Staatsbladvan het Koninkrijk der NederlandenBesluit van 7 september 2009 tot wijziging van het
Arbeidsomstandighedenbesluit en enige Warenwetbesluiten in verband met de
herziening van het stelsel van certificatieWij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.Op de voordracht van Onze Minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 16 maart 2009, Directie Gezond en
Veilig Werken, nr. G&VW/GW/2009/1656, gedaan mede namens
Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;Gelet op de artikelen 20, eerste en
vijfde lid, en 29a van de Arbeidsomstandighedenwet en de artikelen 3, 4, eerste
lid, 5, eerste, tweede en vijfde lid, 6, 7, 7a, eerste en derde lid, en 11,
eerste en derde lid, van de Warenwet;De Raad van State gehoord (advies van
20 mei 2009, nr. W12.09.0083/III);Gezien het nader rapport van Onze
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 31 augustus 2009,
nr. G&VW/GW/2009/18624, uitgebracht mede namens Onze Minister van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport;Hebben goedgevonden en verstaan:IHet Arbeidsomstandighedenbesluit wordt als volgt
gewijzigd:AHoofdstuk 1, Afdeling 1A, komt te luiden:1ACERTIFICATIE1Aanwijzing certificerende instelling op
verzoek1.5aCriteria voor aanwijzing1.Als certificerende instelling kan worden aangewezen de
instelling die:
a.rechtspersoonlijkheid heeft;
b.onafhankelijk is;
c.beschikt over de deskundigheid en outillage die
nodig zijn om de uitvoering van de taken waarvoor zij aangewezen wil worden,
naar behoren te kunnen vervullen;
d.beschikt over een registratiesysteem waarin de
gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op de uitvoering van de taken
waarvoor zij aangewezen wil worden, naar behoren vastgelegd kunnen worden;
e.verzekerd is tegen wettelijke aansprakelijkheid
voor de risico’s die voortvloeien uit de uitoefening van de taken waarvoor zij
aangewezen wil worden;
f.een overeenkomst heeft gesloten met de in
voorkomend geval aanwezige beheerstichting, die de krachtens dit besluit
geregelde certificatieschema’s voor het werkveld waarop de instelling werkzaam
wil zijn als certificerende instelling, beheert; en
g.naar behoren functioneert.2.Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld
met betrekking tot het eerste lid.1.5bDe aanvraag tot aanwijzing1.De instelling, bedoeld in artikel 1.5a, dient de
aanvraag tot aanwijzing in bij Onze Minister.2.De instelling doet de aanvraag vergezellen van een
beoordeling door de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht, waaruit blijkt
dat zij voldoet aan de criteria, genoemd in artikel 1.5a.3.Bij ministeriële regeling kunnen, zo nodig uitgesplitst
naar werkveld, nadere regels worden gesteld met betrekking tot de indiening van
de aanvraag, de beoordeling en de afhandeling van de aanvraag.4.De kosten van de beoordeling zijn voor rekening van de
aanvragende instelling.5.In afwijking van het tweede en derde lid geldt voor bij
ministeriële regeling aan te wijzen werkvelden dat de instelling de aanvraag
niet hoeft te doen vergezellen van een beoordeling door de in het tweede lid
genoemde Stichting Raad voor de Accreditatie.6.In afwijking van het vierde lid geldt voor bij
ministeriële regeling aan te wijzen werkvelden dat de kosten van de beoordeling
niet voor rekening van de aanvragende instelling zijn.1.5cDe weigering, schorsing, wijziging of intrekking van
een aanwijzing1.Een aanwijzing als certificerende instelling wordt
geweigerd indien:
a.de aanvragende instelling niet heeft voldaan aan
het bepaalde bij of krachtens de artikelen 1.5a of 1.5b; of
b.ten hoogste twaalf maanden voorafgaand aan de datum
van indiening van de aanvraag, sprake was van een weigering om de
aanvragende instelling aan te wijzen als certificerende instelling dan wel van
een intrekking van een aanwijzing als certificerende instelling en de weigering
of intrekking is geschied op grond van aan de aanvragende instelling toe te
rekenen feiten of omstandigheden.2.De aanvraag wordt in het geval, bedoeld in het eerste
lid, onder b, eerst in behandeling genomen nadat twaalf maanden, te rekenen
vanaf de dag na de datum van de weigering respectievelijk van de intrekking,
zijn verstreken.3.Een aanwijzing kan worden geschorst, ten nadele van de
certificerende instelling worden gewijzigd of ingetrokken:
a.op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze
Minister bij de aanwijzing redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op
grond waarvan hij de aanwijzing niet of alleen met beperkingen of
voorschriften, bedoeld in artikel 20, vierde lid, van de wet, zou hebben
gegeven;
b.op grond van door de certificerende instelling
verstrekte onjuiste inlichtingen over feiten of omstandigheden, mits de
onjuistheid daarvan aan de instelling bekend was of kon zijn;
c.indien de certificerende instelling niet meer
voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 1.5a;
d.indien de certificerende instelling gedurende een
aaneengesloten periode van twee jaren geen werkzaamheden waarvoor zij is
aangewezen, heeft uitgevoerd; of
e.indien de certificerende instelling haar wettelijke
verplichtingen niet meer naar behoren nakomt of de taken waarvoor zij is
aangewezen, niet meer naar behoren uitvoert.1.5dPeriodieke controle van een certificerende
instelling1.Tijdens de looptijd van de aanwijzing als
certificerende instelling stelt Onze Minister periodiek vast of de
instelling:
a.nog voldoet aan het bepaalde bij of krachtens
artikel 1.5a; en
b.haar wettelijke verplichtingen naar behoren nakomt
en de taken waarvoor zij is aangewezen, naar behoren uitvoert.2.Ten behoeve van de periodieke vaststelling laat Onze
Minister de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht een beoordeling ter
zake doen.3.Bij ministeriële regeling kunnen, zonodig uitgesplitst
naar werkveld, nadere regels worden gesteld met betrekking tot de periodieke
vaststelling en de beoordeling.4.De kosten van de beoordeling zijn voor rekening van de
instelling.5.In afwijking van het tweede en derde lid geldt voor bij
ministeriële regeling aan te wijzen werkvelden dat de instelling niet zelf
hoeft te vragen om een beoordeling door de in het tweede lid genoemde Stichting
Raad voor de Accreditatie.6.In afwijking van het vierde lid geldt voor bij
ministeriële regeling aan te wijzen werkvelden dat de kosten van de beoordeling
niet voor rekening van de instelling zijn.1.5eVerstrekken van gegevens1.De certificerende instelling stelt jaarlijks voor 1
maart een verslag op van de door haar in verband met haar taak verrichte
werkzaamheden, de rechtmatigheid en doeltreffendheid van haar werkzaamheden en
werkwijze in het afgelopen kalenderjaar. Het verslag wordt Onze
Minister toegezonden. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden
gesteld met betrekking tot de onderwerpen die in het verslag worden
behandeld.2.De certificerende instelling verstrekt de Stichting
Raad voor Accreditatie te Utrecht desgevraagd kosteloos alle informatie die
deze nodig heeft bij de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens artikel
1.5d.3.Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld
betreffende het kosteloos verstrekken van gegevens en inlichtingen door een
certificerende instelling aan Onze Minister of de toezichthouder
respectievelijk door Onze Minister of de toezichthouder aan een certificerende
instelling of de in het tweede lid genoemde Stichting Raad voor Accreditatie,
die zijn verkregen door de uitvoering of het toezicht op de naleving van het
bepaalde bij of krachtens de wet, welke noodzakelijk zijn voor de uitvoering
van hun wettelijke taken.2Algemene bepalingen inzake certificaten1.5fVerzoek tot afgifte van een certificaat1.Een certificaat als bedoeld in artikel 20, eerste lid,
van de wet, wordt door Onze Minister of, indien Onze Minister een
certificerende instelling heeft aangewezen, deze instelling, op verzoek
afgegeven indien is voldaan aan de bij of krachtens dit besluit met betrekking
tot het certificaat gestelde eisen.2.Bij ministeriële regeling kunnen, zonodig uitgesplitst
naar werkveld, nadere regels worden gesteld met betrekking tot het doen van een
verzoek als bedoeld in het eerste lid, en de behandeling
ervan.3.De kosten van het afgeven van een certificaat zijn voor
rekening van de verzoeker tot afgifte van het certificaat.1.5gDe weigering, schorsing, wijziging of intrekking van
een certificaat1.De afgifte van een certificaat wordt geweigerd
indien:
a.de verzoeker niet heeft voldaan aan de bij of
krachtens dit besluit met betrekking tot het certificaat gestelde eisen;
of
b.ten hoogste twaalf maanden voorafgaand aan de datum
van het verzoek tot afgifte van het certificaat, sprake was van een weigering
tot het afgeven van eenzelfde certificaat dan wel van een intrekking van
eenzelfde certificaat en de weigering of intrekking is geschied op grond van
aan de verzoeker toe te rekenen feiten of omstandigheden.2.Het verzoek wordt in het geval, bedoeld in het eerste
lid, onder b, eerst in behandeling genomen nadat twaalf maanden, te rekenen
vanaf de dag na de datum van de weigering respectievelijk van de intrekking,
zijn verstreken.3.Een certificaat kan worden geschorst, ten nadele van de
certificaathouder worden gewijzigd of ingetrokken:
a.op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze
Minister of, indien Onze Minister een certificerende instelling heeft
aangewezen, deze instelling, bij de afgifte van het certificaat redelijkerwijs
niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan hij respectievelijk zij het
certificaat niet of alleen met beperkingen of voorschriften, bedoeld in artikel
20, vierde lid, van de wet, zou hebben gegeven;
b.op grond van door de certificaathouder verstrekte
onjuiste inlichtingen over feiten en omstandigheden, mits de onjuistheid
daarvan aan de certificaathouder bekend was of kon zijn;
c.indien de certificaathouder niet meer voldoet aan
de bij of krachtens dit besluit met betrekking tot het certificaat gestelde
eisen of zijn wettelijke verplichtingen niet meer naar behoren nakomt; of
d.indien de certificaathouder met zijn werkzaamheden,
voor zover die door het certificaat worden gereguleerd, of door de wijze waarop
hij de werkzaamheden verricht, ernstig gevaar veroorzaakt of kan veroorzaken
voor personen.1.5hBuitenlandse getuigschriften en kwalificaties van
vakbekwaamheid1.Onze Minister of, indien Onze Minister een
certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling,
verstrekt op aanvraag een certificaat van vakbekwaamheid aan een persoon die
onderdaan is van een betrokken staat als bedoeld in artikel 1 van de Algemene
wet erkenning EG-beroepskwalificaties, indien op grond van artikel
6 van die wet is aangetoond dat deze persoon over gelijkwaardige kwalificaties
beschikt als de houder van een krachtens dit besluit verstrekt certificaat van
vakbekwaamheid.2.De houder van een certificaat van vakbekwaamheid,
bedoeld in het eerste lid, beheerst de Nederlandse taal op een zodanig niveau
dat voorschriften en aanwijzingen op bij of krachtens dit besluit vereiste
etiketten van stoffen, arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen,
alsmede andere voor de toepassing van en de omgang met stoffen, arbeidsmiddelen
en persoonlijke beschermingsmiddelen bij of krachtens dit besluit gestelde
regels, begrepen en uitgevoerd kunnen worden.3.De artikelen 1.5f en 1.5g zijn van overeenkomstige
toepassing.1.5iPeriodieke controle van de certificaathouder1.Tijdens de looptijd van het certificaat stelt Onze
Minister of, indien Onze Minister een certificerende instelling heeft
aangewezen, deze instelling, periodiek vast of de certificaathouder nog voldoet
aan de bij of krachtens de wet met betrekking tot het certificaat gestelde
eisen.2.Bij ministeriële regeling kunnen, zonodig uitgesplitst
naar werkveld, nadere regels worden gesteld met betrekking tot de periodieke
vaststelling.3.De kosten van de periodieke vaststelling zijn voor
rekening van de certificaathouder.4.De certificaathouder verstrekt Onze Minister of, indien
Onze Minister een certificerende instelling heeft aangewezen, deze instelling,
desgevraagd kosteloos alle informatie die nodig is voor de
uitvoering van het bepaalde bij of krachtens dit artikel.BIn artikel 2.42, tweede lid, onder c, wordt «artikel 2.41,
vierde lid,» vervangen door «artikel 2.42c, eerste lid, onder b,».CArtikel 3.37o vervalt.DArtikel 9.37b komt te luiden:9.37bCertificaatEen certificaat afgegeven op grond van de wet, en geldend op
de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van het besluit van
7 september 2009, Stb.
395, wordt geacht te zijn afgegeven met inachtneming van de bij of
krachtens dit besluit gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de
datum van inwerkingtreding van evengenoemd besluit, onverminderd het bepaalde
bij of krachtens de artikelen 1.5g en 1.5i.ENa artikel 9.37b wordt in hoofdstuk 9, afdeling 4, paragraaf 3,
een artikel toegevoegd, luidende:9.37cAanwijzing certificerende instelling op verzoek1.Een aanwijzing als certificerende instelling op verzoek,
afgegeven op grond van de wet, en geldend op de dag, voorafgaand aan de datum
van inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2009,
Stb. 395, wordt
geacht te zijn afgegeven met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit
gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de datum van
inwerkingtreding van evengenoemd besluit.2.Onverminderd het derde en zesde lid, vervalt de aanwijzing,
bedoeld in het eerste lid, van rechtswege vierentwintig maanden na de datum van
inwerkingtreding van de voor het werkveld waarop de betrokken instelling
werkzaam is, geldende ministeriële regeling, bedoeld in artikel 1.5a, tweede
lid.3.De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, met een
vervaldatum, gelegen voor de in het tweede lid bedoelde vervaldatum, vervalt
van rechtswege op de oorspronkelijke vervaldatum, tenzij de betrokken
instelling binnen vijf maanden na de datum van inwerkingtreding van de voor het
werkveld waarop de instelling werkzaam is, geldende ministeriële regeling,
bedoeld in artikel 1.5a, tweede lid, en voorafgaand aan de oorspronkelijke
vervaldatum een verzoek tot beoordeling ten behoeve van een hernieuwde
aanwijzing heeft ingediend bij de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht.
