Wet van 4 februari 2010 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet medezeggenschap op scholen en de Leerplichtwet 1969 in verband met de invoering van bekostigingsvoorschriften voor minimumleerresultaten, alsmede een aanvulling van de interventiemogelijkheden in het kader van het overheidstoezicht, en de verbetering van het intern toezicht

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een minimum opbrengsteis inzake de kwaliteit van het onderwijs in te voeren teneinde beter te kunnen ingrijpen bij scholen die kwalitatief ernstig of langdurig tekortschieten en dat het wenselijk is een scheiding aan te brengen tussen het bestuur en het toezicht op het bestuur teneinde de interne en de externe verantwoording te verbeteren en dat het tevens wenselijk is een aanwijzingsbevoegdheid te introduceren voor gevallen waarin sprake is van bestuurlijk wanbeheer; dat daartoe de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet medezeggenschap op scholen en de Leerplichtwet 1969 dienen te worden gewijzigd;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

In de Wet op het primair onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

In artikel 1 wordt in de begripsbepaling van «personeel» aan de omschrijving van onderdeel a na «Wet op de expertisecentra» ingevoegd:, waaronder begrepen de leden van het bestuur van die scholen die zijn benoemd door een raad van toezicht als bedoeld in artikel 17c, derde lid, voor zover die leden mede zijn benoemd op basis van een arbeidsovereenkomst of een akte van aanstelling.

B

Na artikel 10 wordt ingevoegd artikel 10a, luidend:

Artikel 10a. Ernstig of langdurig tekortschieten leerresultaten taal en rekenen basisschool

  • 1. Het bevoegd gezag van een basisschool voldoet in elk geval niet aan de wettelijke opdrachten voor het onderwijs, bedoeld in artikel 10, indien de leerresultaten op de school aan het eind van het zevende of het achtste schooljaar op groepsniveau ernstig of langdurig tekortschieten.

  • 2. Er is sprake van onvoldoende leerresultaten als bedoeld in het eerste lid indien:

    • a. op de school de leerresultaten op het gebied van de Nederlandse taal en op het gebied van rekenen en wiskunde, gemeten over een periode van 3 schooljaren, liggen onder de minimum normering die daarvoor geldt in vergelijking tot die leerresultaten over diezelfde schooljaren van scholen met een vergelijkbaar leerlingenbestand; dan wel

    • b. geen leerresultaten door de school kunnen worden aangetoond.

  • 3. De leerresultaten op de school worden beoordeeld op basis van alle leerlingen die onderwijs volgen in het zevende of achtste schooljaar met uitzondering van de leerlingen die aansluitend onderwijs gaan volgen op een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra, in het praktijkonderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs en leerlingen die aan het begin van het achtste schooljaar 4 jaar of korter in Nederland zijn.

  • 4. Er is sprake van ernstig of langdurig tekortschieten van de kwaliteit van het onderwijs als bedoeld in het eerste lid indien de inspectie op grond van artikel 14 van de Wet op het onderwijstoezicht Onze minister meedeelt dat uit het onderzoek naar de kwaliteitsverbeteringen, bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Wet op het onderwijstoezicht blijkt dat sprake is van onvoldoende verbeteringen dan wel dat het bevoegd gezag niet bereid is afspraken te maken over kwaliteitsverbeteringen naar aanleiding van het onderzoek, bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Wet op het onderwijstoezicht.

  • 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop leerresultaten worden gemeten en, indien zij niet gemeten kunnen worden, op welke andere wijze zij worden aangetoond. Voorts wordt de normering, bedoeld in het derde lid, bepaald en wordt bepaald bij welk aantal leerlingen in het zevende of achtste schooljaar van een bepaalde school voor die school voor de periode van 3 schooljaren, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt gelezen 5 schooljaren.

  • 6. De voordracht voor een krachtens het vijfde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

C

Na artikel 17 worden ingevoegd de artikelen 17a, 17b en 17c, luidend:

Artikel 17a. Scheiding toezicht en bestuur

  • 1. Het bevoegd gezag draagt mede in verband met de verplichting, bedoeld in artikel 10, zorg voor een goed bestuurde school met een scheiding tussen de functies van bestuur en het toezicht daarop en met een rechtmatig bestuur en beheer.

  • 2. De benoeming in de functies van het toezicht op het bestuur, bedoeld in het eerste lid, geschiedt op basis van vooraf openbaar gemaakte profielen. Bij de benoeming van de leden van de raad van toezicht wordt de medezeggenschapsraad van de school, bedoeld in artikel 3 van de Wet medezeggenschap op scholen, in de gelegenheid gesteld een bindende voordracht te doen voor een lid.

Artikel 17b. Intern toezicht

  • 1. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat de functies van bestuur en intern toezicht op het bestuur in functionele of organieke zin zijn gescheiden.

  • 2. Een intern toezichthouder of een lid van het interne toezichthoudend orgaan functioneert onafhankelijk van het bestuur.

Artikel 17c. Inhoud intern toezicht

  • 1. De interne toezichthouder of het interne toezichthoudend orgaan houdt toezicht op de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden door het bestuur en staat het bestuur met raad terzijde. De toezichthouder of het toezichthoudend orgaan is ten minste belast met:

    • a. het goedkeuren van de begroting en het jaarverslag en, indien van toepassing, het strategisch meerjarenplan van de school;

    • b. het toezien op de naleving door het bestuur van wettelijke verplichtingen, de code voor goed bestuur, bedoeld in artikel 171, eerste lid, onderdeel a, en de afwijkingen van die code;

    • c. het toezien op de rechtmatige verwerving en de doelmatige en rechtmatige bestemming en aanwending van de middelen van de school verkregen op grond van deze wet;

    • d. het aanwijzen van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die verslag uitbrengt aan de toezichthouder of het toezichthoudend orgaan, en

    • e. het jaarlijks afleggen van verantwoording over de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld onder a tot en met d, in het jaarverslag.

  • 2. De taken en bevoegdheden van de interne toezichthouder of het interne toezichthoudend orgaan zijn zodanig dat hij een deugdelijk en onafhankelijk intern toezicht kan uitoefenen. Indien sprake is van meer dan een toezichthouder of van een toezichthoudend orgaan is de eerste volzin van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de combinatie van de toezichthouders of de samenstelling van het toezichthoudend orgaan.

