Besluit van 27 maart 2012, houdende regels ter normering van de vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte (Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 23 december 2011, nr. 5719688/11/6;

Gelet op artikel 96, vierde lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 12 januari 2012, nr. W03.11.0544/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 20 maart 2012, nr. 5727048/12/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Dit besluit is van toepassing op een uit overeenkomst voortvloeiende verbintenis tot betaling van een geldsom. Indien de verbintenis strekt tot vergoeding van schade, is dit besluit daarop alleen van toepassing voor zover deze verbintenis is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst of voor zover de in de eerste zin bedoelde verbintenis tot betaling van een geldsom is omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding in de zin van artikel 87 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 2

  • 1. De vergoeding voor kosten als bedoeld in artikel 96 lid 2, onder c van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, bedraagt:

    15% van het bedrag van de hoofdsom van de vordering over de eerste € 2500 van de vordering;

    10% van het bedrag van de hoofdsom van de vordering over de volgende € 2500 van de vordering;

    5% van het bedrag van de hoofdsom van de vordering over de volgende € 5000 van de vordering;

    1% van het bedrag van de hoofdsom van de vordering over de volgende € 190.000 van de vordering;

    0,5% over het meerdere van de hoofdsom met een maximum van € 6775.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde vergoeding bedraagt ten minste € 40.

  • 3. De vergoeding wordt verhoogd met een percentage dat overeenkomt met het percentage, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968, indien de schuldeiser voor de verkrijging van voldoening buiten rechte gebruik maakt van een dienst als bedoeld in de Wet op de omzetbelasting 1968 ter zake waarvan op grond van die wet omzetbelasting is verschuldigd en de schuldeiser de hem in rekening gebrachte omzetbelasting niet op grond van genoemde wet kan verrekenen en zulks nadrukkelijk verklaart en verklaart dat de kosten in verband daarmee zijn verhoogd.

Artikel 3

Dit besluit is niet van toepassing op vorderingen in de voldoening waarvan de schuldenaar vóór het tijdstip van het in werking treden van dit besluit in verzuim is.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 5

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 27 maart 2012

Beatrix

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

Uitgegeven de vijfde april 2012

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Dit besluit dient ter uitwerking van de wettelijke grondslag die in artikel 96 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek is opgenomen om bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen voor de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten (vgl. Wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de normering van de vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, Kamerstukken 32 418).

Het besluit normeert de incassokosten van geldvorderingen. De vergoeding voor incassokosten wordt berekend als percentage van het verschuldigde bedrag, waarbij het percentage trapsgewijs lager wordt naarmate de vordering hoger wordt. Daarbij geldt een minimumbedrag en een maximumbedrag voor de vergoeding van incassokosten. Wanneer de schuldenaar een consument is, zijn partijen voor het vaststellen van de vergoeding voor incassokosten voor geldvorderingen uit overeenkomst gebonden aan deze rekenwijze. In paragraaf 4 wordt de reikwijdte van de regeling nader toegelicht. Wanneer de schuldenaar geen consument is, maar handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, kan bij overeenkomst van de wettelijke normering van de incassokosten worden afgeweken. Zijn er over de incassokosten geen afspraken gemaakt, dan is de wettelijke regeling over de incassokosten van toepassing.

De wettelijke normering van de buitengerechtelijke incassokosten biedt rechtszekerheid over de hoogte van de vergoeding voor incassokosten en voorkomt conflicten daarover. Gedacht kan worden aan gevallen waarin de schuld op zichzelf niet wordt betwist, maar de schuldenaar het op een gerechtelijke procedure laat aankomen omdat hij de incassokosten te hoog vindt. Doordat wettelijk wordt vastgelegd hoe hoog de incassokosten mogen zijn, behoeven vragen over de redelijkheid van de hoogte van de incassokosten niet meer voor de rechter te komen. Ook wordt voorkomen dat de schuldenaar ten onrechte veel te hoge incassokosten betaalt omdat hij niet beter weet. Met de wettelijke regeling is voor partijen veel duidelijker welke incassokosten in rekening mogen worden gebracht. Indien meer in rekening wordt gebracht dan de wettelijke regeling toelaat, zal de schuldenaar dit meerdere niet hoeven te betalen. Door te werken met een forfaitaire vergoeding kunnen de schuldenaar en de schuldeiser zelf eenvoudig de maximale vergoeding voor de incassokosten vaststellen op basis van de wettelijke regeling.