Alsdan blijft de aanwijzing van kracht tot uiterlijk de in het tweede lid
bedoelde vervaldatum van rechtswege.4.De instelling waarvan de aanwijzing op grond van het tweede
of derde lid vervalt, kan Onze Minister vragen om hernieuwde aanwijzing met
inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde bepalingen, zoals die
zijn komen te luiden met ingang van de datum van inwerkingtreding van het
besluit van 7 september 2009,
Stb. 395.5.In afwijking van artikel 1.5b, vierde lid, zijn de aan de
beoordeling door de in het derde lid genoemde Stichting Raad voor Accreditatie
verbonden kosten voor rekening van Onze Minister, indien de instelling, bedoeld
in het eerste lid, een verzoek tot beoordeling ten behoeve van een hernieuwde
aanwijzing heeft ingediend bij voornoemde Stichting Raad voor Accreditatie
binnen vijf maanden na de datum van inwerkingtreding van de voor het werkveld,
waarop de instelling werkzaam is, geldende ministeriële regeling, bedoeld in
artikel 1.5a, tweede lid.6.Indien Onze Minister op een aanvraag tot hernieuwde
aanwijzing beslist op een tijdstip, gelegen voor de in het tweede lid bedoelde
vervaldatum van rechtswege, vervalt de oorspronkelijke aanwijzing met ingang
van de datum van inwerkingtreding van de hernieuwde aanwijzing.IIHet Warenwetbesluit containers wordt als volgt
gewijzigd:AAan artikel 8 wordt een lid toegevoegd, luidende:3.De kosten van de keuring zijn voor rekening van de
verzoeker.BArtikel 9a wordt als volgt gewijzigd:1.«certificaat» wordt vervangen door: merk van
goedkeuring.2.Voor de tekst wordt het cijfer «1» geplaatst.3.Toegevoegd worden twee leden, luidende:2.Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden
gesteld met betrekking tot de hernieuwde beproeving.3.De artikelen 7, tweede lid, en 8, derde lid, zijn van
overeenkomstige toepassing op de hernieuwde beproeving.CNa artikel 9a wordt in Hoofdstuk III Keuring een artikel
toegevoegd, luidende:9b1.De afgifte van een merk van goedkeuring wordt geweigerd
indien de verzoeker niet heeft voldaan aan de bij of krachtens dit besluit met
betrekking het merk gestelde eisen;2.Een merk van goedkeuring kan worden geschorst of
ingetrokken:
a.op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze
Minister of, indien Onze Minister een aangewezen instelling heeft aangewezen,
deze instelling, bij de afgifte van het merk redelijkerwijs niet op de hoogte
kon zijn en op grond waarvan hij respectievelijk zij het merk niet zou hebben
afgegeven;
b.op grond van door de houder van het merk verstrekte
onjuiste inlichtingen over feiten en omstandigheden, mits de onjuistheid
daarvan aan de houder van het merk bekend was of kon zijn;
c.indien de houder van het merk niet meer voldoet aan de
bij of krachtens dit besluit met betrekking tot het merk gestelde eisen of zijn
wettelijke verplichtingen niet meer naar behoren nakomt; of
d.indien de houder van het merk met zijn werkzaamheden,
voor zover die door het merk worden gereguleerd, of door de wijze waarop hij de
werkzaamheden verricht, ernstig gevaar veroorzaakt of kan veroorzaken voor
personen.3.In geval van weigering, schorsing of intrekking van een
merk van goedkeuring bevestigt de aangewezen instelling dit per ommegaande
schriftelijk aan de verzoeker respectievelijk de houder van het merk.DArtikel 11 wordt als volgt gewijzigd:1.Aan het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij
ministeriële regeling kan worden bepaald dat een aangewezen instelling kan
verlangen dat een container, in geval van door haar geconstateerde ernstige
gebreken, na een kortere termijn dan de termijnen, genoemd in de eerste volzin,
wordt onderzocht op de staat van veiligheid.2.Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd luidende:3.Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden
gesteld met betrekking tot de onderzoekingen, bedoeld in het tweede lid. De
artikelen 7, tweede lid, en 8, derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing
op deze onderzoekingen.EIn artikel 13c wordt «keuringsinstantie» vervangen door:
aangewezen instelling.FHoofdstuk V komt te luiden:V.AANGEWEZEN INSTELLING OP VERZOEK15Criteria voor aanwijzing1.Als aangewezen instelling kan worden aangewezen de
instelling die:
a.rechtspersoonlijkheid heeft;
b.onafhankelijk is;
c.beschikt over de deskundigheid en outillage die nodig
zijn om de uitvoering van de taken waarvoor zij aangewezen wil worden, naar
behoren te kunnen vervullen;
d.beschikt over een registratiesysteem waarin de
gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op de uitvoering van de taken
waarvoor zij aangewezen wil worden, naar behoren vastgelegd kunnen worden. Aan
de hand van deze gegevens zijn de gekeurde containers die het type kenmerken,
afdoende te identificeren;
e.verzekerd is tegen wettelijke aansprakelijkheid voor
de risico’s die voortvloeien uit de uitoefening van de taken waarvoor zij
aangewezen wil worden;
f.een overeenkomst heeft gesloten met de in voorkomend
geval aanwezige beheerstichting die de krachtens dit besluit geregelde
certificatieschema’s beheert; en
g.naar behoren functioneert.2.Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld
met betrekking tot het eerste lid.15aDe aanvraag tot aanwijzing1.De instelling, bedoeld in artikel 15, dient de aanvraag
tot aanwijzing in bij Onze Minister.2.De instelling doet de aanvraag vergezellen van een
beoordeling door de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht, waaruit blijkt
dat zij voldoet aan de criteria, genoemd in artikel 15, eerste lid.3.Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden
gesteld met betrekking tot de indiening van de aanvraag, de beoordeling en de
afhandeling van de aanvraag.4.De kosten van de beoordeling zijn voor rekening van de
aanvragende instelling.15bDe weigering, schorsing, wijziging of intrekking van
een aanwijzing1.De afgifte van een aanwijzing als aangewezen instelling
wordt geweigerd indien:
a.de aanvragende instelling niet heeft voldaan aan het
bepaalde bij of krachtens de artikelen 15 of 15a; of
b.ten hoogste twaalf maanden voorafgaand aan de datum
van indiening van de aanvraag, sprake was van een weigering om de aanvragende
instelling aan te wijzen als aangewezen instelling dan wel van een intrekking
van een aanwijzing en de weigering of intrekking is geschied op grond van aan
de aanvragende instelling toe te rekenen feiten of omstandigheden.2.De aanvraag wordt in het geval, bedoeld in het eerste
lid, onder b, eerst in behandeling genomen nadat twaalf maanden, te rekenen
vanaf de dag na de datum van de weigering respectievelijk van de intrekking,
zijn verstreken.3.Een aanwijzing kan worden geschorst, ten nadele van de
aangewezen instelling worden gewijzigd of ingetrokken:
a.op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze
Minister bij de aanwijzing redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op
grond waarvan hij de aanwijzing niet of alleen met voorschriften, bedoeld in
artikel 7a, vierde lid, van de wet zou hebben gegeven;
b.op grond van door de aangewezen instelling verstrekte
onjuiste inlichtingen over feiten of omstandigheden, mits de onjuistheid
daarvan aan de instelling bekend was of kon zijn;
c.indien de aangewezen instelling niet meer voldoet aan
het bepaalde bij of krachtens artikel 15;
d.indien de aangewezen instelling gedurende een
aaneengesloten periode van twee jaren geen werkzaamheden waarvoor zij is
aangewezen, heeft uitgevoerd; of
e.indien de aangewezen instelling haar wettelijke
verplichtingen niet meer naar behoren nakomt of de taken waarvoor zij is
aangewezen, niet meer naar behoren uitvoert.15cPeriodieke controle van een aangewezen
instelling1.Tijdens de looptijd van de aanwijzing stelt Onze Minister
periodiek vast of de instelling:
a.nog voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel
15; en
b.haar wettelijke verplichtingen naar behoren nakomt en
de taken waarvoor zij is aangewezen, naar behoren uitvoert.2.Ten behoeve van de periodieke vaststelling laat Onze
Minister de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht een beoordeling ter
zake doen.3.Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden
gesteld met betrekking tot de periodieke vaststelling en de beoordeling.4.De kosten van de beoordeling zijn voor rekening van de
aangewezen instelling.15dVerstrekken van gegevens1.De aangewezen instelling verstrekt de Stichting Raad voor
Accreditatie te Utrecht desgevraagd kosteloos alle informatie die deze nodig
heeft bij de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens artikel 15c.2.Bij ministeriele regeling worden nadere regels gesteld
betreffende het kosteloos verstrekken van gegevens en inlichtingen door een
aangewezen instelling aan Onze Minister of de toezichthouder respectievelijk
door Onze Minister of de toezichthouder aan de in het eerste lid genoemde
Stichting Raad voor Accreditatie of een aangewezen instelling, die zijn
verkregen door de uitvoering of het toezicht op de naleving van het bepaalde
bij of krachtens de wet, welke noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun
wettelijke taken.GAan Hoofdstuk VI. Overgangs- en slotbepalingen worden twee
artikelen toegevoegd, luidende:15eMerk van goedkeuringEen merk van goedkeuring, afgegeven op grond van de wet, en
geldend op dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van het besluit
van 7 september 2009, Stb.
395, wordt geacht te zijn afgegeven met inachtneming van de bij of
krachtens dit besluit gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de
datum van inwerkingtreding van evengenoemd besluit, onverminderd
het bepaalde bij of kachtens de artikelen 9a en 9b.15fAanwijzing aangewezen instelling op verzoek1.Een aanwijzing als aangewezen instelling op verzoek,
afgegeven op grond van de wet, en geldend op de dag, voorafgaand aan de datum
van inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2009,
Stb. 395, wordt
geacht te zijn gegeven met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit
gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de datum van
inwerkingtreding van evengenoemd besluit.2.Onverminderd het derde en zesde lid, vervalt de aanwijzing,
bedoeld in het eerste lid, van rechtswege vierentwintig maanden na de datum van
inwerkingtreding van de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 15, tweede
lid.3.De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, met een
vervaldatum, gelegen voor de in het tweede lid bedoelde vervaldatum, vervalt
van rechtswege op de oorspronkelijke vervaldatum, tenzij de betrokken
instelling binnen vijf maanden na de datum van inwerkingtreding van de
ministeriële regeling, bedoeld in artikel 15, tweede lid, en voorafgaand aan de
oorspronkelijke vervaldatum een verzoek tot beoordeling ten behoeve van een
hernieuwde aanwijzing heeft ingediend bij de Stichting Raad voor Accreditatie
te Utrecht. Alsdan blijft de aanwijzing van kracht tot uiterlijk de in het
tweede lid bedoelde vervaldatum van rechtswege.4.De instelling waarvan de aanwijzing op grond van het tweede
of derde lid vervalt, kan Onze Minister vragen om hernieuwde aanwijzing met
inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde bepalingen, zoals die
luiden met ingang van de datum van inwerkingtreding van het besluit van
7 september 2009, Stb.
395.5.In afwijking van artikel 15a, vierde lid, zijn de aan de
beoordeling door de in het derde lid genoemde Raad voor Accreditatie verbonden
kosten voor rekening van Onze Minister, indien de instelling, bedoeld in het
eerste lid, een verzoek tot beoordeling ten behoeve van een hernieuwde
aanwijzing heeft ingediend bij voornoemde Stichting Raad voor Accreditatie
binnen vijf maanden na de datum van inwerkingtreding van de ministeriële
regeling, bedoeld in artikel 15, tweede lid.6.Indien Onze Minister op een aanvraag tot hernieuwde
aanwijzing beslist op een tijdstip gelegen voor de in het tweede lid bedoelde
vervaldatum van rechtswege, vervalt de oorspronkelijke aanwijzing met ingang
van de datum van inwerkingtreding van de hernieuwde aanwijzing.IIIHet Warenwetbesluit drukapparatuur wordt als
volgt gewijzigd:AAan artikel 11, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd,
luidende: De kosten van de beoordeling van overeenstemming zijn voor rekening
van de fabrikant.BAan artikel 12b, tweede lid, wordt een volzin toegevoegd,
luidende: De kosten van de keuring zijn voor rekening van de gebruiker, bedoeld
in het vierde lid.CAan artikel 12c, tweede lid, wordt een volzin toegevoegd,
luidende: De kosten van de herkeuring zijn voor rekening van de gebruiker,
bedoeld in het vierde lid.DAan artikel 12d, tweede lid, wordt een volzin toegevoegd,
luidende: De kosten van de intredekeuring zijn voor rekening van de gebruiker,
bedoeld in het vierde lid.EAan artikel 14, derde lid, wordt een volzin toegevoegd,
luidende: De kosten van het aanvullend EG-type-onderzoek, het aanvullend EG-ontwerponderzoek
en de aanvullende beoordeling zijn voor rekening van de fabrikant.FAan artikel 14a, vierde lid, wordt een volzin toegevoegd,
luidende: De kosten van de onderzoeken en proeven zijn voor rekening van de
gebruiker, bedoeld in het derde lid.GAan artikel 18, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd,
luidende: De kosten van de materiaalgoedkeuring zijn voor rekening van de
betrokken fabrikant of fabrikanten.HIn het opschrift van Hoofdstuk IV wordt na «gebruiker»
toegevoegd: op verzoek.IArtikel 19a wordt gewijzigd als volgt:1.Het eerste lid komt te luiden:1.Als aangewezen keuringsinstelling, aangewezen aangemelde
keuringsinstelling of aangewezen aangemelde onafhankelijke instelling kan
worden aangewezen de instelling die:
a.rechtspersoonlijkheid heeft;
b.onafhankelijk is;
c.beschikt over de deskundigheid en outillage die nodig
zijn om de uitvoering van de taken waarvoor zij aangewezen wil worden, naar
behoren te kunnen vervullen;
d.beschikt over een registratiesysteem waarin de gegevens
die samenhangen met en betrekking hebben op de uitvoering van de taken waarvoor
zij aangewezen wil worden, naar behoren vastgelegd kunnen worden. Aan de hand
van deze gegevens zijn de gekeurde drukapparatuur, samenstellen en
druksystemen, alsmede de onderzochte kwaliteitssystemen afdoende te
identificeren;
e.verzekerd is tegen wettelijke aansprakelijkheid voor de
risico’s die voortvloeien uit de uitoefening van de taken waarvoor zij
aangewezen wil worden;
f.een overeenkomst heeft gesloten met de in voorkomend
geval aanwezige beheerstichting die de krachtens dit besluit geregelde
certificatieschema’s beheert; en
g.naar behoren functioneert.2.In het tweede lid wordt «b tot en met f» vervangen door: b tot
en met h.JDe artikelen 22a, 22b en 22c komen te luiden:22aDe aanvraag tot aanwijzing1.De instelling of dienst, bedoeld in artikel 19a, dient de
aanvraag tot aanwijzing in bij Onze Minister.2.De instelling of dienst doet de aanvraag vergezellen van
een beoordeling door de Stichting Raad voor Accreditatie te
Utrecht, waaruit blijkt dat zij voldoet aan de criteria, genoemd in artikel
19a, eerste lid dan wel tweede lid, en, in geval van artikel 19a, derde lid dan
wel vierde lid, van een bewijs dat is voldaan aan de voorwaarden, genoemd in
dat lid.3.Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden
gesteld met betrekking tot de indiening van de aanvraag, de beoordeling, het
bewijs, bedoeld in het tweede lid, en de afhandeling van evenbedoelde
aanvraag.4.De kosten van de beoordeling en het bewijs, bedoeld in het
tweede lid, zijn voor rekening van de aanvragende instelling of dienst.22bDe weigering, schorsing, wijziging of intrekking van een
aanwijzing1.Een aanwijzing als aangewezen keuringsinstelling,
aangewezen aangemelde keuringsinstelling, aangewezen aangemelde onafhankelijke
instelling, aangewezen keuringsdienst van gebruikers en aangewezen aangemelde
keuringsdienst van gebruikers wordt geweigerd, indien:
a.de aanvragende instelling of dienst niet heeft voldaan
aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 19a of 22a; of
b.ten hoogste twaalf maanden voorafgaand aan de datum van
indiening van de aanvraag, sprake was van een weigering om de
aanvragende instelling of dienst aan te wijzen als aangewezen
keuringsinstelling, aangewezen aangemelde keuringsinstelling, aangewezen
aangemelde onafhankelijke instelling, aangewezen keuringsdienst van gebruikers
of aangewezen aangemelde keuringsdienst van gebruikers dan wel van een
intrekking van een aanwijzing en de weigering of intrekking is geschied op
grond van aan de aanvragende instelling of dienst toe te rekenen feiten of
omstandigheden.2.De aanvraag wordt in het geval, genoemd in het eerste lid,
onder b, eerst in behandeling genomen nadat twaalf maanden, te rekenen vanaf de
dag direct na de datum van de weigering respectievelijk van de intrekking, zijn
verstreken.3.Een aanwijzing kan worden geschorst, ten nadele van de
aangewezen keuringsinstelling, aangewezen aangemelde keuringsinstelling,
aangewezen aangemelde onafhankelijke instelling, aangewezen keuringsdienst van
gebruikers of aangewezen aangemelde keuringsdienst van gebruikers worden
gewijzigd of ingetrokken:
a.op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze
Minister bij de aanwijzing redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op
grond waarvan hij de aanwijzing niet of alleen met voorschriften, bedoeld in
artikel 7a, vierde lid, van de wet zou hebben gegeven;
b.op grond van door de aangewezen keuringsinstelling,
aangewezen aangemelde keuringsinstelling, aangewezen aangemelde onafhankelijke
instelling, aangewezen keuringsdienst van gebruikers of aangewezen aangemelde
keuringsdienst van gebruikers verstrekte onjuiste inlichtingen over feiten of
omstandigheden, mits de onjuistheid daarvan aan de instelling of dienst bekend
was of kon zijn;
c.indien de aangewezen keuringsinstelling, aangewezen
aangemelde keuringsinstelling, aangewezen aangemelde onafhankelijke instelling,
aangewezen keuringsdienst van gebruikers of aangewezen aangemelde
keuringsdienst van gebruikers niet meer voldoet aan het bepaalde bij of
krachtens artikel 19a;
d.indien de aangewezen keuringsinstelling, aangewezen
aangemelde keuringsinstelling, aangewezen aangemelde onafhankelijke instelling,
aangewezen keuringsdienst van gebruikers of aangewezen aangemelde
keuringsdienst van gebruikers gedurende een aaneengesloten periode van twee
jaren geen werkzaamheden waarvoor zij is aangewezen, heeft uitgevoerd; of
e.indien de aangewezen keuringsinstelling, aangewezen
aangemelde keuringsinstelling, aangewezen aangemelde onafhankelijke instelling,
aangewezen keuringsdienst van gebruikers of aangewezen aangemelde
keuringsdienst van gebruikers haar wettelijke verplichtingen niet meer naar
behoren nakomt of de taken waarvoor zij is aangewezen, niet meer naar behoren
uitvoert.22cPeriodieke controle van een aangewezen
keuringsinstelling, aangewezen aangemelde keuringsinstelling, aangewezen
aangemelde onafhankelijke instelling, aangewezen keuringsdienst van gebruikers
of aangewezen aangemelde keuringsdienst van gebruikers1.Tijdens de looptijd van de aanwijzing stelt Onze Minister
periodiek vast of de instelling of dienst:
a.nog voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel
19a; en
b.haar wettelijke verplichtingen naar behoren nakomt en
de taken waarvoor zij is aangewezen, naar behoren uitvoert.2.Ten behoeve van de periodieke vaststelling laat Onze
Minister de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht een beoordeling ter
zake doen.3.Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden
gesteld met betrekking tot de periodieke vaststelling en de beoordeling.4.De kosten van de beoordeling zijn voor rekening van de
aangewezen keuringsinstelling, aangewezen aangemelde keuringsinstelling,
aangewezen aangemelde onafhankelijke instelling, aangewezen keuringsdienst van
gebruikers of aangewezen aangemelde keuringsdienst van gebruikers.KNa artikel 22c (nieuw) wordt een artikel met opschrift
toegevoegd, luidende:22dVerstrekken van gegevens1.De aangewezen keuringsinstelling, aangewezen aangemelde
keuringsinstelling, aangewezen aangemelde onafhankelijke instelling, aangewezen
keuringsdienst van gebruikers en aangewezen aangemelde keuringsdienst van
gebruikers verstrekken de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht
desgevraagd kosteloos alle informatie die deze nodig heeft bij de uitvoering