  • 3. Indien het intern toezicht wordt uitgeoefend door een raad van toezicht, zijn het eerste lid en het tweede lid van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een raad van toezicht. Een raad van toezicht is tevens belast met het benoemen, schorsen en ontslaan en de vaststelling van de beloning van de leden van het bestuur, alsmede de toepassing van de artikelen 29, vijfde lid, 33, 33a, 34, 37, 38, 53, 59, 60 en de daarmee verband houdende wettelijke bepalingen op leden van het bestuur die mede tot het personeel behoren.

D

In artikel 29, vijfde lid, wordt na «te werk stellen zonder benoeming» ingevoegd: waaronder begrepen leden van het bestuur van die scholen voor zover het intern toezicht wordt uitgeoefend door een raad van toezicht als bedoeld in artikel 17c, derde lid.

E

Na artikel 30 wordt ingevoegd artikel 30a luidend:

Artikel 30a. Overdracht taken en bevoegdheden

  • 1. Het bestuur kan hem bij wettelijk voorschrift opgedragen taken en bevoegdheden overdragen aan de directeur van de school of indien toepassing is gegeven aan artikel 29, vijfde lid, het in dat artikellid bedoelde personeel voor zover dat is belast met managementtaken met betrekking tot de scholen en de scholen, bedoeld in de Wet op de expertisecentra.

  • 2. De directeur van de school of indien toepassing is gegeven aan artikel 29, vijfde lid, het in dat artikellid bedoelde personeel voor zover dat is belast met managementtaken met betrekking tot de scholen en de scholen, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, kan hem bij wettelijk voorschrift opgedragen, of door het bevoegd gezag overgedragen, taken en bevoegdheden overdragen aan de adjunct-directeur.

E1

Na artikel 45 wordt ingevoegd artikel 45a, luidend:

Artikel 45a. Informeren ouders bij zeer zwakke school

Indien de inspectie op basis van een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht, in het inspectierapport, bedoeld in artikel 20 van genoemde wet, tot het oordeel is gekomen dat sprake is van een zeer zwakke school, informeert het bevoegd gezag de ouders van de leerlingen van de school hierover door middel van in ieder geval de toezending van de door de inspectie opgestelde samenvatting van het inspectierapport welke samenvatting gelijktijdig met het inspectierapport ter beschikking is gesteld van het bevoegd gezag. De toezending, bedoeld in de eerste volzin, geschiedt binnen vier weken na de vaststelling van het inspectierapport.

F

In artikel 31 wordt het derde lid vernummerd tot het vierde lid en wordt een derde lid ingevoegd, luidend als volgt:

  • 3. In het managementstatuut worden tevens vastgelegd:

    • a. de taken en bevoegdheden die het bestuur overdraagt aan de directeur van de school of indien toepassing is gegeven aan artikel 29, vijfde lid, het in dat artikellid bedoelde personeel voor zover dat is belast met managementtaken met betrekking tot de scholen en de scholen, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, indien toepassing is gegeven aan artikel 30a, eerste lid;

    • b. de taken en bevoegdheden die het bestuur, de directeur van de school of indien toepassing is gegeven aan artikel 29, vijfde lid, het in dat artikellid bedoelde personeel voor zover dat is belast met managementtaken met betrekking tot de scholen en de scholen, bedoeld in de Wet op de expertisecentra overdraagt aan de adjunct-directeur, indien toepassing is gegeven aan artikel 30a, tweede lid; en

    • c. de richtlijnen voor de uitoefening van de overgedragen taken en bevoegdheden.

G

In artikel 47 wordt een negende lid toegevoegd, luidend:

  • 9. Indien de school een raad van toezicht heeft, is het vierde lid niet van toepassing en voorziet de verordening, bedoeld in het eerste lid, onverminderd artikel 17c, in ieder geval in een regeling omtrent:

    • a. de samenstelling, werkwijze en inrichting van de raad van toezicht van de openbare rechtspersoon,

    • b. de wijze van benoeming, herbenoeming, schorsing en ontslag van de leden van de raad van toezicht, met dien verstande dat de leden van de raad van toezicht worden benoemd door de gemeenteraad of gemeenteraden en dat ten minste een derde gedeelte, doch geen meerderheid, van die leden wordt benoemd op bindende voordracht van de ouders van de leerlingen die zijn ingeschreven op de betrokken school of scholen,

    • c. de termijn waarvoor de leden van de raad van toezicht worden benoemd,

    • d. de vaststelling van de begroting en de jaarrekening, en

    • e. de periode waarvoor de openbare rechtspersoon in het leven wordt geroepen, met dien verstande dat deze periode ten minste 5 jaren bedraagt, met dien verstande dat in de regeling een overheersende invloed van de overheid in de raad van toezicht is verzekerd. Het vijfde, zesde en achtste lid zijn van overeenkomstige toepassing.

H

In artikel 48 wordt een twaalfde lid toegevoegd, luidend:

  • 12. Indien de school een raad van toezicht heeft, is het zesde lid niet van toepassing en voorzien de statuten, onverminderd artikel 17c, in ieder geval in een regeling omtrent:

    • a. de samenstelling, werkwijze en inrichting van de raad van toezicht van de stichting,

    • b. de wijze van benoeming, herbenoeming, schorsing en ontslag van de leden van de raad van toezicht, met dien verstande dat de leden van de raad van toezicht worden benoemd door de gemeenteraad of gemeenteraden en dat ten minste een derde gedeelte, doch geen meerderheid, van die leden wordt benoemd op bindende voordracht van de ouders van de leerlingen die zijn ingeschreven op de betrokken school of scholen,

    • c. de termijn waarvoor de leden van de raad van toezicht worden benoemd,

    • d. de vaststelling van de begroting en de jaarrekening, en

    • e. de periode waarvoor de stichting in het leven wordt geroepen, met dien verstande dat deze periode ten minste 5 jaren bedraagt,

    • h. de bevoegdheid de stichting te ontbinden, met dien verstande dat in de regeling een overheersende invloed van de overheid in de raad van toezicht is verzekerd. Het achtste, negende en elfde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

I

Na artikel 163a wordt ingevoegd artikel 163b, luidend:

Artikel 163b. Aanwijzing

  • 1. Indien sprake is van wanbeheer van een of meer bestuurders of toezichthouders kan Onze minister de rechtspersoon die de school in stand houdt een aanwijzing geven. Een aanwijzing omvat een of meer maatregelen en is evenredig aan het doel waarvoor zij wordt gegeven.