Het besluit gaat uit van een vaste vergoeding voor incassokosten waarbij geabstraheerd is van de kosten van de daadwerkelijk door de schuldeiser verrichte incassohandelingen. Als de schuldenaar een consument is, heeft een schuldeiser recht op een vergoeding van incassokosten indien hij de schuldenaar heeft aangemaand in de zin van artikel 6:96 lid 5 BW en betaling vervolgens is uitgebleven. Schuldeisers zijn nadien vrij zelf te bepalen op welke wijze zij een vordering (laten) incasseren en welke handelingen zij daarvoor verrichten. Met betrekking tot vorderingen op (rechts)personen die handelen ter uitoefening van een beroep of een bedrijf, is overigens niet wettelijk voorgeschreven dat een aanmaning moet worden verstuurd. Er wordt in het besluit niet bepaald welke kosten voor welke incassohandelingen in rekening kunnen worden gebracht. Ook doet het er niet toe door wie de vordering wordt geïncasseerd; door de schuldeiser zelf of door bijvoorbeeld een incassobureau, advocaat of gerechtsdeurwaarder in opdracht van de schuldeiser. In dit besluit is daarvan geabstraheerd. Er wordt bepaald welk bedrag de schuldeiser maximaal kan vragen van de schuldenaar voor de verrichte incassohandelingen ter voldoening van een vordering. Deze vergoeding omvat alle incassohandelingen, ongeacht de omschrijving van de kosten van die handelingen (bv. administratie-, beheers- of registratiekosten).

2. Adviezen en behandeling van de wettelijke grondslag van het besluit door de Tweede Kamer

Een voorontwerp van de regeling voor incassokosten – bestaande uit een wetsvoorstel en een ontwerpbesluit – is voor publieke consultatie op de website www.internetconsultatie.nl geplaatst. Op het voorontwerp is onder andere gereageerd door de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG), de Nederlandse Vereniging van Incasso-ondernemingen (NVI), de Vereniging van Incasso- en Procesadvocaten, de Vereniging Voor Credit Management en het Verbond van Credit Management Bedrijven, de Consumentenbond en de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden/MOgroep (LOSR). De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en de Raad voor de rechtspraak hebben desgevraagd advies uitgebracht over de ontwerpregeling. Het voorontwerp is ook besproken met de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht.

In het voorontwerp was een regeling opgenomen waarbij de incassokosten voor vorderingen tot € 25.000 werden genormeerd. De regeling was dwingend van toepassing ongeacht de hoedanigheid van de schuldenaar. De regeling bood geen ruimte hogere incassokosten overeen te komen. In de consultatiereacties heeft men over het algemeen steun uitgesproken voor een regeling ter normering van de incassokosten omdat dit duidelijkheid geeft over de hoogte van de incassokosten aan zowel de schuldenaar als de schuldeiser. Er zijn verschillende meningen geuit over hoe de regeling zou moeten worden vormgegeven en welke tarieven zouden moeten worden gehanteerd. Ook tijdens de schriftelijke behandeling van het wetsvoorstel met de grondslag om incassokosten bij amvb te normeren (Wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de normering van de vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, hierna: wetsvoorstel incassokosten) zijn door de Tweede Kamer wijzigingen voorgesteld. Voor een beschrijving van reacties op de voorstellen en de wijzigingen die zijn doorgevoerd tot de plenaire behandeling van het wetsvoorstel incassokosten in de Tweede Kamer, verwijs ik naar de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel (Kamerstukken 32 418, nr. 5, blz. 20). Als belangrijkste wijzigingen kunnen worden genoemd de verplichte aanmaning die moet worden verstuurd wanneer de schuldenaar een consument is en de mogelijkheid om afspraken te maken over de hoogte van de incassokosten wanneer het een vordering tussen bedrijven onderling betreft.

