de Wet luchtvaart inzake vernieuwing van de regelgeving voor burgerluchthavens en militaire luchthavens en de decentralisatie van bevoegdheden voor burgerluchthavens naar het provinciaal bestuur (Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens) (Stb. 2008, 561) wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel IV vervalt.

B

Artikel IX, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Op de aanwijzingen, bedoeld in het eerste lid, blijft het bepaalde bij of krachtens de Luchtvaartwet van toepassing zoals dat luidt op de dag voor inwerkingtreding van artikel III, onderdeel C, van deze wet tot het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat de ontheffing, bedoeld in artikel 25f van de Luchtvaartwet, tevens betrekking kan hebben op een overschrijding van de geluidszone die het gevolg is van de uitvoering van vluchten ten behoeve van spoedeisende hulpverlening.

§ 2.4 Overige wijzigingen

Artikel 2.4.1

De Interimwet stad-en-milieubenadering wordt als volgt gewijzigd:

1. In de artikelen 12 en 13 wordt «Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit» vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

2. Artikel 25 vervalt.

Artikel 2.4.2

In artikel 125 van de onteigeningswet wordt «Onze Ministers van Justitie, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Verkeer en Waterstaat» vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie en Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

HOOFDSTUK 3 SLOTBEPALINGEN

Artikel 3.1

  • 1. Hoofdstuk 2, afdeling 1, zoals dat gold onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk I, onderdeel E, van deze wet, blijft van toepassing op de voorbereiding en vaststelling van een gebiedsontwikkelingsplan, indien het ontwerp van dat plan voor dat tijdstip ter inzage is gelegd.

  • 2. Een gebiedsontwikkelingsplan als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Crisis- en herstelwet, zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk I, onderdeel E, van deze wet, wordt nadat het onherroepelijk is vastgesteld, in samenhang met het bestemmingsplan waarvan het deel uitmaakt, gelijkgesteld met een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Crisis- en herstelwet, zoals dit komt te luiden, nadat hoofdstuk I, onderdeel E, van deze wet in werking is getreden.

  • 3. Op aanvragen om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.2.1, onderdelen A en E, van deze wet zijn ingediend en waarop op dat tijdstip nog niet onherroepelijk is beslist, blijft het recht zoals dat voor dat tijdstip gold van toepassing.

Artikel 3.2

Indien het bij koninklijke boodschap van 27 juni 2011 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (reparatie milieueffectrapportage) (32 828) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel F, van die wet in werking treedt, komt artikel 7.24, vierde lid, onderdeel b, van de Wet milieubeheer te luiden:

  • b. een besluit is vereist dat mede uitvoering geeft aan artikel 2.1, eerste lid, onder c. juncto artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° of 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover het betreft een geval dat behoort tot een krachtens artikel 7.2, derde of vierde lid, aangewezen categorie besluiten, of.

Artikel 3.3

Indien het bij koninklijke boodschap van 24 juli 2010 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing bestuursprocesrecht) (32 450) tot wet is of wordt verheven en deel A, artikel I, onderdeel CCCCC, bijlage 2, hoofdstuk 1, artikel 1 van die wet:

  • a. eerder dan of op dezelfde datum in werking is getreden als artikel 2.3.4, onderdeel A, van deze wet, wordt bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht als volgt gewijzigd:

    • 1°. In artikel 1 komt de zinsnede met betrekking tot de Wet luchtvaart te luiden:

      Wet luchtvaart:

      • a. de artikelen 8.4 en 8.15

      • b. de artikelen 8.70, eerste lid, en 10.15, eerste lid, voor zover het betreft de luchthavens Lelystad, Rotterdam en Eindhoven

      • c. artikel 10.27, eerste lid, voor zover het betreft een vergunning voor burgermedegebruik door tussenkomst van een burgerexploitant voor de luchthaven Eindhoven.

    • 2°. In artikel 2 komt de zinsnede met betrekking tot de Wet luchtvaart te luiden:

      Wet luchtvaart: de artikelen 8.25, tweede lid, 8.25b, 8.25c, 8.43, eerste lid, 8.64, eerste lid, 8.70, eerste en zesde lid, 8.77, eerste lid, 8a.50a, 10.15, eerste lid, en 10.39, ook voor zover het besluit kan worden aangemerkt als algemeen verbindend voorschrift als bedoeld in artikel 8:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, maar met uitzondering van een besluit op grond van de artikelen 8.70, eerste lid, en 10.15, eerste lid, voor zover het betreft de luchthavens Lelystad, Rotterdam en Eindhoven.

  • b. later in werking treedt dan artikel 2.3.4, onderdeel A, van deze wet:

    • 1°. komt onderdeel D, onder 3, van de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht te luiden:

      • 3. De artikelen 8.4 en 8.15 van de Wet luchtvaart, alsmede:

        • a. de artikelen 8.70, eerste lid, en 10.15, eerste lid, van de Wet luchtvaart voor zover het betreft de luchthavens Lelystad, Rotterdam en Eindhoven, en

        • b. artikel 10.27, eerste lid, van de Wet luchtvaart voor zover het betreft een vergunning voor burgermedegebruik door tussenkomst van een burgerexploitant voor de luchthaven Eindhoven.

    • 2°. vervalt artikel VI van deel Ba van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht.

    • 3°. wordt, onmiddellijk na inwerkingtreding van deel A, artikel I, onderdeel CCCCC, bijlage 2, hoofdstuk 1, artikel 1 van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht als volgt gewijzigd:

      • i. In artikel 1 komt de zinsnede met betrekking tot de Wet luchtvaart te luiden:

        Wet luchtvaart:

        • a. de artikelen 8.4 en 8.15

        • b. de artikelen 8.70, eerste lid, en 10.15, eerste lid, voor zover het betreft de luchthavens Lelystad, Rotterdam en Eindhoven

        • c. artikel 10.27, eerste lid, voor zover het betreft een vergunning voor burgermedegebruik door tussenkomst van een burgerexploitant voor de luchthaven Eindhoven.

      • ii. In artikel 2 komt de zinsnede met betrekking tot de Wet luchtvaart te luiden:

        Wet luchtvaart: de artikelen 8.25, tweede lid, 8.25b, 8.25c, 8.43, eerste lid, 8.64, eerste lid, 8.70, eerste en zesde lid, 8.77, eerste lid, 8a.50a, 10.15, eerste lid, en 10.39, ook voor zover het besluit kan worden aangemerkt als algemeen verbindend voorschrift als bedoeld in artikel 8:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, maar met uitzondering van een besluit op grond van de artikelen 8.70, eerste lid, en 10.15, eerste lid, voor zover het betreft de luchthavens Lelystad, Rotterdam en Eindhoven.

Artikel 3.4

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te ’s-Gravenhage, 28 maart 2013

Beatrix

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Uitgegeven de vierentwintigste april 2013

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 33 135

Naar boven