  • 2. Onder wanbeheer wordt uitsluitend verstaan:

    • a. financieel wanbeleid,

    • b. ongerechtvaardigde verrijking, al dan niet beoogd, van de rechtspersoon die de school in stand houdt, zichzelf dan wel een derde of

    • c. onrechtmatig handelen, waaronder wordt verstaan het in de hoedanigheid van bestuurder of toezichthouder handelen in strijd met wettelijke bepalingen of de kennelijke geest van wettelijke bepalingen waarmee financieel voordeel wordt behaald ten gunste van de rechtspersoon die de school in stand houdt, zichzelf of een derde, en

    • d. het in ernstige mate verwaarlozen van de zorg voor wat door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd in de omgang met betrokkenen in de schoolorganisatie, waaronder wordt verstaan intimidatie of bedreiging van personeel, leerlingen of ouders door een bestuurder of toezichthouder.

  • 3. In de aanwijzing geeft Onze minister met redenen omkleed aan op welke punten sprake is van wanbeheer alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.

  • 4. Een aanwijzing bevat de termijn waarbinnen het bevoegd gezag aan de aanwijzing moet voldoen.

  • 5. Alvorens Onze minister een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid geeft:

    • a. heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht verricht;

    • b. heeft de inspectie daarover een inspectierapport als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht uitgebracht; en

    • c. stelt Onze minister de rechtspersoon vervolgens vier weken in de gelegenheid zijn zienswijze met betrekking tot de aanwijzing naar voren te brengen.

J

In artikel 164, eerste lid, wordt na «bij of krachtens deze wet» ingevoegd: , waaronder tevens wordt verstaan het niet opvolgen van een aanwijzing als bedoeld in artikel 163b.

K

In artikel 164a, eerste lid, wordt na «kwaliteit van het onderwijs» ingevoegd: of de kwaliteit van het bestuur.

L

Na artikel 164a wordt ingevoegd:

Artikel 164b. Beëindiging bekostiging/opheffing bij ernstig of langdurig tekortschieten in kwaliteit

  • 1. Indien sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, kan Onze minister besluiten dat met ingang van een in dat besluit bepaalde datum een openbare school wordt opgeheven en de bekostiging van een bijzondere school wordt beëindigd.

  • 2. Alvorens Onze minister toepassing geeft aan het eerste lid:

    • a. heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht verricht;

    • b. heeft de inspectie daarover een inspectierapport als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht uitgebracht; en

    • c. stelt Onze minister het bevoegd gezag vervolgens vier weken in de gelegenheid zijn zienswijze met betrekking tot de voorgenomen opheffing of de voorgenomen beëindiging van de bekostiging naar voren te brengen.

M

In artikel 171 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid wordt onderdeel a vervangen door:

  • a. een bestuursverslag als bedoeld in artikel 391 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waarin de door het bevoegd gezag gehanteerde code voor goed bestuur wordt vermeld alsmede ten minste verantwoording wordt afgelegd over de afwijkingen van die code voor goed bestuur.

2. In het vierde lid wordt «het bevoegd gezag» telkens vervangen door: de toezichthouder of het toezichthoudend orgaan.

3. Na het vierde lid worden een vijfde en zesde lid toegevoegd luidend:

  • 5. De code voor goed bestuur, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bevat ten minste bepalingen over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan

    • a. een beleid dat de eigen deskundigheid en verantwoordelijkheid van het personeel voor de kwaliteit van het onderwijs tot haar recht komt,

    • b. een integere bedrijfsvoering, waaronder voorzieningen om verstrengeling van belangen tegen te gaan, en

    • c. afstemming met en verantwoording aan de ouders en andere belanghebbenden binnen en buiten de school.

  • 6. Bij algemene maatregel van bestuur kan een code voor goed bestuur worden aangewezen.

N

In artikel 172, eerste lid, wordt «een door het bevoegd gezag aangewezen accountant» vervangen door: een door de toezichthouder of het toezichthoudend orgaan aangewezen accountant.

O

Na artikel 188 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 188a. Evaluatie

Onze minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de artikelen 10a en 164b, en vervolgens telkens na vijf jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de artikelen 10a en 164b in de praktijk.

ARTIKEL II

In de Wet op de expertisecentra worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

In artikel 1 wordt in de begripsbepaling van «personeel» aan de omschrijving van onderdeel a na «Wet op het primair onderwijs» ingevoegd: , waaronder begrepen de leden van het bestuur van die scholen die zijn benoemd door een raad van toezicht als bedoeld in artikel 28i, derde lid, voor zover die leden mede zijn benoemd op basis van een arbeidsovereenkomst of een akte van aanstelling.

B

Na artikel 28f worden ingevoegd de artikelen 28g, 28h en 28i, luidend:

Artikel 28g. Scheiding toezicht en bestuur

  • 1. Het bevoegd gezag draagt mede in verband met de verplichting, bedoeld in artikel 19, zorg voor een goed bestuurde school met een scheiding tussen de functies van bestuur en het toezicht daarop, en met een rechtmatig bestuur en beheer.

  • 2. De benoeming in de functies van het toezicht op het bestuur, bedoeld in het eerste lid, geschiedt op basis van vooraf openbaar gemaakte profielen. Bij de benoeming van de leden van de raad van toezicht wordt de medezeggenschapsraad van de school, bedoeld in artikel 3 van de Wet medezeggenschap op scholen, in de gelegenheid gesteld een bindende voordracht te doen voor een lid.

  • 3. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een regionaal expertisecentrum.

Artikel 28h. Intern toezicht

  • 1. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat de functies van bestuur en intern toezicht op het bestuur in functionele of organieke zin zijn gescheiden.

  • 2. Een intern toezichthouder of een lid van het interne toezichthoudend orgaan functioneert onafhankelijk van het bestuur.

  • 3. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een regionaal expertisecentrum.