van het bepaalde bij of krachtens artikel 22c.2.Bij ministeriele regeling worden nadere regels gesteld
betreffende het kosteloos verstrekken van gegevens en inlichtingen door een
aangewezen keuringsinstelling, aangewezen aangemelde keuringsinstelling,
aangewezen aangemelde onafhankelijke instelling, aangewezen keuringsdienst van
gebruikers en aangewezen aangemelde keuringsdienst van gebruikers aan Onze
Minister of de toezichthouder respectievelijk door Onze Minister of de
toezichthouder aan de in het eerste lid genoemde Stichting Raad voor
Accreditatie of een aangewezen keuringsinstelling, aangewezen aangemelde
keuringsinstelling, aangewezen aangemelde onafhankelijke instelling, aangewezen
keuringsdienst van gebruikers en aangewezen aangemelde keuringsdienst van
gebruikers, die zijn verkregen door de uitvoering of het toezicht op de
naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet, welke noodzakelijk zijn voor
de uitvoering van hun wettelijke taken.LAan artikel 39, vierde lid, wordt een volzin toegevoegd,
luidende: De kosten van de beoordeling zijn voor rekening van de
gebruiker.MNa artikel 39b worden in hoofdstuk VIII Overgangs- en
slotbepalingen, paragraaf Overgangsrecht, twee artikelen toegevoegd,
luidende:39cKeuringsverklaringEen voorlopige verklaring van ingebruikneming, een verklaring
van ingebruikneming, een verklaring van intredekeuring en een verklaring van
herkeuring, afgegeven op grond van de wet, en geldend op de dag voorafgaand aan
de datum van inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2009,
Stb. 395, worden
geacht te zijn afgegeven met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit
gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de datum van
inwerkingtreding van evengenoemd besluit, onverminderd het bepaalde bij of
krachtens de artikelen 12b,12c, 12d en 14a.39dAangewezen (aangemelde) keuringsinstelling, aangewezen
aangemelde onafhankelijke instelling en aangewezen (aangemelde) keuringsdienst
van gebruikers op verzoek1.De aanwijzing als aangewezen keuringsinstelling, aangewezen
aangemelde keuringsinstelling, aangewezen aangemelde onafhankelijke instelling,
aangewezen keuringsdienst van gebruikers en aangewezen aangemelde
keuringsdienst van gebruikers op verzoek, afgegeven op grond van de wet, en
geldend op de dag, voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van het
besluit van 7 september 2009,
Stb. 395, worden
geacht te zijn afgegeven met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit
gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de datum van
inwerkingtreding van evengenoemd besluit.2.Onverminderd het derde en zesde lid, vervalt de aanwijzing,
bedoeld in het eerste lid, van rechtswege vierentwintig maanden na de datum van
inwerkingtreding van de voor het werkveld waarop de betrokken instelling of
dienst werkzaam is, geldende ministeriële regeling, bedoeld in artikel 19a,
vijfde lid.3.De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, met een
vervaldatum, gelegen voor de in het tweede lid bedoelde vervaldatum, vervalt
van rechtswege op de oorspronkelijke vervaldatum, tenzij de betrokken
instelling of dienst binnen vijf maanden na de datum van inwerkingtreding van
de voor het werkveld waarop de instelling of dienst werkzaam is, geldende
ministeriële regeling, bedoeld in artikel 19a, vijfde lid, en voorafgaand aan
de oorspronkelijke vervaldatum een verzoek tot beoordeling ten behoeve van een
hernieuwde aanwijzing heeft ingediend bij de Stichting Raad voor Accreditatie
te Utrecht. Alsdan blijft de aanwijzing van kracht tot uiterlijk de in het
tweede lid bedoelde vervaldatum van rechtswege.4.De instelling of dienst waarvan de aanwijzing op grond van
het tweede of derde lid vervalt, kan Onze Minister vragen om hernieuwde
aanwijzing met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde
bepalingen, zoals die luiden met ingang van de datum van inwerkingtreding van
het besluit van 7 september 2009,
Stb. 395.5.In afwijking van artikel 22a, vierde lid, zijn de aan de
beoordeling door de in het derde lid genoemde Stichting Raad voor Accreditatie
verbonden kosten voor rekening van Onze Minister, indien de instelling of
dienst, bedoeld in het eerste lid, een verzoek tot beoordeling ten behoeve van
een hernieuwde aanwijzing heeft ingediend bij voornoemde Stichting Raad voor
Accreditatie binnen vijf maanden na de datum van inwerkingtreding van de voor
het werkveld waarop de instelling of dienst werkzaam is, geldende ministeriële
regeling, bedoeld in artikel 19a, vijfde lid.6.Indien Onze Minister op een aanvraag tot hernieuwde
aanwijzing beslist op een tijdstip, gelegen voor de in het tweede lid bedoelde
vervaldatum van rechtswege, vervalt de oorspronkelijke aanwijzing met ingang
van de datum van inwerkingtreding van de hernieuwde aanwijzing.IVHet Warenwetbesluit drukvaten van eenvoudige vorm
wordt als volgt gewijzigd:AAan artikel 7, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd,
luidende: De kosten van de keuring zijn voor rekening van de fabrikant.BHoofdstuk V komt te luiden:V.AANGEWEZEN AANGEMELDE INSTELLING OP VERZOEK11Criteria voor aanwijzing1.Als aangewezen aangemelde instelling kan worden
aangewezen de instelling die:
a.rechtspersoonlijkheid heeft;
b.onafhankelijk is;
c.beschikt over de deskundigheid en outillage die nodig
zijn om de uitvoering van de taken waarvoor zij aangewezen wil worden, naar
behoren te kunnen vervullen;
d.beschikt over een registratiesysteem waarin de
gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op de uitvoering van de taken
waarvoor zij aangewezen wil worden, naar behoren vastgelegd kunnen worden. Aan
de hand van deze gegevens zijn de gekeurde drukvaten afdoende te
identificeren;
e.verzekerd is tegen wettelijke aansprakelijkheid voor
de risico's die voortvloeien uit de uitoefening van de taken waarvoor zij
aangewezen wil worden;
f.een overeenkomst heeft gesloten met de in voorkomend
geval aanwezige beheerstichting die de krachtens dit besluit geregelde
certificatieschema’s beheert; en
g.naar behoren functioneert.2.In aanvulling op het eerste lid komt voor aanwijzing als
aangewezen aangemelde instelling slechts in aanmerking de instelling die ten
minste voldoet aan de in bijlage III bij de richtlijn neergelegde
voorwaarden.3.Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld
met betrekking tot het eerste en tweede lid.12De aanvraag tot aanwijzing1.De instelling, bedoeld in artikel 11, dient de aanvraag
tot aanwijzing in bij Onze Minister.2.De instelling doet de aanvraag vergezellen van een
beoordeling door de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht, waaruit blijkt
dat zij voldoet aan de criteria, genoemd in artikel 11, eerste lid, en van het
bewijs dat is voldaan aan de voorwaarden, genoemd in artikel 11, tweede
lid.3.Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden
gesteld met betrekking tot de indiening van de aanvraag, de beoordeling, het
bewijs, bedoeld in het tweede lid, en de afhandeling van de aanvraag.4.De kosten van de beoordeling en het bewijs, bedoeld in
het tweede lid, zijn voor rekening van de aanvragende instelling.12aDe weigering, schorsing, wijziging of intrekking van
een aanwijzing1.De afgifte van een aanwijzing als aangewezen aangemelde
instelling wordt geweigerd indien:
a.de aanvragende instelling niet heeft voldaan aan het
bij of krachtens de artikelen 11 of 12 bepaalde; of
b.ten hoogste twaalf maanden, voorafgaand aan de datum
van indiening van de aanvraag sprake was van een weigering om de
aanvragende instelling aan te wijzen als aangewezen aangemelde instelling dan
wel van een intrekking van een aanwijzing en de weigering of intrekking is
geschied op grond van aan de aanvragende instelling toe te rekenen feiten of
omstandigheden.2.De aanvraag wordt in het geval, bedoeld in het eerste
lid, onder b, eerst in behandeling genomen nadat twaalf maanden, te rekenen
vanaf de dag na de datum van de weigering respectievelijk van de intrekking,
zijn verstreken.3.Een aanwijzing kan worden geschorst, ten nadele van de
aangemelde instelling worden gewijzigd of ingetrokken:
a.op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze
Minister bij de aanwijzing redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op
grond waarvan hij de aanwijzing niet of alleen met voorschriften, bedoeld in
artikel 7, vierde lid, van de wet zou hebben gegeven.
b.op grond van door de aangewezen aangemelde instelling
verstrekte onjuiste inlichtingen over feiten of omstandigheden, mits de
onjuistheid daarvan aan de instelling bekend was of kon zijn;
c.indien de aangewezen aangemelde instelling niet meer
voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 11;
d.indien de aangewezen aangemelde instelling gedurende
een aaneengesloten periode van twee jaren geen werkzaamheden
waarvoor zij is aangewezen, heeft uitgevoerd; of
e.indien de aangewezen aangemelde instelling haar
wettelijke verplichtingen niet meer naar behoren nakomt of de taken
waarvoor zij is aangewezen, niet meer naar behoren uitvoert.13Periodieke controle van een aangewezen aangemelde
instelling1.Tijdens de looptijd van de aanwijzing stelt Onze Minister
periodiek vast of de instelling:
a.nog voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel
11; en
b.haar wettelijke verplichtingen naar behoren nakomt en
de taken waarvoor zij is aangewezen, naar behoren uitvoert.2.Ten behoeve van de periodieke vaststelling laat Onze
Minister de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht een beoordeling ter
zake doen.3.Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden
gesteld met betrekking tot de periodieke vaststelling en de beoordeling.4.De kosten van de beoordeling zijn voor rekening van de
aangewezen aangemelde instelling.13aVerstrekken van gegevens1.De aangewezen aangemelde instelling verstrekt de
Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht desgevraagd kosteloos alle
informatie die deze nodig heeft bij de uitvoering van het bepaalde bij of
krachtens artikel 13.2.Bij ministeriele regeling worden nadere regels gesteld
betreffende het kosteloos verstrekken van gegevens en inlichtingen door een
aangewezen aangemelde instelling aan Onze Minister of de toezichthouder
respectievelijk door Onze Minister of de toezichthouder aan de in het eerste
lid genoemde Stichting Raad voor Accreditatie of een aangewezen aangemelde
instelling, die zijn verkregen door de uitvoering of het toezicht op de
naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet, welke noodzakelijk zijn voor
de uitvoering van hun wettelijke taken.CDe artikelen 16 en 16a worden vernummerd tot artikel 15
respectievelijk artikel 15a.DNa artikel 15a (nieuw) wordt een artikel ingevoegd,
luidende:16Aangewezen aangemelde instelling op verzoek1.De aanwijzing als aangewezen aangemelde instelling op
verzoek, afgegeven op grond van de wet, en geldend op de dag voorafgaand aan de
datum van inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2009, Stb. 395, wordt geacht te
zijn gegeven met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde
bepalingen, zoals die luiden met ingang van de datum van inwerkingtreding van
evengenoemd besluit.2.Onverminderd het derde en zesde lid, vervalt de aanwijzing,
bedoeld in het eerste lid, van rechtswege vierentwintig maanden na de datum van
inwerkingtreding van de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 11, derde
lid.3.De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, met een
vervaldatum, gelegen voor de in het tweede lid bedoelde vervaldatum, vervalt
van rechtswege op de oorspronkelijke vervaldatum, tenzij de betrokken
instelling binnen vijf maanden na de datum van inwerkingtreding van de
ministeriële regeling, bedoeld in artikel 11, derde lid, en voorafgaand aan de
oorspronkelijke vervaldatum een verzoek tot beoordeling ten behoeve van een
hernieuwde aanwijzing heeft ingediend bij de Stichting Raad voor Accreditatie
te Utrecht. Alsdan blijft de aanwijzing van kracht tot uiterlijk de in het
tweede lid bedoelde vervaldatum van rechtswege.4.De instelling waarvan de aanwijzing op grond van het tweede
of derde lid vervalt, kan Onze Minister vragen om hernieuwde aanwijzing met
inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde bepalingen, zoals die
luiden met ingang van de datum van inwerkingtreding van het besluit van
7 september 2009, Stb.
395.5.In afwijking van artikel 12, vierde lid, zijn de aan de
beoordeling door de in het derde lid genoemde Stichting Raad voor Accreditatie
verbonden kosten voor rekening van Onze Minister, indien de instelling, bedoeld
in het eerste lid, een verzoek tot beoordeling ten behoeve van een hernieuwde
aanwijzing heeft ingediend bij voornoemde Stichting Raad voor Accreditatie
binnen vijf maanden na de datum van inwerkingtreding van de ministeriële
regeling, bedoeld in artikel 11, derde lid.6.Indien Onze Minister op een aanvraag tot hernieuwde
aanwijzing beslist op een tijdstip, gelegen voor de in het tweede lid bedoelde
vervaldatum van rechtswege, vervalt de oorspronkelijke aanwijzing met ingang
van de datum van inwerkingtreding van de hernieuwde aanwijzing.VHet Warenwetbesluit explosieveilig materieel
wordt als volgt gewijzigd:ANa artikel 10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:11De kosten van het EG-typeonderzoek, bedoeld in de artikelen
6, 7 en 10, derde lid, en de beoordeling, bedoeld in artikel 10, tweede lid,
zijn voor rekening van de fabrikant.BHoofdstuk V komt te luiden:V.AANGEWEZEN AANGEMELDE INSTELLING OP VERZOEK17Criteria voor aanwijzing1.Als aangewezen aangemelde instelling kan worden
aangewezen de instelling die:
a.rechtspersoonlijkheid heeft;
b.onafhankelijk is;
c.beschikt over de deskundigheid en outillage die nodig
zijn om de uitvoering van de taken waarvoor zij aangewezen wil worden, naar
behoren te kunnen vervullen;
d.beschikt over een registratiesysteem waarin de
gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op de uitvoering van de taken
waarvoor zij aangewezen wil worden, naar behoren vastgelegd kunnen worden. Aan
de hand van deze gegevens zijn het gekeurde explosieveilig materieel en de
onderzochte kwaliteitssystemen afdoende te identificeren;
e.verzekerd is tegen wettelijke aansprakelijkheid voor
de risico's die voortvloeien uit de uitoefening van de taken waarvoor zij
aangewezen wil worden;
f.een overeenkomst heeft gesloten met de in voorkomend
geval aanwezige beheerstichting die de krachtens dit besluit geregelde
certificatieschema’s beheert; en
g.naar behoren functioneert.2.In aanvulling op het eerste lid komt voor aanwijzing als
aangewezen aangemelde instelling slechts in aanmerking de instelling die ten
minste voldoet aan de in bijlage XI bij de richtlijn neergelegde
voorwaarden.3.Bij ministerïele regeling worden nadere regels gesteld
met betrekking tot het eerste en tweede lid.17aDe aanvraag tot aanwijzing1.De instelling, bedoeld in artikel 17, dient de aanvraag
tot aanwijzing in bij Onze Minister.2.De instelling doet de aanvraag vergezellen van een
beoordeling door de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht, waaruit blijkt
dat zij voldoet aan de criteria, genoemd in artikel 17, eerste lid, en van het
bewijs dat is voldaan aan de voorwaarden, genoemd artikel 17, tweede lid.3.Bij ministerïele regeling kunnen nadere regels worden
gesteld met betrekking tot de indiening van de aanvraag, de beoordeling, het
bewijs, bedoeld in het tweede lid, en de afhandeling van de aanvraag.4.De kosten van de beoordeling en het bewijs zijn voor
rekening van de aanvragende instelling.17bDe weigering, schorsing, wijziging of intrekking van
een aanwijzing1.Een aanwijzing als aangewezen aangemelde instelling wordt
geweigerd indien:
a.de aanvragende instelling niet heeft voldaan aan het
bepaalde bij of krachtens de artikelen 17 of 17a; of
b.ten hoogste twaalf maanden voorafgaand aan de datum
van indiening van de aanvraag tot aanwijzing, sprake was van een
weigering om de aanvragende instelling aan te wijzen en de weigering of
intrekking is geschied op grond van aan de aanvragende instelling toe te
rekenen feiten of omstandigheden.2.De aanvraag wordt in het geval, genoemd in het eerste
lid, onder b, eerst in behandeling genomen nadat twaalf maanden, te rekenen
vanaf de dag na de datum van de weigering respectievelijk van de intrekking,
zijn verstreken.3.Een aanwijzing kan worden geschorst, ten nadele van de
aangemelde instelling worden gewijzigd of ingetrokken:
a.op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze
Minister bij de aanwijzing redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op
grond waarvan hij de aanwijzing niet of alleen met voorschriften bedoeld in
artikel 7a, vierde lid, van de wet zou hebben gegeven;
b.op grond van door de aangewezen aangemelde instelling
verstrekte onjuiste inlichtingen over feiten of omstandigheden, mits de
onjuistheid daarvan aan deze instelling bekend was of kon zijn;
c.indien de aangewezen aangemelde instelling niet meer
voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 17;
d.indien de aangewezen aangemelde instelling gedurende
een aaneengesloten periode van twee jaren geen werkzaamheden waarvoor zij is
aangewezen, heeft uitgevoerd; of
e.indien de aangewezen aangemelde instelling haar
wettelijke verplichtingen niet meer naar behoren nakomt of de taken waarvoor
zij is aangewezen, niet meer naar behoren uitvoert.17cPeriodieke controle van een aangewezen aangemelde
instelling1.Tijdens de looptijd van de aanwijzing stelt Onze Minister
periodiek vast of deze instelling:
a.nog voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel
17; en
b.haar wettelijke verplichtingen naar behoren nakomt en
de taken waarvoor zij is aangewezen, naar behoren uitvoert.2.Ten behoeve van de periodieke vaststelling laat Onze
Minister de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht ter zake een
beoordeling doen.3.Bij ministerïele regeling kunnen nadere regels worden
gesteld met betrekking tot de periodieke vaststelling en de beoordeling.4.De kosten van de beoordeling zijn voor rekening van de
aangewezen aangemelde instelling.17dVerstrekken van gegevens1.De aangewezen aangemelde instelling verstrekt de
Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht desgevraagd kosteloos alle
informatie die deze nodig heeft bij de uitvoering van het bepaalde bij of
krachtens artikel 17c.2.Bij ministeriele regeling worden nadere regels gesteld
betreffende het kosteloos verstrekken van gegevens en inlichtingen door een
aangewezen instelling aan Onze Minister of de toezichthouder respectievelijk
door Onze Minister of de toezichthouder aan de in het eerste lid genoemde
Stichting Raad voor Accreditatie of een aangewezen instelling, die zijn
verkregen door de uitvoering of het toezicht op de naleving van het bepaalde
bij of krachtens de wet, welke noodzakelijk zijn voor de uitvoering
van hun wettelijke taken.CNa artikel 24 wordt een artikel ingevoegd luidende:25Aangewezen aangemelde instelling op verzoek1.De aanwijzing als aangemelde instelling op verzoek,
afgegeven op grond van de wet, en geldend op de dag, voorafgaand aan de datum
van inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2009,
Stb. 395 wordt
geacht te zijn afgegeven met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit
gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de datum van
inwerkingtreding van evengenoemd besluit.2.Onverminderd het derde en zesde lid, vervalt de aanwijzing,
bedoeld in het eerste lid, van rechtswege vierentwintig maanden na de datum van
inwerkingtreding van de voor het werkveld waarop de betrokken instelling
werkzaam is, geldende ministeriële regeling, bedoeld in artikel 17, derde
lid.3.De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, met een
vervaldatum, gelegen voor de in het tweede lid bedoelde vervaldatum, vervalt
van rechtswege op de oorspronkelijke vervaldatum, tenzij de betrokken
instelling binnen vijf maanden na de datum van inwerkingtreding van de voor het
werkveld waarop de instelling werkzaam is, geldende ministerïele regeling,
bedoeld in artikel 17, derde lid, en voorafgaand aan de oorspronkelijke
vervaldatum een verzoek tot beoordeling ten behoeve van een hernieuwde
aanwijzing heeft ingediend bij de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht.