Het wetsvoorstel incassokosten is in april 2011 plenair door de Tweede Kamer behandeld en aanvaard (Handelingen II 2010–2011, nr. 72, item 17 en nr. 75, item 12). Tijdens die behandeling heeft de Kamer aanpassing van de ontwerp-amvb – die eerder als bijlage bij de nota naar aanleiding van het verslag aan de Kamer was gestuurd (Kamerstukken 32 418, nr. 5) – in overweging gegeven. Initieel was gekozen om de regeling van toepassing te laten zijn op vorderingen met een hoofdsom van ten hoogste € 25.000. Met deze grens werd aangesloten bij de nieuwe competentiegrens van de kantonrechter van € 25.000, waarvoor onder andere gekeken is gekeken naar de bedragen die zijn gemoeid met de consumentenkoop (Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie van 19 mei 2011, Stb. 2011, 255, vgl. ook Kamerstukken 32 021, nr. 3, p. 16). Ik heb toegezegd dat de initieel voorgestelde begrenzing van normering van de incassokosten van vorderingen tot € 25.000 kon vervallen. Ik heb aangegeven te consulteren over de vraag hoe de staffel voor de incassokosten voor dergelijke hogere vorderingen eruit zou moeten zien. Ook heb ik aangegeven te consulteren over de vraag of een aparte staffel nodig is voor de incassokosten van vorderingen van bedrijven op bedrijven. Ten slotte is toegezegd een regeling in het besluit op te nemen voor het geval de schuldeiser niet btw-plichtig is, waardoor hij de btw, die hij aan een door hem ingeschakelde derde is verschuldigd, kan verhalen op de schuldenaar en dit geen extra kostenpost is. Ook de vraag of regelgeving met betrekking tot de kwaliteit van de incassobranche wenselijk en mogelijk is, is tijdens de plenaire behandeling in de Tweede Kamer aan de orde geweest. Deze vraag zal via een afzonderlijk traject worden bezien.

In juni 2011 is een consultatiebrief gestuurd aan verschillende organisaties uit het bedrijfsleven en de incassobranche en aan consumentenorganisaties, waaronder VNO-NCW, NVI en LOSR. In die brief is een concreet voorstel gedaan voor de staffel van de incassokosten van vorderingen van meer dan € 25.000. Voorgesteld werd de laatste staffel met een percentage van 0,5%, uit te breiden en een maximum aan incassokosten van € 5775 op te nemen. Voor vorderingen boven € 800.000 zouden dan geen extra incassokosten mogen worden berekend. De reacties op dit voorstel waren wisselend. Zo is er voorgesteld geen maximum aan incassokosten vast te stellen, zodat de procentuele berekening van de incassokosten ook voor heel grote vorderingen doorloopt. Voorts zijn verschillende percentages om de incassokosten te berekenen voorgesteld. Ook is aangegeven dat ingestemd kon worden met het voorstel in de consultatiebrief. Op basis van deze reacties is de staffel van vorderingen van meer dan € 25.000 aangepast. Het maximum aan incassokosten wordt nu pas bereikt bij een vordering van € 1 miljoen, waarvoor maximaal dan € 6775 aan incassokosten mag worden berekend. Bedraagt de vordering bijvoorbeeld € 2 miljoen, dan blijven de maximale incassokosten € 6775. De wijze van berekening van de incassokosten wordt toegelicht in paragraaf 5.

Verder bleek uit de reacties op de consultatiebrief dat VNO-NCW geen behoefte heeft aan een aparte staffel voor de incassokosten voor vorderingen van bedrijven op bedrijven. Er is daarom voor gekozen in dit besluit niet een dergelijke staffel op te nemen.

3. Administratieve lasten

In het besluit zijn geen informatieverplichtingen voor het bedrijfsleven of burgers aan de overheid opgenomen. Het besluit leidt daarom niet tot een toe- of afname van de administratieve lasten.