Artikel 28i. Inhoud intern toezicht

  • 1. De interne toezichthouder of het interne toezichthoudend orgaan houdt toezicht op de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden door het bestuur en staat het bestuur met raad terzijde. De toezichthouder of het toezichthoudend orgaan is ten minste belast met:

    • a. het goedkeuren van de begroting en het jaarverslag en, indien van toepassing, het strategisch meerjarenplan van de school;

    • b. het toezien op de naleving door het bestuur van wettelijke verplichtingen, de code voor goed bestuur, bedoeld in artikel 157, eerste lid, onderdeel a, en de afwijkingen van die code;

    • c. het toezien op de rechtmatige verwerving en de doelmatige en rechtmatige bestemming en aanwending van de middelen van de school verkregen op grond van deze wet;

    • d. het aanwijzen van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die verslag uitbrengt aan de toezichthouder of het toezichthoudend orgaan, en

    • e. het jaarlijks afleggen van verantwoording over de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld onder a tot en met d, in het jaarverslag.

  • 2. De taken en bevoegdheden van de interne toezichthouder of het interne toezichthoudend orgaan zijn zodanig dat hij een deugdelijk en onafhankelijk intern toezicht kan uitoefenen. Indien sprake is van meer dan een toezichthouder of van een toezichthoudend orgaan is de eerste volzin van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de combinatie van de toezichthouders of de samenstelling van het toezichthoudend orgaan.

  • 3. Indien het intern toezicht wordt uitgeoefend door een raad van toezicht, zijn het eerste lid en het tweede lid van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een raad van toezicht. Een raad van toezicht is tevens belast met het benoemen, schorsen en ontslaan van de leden van het bestuur, alsmede de toepassing van de artikelen 29, vijfde lid, 33, 33a, 34, 37, 38, 56, 62, 63 en de daarmee verband houdende wettelijke bepalingen op leden van het bestuur die mede tot het personeel behoren.

  • 4. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een regionaal expertisecentrum.

C

In artikel 29, vijfde lid, wordt na «te werk stellen zonder benoeming» ingevoegd: waaronder begrepen leden van het bestuur van die scholen voor zover het intern toezicht wordt uitgeoefend door een raad van toezicht als bedoeld in artikel 28i, derde lid.

D

Na artikel 30 wordt ingevoegd artikel 30a luidend:

Artikel 30a. Overdracht taken en bevoegdheden

  • 1. Het bestuur kan hem bij wettelijk voorschrift opgedragen taken en bevoegdheden overdragen aan de directeur van de school of indien toepassing is gegeven aan artikel 29, vijfde lid, het in dat artikellid bedoelde personeel voor zover dat is belast met managementtaken met betrekking tot de scholen en de scholen, bedoeld in de Wet op het primair onderwijs.

  • 2. De directeur van de school of indien toepassing is gegeven aan artikel 29, vijfde lid, het in dat artikellid bedoelde personeel voor zover dat is belast met managementtaken met betrekking tot de scholen en de scholen, bedoeld in de Wet op het primair onderwijs kan hem bij wettelijk voorschrift opgedragen of door het bevoegd gezag overgedragen taken en bevoegdheden overdragen aan de adjunct-directeur.

E

In artikel 31 wordt het derde lid vernummerd tot het vierde lid en wordt een derde lid ingevoegd, luidend als volgt:

  • 3. In het managementstatuut worden tevens vastgelegd:

    • a. de taken en bevoegdheden die het bestuur overdraagt aan de directeur van de school of indien toepassing is gegeven aan artikel 29, vijfde lid, het in dat artikellid bedoelde personeel voor zover dat is belast met managementtaken met betrekking tot de scholen en de scholen, bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, indien toepassing is gegeven aan artikel 30a, eerste lid;

    • b. de taken en bevoegdheden die de directeur van de school of indien toepassing is gegeven aan artikel 29, vijfde lid, het in dat artikellid bedoelde personeel voor zover dat is belast met managementtaken met betrekking tot de scholen en de scholen, bedoeld in de Wet op het primair onderwijs overdraagt aan de adjunct-directeur, indien toepassing is gegeven aan artikel 30a, tweede lid; en

    • c. de richtlijnen voor de uitoefening van de overgedragen taken en bevoegdheden.

E1

Na artikel 48 wordt ingevoegd artikel 48a, luidend:

Artikel 48a. Informeren ouders bij zeer zwakke school

Indien de inspectie op basis van een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht, in het inspectierapport, bedoeld in artikel 20 van genoemde wet, tot het oordeel is gekomen dat sprake is van een zeer zwakke school, informeert het bevoegd gezag de ouders van de leerlingen van de school hierover door middel van in ieder geval de toezending van de door de inspectie opgestelde samenvatting van het inspectierapport welke samenvatting gelijktijdig met het inspectierapport ter beschikking is gesteld van het bevoegd gezag. De toezending, bedoeld in de eerste volzin, geschiedt binnen vier weken na de vaststelling van het inspectierapport.

F

In artikel 50 wordt een negende lid toegevoegd, luidend:

  • 9. Indien de school een raad van toezicht heeft, is het vierde lid niet van toepassing en voorziet de verordening, bedoeld in het eerste lid, onverminderd artikel 28i, in ieder geval in een regeling omtrent:

    • a. de samenstelling, werkwijze en inrichting van de raad van toezicht van de openbare rechtspersoon,

    • b. de wijze van benoeming, herbenoeming, schorsing en ontslag van de leden van de raad van toezicht, met dien verstande dat de leden van de raad van toezicht worden benoemd door de gemeenteraad of gemeenteraden en dat ten minste een derde gedeelte, doch geen meerderheid, van die leden wordt benoemd op bindende voordracht van de ouders van de leerlingen die zijn ingeschreven op de betrokken school of scholen,

    • c. de termijn waarvoor de leden van de raad van toezicht worden benoemd,

    • d. de vaststelling van de begroting en de jaarrekening, en

    • e. de periode waarvoor de openbare rechtspersoon in het leven wordt geroepen, met dien verstande dat deze periode ten minste 5 jaren bedraagt, met dien verstande dat in de regeling een overheersende invloed van de overheid in de raad van toezicht is verzekerd. Het vijfde, zesde en achtste lid zijn van overeenkomstige toepassing.