Alsdan blijft de aanwijzing van kracht tot uiterlijk de in het tweede lid
bedoelde vervaldatum van rechtswege.4.De instelling waarvan de aanwijzing op grond van het
bepaalde in het tweede of derde lid vervalt, kan Onze Minister vragen om
hernieuwde aanwijzing met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit
gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de datum van
inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2009,
Stb. 395.5.In afwijking van artikel 6e, vierde lid, van dit besluit,
zijn de aan de beoordeling door de in het derde lid genoemde Stichting Raad
voor Accreditatie verbonden kosten voor rekening van Onze Minister, indien de
instelling, bedoeld in het eerste lid, een verzoek tot beoordeling ten behoeve
van een hernieuwde aanwijzing heeft ingediend bij voornoemde Stichting Raad
voor Accreditatie binnen vijf maanden na de datum van inwerkingtreding van de
voor het werkveld, waarop de instelling werkzaam is, geldende
ministerïele regeling, bedoeld in artikel 17, derde lid.6.Indien Onze Minister op een aanvraag tot hernieuwde
aanwijzing beslist op een tijdstip, gelegen voor de in het tweede lid bedoelde
vervaldatum van rechtswege, vervalt de oorspronkelijke aanwijzing met ingang
van de datum van inwerkingtreding van de hernieuwde aanwijzing.VIHet Warenwetbesluit liften wordt als volgt
gewijzigd:AAan artikel 8, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd,
luidende: De kosten van de overeenstemmings-beoordeling zijn voor rekening van
de fabrikant.BAan artikel 9, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd,
luidende: De kosten van de overeenstemmings-beoordeling zijn voor rekening van
de fabrikant.CArtikel 11 wordt als volgt gewijzigd:1.Aan het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: De
kosten van de beoordeling zijn voor rekening van de fabrikant.2.Aan het derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: De
kosten van het EG-typeonderzoek zijn voor rekening van de fabrikant.DArtikel 17 wordt als volgt gewijzigd:1.Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij
ministeriële regeling kan worden bepaald dat een aangewezen instelling kan
verlangen dat een lift, in geval van door haar geconstateerde ernstige
gebreken, na een kortere termijn dan de termijnen, genoemd in de eerste volzin,
wordt onderzocht op de staat van veiligheid.2.Aan het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Het
eerste lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.3.Aan het derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Het
eerste lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.4.Het zevende lid, komt te luiden:7.Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden
gesteld ter uitvoering van het vijfde en zesde lid.5.Na het achtste lid wordt een lid toegevoegd luidende:9.De certificaathouder verstrekt Onze Minister of, indien
Onze Minister een aangewezen instelling heeft aangewezen, deze instelling,
desgevraagd kosteloos alle informatie die nodig is voor de
uitvoering van het bepaalde bij of krachtens dit artikel.EOnder vernummering van artikel 17a tot 17c worden in Hoofdstuk
III na artikel 17 twee artikelen ingevoegd, luidende:17aVerzoek tot afgifte van een certificaat1.Onze Minister of, indien Onze Minister een aangewezen
instelling dan wel aangewezen aangemelde instelling heeft aangewezen, deze
instelling, geeft op verzoek een certificaat van goedkeuring af wanneer hij
respectievelijk zij heeft vastgesteld dat is voldaan aan de bij of krachtens
artikel 17, vijfde, zesde en zevende lid, gestelde keuringseisen.2.Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden
gesteld met betrekking tot de indiening van een verzoek, als bedoeld in het
eerste lid, en de afhandeling van het verzoek.3.De kosten van het afgeven van een certificaat van
goedkeuring zijn voor rekening van de verzoeker tot afgifte van het
certificaat.17bDe weigering, schorsing, wijziging of intrekking van een
certificaat1.De afgifte van een certificaat van goedkeuring als bedoeld
in artikel 17a, wordt geweigerd indien de verzoeker niet heeft voldaan aan het
bij of krachtens dit besluit met betrekking het certificaat gestelde
eisen.2.Een certificaat van goedkeuring kan worden geschorst, ten
nadele van de certificaathouder worden gewijzigd of ingetrokken:
a.op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze
Minister of, indien Onze Minister een aangewezen instelling dan wel aangewezen
aangemelde instelling heeft aangewezen, deze instelling, bij het afgeven van
het certificaat redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan
hij respectievelijk zij het certificaat niet of alleen met voorschriften,
bedoeld in artikel 7a, vierde lid, van de wet, zou hebben gegeven;
b.op grond van door de certificaathouder verstrekte
onjuiste inlichtingen over feiten en omstandigheden, mits de onjuistheid
daarvan aan de certificaathouder bekend was of kon zijn;
c.indien de certificaathouder niet meer voldoet aan de
bij of krachtens dit besluit met betrekking tot het certificaat gestelde eisen
of zijn wettelijke verplichtingen niet meer naar behoren nakomt; of
d.indien de certificaathouder met zijn werkzaamheden,
voor zover die door het certificaat worden gereguleerd, of door de wijze waarop
hij de werkzaamheden verricht, ernstig gevaar veroorzaakt of kan veroorzaken
voor personen.FIn artikel 18, derde lid, wordt «artikel 17, zevende lid’
vervangen door «artikel 17a, eerste lid,».GHoofdstuk V komt te luiden:V.AANGEWEZEN INSTELLING OP VERZOEK23Criteria voor aanwijzing1.Als aangewezen instelling of aangewezen aangemelde
instelling kan worden aangewezen de instelling die:
a.rechtspersoonlijkheid heeft;
b.onafhankelijk is;
c.beschikt over de deskundigheid en outillage die nodig
zijn om de uitvoering van de taken waarvoor zij aangewezen wil worden, naar
behoren te kunnen vervullen;
d.beschikt over een registratiesysteem waarin de
gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op de uitvoering van de taken
waarvoor zij aangewezen wil worden, naar behoren vastgelegd kunnen worden. Aan
de hand van deze gegevens zijn de gekeurde liften, bouwliften voor
personenvervoer en transportsteigers, alsmede de onderzochte kwaliteitssystemen
afdoende te identificeren;
e.verzekerd is tegen wettelijke aansprakelijkheid voor
de risico's die voortvloeien uit de uitoefening van de taken waarvoor zij
aangewezen wil worden;
f.een overeenkomst heeft gesloten met de in voorkomend
geval aanwezige beheerstichting die de krachtens dit besluit geregelde
certificatieschema’s beheert; en
g.naar behoren functioneert.2.In aanvulling op het eerste lid komt voor aanwijzing als
aangewezen aangemelde instelling slechts in aanmerking de instelling die ten
minste voldoet aan de in bijlage VII bij de richtlijn neergelegde
voorwaarden.3.Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld
met betrekking tot het eerste en tweede lid.24De aanvraag tot aanwijzing1.De instelling, bedoeld in artikel 23, dient de aanvraag
tot aanwijzing in bij Onze Minister.2.De instelling doet de aanvraag vergezellen van een
beoordeling door de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht, waaruit blijkt
dat zij voldoet aan de criteria, genoemd in artikel 23, eerste lid, en, in
geval van artikel 23, tweede lid, van het bewijs dat is voldaan aan de
voorwaarden, genoemd in dat lid.3.Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden
gesteld met betrekking tot de indiening van de aanvraag, de beoordeling, het
bewijs, bedoeld in het tweede lid, en de afhandeling van de aanvraag.4.De kosten van de beoordeling en het bewijs, bedoeld in
het tweede lid, zijn voor rekening van de aanvragende instelling.25De weigering, schorsing, wijziging of intrekking van
een aanwijzing1.Een aanwijzing als aangewezen instelling of aangewezen
aangemelde instelling wordt geweigerd indien:
a.de aanvragende instelling niet heeft voldaan aan het
bepaalde bij of krachtens de artikelen 23 of 24; of
b.ten hoogste twaalf maanden voorafgaand aan de datum
van indiening van de aanvraag, sprake was van een weigering om de
aanvragende instelling aan te wijzen als aangewezen instelling of aangewezen
aangemelde instelling dan wel van een intrekking van een aanwijzing
en de weigering of intrekking is geschied op grond van aan de aanvragende
instelling toe te rekenen feiten of omstandigheden.2.De aanvraag wordt in het geval, bedoeld in het eerste
lid, onder b, eerst in behandeling genomen nadat twaalf maanden, te rekenen
vanaf de dag na de datum van de weigering respectievelijk van de intrekking,
zijn verstreken.3.Een aanwijzing kan worden geschorst, ten nadele van de
aangewezen instelling of aangewezen aangemelde instelling worden gewijzigd of
ingetrokken:
a.op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze
Minister bij de aanwijzing redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op
grond waarvan hij de aanwijzing niet of alleen met voorschriften, bedoeld in
artikel 7, vierde lid, van de wet zou hebben gegeven;
b.op grond van door de aangewezen instelling of
aangewezen aangemelde instelling verstrekte onjuiste inlichtingen over feiten
of omstandigheden, mits de onjuistheid daarvan aan de instelling bekend was of
kon zijn;
c.indien de aangewezen instelling of aangewezen
aangemelde instelling niet meer voldoet aan het bepaalde bij of krachtens
artikel 23;
d.indien de aangewezen instelling of aangewezen
aangemelde instelling gedurende een aaneengesloten periode van twee jaren geen
werkzaamheden waarvoor zij is aangewezen, heeft uitgevoerd; of
e.indien de aangewezen instelling of aangewezen
aangemelde instelling haar wettelijke verplichtingen niet meer naar behoren
nakomt of de taken waarvoor zij is aangewezen, niet meer naar behoren
uitvoert.26Periodieke controle van een aangewezen instelling en
aangewezen aangemelde instelling1.Tijdens de looptijd van de aanwijzing stelt Onze Minister
periodiek vast of de instelling:
a.nog voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel
23; en
b.haar wettelijke verplichtingen naar behoren nakomt en
de taken waarvoor zij is aangewezen, naar behoren uitvoert.2.Ten behoeve van de periodieke vaststelling laat Onze
Minister de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht een beoordeling ter
zake doen.3.Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden
gesteld met betrekking tot de periodieke vaststelling en de beoordeling.4.De kosten van de beoordeling zijn voor rekening van de
aangewezen instelling en aangewezen aangemelde instelling.26aVerstrekken van gegevens1.De aangewezen instelling en aangewezen aangemelde
instelling verstrekken de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht
desgevraagd kosteloos alle informatie die deze nodig heeft bij de uitvoering
van het bepaalde bij of krachtens artikel 26.2.Bij ministeriele regeling worden nadere regels gesteld
betreffende het kosteloos verstrekken van gegevens en inlichtingen door een
aangewezen instelling of aangewezen aangemelde instelling aan Onze Minister of
de toezichthouder respectievelijk door Onze Minister of de toezichthouder aan
de in het eerste lid genoemde Stichting Raad voor Accreditatie, een aangewezen
instelling of een aangewezen aangemelde instelling, die zijn verkregen door de
uitvoering of het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de
wet, welke noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun wettelijke
taken.HArtikel 29 wordt vernummerd tot artikel 31.INa artikel 28e worden twee artikelen ingevoegd, luidende:29Certificaat van goedkeuringEen certificaat van goedkeuring afgegeven op grond van de
wet, en geldend op dag, voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van het
besluit van 7 september 2009,
Stb. 395, wordt
geacht te zijn afgegeven met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit
gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de datum van
inwerkingtreding van evengenoemd besluit, onverminderd het bepaalde
bij of krachtens de artikelen 17 en 17b.30Aangewezen (aangemelde) instelling op verzoek1.De aanwijzing als aangewezen instelling en aangewezen
aangemelde instelling op verzoek, afgegeven op grond van de wet, en geldend op
de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van het besluit van
7 september 2009, Stb.
395, wordt geacht te zijn afgegeven met inachtneming van de bij of
krachtens dit besluit gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de
datum van inwerkingtreding van evengenoemd besluit.2.Onverminderd het bepaalde in het derde en zesde lid,
vervalt de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, van rechtswege vierentwintig
maanden na de datum van inwerkingtreding van de voor het werkveld waarop de
betrokken instelling werkzaam is, geldende ministeriële regeling, bedoeld in
artikel 23, derde lid.3.De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, met een
vervaldatum, gelegen voor de in het tweede lid bedoelde vervaldatum, vervalt
van rechtswege op de oorspronkelijke vervaldatum, tenzij de betrokken
instelling binnen vijf maanden na de datum van inwerkingtreding van de voor het
werkveld waarop de instelling werkzaam is, geldende ministeriële regeling,
bedoeld in artikel 23, derde lid, en voorafgaand aan de oorspronkelijke
vervaldatum een verzoek tot beoordeling ten behoeve van een hernieuwde
aanwijzing heeft ingediend bij de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht.
Alsdan blijft de aanwijzing van kracht tot uiterlijk de in het tweede lid
bedoelde vervaldatum van rechtswege.4.De instelling waarvan de aanwijzing op grond van het
bepaalde in het tweede of derde lid vervalt, kan Onze Minister vragen om
hernieuwde aanwijzing met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit
gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de datum van
inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2009,
Stb. 395.5.In afwijking van artikel 24, vierde lid, zijn de aan de
beoordeling door de in het derde lid genoemde Stichting Raad voor Accreditatie
verbonden kosten voor rekening van Onze Minister, indien de instelling, bedoeld
in het eerste lid, een verzoek tot beoordeling ten behoeve van een hernieuwde
aanwijzing heeft ingediend bij voornoemde Stichting Raad voor Accreditatie
binnen vijf maanden na de datum van inwerkingtreding van de voor het werkveld
waarop de instelling werkzaam is, geldende ministeriële regeling, bedoeld in
artikel 23, derde lid.6.Indien Onze Minister op een aanvraag tot hernieuwde
aanwijzing beslist op een tijdstip, gelegen voor de in het tweede lid bedoelde
vervaldatum van rechtswege, vervalt de oorspronkelijke aanwijzing met ingang
van de datum van inwerkingtreding van de hernieuwde aanwijzing.VIIHet Warenwetbesluit machines wordt als volgt
gewijzigd:AAan artikel 5 wordt een lid toegevoegd, luidende:6.De kosten verbonden aan het afgeven van een verklaring van
EG- typeonderzoek of van een goedkeuring van het kwaliteitborgingssysteem zijn
voor rekening van de fabrikant.BArtikel 6d wordt als volgt gewijzigd:1.Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij
ministeriële regeling kan worden bepaald dat een aangewezen instelling kan
verlangen dat een mobiele of torenkraan in geval van door haar geconstateerde
ernstige gebreken, na een kortere termijn dan de termijnen, genoemd in de
eerste en tweede volzin, wordt onderzocht op de staat van veiligheid.2.Na het derde lid wordt een lid toegevoegd luidende:4.De certificaathouder verstrekt de deskundige, Onze Minister
of, indien Onze Minister een aangewezen instelling heeft aangewezen, deze
instelling, desgevraagd kosteloos alle informatie die nodig is voor de
uitvoering van het bepaalde bij of krachtens dit artikel.CArtikel 6e komt te luiden:6e1.De deskundige, bedoeld in artikel 6d, derde lid, eerste
zin, Onze Minister of, indien Onze Minister een aangewezen instelling heeft
aangewezen, deze instelling, geeft op verzoek een certificaat van goedkeuring
af wanneer hij respectievelijk zij heeft vastgesteld dat de hijskraan, bedoeld
in artikel 6d, voldoet aan de bij of krachtens dit besluit gestelde eisen.2.Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden
gesteld met betrekking tot de indiening van het verzoek, bedoeld in het eerste
lid, en de afhandeling van het verzoek.3.De kosten van het afgeven van een certificaat van
goedkeuring zijn voor rekening van de verzoeker tot afgifte van het
certificaat.DNa artikel 6e (nieuw) wordt een artikel toegevoegd,
luidende:6ea1.De afgifte van een certificaat van goedkeuring, als bedoeld
in artikel 6e, wordt geweigerd indien de verzoeker niet heeft voldaan aan de
bij of krachtens dit besluit met betrekking tot het certificaat gestelde
eisen.2.Een certificaat van goedkeuring kan worden geschorst, ten
nadele van de certificaathouder worden gewijzigd of ingetrokken:
a.op grond van feiten of omstandigheden waarvan de
deskundige, bedoeld in artikel 6d, derde lid, eerste zin, Onze Minister of,
indien Onze Minister een aangewezen instelling heeft aangewezen, deze
instelling, bij het afgeven van het certificaat redelijkerwijs niet op de
hoogte kon zijn en op grond waarvan hij respectievelijk zij het certificaat
niet of alleen met voorschriften, bedoeld in artikel 7a, vierde lid, van de
wet, zou hebben gegeven;
b.op grond van door de certificaathouder verstrekte
onjuiste inlichtingen over feiten en omstandigheden, mits de onjuistheid
daarvan aan de houder bekend was of kon zijn;
c.indien de certificaathouder niet meer voldoet aan de
bij of krachtens dit besluit met betrekking tot het certificaat gestelde eisen
of zijn wettelijke verplichtingen niet meer naar behoren nakomt; of
d.indien de certificaathouder met zijn werkzaamheden,
voor zover die door het certificaat worden gereguleerd, of door de wijze waarop
hij die werkzaamheden verricht, ernstig gevaar veroorzaakt of kan veroorzaken
voor personen.EHoofdstuk 5 komt te luiden:5.AANGEWEZEN INSTELLING OP VERZOEK6gCriteria voor aanwijzing1.Als aangewezen instelling of aangewezen aangemelde
instelling kan worden aangewezen de instelling die:
a.rechtspersoonlijkheid heeft;
b.onafhankelijk is;
c.beschikt over de deskundigheid en outillage die nodig
zijn om de uitvoering van de taken waarvoor zij aangewezen wil worden, naar
behoren te kunnen vervullen;
d.beschikt over een registratiesysteem waarin de
gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op de uitvoering van de taken
waarvoor zij aangewezen wil worden, naar behoren vastgelegd kunnen worden. Aan
de hand van deze gegevens zijn de gekeurde en gecertificeerde machines afdoende
te identificeren;
e.verzekerd is tegen wettelijke aansprakelijkheid voor
de risico's die voortvloeien uit de uitoefening van de taken waarvoor zij
aangewezen wil worden;
f.een overeenkomst heeft gesloten met de in voorkomend
geval aanwezige beheerstichting die de krachtens dit besluit geregelde
certificatieschema’s beheert; en
g.naar behoren functioneert.2.In aanvulling op het eerste lid komt voor aanwijzing als
aangewezen aangemelde instelling slechts in aanmerking de instelling die ten
minste voldoet aan de in bijlage VII bij de richtlijn neergelegde
voorwaarden.3.Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld
met betrekking tot het eerste en tweede lid.6hDe aanvraag tot aanwijzing1.De instelling, bedoeld in artikel 6g, dient de aanvraag
tot aanwijzing in bij Onze Minister.2.De instelling doet de aanvraag vergezellen van een
beoordeling door de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht, waaruit blijkt
dat zij voldoet aan de criteria, genoemd in artikel 6g, eerste lid, en, in
geval van artikel 6g, tweede lid, van een bewijs dat is voldaan aan de
voorwaarden, genoemd in dat lid.3.Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden
gesteld met betrekking tot de indiening van de aanvraag, de beoordeling, het
bewijs, bedoeld in het tweede lid, en de afhandeling van de aanvraag.4.De kosten van de beoordeling en het bewijs, bedoeld in
het tweede lid, zijn voor rekening van de aanvragende instelling.6iDe weigering, schorsing, wijziging of intrekking van
een aanwijzing1.Een aanwijzing als aangewezen instelling of aangewezen
aangemelde instelling wordt geweigerd indien:
a.de aanvragende instelling niet heeft voldaan aan het
bepaalde bij of krachtens de artikelen 6g of 6h; of
b.ten hoogste twaalf maanden voorafgaand aan de datum
van indiening van de aanvraag, sprake was van een weigering om de
aanvragende instelling aan te wijzen als aangewezen instelling of aangewezen
aangemelde instelling dan wel van een intrekking van een aanwijzing
en de weigering of intrekking is geschied op grond van aan de aanvragende
instelling toe te rekenen feiten of omstandigheden.2.De aanvraag wordt in het geval, bedoeld in het eerste
lid, onder b, eerst in behandeling genomen nadat twaalf maanden, te rekenen
vanaf de dag direct na de datum van de weigering respectievelijk van de
intrekking, zijn verstreken.3.Een aanwijzing kan worden geschorst, ten nadele van de
aangewezen instelling of aangemelde aangewezen instelling worden gewijzigd of
ingetrokken:
a.op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze
Minister bij de aanwijzing redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op
grond waarvan hij de aanwijzing niet of alleen met voorschriften, bedoeld in
artikel 7a, vierde lid, van de wet zou hebben gegeven;
b.op grond van door de aangewezen instelling of
aangewezen aangemelde instelling verstrekte onjuiste inlichtingen over feiten
of omstandigheden, mits de onjuistheid daarvan aan de instelling bekend was of
kon zijn;
c.indien de aangewezen instelling of aangewezen
aangemelde instelling niet meer voldoet aan het bij of krachtens artikel 6g
bepaalde;
d.indien de aangewezen instelling of aangewezen
aangemelde instelling gedurende een aaneengesloten periode van twee jaren geen
werkzaamheden waarvoor zij is aangewezen, heeft uitgevoerd; of
e.indien de aangewezen instelling of aangewezen
aangemelde instelling haar wettelijke verplichtingen niet meer naar behoren
nakomt of de taken waarvoor zij is aangewezen, niet meer naar behoren
uitvoert.6jPeriodieke controle van een aangewezen instelling en
aangewezen aangemelde instelling1.Tijdens de looptijd van de aanwijzing stelt Onze Minister
periodiek vast of de instelling:
a.nog voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel
6g; en
b.haar wettelijke verplichtingen naar behoren nakomt en
de taken waarvoor zij is aangewezen, naar behoren uitvoert.2.Ten behoeve van de periodieke vaststelling laat Onze
Minister de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht een beoordeling ter
zake doen.3.Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden
gesteld met betrekking tot de periodieke vaststelling en de beoordeling.4.De kosten van de beoordeling zijn voor rekening van de
aangewezen instelling en aangewezen aangemelde instelling.6ja Verstrekken van gegevens1.De aangewezen instelling en aangewezen aangemelde
instelling verstrekken de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht
desgevraagd kosteloos alle informatie die deze nodig heeft bij de uitvoering
van het bepaalde bij of krachtens artikel 6j.2.Bij ministeriele regeling worden nadere regels gesteld
betreffende het kosteloos verstrekken van gegevens en inlichtingen door een
aangewezen instelling of aangewezen aangemelde instelling aan Onze Minister of
de toezichthouder respectievelijk door Onze Minister of de toezichthouder aan
de in het eerste lid genoemde Stichting Raad voor Accreditatie, een aangewezen
instelling of een aangewezen aangemelde instelling, die zijn verkregen door de
uitvoering of het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de
wet, welke noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun wettelijke
taken.FNa artikel 7 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:7aCertificaat van goedkeuringEen certificaat van goedkeuring, afgegeven op grond van de
wet, en geldend op dag, voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van het
besluit van 7 september 2009,
Stb. 395 wordt
geacht te zijn afgegeven met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit
gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de datum van
inwerkingtreding van evengenoemd besluit, onverminderd het bepaalde
bij of krachtens de artikelen 6d en 6ea.7bAangewezen (aangemelde) instelling op verzoek1.De aanwijzing als aangewezen instelling en aangewezen
aangemelde instelling op verzoek, afgegeven op grond van de wet, en geldend op
de dag, voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van het besluit van
7 september 2009, Stb.