4. Toepassingsbereik van de regeling

In artikel 1 is het toepassingsbereik van de regeling gegeven. De in dit besluit neergelegde normering van de vergoeding voor incassokosten, leent zich met name voor de gevallen waarin de omvang van de te innen vordering (de hoofdsom) gemakkelijk is vast te stellen. Dit betreft dan voornamelijk uit overeenkomsten voortvloeiende verbintenissen tot betaling van een geldsom, waarvan de omvang van de geldsom in de overeenkomst is vastgesteld, dan wel daaruit eenvoudig valt af te leiden. Gedacht kan worden aan het geval dat een consument een computer koopt en de overeengekomen aanschafprijs dient te voldoen. Indien de schuldeiser tot incassohandelingen moet overgaan, is het verschuldigde bedrag eenvoudig vast te stellen, namelijk de aanschafprijs van de computer. Bij een verbintenis tot betaling van een geldsom waarvan de omvang eenvoudig uit de overeenkomst is af te leiden, kan gedacht worden aan een rekening van een telefoonprovider.

De omvang van een wettelijke of contractuele verplichting tot schadevergoeding is daarentegen niet eenvoudig vast te stellen. Te denken valt bijvoorbeeld aan een bedrijfsongeval, waarbij bijvoorbeeld alleen al over de aansprakelijkheid en de omvang van de schade onenigheid kan bestaan. De kosten om deze vorderingen te «innen» zijn derhalve mede afhankelijk van de mate van betwistbaarheid van de vordering. De vergoeding voor deze kosten is daardoor ook niet eenvoudig te normeren. Dit geldt temeer omdat het in dergelijke gevallen moeilijk is de incassokosten te onderscheiden van de kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 2 onder b BW. Dit besluit geeft voor deze laatste kosten geen regeling. Verbintenissen tot vergoeding van schade vallen dus buiten deze regeling. Dit is alleen anders indien partijen het over de omvang van de schadevergoeding eens zijn en die in een overeenkomst hebben vastgelegd. In dergelijke gevallen kan uit de vaststellingsovereenkomst worden afgeleid wat de schuldenaar verschuldigd is en is er geen bezwaar dit besluit daarop van toepassing te laten zijn.

Ingevolge artikel 6:87 BW kan een schuldeiser een uit overeenkomst voortvloeiende verbintenis tot betaling van een geldsom omzetten in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding. Bij een dergelijke omzetting is de omvang van de verplichting tot schadevergoeding ook gemakkelijk vast te stellen. Die is immers gelijk aan de oorspronkelijke geldsom. Het besluit is daarom op een dergelijke verbintenis ook van toepassing. Daarmee wordt eveneens voorkomen dat een schuldeiser die incassokosten maakt, zich aan dit besluit kan onttrekken door een uit overeenkomst voortvloeiende verbintenis tot betaling van een geldsom om te zetten in een verbintenis tot schadevergoeding.

5. Hoogte van de vergoeding van incassokosten

In artikel 2 is de wijze van berekening van de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten opgenomen. De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten die van de schuldenaar mag worden gevraagd, wordt berekend aan de hand van de hoofdsom van de vordering. Daarvoor is gekozen om de eenvoud en de hanteerbaarheid van de regeling te bevorderen. Voor de berekening van de vergoeding voor de incassokosten wordt de hoofdsom daarom niet vermeerderd met de mogelijk over de hoofdsom verschuldigde wettelijke rente. Omdat ingevolge de artikelen 6:119 en 119a BW de verschuldigde schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente toeneemt naarmate de schuldenaar langer in verzuim is, is deze schadevergoeding geen vast bedrag. Wanneer voor de berekening van de verschuldigde vergoeding voor de incassokosten de verschuldigde wettelijke rente bij de hoofdsom zou worden opgeteld, is de totale verschuldigde vergoeding na verloop van iedere maand een ander bedrag. De vergoeding voor de incassokosten die van de schuldenaar gevraagd mag worden, zou daardoor lastig te berekenen worden. Dit zou de regeling niet inzichtelijk en eenvoudig hanteerbaar maken. Door de hoofdsom niet met de wettelijke rente te vermeerderen staat van meet af aan vast wat de vergoeding van de incassokosten bedraagt, mocht de schuldenaar verzuimen de vordering te voldoen. Juist in het buitengerechtelijke traject is deze eenvoud wenselijk. Dit betekent derhalve dat de wettelijke vergoeding van de incassokosten waarop de schuldeiser aanspraak kan maken krachtens de nieuwe regeling, alleen berekend wordt op basis van de hoofdsom. De schuldeiser kan daarnaast niet ook aanspraak maken op een vergoeding voor de kosten voor het incasseren van de verschuldigde wettelijke rente. Het is voor de berekening van de verschuldigde vergoeding voor de incassokosten in beginsel niet van belang hoe lang de schuldenaar in verzuim is. Wel zij gewezen op artikel 6:119, tweede lid en artikel 6:119a, derde lid BW. Ingevolge deze bepalingen wordt de hoofdsom na afloop van een jaar waarover de wettelijke rente wordt berekend, vermeerderd met de wettelijke rente. Dit heeft tot gevolg dat wanneer het innen van de incassokosten langer duurt dan een jaar, de incassokosten opnieuw berekend kunnen worden aan de hand van nieuwe hoofdsom van de vordering (d.w.z. de oorspronkelijke hoofdsom verhoogd met de wettelijke rente). Het voorgaande geldt in gelijke mate wanneer er een hogere rente is bedongen in plaats van de wettelijke rente.