G

In artikel 51 wordt een twaalfde lid toegevoegd, luidend:

  • 12. Indien de school een raad van toezicht heeft, is het zesde lid niet van toepassing en voorzien de statuten, onverminderd artikel 28i, in ieder geval in een regeling omtrent:

    • a. de samenstelling, werkwijze en inrichting van de raad van toezicht van de stichting,

    • b. de wijze van benoeming, herbenoeming, schorsing en ontslag van de leden van de raad van toezicht, met dien verstande dat de leden van de raad van toezicht worden benoemd door de gemeenteraad of gemeenteraden en dat ten minste een derde gedeelte, doch geen meerderheid, van die leden wordt benoemd op bindende voordracht van de ouders van de leerlingen die zijn ingeschreven op de betrokken school of scholen,

    • c. de termijn waarvoor de leden van de raad van toezicht worden benoemd,

    • d. de vaststelling van de begroting en de jaarrekening, en

    • e. de periode waarvoor de stichting in het leven wordt geroepen, met dien verstande dat deze periode ten minste 5 jaren bedraagt,

    • h. de bevoegdheid de stichting te ontbinden, met dien verstande dat in de regeling een overheersende invloed van de overheid in de raad van toezicht is verzekerd. Het achtste, negende en elfde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

H

Het opschrift van titel IV, afdeling 8 wordt vervangen door:

AFDELING 8. AANWIJZING EN MAATREGELEN

Artikel 145. Aanwijzing
  • 1. Indien sprake is van wanbeheer van een of meer bestuurders of toezichthouders kan Onze minister de rechtspersoon die de school in stand houdt een aanwijzing geven. Een aanwijzing omvat een of meer maatregelen en is evenredig aan het doel waarvoor zij wordt gegeven.

  • 2. Onder wanbeheer wordt uitsluitend verstaan:

    • a. financieel wanbeleid,

    • b. ongerechtvaardigde verrijking, al dan niet beoogd, van de rechtspersoon die de school in stand houdt, zichzelf dan wel een derde;

    • c. onrechtmatig handelen, waaronder wordt verstaan het in de hoedanigheid van bestuurder of toezichthouder handelen in strijd met wettelijke bepalingen of de kennelijke geest van wettelijke bepalingen waarmee financieel voordeel wordt behaald ten gunste van de rechtspersoon die de school in stand houdt, zichzelf of een derde, en

    • d. het in ernstige mate verwaarlozen van de zorg voor wat door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd in de omgang met betrokkenen in de schoolorganisatie, waaronder wordt verstaan intimidatie of bedreiging van personeel, leerlingen of ouders door een bestuurder of toezichthouder.

  • 3. In de aanwijzing geeft Onze minister met redenen omkleed aan op welke punten sprake is van wanbeheer alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.

  • 4. Een aanwijzing bevat de termijn waarbinnen het bevoegd gezag aan de aanwijzing moet voldoen.

  • 5. Alvorens Onze minister een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid geeft:

    • a. heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht verricht;

    • b. heeft de inspectie daarover een inspectierapport als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht uitgebracht; en

    • c. stelt Onze minister de rechtspersoon vervolgens vier weken in de gelegenheid zijn zienswijze met betrekking tot de aanwijzing naar voren te brengen.

I

In artikel 146, eerste lid, wordt na «bij of krachtens deze wet» ingevoegd:, waaronder tevens wordt verstaan het niet opvolgen van een aanwijzing als bedoeld in artikel 145.

J

In artikel 146a, eerste lid, wordt na «kwaliteit van het onderwijs» ingevoegd «of de kwaliteit van het bestuur» en wordt na «bevoegd gezag van een school» ingevoegd: , van een regionaal expertisecentrum.

K

In artikel 157 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid wordt onderdeel a vervangen door:

  • a. een bestuursverslag als bedoeld in artikel 391 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waarin de door het bevoegd gezag onderscheidenlijk het regionaal expertisecentrum gehanteerde code voor goed bestuur wordt vermeld alsmede ten minste verantwoording wordt afgelegd over de afwijkingen van die code voor goed bestuur,.

2. In het vierde lid wordt «het bevoegd gezag» telkens vervangen door: de toezichthouder of het toezichthoudend orgaan.

3. Na het vierde lid wordt een vijfde en zesde lid toegevoegd luidend:

  • 5. De code voor goed bestuur, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bevat ten minste bepalingen over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan

    • a. een beleid dat de eigen deskundigheid en verantwoordelijkheid van het personeel voor de kwaliteit van het onderwijs tot haar recht komt,

    • b. een integere bedrijfsvoering, waaronder voorzieningen om verstrengeling van belangen tegen te gaan, en

    • c. afstemming met en verantwoording aan de ouders en andere belanghebbenden binnen en buiten de school.

  • 6. Bij algemene maatregel van bestuur kan een branchecode voor goed bestuur worden aangewezen.

L

In artikel 158, eerste lid, wordt «een door het bevoegd gezag aangewezen accountant» vervangen door: een door de toezichthouder of het toezichthoudend orgaan aangewezen accountant.

ARTIKEL III

In de Wet op het voortgezet onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

In artikel 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In de begripsbepaling van «het bevoegd gezag» wordt onderdeel b vervangen door:

  • b. een bijzondere school: de rechtspersoon, bedoeld in artikel 49, eerste lid.

2. In de begripsbepaling van «personeel» wordt aan de omschrijving van onderdeel a na «onderwijs» ingevoegd:, waaronder begrepen de leden van het bestuur van die scholen die zijn benoemd door een raad van toezicht als bedoeld in artikel 24e1, derde lid, voor zover die leden mede zijn benoemd op basis van een arbeidsovereenkomst of een akte van aanstelling.

B

Na artikel 23a wordt ingevoegd artikel 23a1, luidend:

Artikel 23a1. Ernstig of langdurig tekortschieten leerresultaten

  • 1. Het bevoegd gezag voldoet in elk geval niet aan de wettelijke opdrachten voor het onderwijs, bedoeld in artikel 23a, indien de leerresultaten van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, het hoger algemeen voortgezet onderwijs, het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, het voorbereidend beroepsonderwijs, het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs in de theoretische leerweg en de gemengde leerweg, het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs in de basisberoepsgerichte leerweg dan wel het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs in de kaderberoepsgerichte leerweg ernstig of langdurig tekortschieten.

  • 2. Er is sprake van onvoldoende leerresultaten als bedoeld in het eerste lid indien:

    • a. in de schoolsoort dan wel de leerweg, bedoeld in het eerste lid, de gemiddelde eindexamenresultaten en het doorstroomrendement, gemeten over een periode van 3 schooljaren, liggen onder de normering die daarvoor geldt in vergelijking tot die leerresultaten over diezelfde schooljaren van dezelfde schoolsoorten of dezelfde leerwegen met een vergelijkbaar leerlingenbestand; dan wel

    • b. geen leerresultaten van de schoolsoort of de leerweg, bedoeld in het eerste lid, kunnen worden aangetoond.