395 worden geacht te zijn gegeven met inachtneming van de bij of
krachtens dit besluit gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de
datum van evengenoemd besluit.2.Onverminderd het derde en zesde lid, vervalt de aanwijzing,
bedoeld in het eerste lid, van rechtswege vierentwintig maanden na de datum van
inwerkingtreding van de voor het werkveld waarop de betrokken instelling
werkzaam is, geldende ministeriële regeling, bedoeld in artikel 6g, derde
lid.3.De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, met een
vervaldatum, gelegen voor de in het tweede lid bedoelde vervaldatum, vervalt
van rechtswege op de oorspronkelijke vervaldatum, tenzij de betrokken
instelling binnen vijf maanden na de datum van inwerkingtreding van de voor het
werkveld waarop de instelling werkzaam is, geldende ministeriële regeling,
bedoeld in artikel 6g, derde lid, en voorafgaand aan de oorspronkelijke
vervaldatum een verzoek tot beoordeling ten behoeve van een hernieuwde
aanwijzing heeft ingediend bij de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht.
Alsdan blijft de aanwijzing van kracht tot uiterlijk de in het tweede lid
bedoelde vervaldatum van rechtswege.4.De instelling waarvan de aanwijzing op grond van het
bepaalde in het tweede of derde lid vervalt, kan Onze Minister vragen om
hernieuwde aanwijzing met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit
gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de datum van
inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2009,
Stb. 395.5.In afwijking van artikel 6h, vierde lid, zijn de aan de
beoordeling door de in het derde lid genoemde Stichting Raad voor Accreditatie
verbonden kosten voor rekening van Onze Minister, indien de instelling, bedoeld
in het eerste lid, een verzoek tot beoordeling ten behoeve van een hernieuwde
aanwijzing heeft ingediend bij voornoemde Stichting Raad voor Accreditatie
binnen vijf maanden na de datum van inwerkingtreding van de voor het werkveld
waarop de instelling werkzaam is, geldende ministeriële regeling, bedoeld in
artikel 6g, derde lid.6.Indien Onze Minister op een aanvraag tot hernieuwde
aanwijzing beslist op een tijdstip, gelegen voor de in het tweede lid bedoelde
vervaldatum van rechtswege, vervalt de oorspronkelijke aanwijzing met ingang
van de datum van inwerkingtreding van de hernieuwde aanwijzing.VIIIHet Warenwetbesluit persoonlijke
beschermingsmiddelen wordt als volgt gewijzigd:AAan artikel 5 wordt een lid toegevoegd, luidende:6.De kosten van het EG- typeonderzoek, bedoeld in het tweede
en vijfde lid, en de beoordeling, bedoeld in vijfde lid, zijn voor rekening van
de fabrikant.BHoofdstuk 5 komt te luiden:5.AANGEWEZEN AANGEMELDE INSTELLING OP VERZOEK6dCriteria voor aanwijzing1.Als aangewezen aangemelde instelling kan worden
aangewezen de instelling die:
a.rechtspersoonlijkheid heeft;
b.onafhankelijk is;
c.beschikt over de deskundigheid en outillage die nodig
zijn om de uitvoering van de taken waarvoor zij aangewezen wil worden, naar
behoren te kunnen vervullen;
d.beschikt over een registratiesysteem waarin de
gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op de uitvoering van de taken
waarvoor zij aangewezen wil worden, naar behoren vastgelegd kunnen worden. Aan
de hand van deze gegevens zijn de gekeurde persoonlijke beschermingsmiddelen en
de onderzochte kwaliteitssystemen afdoende te identificeren;
e.verzekerd is tegen wettelijke aansprakelijkheid voor
de risico’s die voortvloeien uit de uitoefening van de taken waarvoor zij
aangewezen wil worden;
f.een overeenkomst heeft gesloten met de in voorkomend
geval aanwezige beheerstichting die de krachtens dit besluit geregelde
certificatieschema’s beheert; en
g.naar behoren functioneert.2.In aanvulling op het eerste lid komt voor aanwijzing als
aangewezen aangemelde instelling slechts in aanmerking de instelling die ten
minste voldoet aan de in bijlage V bij de richtlijn neergelegde
voorwaarden.3.Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld
met betrekking tot het eerste en tweede lid.6eDe aanvraag tot aanwijzing1.De instelling, bedoeld in artikel 6d, dient de aanvraag
tot aanwijzing in bij Onze Minister.2.De instelling doet de aanvraag vergezellen van een
beoordeling door de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht, waaruit blijkt
dat zij voldoet aan de criteria, genoemd in artikel 6d, eerste lid, en van het
bewijs dat is voldaan aan de voorwaarden, genoemd in artikel 6d, tweede
lid.3.Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden
gesteld met betrekking tot de indiening van de aanvraag, de beoordeling, het
bewijs, bedoeld in het tweede lid, en de afhandeling van de aanvraag.4.De kosten van de beoordeling en het bewijs, bedoeld in
het tweede lid, zijn voor rekening van de aanvragende instelling.6fDe weigering, schorsing, wijziging of intrekking van
een aanwijzing1.Een aanwijzing als aangewezen aangemelde instelling wordt
geweigerd indien:
a.de aanvragende instelling niet heeft voldaan aan het
bepaalde bij of krachtens de artikelen 6d of 6e; of
b.ten hoogste twaalf maanden voorafgaand aan de datum
van indiening van de aanvraag, sprake was van een weigering om de
aanvragende instelling aan te wijzen als aangewezen aangemelde instelling dan
wel van een intrekking van een aanwijzing en de weigering of intrekking is
geschied op grond van aan de aanvragende instelling toe te rekenen feiten of
omstandigheden.2.De aanvraag wordt in het geval, genoemd in het eerste
lid, onder b, eerst in behandeling genomen nadat twaalf maanden, te rekenen
vanaf de dag na de datum van de weigering respectievelijk van de intrekking,
zijn verstreken.3.Een aanwijzing kan worden geschorst, ten nadele van de
aangemelde instelling worden gewijzigd of ingetrokken:
a.op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze
Minister bij de aanwijzing redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op
grond waarvan hij de aanwijzing niet of alleen met voorschriften bedoeld in
artikel 7a, vierde lid, van de wet zou hebben gegeven;
b.op grond van door de aangewezen aangemelde instelling
verstrekte onjuiste inlichtingen over feiten of omstandigheden, mits de
onjuistheid daarvan aan deze instelling bekend was of kon zijn;
c.indien de aangewezen aangemelde instelling niet meer
voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 6d;
d.indien de aangewezen aangemelde instelling gedurende
een aaneengesloten periode van twee jaren geen werkzaamheden
waarvoor zij is aangewezen, heeft uitgevoerd; of
e.indien de aangewezen aangemelde instelling haar
wettelijke verplichtingen niet meer naar behoren nakomt of de taken
waarvoor zij is aangewezen, niet meer naar behoren uitvoert.6gPeriodieke controle van een aangewezen aangemelde
instelling1.Tijdens de looptijd van de aanwijzing stelt Onze Minister
periodiek vast of deze instelling:
a.nog voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel
6d; en
b.haar wettelijke verplichtingen naar behoren nakomt en
de taken waarvoor zij is aangewezen, naar behoren uitvoert.2.Ten behoeve van de periodieke vaststelling laat Onze
Minister de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht ter zake een
beoordeling doen.3.Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden
gesteld met betrekking tot de periodieke vaststelling en de beoordeling.4.De kosten van de beoordeling lid, zijn voor rekening van
de aangewezen aangemelde instelling.6hVerstrekken van gegevens1.De aangewezen aangemelde instelling verstrekt de
Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht desgevraagd kosteloos alle
informatie die deze nodig heeft bij de uitvoering van het bepaalde bij of
krachtens artikel 6g.2.Bij ministeriele regeling worden nadere regels gesteld
betreffende het kosteloos verstrekken van gegevens en inlichtingen door een
aangewezen instelling aan Onze Minister of de toezichthouder respectievelijk
door Onze Minister of de toezichthouder aan de in het eerste lid genoemde
Stichting Raad voor Accreditatie of een aangewezen instelling, die zijn
verkregen door de uitvoering of het toezicht op de naleving van het bepaalde
bij of krachtens de wet, welke noodzakelijk zijn voor de uitvoering
van hun wettelijke taken.CArtikel 9 wordt vernummerd tot artikel 7.DNa artikel 7 (nieuw) wordt een artikel ingevoegd,
luidende:8Aangewezen aangemelde instelling op verzoek1.De aanwijzing als aangemelde instelling op verzoek,
afgegeven op grond van de wet, en geldend op de dag, voorafgaand aan de datum
van inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2009,
Stb. 395 wordt
geacht te zijn afgegeven met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit
gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van datum van inwerkingtreding
van evengenoemd besluit.2.Onverminderd het derde en zesde lid, vervalt de aanwijzing,
bedoeld in het eerste lid, van rechtswege vierentwintig maanden na de datum van
inwerkingtreding van de voor het werkveld waarop de betrokken instelling
werkzaam is, geldende ministeriële regeling, bedoeld in artikel 6d, derde
lid.3.De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, met een
vervaldatum, gelegen voor de in het tweede lid bedoelde vervaldatum, vervalt
van rechtswege op de oorspronkelijke vervaldatum, tenzij de betrokken
instelling binnen vijf maanden na de datum van inwerkingtreding van de voor het
werkveld waarop de instelling werkzaam is, geldende ministeriële regeling,
bedoeld in artikel 6d, derde lid, en voorafgaand aan de oorspronkelijke
vervaldatum een verzoek tot beoordeling ten behoeve van een hernieuwde
aanwijzing heeft ingediend bij de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht.
Alsdan blijft de aanwijzing van kracht tot uiterlijk de in het tweede lid
bedoelde vervaldatum van rechtswege.4.De instelling waarvan de aanwijzing op grond van het
bepaalde in het tweede of derde lid vervalt, kan Onze Minister vragen om
hernieuwde aanwijzing met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit
gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de datum van
inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2009,
Stb. 395.5.In afwijking van artikel 6e, vierde lid, van dit besluit,
zijn de aan de beoordeling door de in het derde lid genoemde Stichting Raad
voor Accreditatie verbonden kosten voor rekening van Onze Minister, indien de
instelling, bedoeld in het eerste lid, een verzoek tot beoordeling ten behoeve
van een hernieuwde aanwijzing heeft ingediend bij voornoemde Stichting Raad
voor Accreditatie binnen vijf maanden na de datum van inwerkingtreding van de
voor het werkveld, waarop de instelling werkzaam is, geldende
ministeriële regeling, bedoeld in artikel 6d, derde lid.6.Indien Onze Minister op een aanvraag tot hernieuwde
aanwijzing beslist op een tijdstip, gelegen voor de in het tweede lid bedoelde
vervaldatum van rechtswege, vervalt de oorspronkelijke aanwijzing met ingang
van de datum van inwerkingtreding van de hernieuwde aanwijzing.IXHet besluit van 16 juni 2008,
Stb. 236, tot
wijziging van het Warenwetbesluit machines en het Warenwetbesluit liften in
verband met de implementatie van de herziening van de Europese richtlijn voor
machines, wordt als volgt gewijzigd:A.Artikel I wordt als volgt gewijzigd:1.Onderdeel H komt te luiden:HArtikel 5 komt te luiden:51.De CE-markering wordt uitsluitend op de machine
aangebracht, indien de fabrikant of diens gemachtigde:
a.voor machines die niet worden genoemd in bijlage IV
bij de richtlijn, de procedure, bedoeld in bijlage VIII bij de richtlijn,
toepast;
b.voor machines die worden genoemd in bijlage IV bij de
richtlijn en die zijn vervaardigd met inachtneming van de normen, bedoeld in
artikel 4, indien deze normen alle van toepassing zijnde essentiële
veiligheids- en gezondheidseisen, bedoeld in bijlage I bij de richtlijn,
betreffen:
1°.de procedure, bedoeld in bijlage VIII bij de
richtlijn, toepast;
2°.de procedure, bedoeld in bijlage IX bij de
richtlijn, toepast en de maatregelen, bedoeld in bijlage VIII, punt 3, bij de
richtlijn, neemt; of
3°.de procedure, bedoeld in bijlage X bij de
richtlijn, toepast;
c.voor machines die worden genoemd in bijlage IV bij de
richtlijn en die niet of slechts ten dele zijn vervaardigd met inachtneming van
de normen, bedoeld in artikel 4, of die zijn vervaardigd met inachtneming van
dergelijke normen terwijl op het moment van vervaardiging van de machines deze
normen niet alle van toepassing zijnde essentiële veiligheids- en
gezondheidseisen, bedoeld in bijlage I bij de richtlijn, betreffen:
1°.de procedure, bedoeld in bijlage IX bij de
richtlijn, toepast en de maatregelen, bedoeld in bijlage VIII, punt 3, bij de
richtlijn, neemt; of
2°.de procedure, bedoeld in bijlage X bij de
richtlijn, toepast.2.De kosten verbonden aan het afgeven van een verklaring
van EG- typeonderzoek of van een goedkeuring van het kwaliteitborgingssysteem
zijn voor rekening van de fabrikant.2.Onderdeel I komt te luiden:IArtikel 5a komt te luiden:5a1.De fabrikant of diens gemachtigde die voornemens is aan
het model van de machine of aan te vervaardigen en in de handel te brengen
machines, waarvoor door een aangewezen aangemelde instelling een verklaring van
EG-typeonderzoek is afgegeven, wijzigingen aan te brengen, stelt deze
instelling hiervan onverwijld in kennis.2.De aangewezen aangemelde instelling beoordeelt de
wijzigingen en bevestigt de geldigheid van de bestaande verklaring van
EG-typeonderzoek of stelt een nieuwe verklaring op als de
overeenstemming met de essentiële veiligheids- en gezondheidseisen of met de
gebruiksvoorwaarden van het type door de wijzigingen in het geding
kan komen. Artikel 5, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.B.Artikel II wordt als volgt gewijzigd:1.Onderdeel G komt te luiden:GArtikel 17 wordt als volgt gewijzigd:1.Het derde lid vervalt onder vernummering van het vierde tot
en met negende lid tot het derde tot en met achtste lid.2.In het derde lid (nieuw) vervalt «, bouwliften voor
personenvervoer en transportsteigers».3.Het vierde lid (nieuw), tweede volzin, komt te luiden:Bij de keuring voor de ingebruikneming na herstelling of
wijziging, bedoeld in het derde lid, wordt getoetst of ten minste is voldaan
aan de voor het desbetreffende hefwerktuig geldende vervaardigingsvoorschriften,
bedoeld in artikel 5.4.In het vijfde lid (nieuw) wordt «eerste, tweede en derde
lid» vervangen door «eerste en tweede lid» en «de artikelen 5 of 6a» door
«artikel 5».5.In het zesde lid (nieuw) wordt «vijfde en zesde lid»
vervangen door: vierde en vijfde lid.6.In het zevende lid (nieuw) wordt «eerste, tweede en derde
lid» vervangen door: eerste en tweede lid.2.Onderdeel H komt te luiden:HArtikel 17c vervalt.3.Onderdeel I vervalt.C.Artikel III wordt als volgt gewijzigd:1.Onderdeel C.38, Warenwetbesluit liften, van de bijlage bij
het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten wordt als volgt gewijzigd:a.In regel C-38.10 wordt «artikel 17, lid 4» vervangen door:
artikel 17, lid 3.b.Ingevoegd wordt een regel, luidende:
C-38.4a.1art. 17, lid 8€ 450€ 900
XINWERKINGTREDINGDe artikelen van dit besluit treden in werking op een bij
koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of
onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van
toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door
terinzagelegging bij het Ministerie van Sociale Zaken &
Werkgelegenheid.Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden
opgenomen in de Staatscourant.’s-Gravenhage,7 september 2009BeatrixDe Minister van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid,J. P. H.DonnerDe Minister van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport,A.KlinkUitgegeven de eerste oktober 2009De Minister van
Justitie,E. M. H.Hirsch
BallinNOTA VAN TOELICHTINGAlgemeenHet Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) maakt
vanaf begin jaren 90 steeds meer gebruik van het particuliere, vrijwillige
stelsel van accreditatie en certificatie, om veilige en gezonde
arbeidsomstandigheden te borgen.Dit stelsel is, zoals bekend, in de particuliere context ontstaan
op grond van de behoefte van bedrijven en beroepen om zich te laten toetsen
door onafhankelijke, deskundige certificerende en keurende instellingen
(cki’s). Aldus konden partijen in het veld hun verantwoordelijkheid zelf op
maat invullen en kon het Ministerie van SZW gedetailleerde regels en hoge
uitvoeringskosten vermijden.Voorbeelden van werkvelden waarop het Ministerie van SZW
certificatie voorschrijft zijn arbeidsmiddelen (machines, liften, kranen),
beroepen (arbodeskundige, gasdeskundige, asbestverwijderaar, kraanmachinist,
duiker) en systemen (asbestverwijderen, opsporen van
explosieven).Het Ministerie van SZW heeft dit particuliere, vrijwillige
stelsel in de loop van de jaren 90 omgezet in een stelsel van wettelijke
certificatie om meer greep te krijgen op de gang van zaken. De wettelijke
certificaten worden nu verstrekt door cki’s, die daartoe door het Ministerie
van SZW zijn aangewezen op basis van een beoordeling, thans nog door de
Inspectie Werk en Inkomen (IWI) en in de loop van 2009 door de Raad voor
Accreditatie (RvA) (zie hierna).De cki’s moeten bij het verstrekken van certificaten gebruik
maken van door het veld (beheerstichtingen met Centrale colleges van
deskundigen (CCvD’s)) ontwikkelde en door het Ministerie van SZW vastgestelde
certificatieschema’s.Het Ministerie van SZW werd er regelmatig mee geconfronteerd dat
door de commerciële belangen van de certificerende instellingen het
zelfcorrigerend vermogen van het stelsel onvoldoende was. Met name het toezicht
van certificerende instellingen op certificaathouders schoot tekort. Door
onduidelijkheid over de interpretatie van de certificatie-eisen in de
certificatieschema’s bleven (sanctie) maatregelen geregeld achterwege. Het doel
van goede arbeidsomstandigheden werd te vaak niet bereikt. De ervaring met (het
verstrekken van) het certificaat deskundig asbestverwijderaar is
daar een goed voorbeeld van.Een enige jaren geleden verrichte evaluatie van het huidige stelsel
van wettelijke certificatie heeft aangetoond dat hieraan een aantal gebreken
kleven, die in de weg staan aan een optimale inzet er van. Het gaat om het
volgende:
a.De procedure inzake het aanwijzen van cki’s is onvoldoende
transparant. De beoordeling van de geschiktheid vindt plaats aan de
hand van enige abstracte criteria (art.1.5a Arbobesluit; deskundigheid,
onafhankelijkheid, organisatie). Deze criteria moeten verder worden
geoperationaliseerd.