Ook interne kosten van de schuldeiser zelf kunnen voor vergoeding als buitengerechtelijke kosten in aanmerking komen.1 Wanneer de schuldeiser reeds zelf incassohandelingen heeft verricht en de vordering daarna overdraagt aan een incassobureau, mag voor het totaal door de schuldeiser en het incassobureau verrichte incassohandelingen, niet meer worden gevraagd dan de maximale vergoeding die aan de hand van het oorspronkelijk aan de schuldeiser verschuldigde bedrag wordt berekend. Voor de berekening van de maximaal verschuldigde vergoeding voor de incassokosten is de hoofdsom van de vordering van de schuldeiser op de schuldenaar immers de enige bepalende factor.

Indien de schuldenaar een consument is, dient deze eerst te worden aangemaand voordat incassokosten verschuldigd worden. Dit voorschrift is opgenomen in artikel 6:96 lid 5 BW. De aanmaning dient te worden verstuurd na het intreden van het verzuim. Uit het vereiste dat het verzuim moet zijn ingetreden, vloeit voort dat de vordering waarover de vergoeding voor incassokosten wordt berekend, reeds opeisbaar was. Een schuldenaar is in verzuim wanneer de termijn voor nakoming van de verbintenis is verstreken, dan wel indien de schuldenaar in gebreke is gesteld en betaling is uitgebleven (vgl. artikel 6:82 en 83 BW). Bij de aanmaning moet op grond van artikel 6:96 lid 5 BW het bedrag dat als vergoeding voor de incassokosten in rekening zal worden gebracht, worden vermeld. Dit bedrag moet in overeenstemming zijn met de maximale incassokosten die voortvloeien uit dit besluit. Om de gewenste duidelijkheid te bereiken, dient ook te worden vermeld wat de maximale incassokosten zijn die op basis van de wettelijke regeling in rekening kunnen worden gebracht, indien niet de maximale incassokosten op grond van de wettelijke regeling worden gevraagd. Aan de schuldenaar wordt een termijn van 14 dagen geboden om alsnog de vordering te voldoen zonder dat de incassokosten verschuldigd worden. Een dergelijke aanmaning heeft mede tot doel dat wordt voorkomen dat een schuldenaar wordt verrast door de incassokosten, bijvoorbeeld wanneer zijn banktegoed te laag was voor een automatische incasso. Om er zeker van te zijn dat de aanmaning is ontvangen en vervolgens de termijn van 14 dagen gaat lopen, kan de schuldeiser kiezen voor aangetekende verzending van de aanmaning (vgl. Kamerstukken 32 418).

Indien een schuldeiser meerdere vorderingen heeft op een consument-schuldenaar en hij de handelingen voor het innen van deze vorderingen nog niet heeft aangevangen, dient hij de hoofdsommen van de vorderingen voor de berekening van de incassokosten bij elkaar op te tellen (vgl. artikel 6:96 lid 6 BW).