  • 3. Er is sprake van ernstig of langdurig tekortschieten van de leerresultaten als bedoeld in het eerste lid indien de inspectie op grond van artikel 14 van de Wet op het onderwijstoezicht Onze Minister meedeelt dat uit het onderzoek naar de kwaliteitsverbeteringen, bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Wet op het onderwijstoezicht blijkt dat sprake is van onvoldoende verbeteringen dan wel het bevoegd gezag niet bereid is afspraken te maken over kwaliteitsverbeteringen naar aanleiding van het onderzoek, bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Wet op het onderwijstoezicht.

  • 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop leerresultaten worden gemeten en, indien zij niet gemeten kunnen worden of indien er onvoldoende gegevens zijn voor een betrouwbaar oordeel over de meting van de leerresultaten, op welke andere wijze zij worden aangetoond. Voorts wordt de normering, bedoeld in het tweede lid, bepaald en de aard en het aantal van de gegevens die ten minste beschikbaar moeten zijn.

  • 5. De voordracht voor een krachtens het vierde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

B1

Na artikel 23b wordt ingevoegd artikel 23c, luidend:

Artikel 23c. Informeren ouders bij zeer zwakke school

Indien de inspectie op basis van een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht, in het inspectierapport, bedoeld in artikel 20 van genoemde wet, tot het oordeel is gekomen dat sprake is van een zeer zwakke school, informeert het bevoegd gezag de ouders van de leerlingen van de school hierover door middel van in ieder geval de toezending van de door de inspectie opgestelde samenvatting van het inspectierapport welke samenvatting gelijktijdig met het inspectierapport ter beschikking is gesteld van het bevoegd gezag. De toezending, bedoeld in de eerste volzin, geschiedt binnen vier weken na de vaststelling van het inspectierapport.

C

Na artikel 24c worden ingevoegd de artikelen 24d, 24e en 24e1, luidend:

Artikel 24d. Scheiding toezicht en bestuur

  • 1. Het bevoegd gezag draagt mede in verband met de verplichting, bedoeld in artikel 23a, zorg voor een goed bestuurde school met een scheiding tussen de functies van bestuur en het toezicht daarop, en met een rechtmatig bestuur en beheer.

  • 2. De benoeming in de functies van het toezicht op het bestuur, bedoeld in het eerste lid, geschiedt op basis van vooraf openbaar gemaakte profielen. Bij de benoeming van de leden van de raad van toezicht wordt de medezeggenschapsraad van de school, bedoeld in artikel 3 van de Wet medezeggenschap op scholen, in de gelegenheid gesteld een bindende voordracht te doen voor een lid.

Artikel 24e. Intern toezicht

  • 1. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat de functies van bestuur en intern toezicht op het bestuur in functionele of organieke zin zijn gescheiden.

  • 2. Een intern toezichthouder of een lid van het interne toezichthoudend orgaan functioneert onafhankelijk van het bestuur.

Artikel 24e1. Inhoud intern toezicht

  • 1. De interne toezichthouder of het interne toezichthoudend orgaan houdt toezicht op de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden door het bestuur en staat het bestuur met raad terzijde. De toezichthouder of het toezichthoudend orgaan is ten minste belast met:

    • a. het goedkeuren van de begroting en het jaarverslag en, indien van toepassing, het strategisch meerjarenplan van de school;

    • b. het toezien op de naleving door het bestuur van wettelijke verplichtingen, de code voor goed bestuur, bedoeld in artikel 103, eerste lid, onderdeel a, en de afwijkingen van die code;

    • c. het toezien op de rechtmatige verwerving en de doelmatige en rechtmatige bestemming en aanwending van de middelen van de school verkregen op grond van deze wet;

    • d. het aanwijzen van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die verslag uitbrengt aan de toezichthouder of het toezichthoudend orgaan, en

    • e. het jaarlijks afleggen van verantwoording over de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld onder a tot en met d, in het jaarverslag.

  • 2. De taken en bevoegdheden van de interne toezichthouder of het interne toezichthoudend orgaan zijn zodanig dat hij een deugdelijk en onafhankelijk intern toezicht kan uitoefenen. Indien sprake is van meer dan een toezichthouder of van een toezichthoudend orgaan is de eerste volzin van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de combinatie van de toezichthouders of de samenstelling van het toezichthoudend orgaan.

  • 3. Indien het intern toezicht wordt uitgeoefend door een raad van toezicht, zijn het eerste lid en het tweede lid van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de raad van toezicht. Een raad van toezicht is tevens belast met het benoemen, schorsen en ontslaan van de leden van het bestuur, alsmede de toepassing van de artikelen 38a, 39, 39a, 40a, 43a, 51, 52 en de daarmee verband houdende wettelijke bepalingen op leden van het bestuur die mede tot het personeel behoren.

D

Na artikel 32b wordt ingevoegd artikel 32b1, luidend:

Artikel 32b1. Overdracht taken en bevoegdheden

  • 1. Het bestuur kan hem bij wettelijk voorschrift opgedragen taken en bevoegdheden overdragen aan de centrale directie, de rector of de directeur van de school.

  • 2. De centrale directie, de rector of de directeur van de school kunnen hen bij wettelijk voorschrift opgedragen of door het bevoegd gezag overgedragen taken en bevoegdheden overdragen aan elkaar of aan de adjunct-directeur.

E

In artikel 32c wordt het derde lid vernummerd tot het vierde lid en ingevoegd wordt een derde lid, luidend als volgt:

  • 3. In het managementstatuut worden tevens vastgelegd:

    • a. de taken en bevoegdheden die het bestuur overdraagt aan de centrale directie, de rector en de directeur van de school, indien toepassing is gegeven aan artikel 32b1, eerste lid;

    • b. de taken en bevoegdheden die de centrale directie, de rector en de directeur van de school hebben overgedragen aan elkaar of aan de adjunct-directeur, indien toepassing is gegeven aan artikel 32b1, tweede lid; en

    • c. de richtlijnen voor de uitoefening van de overgedragen taken en bevoegdheden.

F

In artikel 42a wordt een negende lid toegevoegd, luidend:

  • 9. Indien de school een raad van toezicht heeft, is het vierde lid niet van toepassing en voorziet de verordening, bedoeld in het eerste lid, onverminderd artikel 24e1 in ieder geval in een regeling omtrent:

    • a. de samenstelling, werkwijze en inrichting van de raad van toezicht van de openbare rechtspersoon,

    • b. de wijze van benoeming, herbenoeming, schorsing en ontslag van de leden van de raad van toezicht, met dien verstande dat de leden van de raad van toezicht worden benoemd door de gemeenteraad of gemeenteraden en dat ten minste een derde gedeelte, doch geen meerderheid, van die leden wordt benoemd op bindende voordracht van de ouders van de leerlingen die zijn ingeschreven op de betrokken school of scholen,

    • c. de termijn waarvoor de leden van de raad van toezicht worden benoemd,

    • d. de vaststelling van de begroting en de jaarrekening, en

    • e. de periode waarvoor de openbare rechtspersoon in het leven wordt geroepen, met dien verstande dat deze periode ten minste 5 jaren bedraagt, met dien verstande dat in de regeling een overheersende invloed van de overheid in de raad van toezicht is verzekerd. Het vijfde, zesde en achtste lid zijn van overeenkomstige toepassing.

G

In artikel 42b wordt een twaalfde lid toegevoegd, luidend:

  • 12. Indien de school een raad van toezicht heeft, is het zesde lid niet van toepassing en voorzien de statuten, onverminderd artikel 24e1, in ieder geval in een regeling omtrent:

    • a. de samenstelling, werkwijze en inrichting van de raad van toezicht van de stichting,

    • b. de wijze van benoeming, herbenoeming, schorsing en ontslag van de leden van de raad van toezicht, met dien verstande dat de leden van de raad van toezicht worden benoemd door de gemeenteraad of gemeenteraden en dat ten minste een derde gedeelte, doch geen meerderheid, van die leden wordt benoemd op bindende voordracht van de ouders van de leerlingen die zijn ingeschreven op de betrokken school of scholen,

    • c. de termijn waarvoor de leden van de raad van toezicht worden benoemd,

    • d. de vaststelling van de begroting en de jaarrekening,

    • e. de periode waarvoor de stichting in het leven wordt geroepen, met dien verstande dat deze periode ten minste 5 jaren bedraagt,

    • f. de bevoegdheid de stichting te ontbinden, met dien verstande dat in de regeling een overheersende invloed van de overheid in de raad van toezicht is verzekerd. Het achtste, negende en elfde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

H

Aan artikel 58 wordt een zesde lid toegevoegd, luidend:

  • 6. Artikel 23a1 is van overeenkomstige toepassing.

I

De artikelen 103 en 103a worden vervangen door de artikelen 103 tot en met 103a2, luidend als volgt:

Artikel 103. Jaarverslag

  • 1. Het bevoegd gezag stelt jaarlijks een jaarverslag over het voorafgaande kalenderjaar vast. Op deze jaarverslaggeving is Boek 2, titel 9, van het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering van de afdelingen 1, 11 en 12, van overeenkomstige toepassing voor zover bij of krachtens algemene maatregel van bestuur niet anders is bepaald. Het jaarverslag bestaat ten minste uit de volgende onderdelen:

    • a. een bestuursverslag als bedoeld in artikel 391 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waarin de door het bevoegd gezag gehanteerde code voor goed bestuur wordt vermeld alsmede ten minste verantwoording wordt afgelegd over de afwijkingen van die code voor goed bestuur,

    • b. een jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, met daarbij ingevolge het derde lid vast te stellen bijlagen,

    • c. overige gegevens als bedoeld in artikel 392 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald welke onderdelen het jaarverslag tevens dient te bevatten, dan wel welke onderdelen komen te vervallen.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan een nadere invulling worden gegeven aan de onderdelen, bedoeld in het eerste lid, en kunnen nadere voorschriften worden gegeven over:

    • a. de indeling en wijze van ordening van de gegevens per onderdeel van het jaarverslag,

    • b. de wijze en het tijdstip waarop de desbetreffende onderdelen beschikbaar worden gesteld,

    • c. de elektronische verzending van het cijfermatige deel uit de jaarrekening, en

    • d. de grondslagen voor de jaarrekening.

  • 4. De beschikbaarstelling van de gegevens, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid en rechtmatigheid, afgegeven door een door de toezichthouder of het toezichthoudend orgaan aangewezen accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Bij de aanwijzing van de accountant bedingt de toezichthouder of het toezichthoudend orgaan dat de controle overeenkomstig een door Onze Minister vast te stellen controleprotocol plaatsvindt en dat aan Onze Minister op diens verzoek inzicht wordt geboden in de controlerapporten van de accountant.

  • 5. De code voor goed bestuur, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bevat ten minste bepalingen over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan:

    • a. een beleid dat de eigen deskundigheid en verantwoordelijkheid van het personeel voor de kwaliteit van het onderwijs tot haar recht komt,

    • b. een integere bedrijfsvoering, waaronder voorzieningen om verstrengeling van belangen tegen te gaan, en

    • c. afstemming met en verantwoording aan de ouders en andere belanghebbenden binnen en buiten de school.

  • 6. Bij algemene maatregel van bestuur kan een branchecode voor goed bestuur worden aangewezen.

Artikel 103a. Informatie over bekostiging

  • 1. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat het ten behoeve van Onze Minister beschikt over geordende gegevens die van belang zijn voor de berekening van de hoogte van de bekostiging, alsmede over een verklaring over de juistheid van de bekostigingsgegevens, afgegeven door een door de toezichthouder of het toezichthoudend orgaan aangewezen accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2, van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de definiëring, de wijze van ordening en de beschikbaarstelling van de gegevens, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het bevoegd gezag bewaart de gegevens, bedoeld in het eerste lid, en de desbetreffende boeken en bescheiden gedurende een periode van zeven jaren.

Artikel 103a1. Beleidsinhoudelijke informatie

  • 1. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat het beschikt over geordende gegevens ten behoeve van het door Onze Minister te voeren beleid met betrekking tot het onderwijs, bedoeld in deze wet, en verleent desgevraagd medewerking aan door of namens Onze Minister uit te voeren onderzoek dat geheel of mede op deze gegevens is gebaseerd.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de definiëring, de wijze van ordening en de beschikbaarstelling van de gegevens, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 103a2. Reikwijdte voorschriften

De voorschriften, bedoeld in artikel 103, tweede lid, artikel 103a, tweede lid, en artikel 103a1, tweede lid, hebben geen betrekking op het persoonsgebonden nummer van een leerling of op de andere gegevens, bedoeld in artikel 103b, tweede lid.