b.De beoordeling (en herbeoordeling) geschiedt nu door IWI. IWI
is ook toezichthouder. Hier kan sprake zijn van tegenstrijdige belangen. Verder
is de waarde van accreditatie (veel cki’s zijn op basis van vrijwilligheid
geaccrediteerd) en daarmee de positie van de RvA als toezichthouder op de cki’s
onduidelijk.
c.De verschillende actoren hebben behoefte aan duidelijkheid over
de interpretatie van de certificatie-eisen en aan heldere, door het Ministerie
van SZW geschetste kaders zowel bij de aanwijzing als bij het verstrekken van
certificaten.
d.Er is geen echt toezichts- en handhavingsbeleid. Noch van het
Ministerie van SZW richting de cki’s, noch van de cki’s richting de
certificaathouders.Een stelselwijziging werd daarom nodig geacht. Dit project is
uitgemond in deze wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit
(Arbobesluit) en diverse Warenwetbesluiten. In essentie komt de wijziging op
het volgende neer:Ad a. De abstracte criteria worden uitgewerkt in schema’s voor
aanwijzing en toezicht. Deze schema’s worden door het veld (beheerstichtingen
met CCvD’s) ontwikkeld en door SZW vastgesteld.Ad b. IWI gaat zich volledig toeleggen op het toezicht. De
beoordeling (en herbeoordeling) geschiedt voortaan door de RvA. De (potentiële)
cki moet zich in eerste instantie richten tot de RvA, die op kosten van de
(potentiële) cki een beoordeling doet aan de hand van de onder ad a genoemde
schema’s. Op basis van deze beoordeling wijst het Ministerie van SZW aan c.q.
verlengt de aanwijzing;Ad c. Met het oog op een uniforme aanpak wordt de looptijd van
een aanwijzing als cki normaliter op vier jaar gesteld. Daarna vindt volledige
herbeoordeling plaats, onverminderd tussentijdse controles. Verder worden de
certificatie-eisen eenduidig uitgewerkt in certificatieschema’s. Zo worden
verschillende interpretatiemogelijkheden voorkomen. Ook deze schema’s worden
door het veld (beheerstichtingen met CCvD’s) ontwikkeld en door het Ministerie
van SZW vastgesteld.Ad d. Het Ministerie van SZW stelt een toezichts- en
handhavingsbeleid op, waarin wordt aangegeven welke
tekortkomingen/overtredingen leiden tot welke maatregelen/sancties (zie verder
hieronder).In het verleden was, zoals opgemerkt, geen sprake van een
uitgewerkt SZW toezichts- en handhavingsbeleid. Een helder toetsingskader
ontbrak. Er was niet beschreven welke maatregel/sanctie bij welke
tekortkoming/overtreding getroffen diende te worden. Verder was de periodieke
hercontrole niet over de hele linie consequent uitgewerkt. Er werd
veel ad hoc geopereerd. Bij tekortkomingen/maatregelen was het vervolgens vaak
alles (intrekking van de aanwijzing) of niets.Met het nieuwe SZW toezichts- en handhavingsbeleid wordt hier
meer lijn in gebracht. De mogelijkheden voor de Minister van SZW om
maatregelen/sancties te treffen tegen cki’s die niet overeenkomstig de
aanwijzingseisen handelen, worden vergroot. Er komen meer varianten op het
wijzigen (voorwaarden) en intrekken (voorwaardelijk, tijdelijk, definitief)
door de Minister van SZW van de (her)aanwijzing van een instelling. In het
nieuwe, in een beleidsregel neer te leggen, toezichts- en handhavingsbeleid
wordt uitgewerkt welke criteria voor de diverse maatregelen/sancties gelden
(type overtreding, zwaarte overtreding, recidive). Zowel de RvA (in het kader
van de (her)beoordeling) als IWI (in het kader van toezicht) moeten daar
rekening mee houden bij het aanleveren van de feitelijke informatie
die nodig is voor de onderbouwing van maatregelen/sancties.Een ander punt in het verleden was dat het treffen van
maatregelen/sancties soms beperkt werd door onduidelijkheid met betrekking tot
de inhoudelijke criteria. Dit wordt, zoals opgemerkt, aangepakt middels
actualisering van de diverse certificatieschema’s en een gedegen toetsing door
de Minister van SZW en RvA op de toepasbaarheid van de schema’s in de
praktijk.Ten slotte liet het toezicht van de cki’s op de
certificaathouders regelmatig te wensen over. Daarbij speelden
soortgelijke redenen als hierboven vermeld met betrekking tot het
SZW-beleid. In het Arbobesluit wordt dit thans expliciet geregeld (artikel
1.5i). Een en ander dient verder te worden uitgewerkt door de CCvD’s in de
werkveldspecifieke documenten, met gebruikmaking van de door het ministerie van
SZW ontwikkelde kaders/modeldocumenten.Naar verwachting zullen bovenstaande wijzigingen ervoor zorgen dat
de verplichte certificatieregelingen resulteren in veiliger en gezondere
arbeidsomstandigheden. De stelselwijziging is in intensief overleg met alle
betrokken partijen bij certificatie opgezet. Er zijn door het Ministerie van
SZW workshops gegeven voor de CCvD’s van de beheerstichtingen. Er is een
klankbordgroep ingesteld met vertegenwoordigers van betrokken
partijen, die geregeld bijeenkomt en waarin de implementatie van de
stelselwijziging aan de orde is. Voor de stelselwijziging bestaat een breed
draagvlak, niet alleen bij werkgevers en werknemers in de CCvD’s, maar ook bij
de cki’s en bij de RvA. Met de RvA vindt bovendien maandelijks overleg en
afstemming plaats, gezien hun centrale rol als beoordelaar van de cki’s.Om een administratieve/organisatorische overbelasting van
betrokken partijen te voorkomen wordt gekomen tot een gefaseerde invoering van
de werkveldspecifieke documenten en in het verlengde daarvan van de
ministeriële Arbo- en Warenwetregelingen. Naarmate die documenten en regelingen
gereed zijn, worden de cki’s op het desbetreffende werkveld in staat gesteld
een verzoek tot beoordeling, in het kader van een hernieuwde
aanwijzing als cki, in te dienen bij de RvA.Nadat de nieuwe certificatieschema’s door de Minister van SZW
(mededeling in de Staatscourant) zijn vastgesteld, zal bij
invoering ervan een termijn van 5 maanden worden gehanteerd alvorens deze van
kracht worden. Deze termijn kunnen de cki’s gebruiken om hun expertise,
procedures en werkmethodes aan te passen.De termijn van 5 maanden sluit aan bij de termijnen van de
overgangsregelingen. De huidige cki’s dienen als regel binnen 5 maanden na
inwerkingtreding van de regelgeving op hun werkveld een verzoek tot
herbeoordeling bij de RvA in te dienen. Deze beoordeling is nodig om in
aanmerking te komen voor een hernieuwde aanwijzing door de Minister van
SZW.Het is niet mogelijk alle cki’s voorafgaand aan de wijziging van de
regelgeving te herbeoordelen. Dit wordt gefaseerd gedaan. Ingevolge de
overgangsregeling zullen ook de cki’s die nog geen herbeoordeling hebben
ondergaan, na het van kracht worden van de nieuwe certificatieschema’s,
deze schema’s gedurende de overgangsperiode mogen uitvoeren. Voor afloop van de
overgangsregeling zullen de cki’s die nog niet beoordeeld zijn op de nieuwe
criteria voor aanwijzing zich moeten laten herbeoordelen en op grond daarvan
laten heraanwijzen. Doen ze dat niet, dan vervalt uiteindelijk de
aanwijzing.Het bovenstaande geldt op enkele uitzonderingen na ook voor de aanwijzing
van cki’s en de door deze instellingen af te geven (keurings)certificaten
in het kader van de onder de verantwoordelijkheid van de Minister van SZW
vallende Warenwetbesluiten containers, drukapparatuur, drukvaten
van eenvoudige vorm, explosieveilig materieel, liften, machines, en
persoonlijke beschermingsmiddelen. In de artikelen II tot en met VIII worden
deze Warenwetbesluiten, rekening houdend met de ter zake van toepassing zijnde
EU-regelgeving en het specifieke karakter van het desbetreffende werkveld, op
overeenkomstige wijze aangepast.De Arbowettelijke regeling inzake de aanwijzing van cki’s en de
periodieke controle van cki’s is onverkort in alle Warenwetbesluiten
overgenomen.Wat de bepalingen ter zake van keuringscertificaten betreft moet
onderscheid worden gemaakt tussen de zogenaamde nieuwbouwfase en de
ingebruikneming/gebruiksfase.De bepalingen inzake het certificaat van EG-typeonderzoek, de
EG-verklaring van overeenstemming en de goedkeuring van kwaliteitssystemen (of
te wel de nieuwbouwfase) alsmede wijzigingen die hier gevolgen voor hebben,
vloeien (rechtstreeks) voort uit de desbetreffende
EU-productveiligheidsrichtlijnen. Hier is geen ruimte voor eigen, nationale
regelgeving. Deze keuringscertificaten vallen buiten het onderhavige
wijzigingsbesluit.Het gaat in dit wijzigingsbesluit om terreinen waarop de
nationale overheid invloed heeft, te weten (her-)keuringen bij de
ingebruikneming/in de gebruiksfase.Uitzondering op deze regel betreffen de kosten. Thans wordt
expliciet in de Warenwetbesluiten bepaald dat de kosten van de noodzakelijke
(her)keuringen voor rekening van de verzoeker zijn. Dit betreft, conform de
huidige praktijk, alle fases (nieuwbouw/fabrikant, samenbouw en
beveiliging/gebruiker en ingebruikneming en gebruiksfase/gebruiker).Verder is rekening gehouden met het specifieke werkveld. Zo is
bij containers sprake van een op de container zelf aangebracht merk van
goedkeuring. Dit houdt verband met de manier waarop containers worden gebruikt.
Er is geen reden om daar verandering in te brengen. Wel wordt thans bepaald dat
de cki bij een weigering of intrekking zulks schriftelijk moet bevestigen. Dit
geeft de gebruiker de mogelijkheid desgewenst een juridische procedure te
starten.In het Warenwetbesluit drukapparatuur is reeds een uitgebreide
procedure met betrekking tot de ingebruikneming en herkeuring opgenomen. Verder
is in de Warenwetbesluiten liften en machines al voorzien in een gedetailleerd
herkeuringsschema voor hijskranen. Deze regelingen worden
gecontinueerd.Wat de Warenwetbesluiten betreft is er een
mede-verantwoordelijkheid van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport, die primair verantwoordelijk is voor de Warenwet.Europese regels inzake de vrijheid van dienstverlening en de
juridische vormgeving van het certificatiestelselDe Raad van State constateert dat in artikel 1.5a de eis dat een
certificerende instelling een zetel of vestiging in Nederland moet hebben, is
losgelaten omdat die eis volgens de nota van toelichting op gespannen voet zou
staan met EU-wetgeving. Naar het oordeel van de Raad van State bestaat niet
noodzakelijkerwijs aanleiding om de activiteiten van certificerende
instellingen aan de vrijheid van dienstverlening te toetsen, indien ervan wordt
uitgegaan dat het bij deze activiteiten gaat om een publieke taak. Indien de
regering evenwel van oordeel is dat het gaat om activiteiten die moeten worden
getoetst aan de vrijheid van dienstverlening, dan mist de Raad een nadere
beschouwing over de consequentie van de Europese regels inzake de vrijheid van
dienstverlening en in het bijzonder de Dienstenrichtlijn voor de juridische
vorm-geving van certificatiestelsels.Ter zake zij het volgende opgemerkt. Certificerende
instellingen zijn private instellingen die werkzaam zijn in een private markt
waarbij slechts voor een deel sprake is van activiteiten die strekken ter
ondersteuning van een publieke taak, en die niet gefinancierd worden uit de
Rijksbegroting; zijn verlenen diensten, waarvoor de ontvangers rechtstreeks
betalen. Bovendien zijn vaak meerdere instanties aangewezen voor dezelfde
werkzaamheden en opereren zij in concurrentie of ondergaan de dreiging van
potentiële concurrentie doordat de aanwijzing open staat voor elke instelling
die zich kwalificeert (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008,
25 268, nr. 57,
pag 15).Verder zij gewezen op de jurisprudentie van het Europese Hof
van Justitie, Commissie/ Oostenrijk. Het Hof bepaalde in zaak C-257/05 bij een
vestigingseis in Oostenrijk voor een keuringsinstantie voor ketels en
drukapparatuur dat een dergelijke vestigingseis onbetwist een belemmering voor
de vrijheid van dienstverrichting vormt. Deze vrijheid kan alleen door
nationale maatregelen worden beperkt om redenen van openbare orde, openbare
veiligheid en volksgezondheid of een dringende reden van algemeen belang, als
de maatregelen noodzakelijk zijn en evenredig aan het beoogde doel. In dit
geval aanvaardde het Hof de door Oostenrijk aangevoerde rechtvaardigingen niet,
mede omdat keuringsinstanties die niet in Oostenrijk zijn gevestigd en waarop
de Oostenrijkse overheid geen invloed kan uitoefenen, geen dreiging kunnen
vormen aangezien de keuringsinstanties in elk van de lidstaten aan dezelfde
eisen moeten voldoen.Het voorgaande heeft voor de Nederlandse rijksoverheid
aanleiding gevormd certificerende instellingen aan te merken als
dienstverleners in de zin van artikel 49 EG en om de vestigingseis voor
certificerende instellingen in de nationale wetgeving te laten vervallen. Het
betreft een eis die is achterhaald door bovenstaande en andere maatschappelijke
ontwikkelingen. Het enkele feit dat een certificerende instelling buiten
Nederland is gevestigd verhindert niet dat de Minister van SZW het toezicht
houdt op de activiteiten van de certificerende instelling, dat nodig is om
zeker te stellen dat de dienst adequaat wordt uitgevoerd. Er zijn voldoende
instrumenten beschikbaar om het in de Arbowet (artikelen 20 t/m 25 en 29a) en
Warenwet (artikelen 7a t/m e) geregelde toezicht, daar waar het gaat om in het
buitenland gevestigde certificerende instellingen, adequaat in te vullen
(bijvoorbeeld door uitwisseling van informatie en inschakeling van buitenlandse
inspectiediensten of andere instellingen in opdracht van de minister van
SZW).Dat toezicht geschiedt in het kader van de rechtsrelatie die
bestaat tussen de minister van SZW en de certificerende instelling, op basis
van de aanwijzing en de daaraan verbonden voor-schriften. Wenst een
certificerende instelling daar niet aan mee te werken cq. zich daar niet aan te
houden, dan wordt geen aanwijzing gegeven c.q. dan wordt deze ingetrokken
(artikel 20 Arbowet).Wat betreft de toepasselijkheid van de Dienstenrichtlijn
tenslotte zij opgemerkt, dat voor zover het gaat om activiteiten van
certificerende instellingen die geacht kunnen worden verband te houden met de
gezondheid en de veiligheid op het werk de regels die betrekking hebben op
dergelijke certificerende instellingen, op grond van artikel 1, zesde lid,
Dienstenrichtlijn buiten de werkingssfeer van deze richtlijn vallen. Daarvan is
hier sprake.Bedrijfseffecten, nalevingskosten en administratieve
lastenHet vernieuwde certificatie- en keuringsstelsel betreft een
modernisering waarin de eisen en spelregels worden geactualiseerd. De verantwoordelijkheidsverdeling,
met uitzondering van de centrale rol van de RvA, blijft in zijn algemeenheid
dezelfde. Ook de kostenverdeling tussen partijen en de omvang van de kosten
wijzigen niet substantieel.De keuzes bij de inrichting van het nieuwe stelsel zijn zo
gemaakt dat de additionele kosten minimaal zijn.Het grootste verschil met het huidige stelsel bestaat uit het
feit dat de cki’s de beoordeling door de RvA die voor een aanwijzing door de
Minister van SZW nodig is, alsmede de herbeoordeling zelf moeten gaan
bekostigen. De eisen waarop beoordeeld wordt, overlappen echter naar schatting
voor 95% met de eisen die gelden op andere terreinen waarop cki’s zich al door
de RvA laten accrediteren.Deze schatting is gebaseerd op inzichten van de RvA en een
vraag naar informatie van de kosten die cki’s nu al maken op de terreinen
waarop zij een financiële relatie met de RvA hebben. Hieruit blijkt dat de
jaarlijkse kosten voor herbeoordeling (in het kader van de periodieke controle
door de Minister van SZW) naar schatting maximaal 5% hoger worden. Dit komt
overeen met een toename van € 350 per (her)aanwijzing per jaar. Per werkveld
kan dat iets meer of minder zijn. De vaste kosten voor contributie en
registratie wijzigen niet door de invoering van het vernieuwde
stelsel.Momenteel heeft de Minister van SZW 75 aanwijzingen van
instellingen voor een specifiek werkveld verstrekt. Aangezien veel cki’s voor
meerdere werkvelden tegelijk actief zijn, is het feitelijke aantal aangewezen
cki’s veel kleiner. Er vanuit gaande dat de op dit moment aangewezen cki’s voor
dezelfde werkvelden in het vernieuwde stelsel aangewezen willen worden, zullen
de extra kosten door dit stelsel voor alle 75 aanwijzingen gezamenlijk
gemiddeld 75 maal € 350 = € 26.500 per jaar bedragen.Deze toename in de kosten voor cki’s zal naar verwachting
worden doorberekend in de tarieven voor de certificaathouders. Het gaat hierbij
om vele duizenden certificaathouders, waardoor de toename aan kosten per
certificaathouder zeer gering genoemd kan worden.In de berekening is rekening gehouden met het feit dat de
kosten van de RvA voor de eerste volledige (her) beoordeling van de cki’s aan
de hand van de nieuwe schema’s voor aanwijzing en toezicht geheel voor rekening
komen van het Ministerie van SZW.Ook is ervan uitgegaan dat elke cki al één of meer
accreditaties bij de RvA heeft en dat de kosten voor registratie en contributie
aan de RvA dezelfde blijven, omdat de stelsel-vernieuwing daar geen effect op
heeft.Tot slot is aangenomen dat de door de Minister van SZW
aangewezen instellingen ook nu al bij hun certificaathouders gedurende de
looptijd van een certificaat periodiek controleren of nog wordt voldaan aan de
eisen voor het verkrijgen van het (keurings)certificaat. Dat deze aanname reëel
is volgt uit het feit dat het uitvoeren van dergelijke hercontroles een
standaardvoorwaarde is voor accreditatie door de RvA. De stelselwijziging heeft
op deze kosten als zodanig dus geen effect.Uitvoerings- en handhavingstoetsDe opmerkingen en suggesties van de Inspectie werk en inkomen.
Dit betrof allereerst redactionele en terminologische afstemming van de
aanwijzings- en certificeringsprocedures op de Algemene wet bestuursrechtbepalingen.
Verder hadden de opmerkingen betrekking op de positie van de RvA naast de
SZW-inspectiediensten bij periodieke controle. De indruk zou kunnen ontstaan
dat de RvA hier optreedt als een soort toezichthouder. Dat is uiteraard niet
aan de orde. De Minister van SZW doet periodiek hercontrole. Ten behoeve
daarvan verricht de RvA herbeoordelingen. De eindverantwoordelijkheid ligt
volledig bij de Minister van SZW. Daarnaast doet de toezichthoudende
inspectiedienst IWI op basis van prioriteitstelling en klachten onderzoek bij
de cki’s. De opmerkingen zijn daar waar mogelijk verwerkt in het
wijzigingsbesluit (artikelen 1.5d en 1.5e) en de nota van toelichting (Algemeen
en bij de artikelen 1.5d en 1.5e).Verder is de nieuwe opzet uitgebreid besproken met de RvA. De
RvA kan zich volledig vinden in deze opzet. Ook omdat die goed aansluit bij het
normaliter door de RvA gebezigde, private stelsel van accreditatie. Van een
extra werklast is zo geen sprake. Inmiddels is met de RvA een
samenwerkingsovereenkomst gesloten ter zake van het toetsen van verzoeken om
aanwijzing als cki, waaronder de verzoeken om heraanwijzing tijdens
de transitieperiode.Ook is het ontwerp voorgelegd aan de CCvD’s. Het zeer beperkte
redactionele commentaar is verwerkt in het ontwerp. Verder zijn, ter vergroting
van het draagvlak en de betrokkenheid van de CCvD’s en cki’s, door het
Ministerie van SZW eind 2008 voor deze groepen workshops georganiseerd.
Tenslotte is, zoals opgemerkt, sprake van een klankbordgroep die de invoering
van het nieuwe stelsel begeleidt, en geeft het Ministerie van SZW regelmatig
een nieuwsbrief ter zake uit.ArtikelsgewijsArtikel I, onderdeel AArtikel 1.5aDit artikel komt in zijn algemeenheid overeen met het oude
artikel 1.5a van het Arbobesluit. De onderdelen d en e van het eerste lid zijn
redactioneel iets aangepast. Er is in dit stadium nog geen sprake van
uitvoering van «de taken waarvoor men is aangewezen». De vestigingseis (zetel
of vestiging in Nederland) is vervallen. Deze staat op gespannen voet met
EU-wetgeving. Naar verwachting zullen vooral Duitse en Belgische cki’s in
Nederland willen opereren. Dit is uiteraard alleen mogelijk als zij, net als de
in Nederland gevestigde cki’s, zijn aangewezen door de Minister van SZW. D.w.z.
als zij voldoen en blijven voldoen aan de wettelijke voorwaarden,
waaronder de verplichting om tijdig alle relevante informatie te verstrekken
aan de bevoegde instantie en/of toezichthouder.Onderdeel e van het eerste lid komt materieel overeen met het
oude artikel 1.5b, tweede lid, Arbobesluit. De verplichting om jaarlijks een
afschrift van de WA-polis te verstrekken is echter vervallen.Onderdeel f van het eerste lid is nieuw en houdt verband met
de hierboven beschreven, nieuwe opzet van de aanwijzingsprocedure. Met de
voorwaarde van een overeenkomst wordt aangesloten bij een ook in de sfeer van
vrijwillige accreditatie en certificatie gangbare praktijk. De invulling
verschilt echter. Soms is ook niets geregeld. Een dergelijke versnipperde opzet
verdraagt zich niet met het uniforme SZW-certificatiestelsel.
Belangrijker is echter het volgende. Met het contract wordt een juridische band
tot stand gebracht tussen de cki’s en beheerstichting die een centrale rol
speelt bij het beheer van de werkveldspecifieke documenten, te
weten het document inzake aanwijzing en toezicht en het certificatieschema voor
het betrokken werkveld; een juridische band die moet leiden tot goede
informatie-uitwisseling, passende overlegprocedures (bijvoorbeeld
in geval van interpretatiekwesties) en het creëren van voldoende financieel
draagvlak voor de werkzaamheden van de beheerstichtingen. Zodra één cki hier
niet meer meedoet, komt het hele stelsel in het geding.Bij een aantal kleine werkvelden is er geen beheerstichting;
vandaar de toevoeging «in voorkomend geval aanwezige» in onderdeel
f.Artikel 1.5bDit artikel bevat de hoofdlijnen van de nieuwe procedure bij
aanwijzing op verzoek. Deze geldt, conform de bestaande situatie, niet voor
instellingen die in de arboregelgeving zelf zijn aangewezen als cki (artikel
6.1, tweede lid, van de Arboregeling).De aanwijzing als cki blijft geschieden door de Minister van
SZW (Directie Gezond en Veilig Werken).Voordat een instelling kan worden aangewezen als cki op een
specifiek werkveld, is een (positieve) beoordeling nodig om vast te stellen of
de instelling voldoet aan de voorwaarden genoemd artikel 1.5a. Dit onderzoek
zal verricht worden door de RvA.De aanvrager moet de beoordeling, anders dan in
de oude situatie, zelf laten uitvoeren (eerste en tweede lid).Met het oog op een zekere stroomlijning van de procedure
inzake de aanwijzing als cki (en het toezicht) heeft de Minister van SZW, zoals
gezegd, een modeldocument aanwijzing en toezicht opgesteld (geschikt voor
product-, persoons- en systeemcertificatie). In dit document worden voor een
aantal hoofdonderwerpen kaders gegeven, waaraan de cki’s zich bij hun
functioneren moet houden. Deze hoofdonderwerpen zijn onafhankelijkheid,
deskundigheid, uitbesteding en administratieve organisatie.Het CCvD is primair verantwoordelijk voor de uitwerking van
het modeldocument (doelvoorschrift) in een zogeheten werkveldspecifiek document
voor aanwijzing en toezicht (middelvoorschrift).Naar het werkveldspecifieke document wordt, na toetsing en
accordering door de Minister van SZW, verwezen in de Arboregeling. Hiermee is
de ministeriële regeling, bedoeld in het derde lid (en 1.5d, derde lid), tot
stand gebracht, die moet worden gehanteerd bij de aanwijzing door de Minister
van SZW van de instellingen die de certificaten afgeven c.q. keuringen
verrichten, en bij het toezicht op deze instellingen. Deze regels moeten ook
worden gevolgd door de RvA bij de initiële beoordeling (en herbeoordeling) die
zij gaat verrichten ten behoeve van de Minister van SZW. Aldus is sprake van
door de private sector ontwikkelde criteria die door verwijzing daarnaar in de
Arboregeling een bindend karakter krijgen en waaraan het «naar behoren
functioneren» van de cki’s concreet moet worden afgemeten door de Minister van
SZW en de RvA (in het kader van de aanwijzingsprocedure).De kosten van de initiële beoordeling (gemaakt door de RvA)
komen ten laste van de verzoeker (vierde lid).Omdat de kosten per werkveld en zelfs binnen een werkveld
kunnen verschillen, is in artikel 20, zevende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet
(Arbowet) volstaan met vermelding van enige cruciale criteria die door de RvA
in acht genomen moeten worden bij het berekenen van de kosten. Te weten
zorgvuldigheid, transparantie, eenduidigheid (zoals een goede onderbouwing van
de te hanteren bedragen in het algemeen, een duidelijke uiteenzetting van de
opbouw van de gemaakte kosten en het gelijk behandelen van gelijke gevallen),
redelijkheid (zoals een adequate verhouding tussen de in rekening gebrachte
kosten en de omvang van het onderzoek) en proportionaliteit (zoals
verschillende bedragen voor de initiële beoordeling en periodieke
vaststellings- (hercontrole) werkzaamheden; zie ook hierna). Deze criteria zijn
uitgewerkt in de hoofdovereenkomst tussen de Staat der Nederlanden
en de RvA betreffende de werkzaamheden van de RvA bij de beoordeling van, in
het kader van wettelijke regelingen, aan te wijzen instellingen en de tussen de
Minister van SZW en de RvA gesloten maatwerkovereenkomst. Zo is bepaald dat het
dagtarief dat de RvA hanteert voor een beoordeling (beginnend voor 2005),
jaarlijks mag worden verhoogd met maximaal het CBS-prijsindex-cijfer voor
zakelijke dienstverlening. De verzoeker betaalt de vergoeding van de kosten van
de beoordeling rechtstreeks aan de RvA.Gaat het om door het Ministerie van SZW te maken kosten dan
geldt een soortgelijke aanpak. Ter zake zijn de bepalingen van de Algemene wet
bestuursrecht van toepassing (hoofdstukken 2 en 3: besluitvorming, de algemene
beginselen van behoorlijk bestuur, termijnen, motivering).Met het bovenstaande zijn de hoofdlijnen van de reguliere
arbowettelijke aanwijzingsprocedure beschreven. Dit laat onverlet dat er
zwaarwegende organisatorische en/of financiële redenen kunnen zijn, die nopen
tot een afwijkende procedure voor bepaalde werkvelden. Hierbij gaat het thans
om de werkvelden schietmeester, springmeester en gasdeskundige. Deze velden
hebben vanwege de kleinschaligheid geen beheerstichting en CCvD. Het ministerie
van SZW stelt hier zelf de schema’s vast. Ook loopt de aanvraag-procedure
vanwege de kleinschaligheid meer rechtstreeks via het Ministerie van SZW en
neemt dit soms de kosten voor haar rekening. Het vijfde en zesde lid openen
daartoe de mogelijkheid.Artikel 1.5cDit artikel bevat, ter uitwerking van artikel 20 van de
Arbowet, de gronden waarop een aanwijzing moet respectievelijk kan worden
geweigerd, geschorst, gewijzigd ten nadele van de verzoeker dan wel
ingetrokken.Het eerste lid bevat twee verplichte weigeringsgronden. De
eerste grond is een reguliere weigeringsgrond, namelijk de aanvrager voldoet
niet aan de wettelijke eisen voor aanwijzing.De tweede grond is opgenomen als onderdeel van het nieuwe
handhavingsbeleid. Indien een verzoeker al eerder een verzoek tot
aanwijzing heeft gedaan of een aanwijzing heeft gehad, die is ingetrokken, zal
de Minister van SZW een aantal zaken nagaan:
–Kan de weigering of intrekking aan de verzoeker worden
toegerekend? Dat wil zeggen, is deze verwijtbaar?