De vergoeding van de incassokosten wordt als percentage van de hoofdsom berekend. Denkbaar was voor categorieën hoofdsommen een vaste vergoeding te bepalen, zoals in de staffel van het rapport Voor-werk II2. Dit vereist een indeling van vorderingen met daaraan gekoppelde geldbedragen die als vergoeding voor de incassokosten dienen. Door de vergoeding als percentage van de hoofdsom te berekenen behoeft een dergelijke indeling niet te worden gemaakt. De vergoeding voor de incassokosten past zich namelijk automatisch aan de hoogte van de verschuldigde geldsom aan waardoor een evenwichtige verhouding tussen hoofdsom en vergoeding tot stand komt. Voor de berekening van de vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten worden verschillende percentages gehanteerd. Wanneer men één percentage kiest voor het berekenen van de vergoeding voor de incassokosten, zal de vergoeding bij hoge vorderingen vaak niet meer in verhouding staan tot de verrichte incassohandelingen. Er is daarom gekozen voor een systeem waarbij het percentage lager wordt, naarmate de hoofdsom van de vordering toeneemt. Hoewel de vergoeding procentueel afneemt naarmate de vordering hoger wordt, wordt de daadwerkelijke vergoeding wel nog altijd hoger naarmate de vordering hoger wordt. Aannemelijk is dat met een hogere vordering een groter belang is gemoeid en er meer incassohandelingen zullen worden verricht, wat een hogere vergoeding voor buitengerechtelijke kosten rechtvaardigt.

De berekening van de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten vindt op de volgende wijze plaats. Over de eerste € 2500 van de vordering mag de vergoeding voor de incassokosten maximaal 15% van de hoofdsom bedragen. Hierbij geldt echter wel dat er altijd een minimale vergoeding voor de incassohandelingen mag worden gevraagd van € 40 (vgl. artikel 2 lid 2). Dit betekent dat voor vorderingen tot € 266,67, het incassobedrag dat procentueel wordt berekend, wordt verhoogd tot een bedrag van € 40. Wanneer de vergoeding voor incassokosten van een kleine vordering enkel wordt bepaald als percentage van de hoofdsom van de vordering, kan dit een incassobedrag opleveren waarvoor in redelijkheid geen incassohandelingen kunnen worden verricht. In dit besluit wordt daarom een minimumbedrag van € 40 vastgelegd. Dat bedrag compenseert bijvoorbeeld het aanmaken van een dossier en het opstellen en versturen van een aanmaningsbrief. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat in richtlijn nr. 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (PbEU L48/1) is opgenomen dat bij handelstransacties (dat wil zeggen tussen bedrijven onderling en tussen bedrijven en de overheid) een minimumbedrag van € 40 aan incassokosten is verschuldigd, zonder dat er een aanmaning dient te worden verstuurd. Het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn is bij de Tweede Kamer ingediend (Kamerstukken 33 171). Over de volgende € 2500 van de vordering bedraagt de vergoeding voor de incassokosten maximaal 10%. De vergoeding voor de incassokosten over de volgende € 5000 van de vordering bedraagt ten hoogste 5%. Over de volgende € 190.000 mag maximaal 1% als vergoeding voor incassokosten worden berekend. Over het meerdere van de hoofdsom van de vordering mag 0,5% worden berekend, waarbij een maximum aan incassokosten geldt van € 6775.

Bij een vordering van bijvoorbeeld € 3500 wordt de vergoeding van incassokosten als volgt berekend. Over de eerste € 2500 bedraagt de vergoeding 15%, € 375. Over de laatste € 1000 bedraagt de vergoeding van incassokosten 10%, € 100. De totale vergoeding van incassokosten komt daarmee op € 475 (€ 375 + € 100). Bij een vordering van € 23.000 bedraagt de vergoeding (15% van € 2500) € 375 plus (10% van € 2500) € 250 plus (5% van € 5000) € 250 plus (1% van € 13.000) € 130, is totaal € 1005. Bij een vordering van € 780.000 bedraagt de vergoeding € 5675. De berekening is dan als volgt: (15% van € 2500) € 375 plus (10% van € 2500) € 250 plus (5% van € 5000) € 250 plus (1% van € 190.000) € 1900 plus (0,5% van € 580.000) € 2900 is totaal € 5675. Voor vorderingen vanaf € 1.000.000 bedragen de incassokosten nooit meer dan € 6775. Voor de volledigheid is hieronder een tabel opgenomen, waarin de maximale hoogte van de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten voor ronde bedragen is opgenomen.