J

Na artikel 103f wordt ingevoegd artikel 103g, luidend:

Artikel 103g. Aanwijzing

  • 1. Indien sprake is van wanbeheer van een of meer bestuurders of toezichthouders kan Onze Minister de rechtspersoon die de school in stand houdt een aanwijzing geven. Een aanwijzing omvat een of meer maatregelen en is evenredig aan het doel waarvoor zij wordt gegeven.

  • 2. Onder wanbeheer wordt uitsluitend verstaan:

    • a. financieel wanbeleid,

    • b. ongerechtvaardigde verrijking, al dan niet beoogd, van de rechtspersoon die de school in stand houdt, zichzelf dan wel een derde;

    • c. onrechtmatig handelen, waaronder wordt verstaan het in de hoedanigheid van bestuurder of toezichthouder handelen in strijd met wettelijke bepalingen of de kennelijke geest van wettelijke bepalingen waarmee financieel voordeel wordt behaald ten gunste van de rechtspersoon die de school in stand houdt, zichzelf of een derde, en

    • d. het in ernstige mate verwaarlozen van de zorg voor wat door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd in de omgang met betrokkenen in de schoolorganisatie, waaronder wordt verstaan intimidatie of bedreiging van personeel, leerlingen of ouders door een bestuurder of toezichthouder.

  • 3. In de aanwijzing geeft Onze Minister met redenen omkleed aan op welke punten sprake is van wanbeheer alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.

  • 4. Een aanwijzing bevat de termijn waarbinnen het bevoegd gezag aan de aanwijzing moet voldoen.

  • 5. Alvorens Onze Minister een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid geeft:

    • a. heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht verricht;

    • b. heeft de inspectie daarover een inspectierapport als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht uitgebracht; en

    • c. stelt Onze Minister de rechtspersoon vervolgens vier weken in de gelegenheid zijn zienswijze met betrekking tot de aanwijzing naar voren te brengen.

K

In artikel 104, eerste lid, wordt na «bij of krachtens deze wet» ingevoegd: , waaronder tevens wordt verstaan het niet opvolgen van een aanwijzing als bedoeld in artikel 103g.

L

In artikel 104a, eerste lid, wordt na «kwaliteit van het onderwijs» ingevoegd: of de kwaliteit van het bestuur.

M

Na artikel 109 wordt ingevoegd:

Artikel 109a. Beëindiging bekostiging/opheffing bij ernstig of langdurig tekortschieten van kwaliteit

  • 1. Indien sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 23a1, eerste lid, kan Onze Minister besluiten dat met ingang van een in dat besluit bepaalde datum een in artikel 23a1, eerste lid, bedoelde schoolsoort of leerweg van een openbare school wordt opgeheven en de bekostiging van een in artikel 23a1, eerste lid, bedoelde schoolsoort of leerweg van een bijzondere school wordt beëindigd.

  • 2. Indien de toepassing van het eerste lid er toe zou leiden dat een school nog slechts onderwijs zou verzorgen in de eerste twee leerjaren dan is het eerste lid van toepassing op de gehele school.

  • 3. Alvorens Onze Minister toepassing geeft aan het eerste en tweede lid:

    • a. heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht verricht;

    • b. heeft de inspectie daarover een inspectierapport als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht uitgebracht; en

    • c. stelt Onze Minister het bevoegd gezag vervolgens vier weken in de gelegenheid zijn zienswijze met betrekking tot de voorgenomen opheffing of de voorgenomen beëindiging van de bekostiging naar voren te brengen.

N

Na artikel 123 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 123a

Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de artikelen 23a1 en 109a, en vervolgens telkens na vijf jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de artikelen 23a1 en 109a in de praktijk.

ARTIKEL IV

In de Wet medezeggenschap op scholen vervalt in onderdeel o van artikel 11 «en», wordt aan het slot van onderdeel p de punt vervangen door «; en» en wordt toegevoegd:

  • q. vaststelling van de competentieprofielen van de toezichthouders en het toezichthoudend orgaan.

ARTIKEL V

In artikel 1a1, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969 wordt in onderdeel b «23a» vervangen door: 23a, eerste volzin.

Artikel Va

Na artikel 13 van de Wet op het onderwijstoezicht wordt ingevoegd artikel 13a, luidend:

Artikel 13a. Informeren ouders

Indien het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op de expertisecentra en artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, niet of niet tijdig voldoet aan de verplichting, bedoeld in artikel 45a van de Wet op het primair onderwijs, artikel 48a van de Wet op de expertisecentra of artikel 23c van de Wet op het voortgezet onderwijs, zendt de inspectie de samenvatting van het inspectierapport, bedoeld in die artikelen, in de vijfde week na vaststelling van het inspectierapport aan de ouders van de leerlingen.

ARTIKEL VI

  • 1. Binnen twaalf maanden na inwerkingtreding van deze wet is de scheiding tussen de functies van bestuur en het toezicht daarop, bedoeld in artikel 17b van de Wet op het primair onderwijs, artikel 28h van de Wet op de expertisecentra en artikel 24e van de Wet op het voortgezet onderwijs, tot stand gebracht. Tot het tijdstip waarop de scheiding, bedoeld in de eerste volzin, tot stand is gebracht, blijven de artikelen 17a, 17b en 17c, van de Wet op het primair onderwijs, 28g, 28h en 28i, van de Wet op de expertisecentra, en 24d, 24e en 24e1, van de Wet op het voortgezet onderwijs, buiten toepassing.

  • 2. Tot het tijdstip waarop de scheiding, bedoeld in het eerste lid, tot stand is gebracht, blijven de artikelen 171, vierde lid, en 172, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 157, vierde lid, en artikel 158, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra zoals die luidden op de datum direct voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze wet, van toepassing, en wordt in afwijking van artikel 103, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, de accountant aangewezen door het bevoegd gezag.

ARTIKEL VII

Deze wet treedt in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te ’s-Gravenhage, 4 februari 2010

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

S. A. M. Dijksma

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

Uitgegeven de tweede maart 2010

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 31 828

Naar boven