–Is de weigering of intrekking geschied maximaal twaalf
maanden voorafgaand aan de dag van indiening van het nieuwe verzoek?Worden deze vragen bevestigend beantwoord, dan zal de nieuwe
aanvraag niet in behandeling worden genomen, maar direct worden afgewezen. De
termijn van het niet in behandeling nemen van een nieuw verzoek is twaalf
maanden te rekenen vanaf de dag na de datum van de weigering respectievelijk de
intrekking.Het tweede lid bevat de gronden waarop kan worden geschorst,
gewijzigd ten nadele van de instelling of ingetrokken. Deze discretionaire
bevoegdheid wordt uitgewerkt in het SZW-handhavingsbeleid, waarin nader wordt
aangegeven hoe bij welke tekortkomingen dan wel overtredingen zal worden
opgetreden door de Minister van SZW (waarschuwing onder het stellen van
voorwaarden, voorwaardelijke intrekking, tijdelijke intrekking, definitieve
intrekking). Daarbij wordt rekening gehouden met o.a. de aard en ernst van de
tekortkoming of overtreding, de bekendheid bij de verzoeker of een cki en
eventuele recidive. Dit document zal worden opgenomen in een beleidsregel.Artikel 1.5dVoorwaarde voor aanwijzing is dat de cki zich laat beoordelen
door de RvA, die daarbij de door de Minister van SZW goedgekeurde schema’s voor
aanwijzing en toezicht in acht moet nemen. De verplichting tot herbeoordeling
dient, uit een oogpunt van inzichtelijkheid en transparantie, te worden
opgenomen in een voorschrift dat is verbonden aan de aanwijzing (artikel 20,
vijfde lid, van de Arbowet). Ontbreekt een dergelijk voorschrift in de
aanwijzing, dan kan geen herbeoordeling plaats vinden.De aard en frequentie van de herbeoordelingen liggen eveneens
vast in de door de Minister van SZW vast te stellen, in de aanwijzing op te
nemen, voorwaarden. De frequentie van de herbeoordeling kan variëren naar
gelang het specifieke werkveld, maar is gemiddeld eenmaal per twee jaar. Door
de herbeoordeling van de RvA kan de Minister van SZW intensiever dan in het
verleden toezien op het goed functioneren van de cki’s. In het verleden
vervulde de RvA deze beoordelende taak niet op de wettelijk voorgeschreven
werkvelden en was er alleen risicogericht toezicht door IWI.Het systeem van beoordelingen door de RvA sluit aan bij wat
gebruikelijk is bij accreditatie in de private sector. Aangezien het
risicogericht toezicht door IWI blijft bestaan, wordt het toezicht door de
Minister van SZW op het goed functioneren door de cki’s in het vernieuwde
stelsel intensiever dan in het verleden.Indien uit herbeoordeling van de RvA of het toezicht van IWI
blijkt, dat een cki gedurende de looptijd van de aanwijzing niet meer voldoet
aan de wettelijke vereisten voor aanwijzing, dan zal de Minister van SZW daarop
als regel handhaven.Wat de in het derde lid genoemde ministeriële regeling betreft
zij verwezen naar het hierboven bij artikel 1.5b, derde lid, gestelde.Ook de kosten van herbeoordeling door de RvA naar het blijven
voldoen aan de wettelijke vereisten voor aanwijzing komen voor rekening van de
cki. Het betreft hier zogenoemde post-toelatingskosten als bedoeld in het
rapport «Maat houden, bekendmaking van het kader voor de doorberekening
van toelatings- en handhavingskosten» (Stcrt. 2000, nr. 90, pag. 90).Dergelijke kosten mogen worden doorberekend, tenzij:
–dit leidt tot een onaanvaardbare ongelijkheid tussen
groepen,
–dit in strijd is met het doel van de regeling,
–dit de concurrentiepositie van het bedrijfsleven
substantieel aantast, of
–er dwingende redenen (zoals EU-wetgeving) zijn om hiervan
af te zien.Van dergelijke omstandigheden is hier geen sprake.Verder zijn van belang de volgende in evengenoemd rapport
vermelde criteria. Duidelijk moet zijn welke kosten worden gemaakt en
doorberekend. De vergoeding moet redelijk zijn voor de werkelijk gemaakte
kosten. Als de herbeoordelingskosten lager zijn dan die voor de initiële
beoordeling, moet dat zichtbaar zijn in de te betalen vergoeding (lager
bedrag).Omdat deze kosten per werkveld en zelfs binnen een werkveld
kunnen verschillen, is in artikel 20, zevende lid, van de Arbowet, evenals bij
de berekening van de kosten voor de initiële beoordeling, volstaan met
vermelding van enige cruciale criteria die door de Nederlandse RvA in acht
genomen moeten worden bij het berekenen van de kosten. Te weten de
zorgvuldigheid, transparantie, eenduidigheid, redelijkheid en
proportionaliteit. Bij de uitwerking van deze criteria wordt daar waar mogelijk
aangesloten bij de reeds in de toelichting bij artikel 1.5b genoemde raam- en
maatwerkovereenkomst, zoals de jaarlijkse verhoging van het dagtarief.Met het bovenstaande zijn de hoofdlijnen van de reguliere
arbowettelijke hercontroleprocedure van de Minister van SZW beschreven. Dit
laat onverlet dat er zwaarwegende organisatorische en/of financiële redenen
kunnen zijn, die nopen tot een afwijkende procedure. Hierbij gaat het thans om
de werkvelden schietmeester, springmeester en gasdeskundige. Deze velden hebben
vanwege de kleinschaligheid geen beheerstichting en CCvD. Het Ministerie van
SZW stelt hier zelf de schema’s vast. Ook loopt de herbeoordelingsprocedure
vanwege de kleinschaligheid meer rechtstreeks via het Ministerie
van SZW en neemt dit soms de kosten voor haar rekening. Het vijfde en zesde lid
openen daartoe de mogelijkheid.Artikel 1.5eIn zijn algemeenheid sluit dit artikel aan bij het oude artikel
1.5b van het Arbobesluit, zoals dit na de inwerkingtreding van de Verzamelwet
SZW-wetgeving 2009 is geregeld in artikel 29a Arbowet. Nieuw is het tweede lid
dat expliciet bepaalt dat een cki de RvA alle informatie (kosteloos) dient te
verstrekken, die deze nodig heeft bij de ten behoeve van de Minister van SZW te
verrichten herbeoordeling.Artikelen 1.5f tot en met 1.5hArtikel 1.5f bevat de hoofdlijnen van de nieuwe uniforme
procedure betreffende het afgeven van certificaten op arboterrein. De
verstrekking kan geschieden door de Minister van SZW of – hetgeen de praktijk
is en zal blijven – een door de Minister van SZW aangewezen private instelling,
de zogeheten certificerende en keurende instelling (cki).De kosten van het afgeven van een certificaat (als sluitstuk
van een gevolgde opleiding of verrichte keuring) zijn – conform de huidige
situatie – voor rekening van de certificaathouder (derde lid van artikel
1.5f).Artikel 1.5g bevat, ter uitwerking van artikel 20 van de
Arbowet, de gronden waarop moet, respectievelijk kan worden geweigerd,
geschorst, gewijzigd ten nadele van de certificaathouder of ingetrokken. Ter
zake wordt aangesloten bij het hierboven reeds toegelichte artikel 1.5b. Ook
hier is dus de verplichting om bij bepaalde (aan de verzoeker toe te rekenen)
feiten of omstandigheden, een verzoek tot afgifte van een certificaat buiten
behandeling te laten (gedurende maximaal twaalf maanden).Artikel 1.5h is letterlijk ontleend aan artikel 1.5f (oud),
zoals dat per 1 januari 2009 in het Arbobesluit is gevoegd (Stb. 2007, 502).Artikel 1.5iArtikel 1.5i draagt de cki expliciet op periodieke
hercontrole te doen, hetgeen kan leiden tot schorsing, wijziging ten nadele van
de certificaathouder of intrekking van een certificaat. De kosten van
hercontrole door de cki zijn – conform de huidige situatie – voor rekening van
de certificaathouder. De certificaathouder betaalt de vergoeding van de kosten
van hercontrole rechtstreeks aan de cki. Dit sluit aan bij de gangbare
praktijk.Ook hier geldt dat de procedure betreffende de afgifte van
certificaten en hercontrole van de certificaathouders – met gebruikmaking van
een door het Ministerie van SZW ontwikkeld modeldocument – moet worden
uitgewerkt in werkveldspecifieke documenten, waarnaar – na accordering door de
Minster van SZW – zal worden verwezen in de Arboregeling.De artikelen 1.5f, tweede lid, en 1.5h, tweede lid, bieden
daarvoor de juridische basis. De cki’s zijn daaraan bij de afgifte van
certificaten en de hercontrole van de certificaathouders gebonden. Verder
moeten de cki’s in hun reglementen voorzien in o.a. een bezwaarprocedure, een
klachtenregeling en een handhavingsbeleid. Houdt een cki zich niet aan deze
(deels eigen) bepalingen, dan kan dat voor de Minister van SZW reden zijn
bestuursrechtelijke maatregelen te treffen tegen die cki.Artikel I, onder BDit betreft een technische wijziging. Het in artikel 2.42, eerste
lid, sub c, genoemde artikel 2.41, vierde lid, is per 1 januari 2007 vervallen (Stb. 2006, 674). Het
vierde lid van artikel 2.41 kon vervallen omdat het daar bepaalde ook is
geregeld in artikel 2.42c, eerste lid, sub b. Daarmee kan dit artikellid,
evenals artikel 2.41, vierde lid (oud), geacht worden te strekken ter
implementatie van artikel 3, vierde lid, van richtlijn 92/91/ EEG van de Raad
van de Europese Gemeenschappen van 3 november 1992 betreffende
minimum-voorschriften ter verbetering van de bescherming van de veiligheid en
gezondheid van werknemers in de winningindustrieën die delfstoffen
winnen met behulp van boringen (11e bijzondere richtlijn in de zin van artikel
16, eerste lid, van de richtlijn 89/391/EEG) (PbEG L 348) en van artikel 3,
vierde lid, van richtlijn 92/104/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen
van 3 december 1992 betreffende de minimum-voorschriften ter verbetering van de
bescherming van de veiligheid en gezondheid van werknemers in de
winningindustrieën in dagbouw of ondergronds (12e bijzondere richtlijn in de
zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG) (PbEG L 404). In samenhang
hiermee had ook artikel 2.42, eerste lid, sub c, behoren te worden aangepast.
Onderdeel B voorziet hier alsnog in.Artikel I, onder CDe problematiek van werknemers met een handicap was destijds geregeld
in de Wet REA. Die wet had echter geen extraterritoriale werking, weshalve de
problematiek ook in de arbowetgeving (art. 3.37o) moest worden geregeld.
Inmiddels is de problematiek van werknemers met een handicap volledig onder de
werking van de Arbowet (artikel 4) gebracht. In verband daarmee kan artikel
3.37o vervallen.Artikel I, onderdeel DDit onderdeel bepaalt dat reeds verstrekte certificaten in eerste
instantie geacht worden te zijn verleend met inachtneming van de nieuwe Arbowettelijke
bepalingen. Dit geldt totdat de Minister van SZW of (veelal) de cki in het
kader van hercontrole heeft vastgesteld dat de certificaathouder niet (meer)
voldoet aan de nieuwe wettelijke voorschriften. De certificaathouder zal dan
binnen de door de cki gestelde termijn de noodzakelijke aanpassingen moeten
doen.Artikel I, onderdeel EDit onderdeel bevat de overgangsregeling met betrekking tot de
nieuwe procedure inzake de aanwijzing als cki. Het eerste lid bepaalt dat een
reeds gegeven aanwijzing als cki in eerste instantie geacht wordt te zijn
verleend met inachtneming van de nieuwe Arbowettelijke voorschriften.In het tweede lid is vervolgens bepaald dat alle «oude»
aanwijzingen als cki van rechtswege komen te vervallen vierentwintig maanden na
de datum van inwerkingtreding van de voor het werkveld waarop de instelling of
dienst werkzaam is, geldende ministeriële regeling, bedoeld in artikel 1.5a,
tweede lid, van het Arbobesluit. Dit geldt ook voor de aanwijzingen voor
onbepaalde tijd. Dergelijke aanwijzingen zijn niet meer mogelijk. Ingevolge het
nieuwe artikel 20 Arbowet kunnen aanwijzingen alleen nog voor bepaalde tijd
worden verleend. In de praktijk zal dat doorgaans 4 jaar zijn.Deze opzet houdt verband met de onder Algemeen beschreven gefaseerde invoering van de
werkveld-specifieke documenten en in het verlengde daarvan van de ministeriële
regelingen. Naarmate die documenten en regelingen gereed zijn,
worden de cki’s op het desbetreffende werkveld in staat gesteld een verzoek tot
beoordeling, in het kader van een hernieuwde aanwijzing als cki, in te dienen
bij de RvA, die alle «oude» cki’s herbeoordeelt tegen de achtergrond van de
nieuwe Arbowetgeving. Vervolgens vindt, al dan niet na een aanpassingstermijn,
hernieuwde aanwijzing door de Minister van SZW plaats van de «oude» cki’s, voor
zover die daar uiteraard om hebben gevraagd. Met deze overgangsregeling kan het
huidige bestand cki’s geleidelijk aan, zonder te veel organisatorische en
beheersmatige problemen, inspelen en overschakelen op het nieuwe wettelijke
kader.In de gefaseerde periode van vierentwintig maanden kunnen de
cki’s die onder het «oude stelsel» zijn aangewezen de Minister van SZW vragen
om hernieuwde aanwijzing. Er vindt in dat kader dan, zoals gezegd, een
beoordeling plaats door de RvA aan de hand van de nieuwe wettelijke
voorschriften (vierde lid).Normaliter zijn de kosten ter zake voor rekening van de
aanvrager. In afwijking van artikel 1.5b, vierde lid, van het Arbobesluit,
komen de aan de beoordeling door de RvA van de cki’s die al onder het «oude
stelsel» zijn aangewezen, verbonden kosten volledig voor rekening van de
Minister van SZW. Voorwaarde is wel dat de «oude» cki’s tijdig een verzoek om
herbeoordeling doen. In het vijfde lid is bepaald dat het verzoek om
herbeoordeling in het kader van een hernieuwde aanwijzing als cki moet zijn
ingediend bij de RvA binnen vijf maanden na publicatie in de Staatscourant
van de nadere regeling van de voorwaarden, genoemd in artikel 1.5a, tweede lid,
van het Arbobesluit.Een bestaande aanwijzing als cki voor bepaalde tijd of
onbepaalde tijd, langer dan bovenvermelde overgangstermijn van vierentwintig
maanden, komt ingevolge het tweede lid automatisch te vervallen na afloop van
die periode. Er is dan normaliter of een nieuwe aanwijzing afgegeven of er is
sprake van een weigering. Aldus luidt de hoofdregel van het
overgangsregime.Er zijn een paar afwijkingen van de overgangstermijn van
vierentwintig maanden. Denkbaar is dat de aanwijzing als cki een vervaldatum
heeft, die ligt voor de in het tweede lid bedoelde vervaldatum van rechtswege
(vierentwintig maanden). Het derde lid bepaalt dat de geldigheidsduur van een
dergelijke aanwijzing wordt verlengd tot de vervaldatum van rechtswege.
Voorwaarde is wel dat de betrokken cki tijdig een verzoek tot herbeoordeling in
het kader van een hernieuwde aanwijzing als cki indient bij de RvA; dat wil
zeggen binnen vijf maanden na publicatie van de voor het werkveld waarop de
instelling werkzaam is, geldende ministeriële regeling, bedoeld in artikel
1.5a, tweede lid, van het Arbobesluit, en uiteraard voorafgaand aan de
oorspronkelijke vervaldatum. Laat de cki dit na dan vervalt de aanwijzing
gewoon op de oorspronkelijke eerdere vervaldatum.Verder kan het gebeuren dat de Minister van SZW op een aanvraag
tot hernieuwde aanwijzing als cki beslist op een tijdstip, gelegen voor de in
het tweede lid bedoelde vervaldatum van rechtswege. Alsdan vervalt de
oorspronkelijke aanwijzing met ingang van de datum van inwerkingtreding van de
hernieuwde aanwijzing. Er is geen reden om de geldigheidsduur van de
oorspronkelijke aanwijzing langer te laten doorlopen.Artikel II t/m VIIIHet bovenstaande geldt in zijn algemeenheid ook voor de
aanwijzing van de keuringsinstellingen en -diensten en de door deze
instellingen of diensten af te geven (keurings)certificaten in het kader van de
onder de verantwoordelijkheid van de Minister van SZW vallende
Warenwetbesluiten containers, drukapparatuur, explosieveilig materieel,
drukvaten van eenvoudige vorm, liften, machines en persoonlijke
beschermingsmiddelen.De arbowettelijke regeling inzake de aanwijzing als cki en de
periodieke hercontrole is onverkort in alle Warenwetbesluiten voor alle
werkvelden overgenomen. Alleen de bepaling betreffende het verstrekken van
gegevens wijkt iets af. Dit houdt verband met het feit dat de Warenwet al een
rapportageplicht voor cki’s richting de Minister van SZW bevat (artikel 7c).
Verder is in de verschillende Warenwetbesluiten geen sprake van certificerende
instelling, maar van bijvoorbeeld aangewezen instelling dan wel
keuringsinstelling of -dienst. Die benamingen worden gecontinueerd.Wat de bepalingen ter zake van keuringscertificaten betreft
moet onderscheid worden gemaakt tussen de zogenaamde nieuwbouwfase en de
ingebruikneming/gebruiksfase.De bepalingen inzake het certificaat van EG-typeonderzoek, de
EG-verklaring van overeenstemming en de goedkeuring van kwaliteitssystemen (of
te wel de nieuwbouwfase) alsmede wijzigingen die hier gevolgen voor hebben,
vloeien (rechtstreeks) voort uit de desbetreffende
EU-productveiligheidsrichtlijnen. Hier is geen ruimte voor eigen, nationale
regelgeving. Deze keuringscertificaten vallen buiten het onderhavige
wijzigingsbesluit.Het gaat in dit wijzigingsbesluit om terreinen waarop de
nationale overheid invloed heeft, te weten (her) keuringen bij de
ingebruikneming/in de gebruiksfase. Uitzondering op deze regel betreffen de
kosten. Thans wordt expliciet in de Warenwetbesluiten bepaald dat de kosten van
de noodzakelijke (her)keuringen voor rekening van de verzoeker zijn. Dit
betreft, conform de huidige praktijk, alle fases (nieuwbouw/fabrikant,
samenbouw en beveiliging/gebruiker en ingebruikneming en gebruiksfase/gebruiker).Verder is bij het overzetten van de artikelen 1.5f, 1.5g en
1.5h Arbobesluit rekening gehouden met het specifieke karakter van het
desbetreffende werkveld en de opzet van het desbetreffende Warenwetbesluit. Zo
is in het Warenwetbesluit containers sprake van een op de goedgekeurde
container aan te brengen merk van goedkeuring. Dit houdt verband met de manier
waarop containers worden gebruikt. Er is geen reden om daar verandering in te
brengen. Wel wordt bepaald dat de cki bij een weigering of intrekking zulks
schriftelijk moet bevestigen. Dit geeft de gebruiker de mogelijkheid desgewenst
een juridische procedure te starten.In het Warenwetbesluit drukapparatuur is reeds een uitgebreide
procedure met betrekking tot de ingebruikneming en herkeuring opgenomen. Verder
is in de Warenwetbesluiten liften en machines al voorzien in een gedetailleerd
herkeuringsschema voor hijskranen. Deze regelingen worden
gecontinueerd.De Warenwetbesluiten drukvaten van eenvoudige vorm,
explosieveilig materieel, en persoonlijke beschermingsmiddelen hebben alleen
betrekking op de nieuwbouwfase. De gebruiksfase van drukvaten van eenvoudige
vorm, explosieveilig materieel en persoonlijke beschermingsmiddelen valt onder
de in de arbowetgeving opgenomen zorgplicht met betrekking tot
arbeidsmiddelen.Uitgangspunt is dat er regelmatig (om de zoveel maanden of jaren)
wordt herkeurd. Denkbaar is echter dat de staat van een technisch voortbrengsel
aanleiding geeft tot veelvuldiger herkeuring. In de desbetreffende
Warenwetbesluiten (containers, liften en machines) is een daartoe strekkende
bepaling opgenomen. Bij ministeriële regeling kunnen de gevallen worden
aangewezen, waarin een keuringsinstelling of -dienst kan verlangen dat een
technisch voortbrengsel, in geval van door haar geconstateerde ernstige
gebreken, binnen een kortere termijn dan de reguliere termijnen wordt
onderzocht op de staat van veiligheid. Voor drukapparatuur is een dergelijke
mogelijkheid opgenomen in artikel 12c van het Warenwetbesluit
drukapparatuur.De in artikel 1.5b, eerste lid, sub b, Arbobesluit opgenomen
bepaling is niet overgenomen in de Warenwetbesluiten. Een technisch
voortbrengsel dat na herkeuring in orde wordt bevonden, moet weer gewoon
gebruikt kunnen worden. Het dient geen enkel doel om een goedgekeurde lift
twaalf maanden stil te leggen.Wat betreft de looptijd van de Warenwetbesluitcertificaten, is in
de regel, om de administratieve lasten zo laag mogelijk te houden, sprake van
onbepaalde tijd.De in de Warenwetbesluiten opgenomen overgangsregelingen
tenslotte zijn gelijk aan die van het Arbobesluit. Ter zake wordt verwezen naar
het de toelichting bij Artikel I, onderdelen B en C.Artikel IXDit betreft technische aanpassingen van het Besluit van 16 juni
2008, Stb. 236,
tot wijziging van het Warenwetbesluit machines en het Warenwetbesluit
liften in verband met de implementatie van de herziening van de Europese
richtlijn voor machines. Dit besluit treedt pas in werking op 29 december 2009
en dient derhalve te worden afgestemd op het onderhavige
wijzigingsbesluit dat eerder in werking treedt.Artikel XDeze bepaling biedt ruimte voor een gedifferentieerde invoering.
Om een administratieve/organisatorische overbelasting van betrokken partijen te
voorkomen wordt gekomen tot een gefaseerde invoering van de werkveldspecifieke
documenten en in het verlengde daarvan van de ministeriële Arbo- en
Warenwetregelingen. Naarmate die documenten en regelingen gereed zijn, worden
de cki’s op het desbetreffende werkveld in staat gesteld een verzoek tot
beoordeling, in het kader van een hernieuwde aanwijzing als cki, in
te dienen bij de RvA. Nadat de nieuwe certificatieschema’s zijn
vastgesteld en gepubliceerd in de Staatscourant, wordt bij invoering ervan een
termijn van 5 maanden gehanteerd alvorens deze van kracht worden. Deze termijn
kunnen de cki’s gebruiken om hun expertise, procedures en werkmethodes aan te
passen. De termijn van 5 maanden sluit aan bij de termijnen van de
overgangsregelingen. De huidige cki’s dienen als regel binnen 5 maanden na
inwerkingtreding van de regelgeving op hun werkveld een verzoek tot
herbeoordeling bij de RvA in te dienen.Deze nota van toelichting is getekend mede namens de Minister van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport.De Minister van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid,J. P. H.Donner