Hoofdsom

percentage ten hoogste

vergoeding incassokosten

over de eerste € 2500

15%

Minimum € 40

over de volgende € 2500

10%

 

over de volgende € 5000

5%

 

over de volgende € 190.000

1%

 

over het meerdere

0,5%

Maximum € 6775

Hoofdsom (in €)

Vergoeding incassokosten (in €)

100

15 → 40

150

22,50→ 40

200

30 → 40

250

37,50 → 40

266,67

40

300

45

500

75

750

112,50

1000

150

1250

187,50

1500

225

2000

300

2500

375

3000

425

4000

525

5000

625

5500

650

6000

675

7000

725

8000

775

9000

825

10.000

875

11.000

885

12.000

895

13.000

905

14.000

915

15.000

925

16.000

935

17.000

945

18.000

955

19.000

965

20.000

975

21.000

985

22.000

995

23.000

1005

24.000

1015

25.000

1025

30.000

1075

40.000

1175

50.000

1275

60.000

1375

70.000

1475

80.000

1575

90.000

1675

100.000

1775

150.000

2275

200.000

2775

250.000

3025

300.000

3275

350.000

3525

400.000

3775

450.000

4025

500.000

4275

550.000

4525

600.000

4775

650.000

5025

700.000

5275

750.000

5525

800.000

5775

850.000

6025

900.000

6275

950.000

6525

1.000.000 en meer

6775

In het derde lid van artikel 2 is een regeling opgenomen voor het geval de schuldeiser niet zelf de vordering int. Indien de schuldeiser een derde inschakelt om de vordering voor hem te innen, kan deze derde voor zijn diensten btw bij de schuldeiser in rekening brengen. De btw vormt voor de schuldeiser geen extra kostenpost, indien hij de btw kan verrekenen. Is verrekening niet mogelijk, dan worden de kosten om de vordering te incasseren voor de schuldeiser met de btw verhoogd. Is de schuldeiser zelf een btw-plichtige ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968, dan kan hij deze btw verrekenen. Indien de schuldeiser geen ondernemer is in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968, of indien de vordering betrekking heeft op een vrijgestelde prestatie als bedoeld in artikel 11 van die wet, zou de schuldeiser blijven zitten met deze kostenpost. In het derde lid van artikel 2 is geregeld dat in een dergelijk geval de vergoeding van de incassokosten wordt verhoogd met een percentage dat gelijk is aan het btw-percentage. Dit geldt ook voor het minimumbedrag van € 40. De schuldeiser dient dan wel aan de schuldenaar te kennen te geven dat hij de btw niet kan verrekenen en dat de incassokosten met het btw-percentage zijn verhoogd. Wanneer de schuldenaar een consument is, dient de schuldeiser deze verklaringen op te nemen in de verplichte aanmaning. Op deze wijze kan de schuldeiser de kostenpost in de vorm van btw op de schuldenaar verhalen. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat indien tussen de schuldeiser en de derde die de vordering int een hogere vergoeding van incassokosten is overeengekomen dan die op basis van de wettelijke normering bij de schuldenaar in rekening mag worden gebracht, niet de gehele btw-schade wordt geredresseerd. De verhoging met het btw-percentage heeft alleen betrekking op het bedrag van de genormeerde incassokosten (vgl. ook art. 10 van het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders). Met deze regeling wordt uitvoering gegeven aan de toezegging tijdens de behandeling van het wetsvoorstel incassokosten door de Tweede Kamer.

6. Dwingende en regelende aard van de regeling

De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten die op grond van artikel 2 wordt berekend, geldt als maximale vergoeding die in rekening mag worden gebracht indien de schuldenaar een consument is. Dit volgt uit artikel 6:96 lid 4 BW, waarin is opgenomen dat van de regeling niet ten nadele van de schuldenaar kan worden afgeweken, indien de schuldenaar een natuurlijk persoon is, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Van de dwingendrechtelijke regels kan derhalve wel worden afgeweken, indien dit in het voordeel van de consument is. Het is daardoor mogelijk dat een lagere vergoeding wordt bedongen en in rekening gebracht aan de schuldenaar dan op basis van de gegeven percentages als vergoeding zou worden berekend. Het is echter niet toegestaan om hogere incassokosten in rekening te brengen. Dit verbod geldt ook wanneer een boetebeding als bedoeld in artikel 6:91 BW geacht kan worden te zijn bedongen ter vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Op grond van artikel 3:40 lid 2 BW is een dergelijk beding vernietigbaar. De vernietiging kan plaatsvinden door hetzij een buitengerechtelijke verklaring van de schuldenaar zelf, hetzij door een rechterlijke uitspraak (vgl. artikel 3:49 BW). In beginsel dient een schuldenaar zich voor de rechter te beroepen op deze vernietigingsgrond. Het slot van artikel 3:40 lid 2 BW maakt het echter ook mogelijk dat de rechter een beding ambtshalve terzijde stelt in het belang van de schuldenaar.

Daarnaast kan van de regels worden afgeweken indien de schuldenaar geen consument is. De regeling is dan van regelend recht. Dat betekent dat de wettelijke maximale vergoeding voor de incassokosten geldt, tenzij partijen overeenkomen daar van af te wijken. Zij kunnen zowel een lagere als een hogere vergoeding overeenkomen. De regeling biedt dus bescherming aan (kleine) bedrijven doordat in beginsel de wettelijke maximale incassokosten gelden. Alleen als partijen overeenkomen daarvan af te wijken, kunnen hogere incassokosten in rekening worden gebracht.

Indien een incassogeschil voor de rechter komt en deze zich moet uitspreken over de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, biedt deze regeling de rechter houvast. Dit betekent dat als de schuldeiser incassohandelingen heeft verricht en partijen niets hebben afgesproken over de hoogte van de vergoeding voor incassokosten, de rechter de gevorderde vergoeding slechts toewijst voor zover deze de maximumvergoeding op grond van deze regeling is. Indien partijen een lagere vergoeding voor de incassokosten zijn overeengekomen, door bijvoorbeeld lagere percentages te hanteren, zal de rechter vanzelfsprekend deze overeengekomen vergoeding respecteren. De regeling laat immers lagere incassokosten toe.

Gaat het om een beding inzake incassokosten in algemene voorwaarden dat in strijd is met de nieuwe wettelijke regeling, dan kan in een collectieve actie aan de rechter een verbod worden gevraagd van het gebruik daarvan. Zie in het bijzonder artikel 6:240 lid 1 BW, waarin is bepaald dat een beding in algemene voorwaarden dat in strijd is met een dwingende wetsbepaling, onredelijk bezwarend is. Bij het verbod van het gebruik van zo'n beding kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het geval dat nagelaten is om in algemene voorwaarden opgenomen bepalingen omtrent de vergoeding van incassokosten aan te passen aan de nieuwe wettelijke regels. Deze overtreding kan ingevolge artikel 6:240 lid 3 BW door een consumentenorganisatie of door een beroeps- of bedrijfsorganisatie aan de rechter worden voorgelegd. Een belangenorganisatie kan dit vorderen, los van enig concreet geschil.

7. Inwerkingtreding

De datum van inwerkingtreding van dit besluit is bij koninklijk besluit bepaald. Hierbij wordt rekening gehouden met de vaste inwerkingtredingsdata. De regeling geldt ten aanzien van vorderingen in de voldoening waarvan de schuldenaar na de inwerkingtreding van dit besluit in verzuim raakt. Wanneer de schuldenaar voordien reeds in verzuim was, wordt de vergoeding voor de incassokosten voor deze vordering berekend volgens het voor die datum geldende recht. Dit volgt uit artikel 3 van het besluit. Het besluit kan in de praktijk worden aangehaald als: Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten


X Noot
1

Parl. Gesch. Boek 6 p. 338, vgl. ook HR 1 juli 1993, NJ 1995, 150 en HR 16 oktober 1998, NJ 1999, 196.

X Noot
2

In het rapport Voor-werk II zijn aanbevelingen opgenomen over vorderingen tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak. Het rapport is te vinden op www.rechtspraak.nl.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven