Besluit van 7 september 2009 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit en enige Warenwetbesluiten in verband met de herziening van het stelsel van certificatie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 16 maart 2009, Directie Gezond en Veilig Werken, nr. G&VW/GW/2009/1656, gedaan mede namens Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op de artikelen 20, eerste en vijfde lid, en 29a van de Arbeidsomstandighedenwet en de artikelen 3, 4, eerste lid, 5, eerste, tweede en vijfde lid, 6, 7, 7a, eerste en derde lid, en 11, eerste en derde lid, van de Warenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 20 mei 2009, nr. W12.09.0083/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 31 augustus 2009, nr. G&VW/GW/2009/18624, uitgebracht mede namens Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt als volgt gewijzigd:

A

Hoofdstuk 1, Afdeling 1A, komt te luiden:

AFDELING 1A CERTIFICATIE

§ 1 Aanwijzing certificerende instelling op verzoek
Artikel 1.5a Criteria voor aanwijzing
  • 1. Als certificerende instelling kan worden aangewezen de instelling die:

    • a. rechtspersoonlijkheid heeft;

    • b. onafhankelijk is;

    • c. beschikt over de deskundigheid en outillage die nodig zijn om de uitvoering van de taken waarvoor zij aangewezen wil worden, naar behoren te kunnen vervullen;

    • d. beschikt over een registratiesysteem waarin de gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op de uitvoering van de taken waarvoor zij aangewezen wil worden, naar behoren vastgelegd kunnen worden;

    • e. verzekerd is tegen wettelijke aansprakelijkheid voor de risico’s die voortvloeien uit de uitoefening van de taken waarvoor zij aangewezen wil worden;

    • f. een overeenkomst heeft gesloten met de in voorkomend geval aanwezige beheerstichting, die de krachtens dit besluit geregelde certificatieschema’s voor het werkveld waarop de instelling werkzaam wil zijn als certificerende instelling, beheert; en

    • g. naar behoren functioneert.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 1.5b De aanvraag tot aanwijzing
  • 1. De instelling, bedoeld in artikel 1.5a, dient de aanvraag tot aanwijzing in bij Onze Minister.

  • 2. De instelling doet de aanvraag vergezellen van een beoordeling door de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht, waaruit blijkt dat zij voldoet aan de criteria, genoemd in artikel 1.5a.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen, zo nodig uitgesplitst naar werkveld, nadere regels worden gesteld met betrekking tot de indiening van de aanvraag, de beoordeling en de afhandeling van de aanvraag.

  • 4. De kosten van de beoordeling zijn voor rekening van de aanvragende instelling.

  • 5. In afwijking van het tweede en derde lid geldt voor bij ministeriële regeling aan te wijzen werkvelden dat de instelling de aanvraag niet hoeft te doen vergezellen van een beoordeling door de in het tweede lid genoemde Stichting Raad voor de Accreditatie.

  • 6. In afwijking van het vierde lid geldt voor bij ministeriële regeling aan te wijzen werkvelden dat de kosten van de beoordeling niet voor rekening van de aanvragende instelling zijn.

Artikel 1.5c De weigering, schorsing, wijziging of intrekking van een aanwijzing
  • 1. Een aanwijzing als certificerende instelling wordt geweigerd indien:

    • a. de aanvragende instelling niet heeft voldaan aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 1.5a of 1.5b; of

    • b. ten hoogste twaalf maanden voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag, sprake was van een weigering om de aanvragende instelling aan te wijzen als certificerende instelling dan wel van een intrekking van een aanwijzing als certificerende instelling en de weigering of intrekking is geschied op grond van aan de aanvragende instelling toe te rekenen feiten of omstandigheden.

  • 2. De aanvraag wordt in het geval, bedoeld in het eerste lid, onder b, eerst in behandeling genomen nadat twaalf maanden, te rekenen vanaf de dag na de datum van de weigering respectievelijk van de intrekking, zijn verstreken.

  • 3. Een aanwijzing kan worden geschorst, ten nadele van de certificerende instelling worden gewijzigd of ingetrokken:

    • a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze Minister bij de aanwijzing redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan hij de aanwijzing niet of alleen met beperkingen of voorschriften, bedoeld in artikel 20, vierde lid, van de wet, zou hebben gegeven;

    • b. op grond van door de certificerende instelling verstrekte onjuiste inlichtingen over feiten of omstandigheden, mits de onjuistheid daarvan aan de instelling bekend was of kon zijn;

    • c. indien de certificerende instelling niet meer voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 1.5a;

    • d. indien de certificerende instelling gedurende een aaneengesloten periode van twee jaren geen werkzaamheden waarvoor zij is aangewezen, heeft uitgevoerd; of

    • e. indien de certificerende instelling haar wettelijke verplichtingen niet meer naar behoren nakomt of de taken waarvoor zij is aangewezen, niet meer naar behoren uitvoert.

Artikel 1.5d Periodieke controle van een certificerende instelling
  • 1. Tijdens de looptijd van de aanwijzing als certificerende instelling stelt Onze Minister periodiek vast of de instelling:

    • a. nog voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 1.5a; en

    • b. haar wettelijke verplichtingen naar behoren nakomt en de taken waarvoor zij is aangewezen, naar behoren uitvoert.

  • 2. Ten behoeve van de periodieke vaststelling laat Onze Minister de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht een beoordeling ter zake doen.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen, zonodig uitgesplitst naar werkveld, nadere regels worden gesteld met betrekking tot de periodieke vaststelling en de beoordeling.

  • 4. De kosten van de beoordeling zijn voor rekening van de instelling.

  • 5. In afwijking van het tweede en derde lid geldt voor bij ministeriële regeling aan te wijzen werkvelden dat de instelling niet zelf hoeft te vragen om een beoordeling door de in het tweede lid genoemde Stichting Raad voor de Accreditatie.

  • 6. In afwijking van het vierde lid geldt voor bij ministeriële regeling aan te wijzen werkvelden dat de kosten van de beoordeling niet voor rekening van de instelling zijn.

Artikel 1.5e Verstrekken van gegevens
  • 1. De certificerende instelling stelt jaarlijks voor 1 maart een verslag op van de door haar in verband met haar taak verrichte werkzaamheden, de rechtmatigheid en doeltreffendheid van haar werkzaamheden en werkwijze in het afgelopen kalenderjaar. Het verslag wordt Onze Minister toegezonden. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de onderwerpen die in het verslag worden behandeld.

  • 2. De certificerende instelling verstrekt de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht desgevraagd kosteloos alle informatie die deze nodig heeft bij de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens artikel 1.5d.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld betreffende het kosteloos verstrekken van gegevens en inlichtingen door een certificerende instelling aan Onze Minister of de toezichthouder respectievelijk door Onze Minister of de toezichthouder aan een certificerende instelling of de in het tweede lid genoemde Stichting Raad voor Accreditatie, die zijn verkregen door de uitvoering of het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet, welke noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun wettelijke taken.

§ 2 Algemene bepalingen inzake certificaten
Artikel 1.5f Verzoek tot afgifte van een certificaat
  • 1. Een certificaat als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de wet, wordt door Onze Minister of, indien Onze Minister een certificerende instelling heeft aangewezen, deze instelling, op verzoek afgegeven indien is voldaan aan de bij of krachtens dit besluit met betrekking tot het certificaat gestelde eisen.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen, zonodig uitgesplitst naar werkveld, nadere regels worden gesteld met betrekking tot het doen van een verzoek als bedoeld in het eerste lid, en de behandeling ervan.

  • 3. De kosten van het afgeven van een certificaat zijn voor rekening van de verzoeker tot afgifte van het certificaat.

Artikel 1.5g De weigering, schorsing, wijziging of intrekking van een certificaat
  • 1. De afgifte van een certificaat wordt geweigerd indien:

    • a. de verzoeker niet heeft voldaan aan de bij of krachtens dit besluit met betrekking tot het certificaat gestelde eisen; of

    • b. ten hoogste twaalf maanden voorafgaand aan de datum van het verzoek tot afgifte van het certificaat, sprake was van een weigering tot het afgeven van eenzelfde certificaat dan wel van een intrekking van eenzelfde certificaat en de weigering of intrekking is geschied op grond van aan de verzoeker toe te rekenen feiten of omstandigheden.

  • 2. Het verzoek wordt in het geval, bedoeld in het eerste lid, onder b, eerst in behandeling genomen nadat twaalf maanden, te rekenen vanaf de dag na de datum van de weigering respectievelijk van de intrekking, zijn verstreken.

  • 3. Een certificaat kan worden geschorst, ten nadele van de certificaathouder worden gewijzigd of ingetrokken:

    • a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze Minister of, indien Onze Minister een certificerende instelling heeft aangewezen, deze instelling, bij de afgifte van het certificaat redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan hij respectievelijk zij het certificaat niet of alleen met beperkingen of voorschriften, bedoeld in artikel 20, vierde lid, van de wet, zou hebben gegeven;

    • b. op grond van door de certificaathouder verstrekte onjuiste inlichtingen over feiten en omstandigheden, mits de onjuistheid daarvan aan de certificaathouder bekend was of kon zijn;

    • c. indien de certificaathouder niet meer voldoet aan de bij of krachtens dit besluit met betrekking tot het certificaat gestelde eisen of zijn wettelijke verplichtingen niet meer naar behoren nakomt; of

    • d. indien de certificaathouder met zijn werkzaamheden, voor zover die door het certificaat worden gereguleerd, of door de wijze waarop hij de werkzaamheden verricht, ernstig gevaar veroorzaakt of kan veroorzaken voor personen.

Artikel 1.5h Buitenlandse getuigschriften en kwalificaties van vakbekwaamheid
  • 1. Onze Minister of, indien Onze Minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, verstrekt op aanvraag een certificaat van vakbekwaamheid aan een persoon die onderdaan is van een betrokken staat als bedoeld in artikel 1 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, indien op grond van artikel 6 van die wet is aangetoond dat deze persoon over gelijkwaardige kwalificaties beschikt als de houder van een krachtens dit besluit verstrekt certificaat van vakbekwaamheid.

  • 2. De houder van een certificaat van vakbekwaamheid, bedoeld in het eerste lid, beheerst de Nederlandse taal op een zodanig niveau dat voorschriften en aanwijzingen op bij of krachtens dit besluit vereiste etiketten van stoffen, arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen, alsmede andere voor de toepassing van en de omgang met stoffen, arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen bij of krachtens dit besluit gestelde regels, begrepen en uitgevoerd kunnen worden.

  • 3. De artikelen 1.5f en 1.5g zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1.5i Periodieke controle van de certificaathouder
  • 1. Tijdens de looptijd van het certificaat stelt Onze Minister of, indien Onze Minister een certificerende instelling heeft aangewezen, deze instelling, periodiek vast of de certificaathouder nog voldoet aan de bij of krachtens de wet met betrekking tot het certificaat gestelde eisen.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen, zonodig uitgesplitst naar werkveld, nadere regels worden gesteld met betrekking tot de periodieke vaststelling.

  • 3. De kosten van de periodieke vaststelling zijn voor rekening van de certificaathouder.

  • 4. De certificaathouder verstrekt Onze Minister of, indien Onze Minister een certificerende instelling heeft aangewezen, deze instelling, desgevraagd kosteloos alle informatie die nodig is voor de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens dit artikel.

B

In artikel 2.42, tweede lid, onder c, wordt «artikel 2.41, vierde lid,» vervangen door «artikel 2.42c, eerste lid, onder b,».

C

Artikel 3.37o vervalt.

D

Artikel 9.37b komt te luiden:

Artikel 9.37b Certificaat

Een certificaat afgegeven op grond van de wet, en geldend op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2009, Stb. 395, wordt geacht te zijn afgegeven met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de datum van inwerkingtreding van evengenoemd besluit, onverminderd het bepaalde bij of krachtens de artikelen 1.5g en 1.5i.

E

Na artikel 9.37b wordt in hoofdstuk 9, afdeling 4, paragraaf 3, een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 9.37c Aanwijzing certificerende instelling op verzoek

  • 1. Een aanwijzing als certificerende instelling op verzoek, afgegeven op grond van de wet, en geldend op de dag, voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2009, Stb. 395, wordt geacht te zijn afgegeven met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de datum van inwerkingtreding van evengenoemd besluit.

  • 2. Onverminderd het derde en zesde lid, vervalt de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, van rechtswege vierentwintig maanden na de datum van inwerkingtreding van de voor het werkveld waarop de betrokken instelling werkzaam is, geldende ministeriële regeling, bedoeld in artikel 1.5a, tweede lid.

  • 3. De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, met een vervaldatum, gelegen voor de in het tweede lid bedoelde vervaldatum, vervalt van rechtswege op de oorspronkelijke vervaldatum, tenzij de betrokken instelling binnen vijf maanden na de datum van inwerkingtreding van de voor het werkveld waarop de instelling werkzaam is, geldende ministeriële regeling, bedoeld in artikel 1.5a, tweede lid, en voorafgaand aan de oorspronkelijke vervaldatum een verzoek tot beoordeling ten behoeve van een hernieuwde aanwijzing heeft ingediend bij de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht. Alsdan blijft de aanwijzing van kracht tot uiterlijk de in het tweede lid bedoelde vervaldatum van rechtswege.

  • 4. De instelling waarvan de aanwijzing op grond van het tweede of derde lid vervalt, kan Onze Minister vragen om hernieuwde aanwijzing met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde bepalingen, zoals die zijn komen te luiden met ingang van de datum van inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2009, Stb. 395.

  • 5. In afwijking van artikel 1.5b, vierde lid, zijn de aan de beoordeling door de in het derde lid genoemde Stichting Raad voor Accreditatie verbonden kosten voor rekening van Onze Minister, indien de instelling, bedoeld in het eerste lid, een verzoek tot beoordeling ten behoeve van een hernieuwde aanwijzing heeft ingediend bij voornoemde Stichting Raad voor Accreditatie binnen vijf maanden na de datum van inwerkingtreding van de voor het werkveld, waarop de instelling werkzaam is, geldende ministeriële regeling, bedoeld in artikel 1.5a, tweede lid.

  • 6. Indien Onze Minister op een aanvraag tot hernieuwde aanwijzing beslist op een tijdstip, gelegen voor de in het tweede lid bedoelde vervaldatum van rechtswege, vervalt de oorspronkelijke aanwijzing met ingang van de datum van inwerkingtreding van de hernieuwde aanwijzing.

ARTIKEL II

Het Warenwetbesluit containers wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 8 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. De kosten van de keuring zijn voor rekening van de verzoeker.

B

Artikel 9a wordt als volgt gewijzigd:

1. «certificaat» wordt vervangen door: merk van goedkeuring.

2. Voor de tekst wordt het cijfer «1» geplaatst.

3. Toegevoegd worden twee leden, luidende:

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de hernieuwde beproeving.

  • 3. De artikelen 7, tweede lid, en 8, derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de hernieuwde beproeving.

C

Na artikel 9a wordt in Hoofdstuk III Keuring een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 9b

  • 1. De afgifte van een merk van goedkeuring wordt geweigerd indien de verzoeker niet heeft voldaan aan de bij of krachtens dit besluit met betrekking het merk gestelde eisen;

  • 2. Een merk van goedkeuring kan worden geschorst of ingetrokken:

    • a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze Minister of, indien Onze Minister een aangewezen instelling heeft aangewezen, deze instelling, bij de afgifte van het merk redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan hij respectievelijk zij het merk niet zou hebben afgegeven;

    • b. op grond van door de houder van het merk verstrekte onjuiste inlichtingen over feiten en omstandigheden, mits de onjuistheid daarvan aan de houder van het merk bekend was of kon zijn;

    • c. indien de houder van het merk niet meer voldoet aan de bij of krachtens dit besluit met betrekking tot het merk gestelde eisen of zijn wettelijke verplichtingen niet meer naar behoren nakomt; of

    • d. indien de houder van het merk met zijn werkzaamheden, voor zover die door het merk worden gereguleerd, of door de wijze waarop hij de werkzaamheden verricht, ernstig gevaar veroorzaakt of kan veroorzaken voor personen.

  • 3. In geval van weigering, schorsing of intrekking van een merk van goedkeuring bevestigt de aangewezen instelling dit per ommegaande schriftelijk aan de verzoeker respectievelijk de houder van het merk.

D

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat een aangewezen instelling kan verlangen dat een container, in geval van door haar geconstateerde ernstige gebreken, na een kortere termijn dan de termijnen, genoemd in de eerste volzin, wordt onderzocht op de staat van veiligheid.

2. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd luidende:

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de onderzoekingen, bedoeld in het tweede lid. De artikelen 7, tweede lid, en 8, derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op deze onderzoekingen.

E

In artikel 13c wordt «keuringsinstantie» vervangen door: aangewezen instelling.

F

Hoofdstuk V komt te luiden:

HOOFDSTUK V. AANGEWEZEN INSTELLING OP VERZOEK

Artikel 15 Criteria voor aanwijzing
  • 1. Als aangewezen instelling kan worden aangewezen de instelling die:

    • a. rechtspersoonlijkheid heeft;

    • b. onafhankelijk is;

    • c. beschikt over de deskundigheid en outillage die nodig zijn om de uitvoering van de taken waarvoor zij aangewezen wil worden, naar behoren te kunnen vervullen;

    • d. beschikt over een registratiesysteem waarin de gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op de uitvoering van de taken waarvoor zij aangewezen wil worden, naar behoren vastgelegd kunnen worden. Aan de hand van deze gegevens zijn de gekeurde containers die het type kenmerken, afdoende te identificeren;

    • e. verzekerd is tegen wettelijke aansprakelijkheid voor de risico’s die voortvloeien uit de uitoefening van de taken waarvoor zij aangewezen wil worden;

    • f. een overeenkomst heeft gesloten met de in voorkomend geval aanwezige beheerstichting die de krachtens dit besluit geregelde certificatieschema’s beheert; en

    • g. naar behoren functioneert.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 15a De aanvraag tot aanwijzing
  • 1. De instelling, bedoeld in artikel 15, dient de aanvraag tot aanwijzing in bij Onze Minister.

  • 2. De instelling doet de aanvraag vergezellen van een beoordeling door de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht, waaruit blijkt dat zij voldoet aan de criteria, genoemd in artikel 15, eerste lid.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de indiening van de aanvraag, de beoordeling en de afhandeling van de aanvraag.

  • 4. De kosten van de beoordeling zijn voor rekening van de aanvragende instelling.

Artikel 15b De weigering, schorsing, wijziging of intrekking van een aanwijzing
  • 1. De afgifte van een aanwijzing als aangewezen instelling wordt geweigerd indien:

    • a. de aanvragende instelling niet heeft voldaan aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 15 of 15a; of

    • b. ten hoogste twaalf maanden voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag, sprake was van een weigering om de aanvragende instelling aan te wijzen als aangewezen instelling dan wel van een intrekking van een aanwijzing en de weigering of intrekking is geschied op grond van aan de aanvragende instelling toe te rekenen feiten of omstandigheden.

  • 2. De aanvraag wordt in het geval, bedoeld in het eerste lid, onder b, eerst in behandeling genomen nadat twaalf maanden, te rekenen vanaf de dag na de datum van de weigering respectievelijk van de intrekking, zijn verstreken.

  • 3. Een aanwijzing kan worden geschorst, ten nadele van de aangewezen instelling worden gewijzigd of ingetrokken:

    • a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze Minister bij de aanwijzing redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan hij de aanwijzing niet of alleen met voorschriften, bedoeld in artikel 7a, vierde lid, van de wet zou hebben gegeven;

    • b. op grond van door de aangewezen instelling verstrekte onjuiste inlichtingen over feiten of omstandigheden, mits de onjuistheid daarvan aan de instelling bekend was of kon zijn;

    • c. indien de aangewezen instelling niet meer voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 15;

    • d. indien de aangewezen instelling gedurende een aaneengesloten periode van twee jaren geen werkzaamheden waarvoor zij is aangewezen, heeft uitgevoerd; of

    • e. indien de aangewezen instelling haar wettelijke verplichtingen niet meer naar behoren nakomt of de taken waarvoor zij is aangewezen, niet meer naar behoren uitvoert.

Artikel 15c Periodieke controle van een aangewezen instelling
  • 1. Tijdens de looptijd van de aanwijzing stelt Onze Minister periodiek vast of de instelling:

    • a. nog voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 15; en

    • b. haar wettelijke verplichtingen naar behoren nakomt en de taken waarvoor zij is aangewezen, naar behoren uitvoert.

  • 2. Ten behoeve van de periodieke vaststelling laat Onze Minister de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht een beoordeling ter zake doen.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de periodieke vaststelling en de beoordeling.

  • 4. De kosten van de beoordeling zijn voor rekening van de aangewezen instelling.

Artikel 15d Verstrekken van gegevens
  • 1. De aangewezen instelling verstrekt de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht desgevraagd kosteloos alle informatie die deze nodig heeft bij de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens artikel 15c.

  • 2. Bij ministeriele regeling worden nadere regels gesteld betreffende het kosteloos verstrekken van gegevens en inlichtingen door een aangewezen instelling aan Onze Minister of de toezichthouder respectievelijk door Onze Minister of de toezichthouder aan de in het eerste lid genoemde Stichting Raad voor Accreditatie of een aangewezen instelling, die zijn verkregen door de uitvoering of het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet, welke noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun wettelijke taken.

G

Aan Hoofdstuk VI. Overgangs- en slotbepalingen worden twee artikelen toegevoegd, luidende:

Artikel 15e Merk van goedkeuring

Een merk van goedkeuring, afgegeven op grond van de wet, en geldend op dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2009, Stb. 395, wordt geacht te zijn afgegeven met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de datum van inwerkingtreding van evengenoemd besluit, onverminderd het bepaalde bij of kachtens de artikelen 9a en 9b.

Artikel 15f Aanwijzing aangewezen instelling op verzoek

  • 1. Een aanwijzing als aangewezen instelling op verzoek, afgegeven op grond van de wet, en geldend op de dag, voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2009, Stb. 395, wordt geacht te zijn gegeven met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de datum van inwerkingtreding van evengenoemd besluit.

  • 2. Onverminderd het derde en zesde lid, vervalt de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, van rechtswege vierentwintig maanden na de datum van inwerkingtreding van de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 15, tweede lid.

  • 3. De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, met een vervaldatum, gelegen voor de in het tweede lid bedoelde vervaldatum, vervalt van rechtswege op de oorspronkelijke vervaldatum, tenzij de betrokken instelling binnen vijf maanden na de datum van inwerkingtreding van de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 15, tweede lid, en voorafgaand aan de oorspronkelijke vervaldatum een verzoek tot beoordeling ten behoeve van een hernieuwde aanwijzing heeft ingediend bij de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht. Alsdan blijft de aanwijzing van kracht tot uiterlijk de in het tweede lid bedoelde vervaldatum van rechtswege.

  • 4. De instelling waarvan de aanwijzing op grond van het tweede of derde lid vervalt, kan Onze Minister vragen om hernieuwde aanwijzing met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de datum van inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2009, Stb. 395.

  • 5. In afwijking van artikel 15a, vierde lid, zijn de aan de beoordeling door de in het derde lid genoemde Raad voor Accreditatie verbonden kosten voor rekening van Onze Minister, indien de instelling, bedoeld in het eerste lid, een verzoek tot beoordeling ten behoeve van een hernieuwde aanwijzing heeft ingediend bij voornoemde Stichting Raad voor Accreditatie binnen vijf maanden na de datum van inwerkingtreding van de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 15, tweede lid.

  • 6. Indien Onze Minister op een aanvraag tot hernieuwde aanwijzing beslist op een tijdstip gelegen voor de in het tweede lid bedoelde vervaldatum van rechtswege, vervalt de oorspronkelijke aanwijzing met ingang van de datum van inwerkingtreding van de hernieuwde aanwijzing.

ARTIKEL III

Het Warenwetbesluit drukapparatuur wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 11, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: De kosten van de beoordeling van overeenstemming zijn voor rekening van de fabrikant.

B

Aan artikel 12b, tweede lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: De kosten van de keuring zijn voor rekening van de gebruiker, bedoeld in het vierde lid.

C

Aan artikel 12c, tweede lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: De kosten van de herkeuring zijn voor rekening van de gebruiker, bedoeld in het vierde lid.

D

Aan artikel 12d, tweede lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: De kosten van de intredekeuring zijn voor rekening van de gebruiker, bedoeld in het vierde lid.

E

Aan artikel 14, derde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: De kosten van het aanvullend EG-type-onderzoek, het aanvullend EG-ontwerponderzoek en de aanvullende beoordeling zijn voor rekening van de fabrikant.

F

Aan artikel 14a, vierde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: De kosten van de onderzoeken en proeven zijn voor rekening van de gebruiker, bedoeld in het derde lid.

G

Aan artikel 18, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: De kosten van de materiaalgoedkeuring zijn voor rekening van de betrokken fabrikant of fabrikanten.

H

In het opschrift van Hoofdstuk IV wordt na «gebruiker» toegevoegd: op verzoek.

I

Artikel 19a wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Als aangewezen keuringsinstelling, aangewezen aangemelde keuringsinstelling of aangewezen aangemelde onafhankelijke instelling kan worden aangewezen de instelling die:

    • a. rechtspersoonlijkheid heeft;

    • b. onafhankelijk is;

    • c. beschikt over de deskundigheid en outillage die nodig zijn om de uitvoering van de taken waarvoor zij aangewezen wil worden, naar behoren te kunnen vervullen;

    • d. beschikt over een registratiesysteem waarin de gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op de uitvoering van de taken waarvoor zij aangewezen wil worden, naar behoren vastgelegd kunnen worden. Aan de hand van deze gegevens zijn de gekeurde drukapparatuur, samenstellen en druksystemen, alsmede de onderzochte kwaliteitssystemen afdoende te identificeren;

    • e. verzekerd is tegen wettelijke aansprakelijkheid voor de risico’s die voortvloeien uit de uitoefening van de taken waarvoor zij aangewezen wil worden;

    • f. een overeenkomst heeft gesloten met de in voorkomend geval aanwezige beheerstichting die de krachtens dit besluit geregelde certificatieschema’s beheert; en

    • g. naar behoren functioneert.

2. In het tweede lid wordt «b tot en met f» vervangen door: b tot en met h.

J

De artikelen 22a, 22b en 22c komen te luiden:

Artikel 22a De aanvraag tot aanwijzing

  • 1. De instelling of dienst, bedoeld in artikel 19a, dient de aanvraag tot aanwijzing in bij Onze Minister.

  • 2. De instelling of dienst doet de aanvraag vergezellen van een beoordeling door de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht, waaruit blijkt dat zij voldoet aan de criteria, genoemd in artikel 19a, eerste lid dan wel tweede lid, en, in geval van artikel 19a, derde lid dan wel vierde lid, van een bewijs dat is voldaan aan de voorwaarden, genoemd in dat lid.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de indiening van de aanvraag, de beoordeling, het bewijs, bedoeld in het tweede lid, en de afhandeling van evenbedoelde aanvraag.

  • 4. De kosten van de beoordeling en het bewijs, bedoeld in het tweede lid, zijn voor rekening van de aanvragende instelling of dienst.

Artikel 22b De weigering, schorsing, wijziging of intrekking van een aanwijzing

  • 1. Een aanwijzing als aangewezen keuringsinstelling, aangewezen aangemelde keuringsinstelling, aangewezen aangemelde onafhankelijke instelling, aangewezen keuringsdienst van gebruikers en aangewezen aangemelde keuringsdienst van gebruikers wordt geweigerd, indien:

    • a. de aanvragende instelling of dienst niet heeft voldaan aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 19a of 22a; of

    • b. ten hoogste twaalf maanden voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag, sprake was van een weigering om de aanvragende instelling of dienst aan te wijzen als aangewezen keuringsinstelling, aangewezen aangemelde keuringsinstelling, aangewezen aangemelde onafhankelijke instelling, aangewezen keuringsdienst van gebruikers of aangewezen aangemelde keuringsdienst van gebruikers dan wel van een intrekking van een aanwijzing en de weigering of intrekking is geschied op grond van aan de aanvragende instelling of dienst toe te rekenen feiten of omstandigheden.

  • 2. De aanvraag wordt in het geval, genoemd in het eerste lid, onder b, eerst in behandeling genomen nadat twaalf maanden, te rekenen vanaf de dag direct na de datum van de weigering respectievelijk van de intrekking, zijn verstreken.

  • 3. Een aanwijzing kan worden geschorst, ten nadele van de aangewezen keuringsinstelling, aangewezen aangemelde keuringsinstelling, aangewezen aangemelde onafhankelijke instelling, aangewezen keuringsdienst van gebruikers of aangewezen aangemelde keuringsdienst van gebruikers worden gewijzigd of ingetrokken:

    • a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze Minister bij de aanwijzing redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan hij de aanwijzing niet of alleen met voorschriften, bedoeld in artikel 7a, vierde lid, van de wet zou hebben gegeven;

    • b. op grond van door de aangewezen keuringsinstelling, aangewezen aangemelde keuringsinstelling, aangewezen aangemelde onafhankelijke instelling, aangewezen keuringsdienst van gebruikers of aangewezen aangemelde keuringsdienst van gebruikers verstrekte onjuiste inlichtingen over feiten of omstandigheden, mits de onjuistheid daarvan aan de instelling of dienst bekend was of kon zijn;

    • c. indien de aangewezen keuringsinstelling, aangewezen aangemelde keuringsinstelling, aangewezen aangemelde onafhankelijke instelling, aangewezen keuringsdienst van gebruikers of aangewezen aangemelde keuringsdienst van gebruikers niet meer voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 19a;

    • d. indien de aangewezen keuringsinstelling, aangewezen aangemelde keuringsinstelling, aangewezen aangemelde onafhankelijke instelling, aangewezen keuringsdienst van gebruikers of aangewezen aangemelde keuringsdienst van gebruikers gedurende een aaneengesloten periode van twee jaren geen werkzaamheden waarvoor zij is aangewezen, heeft uitgevoerd; of

    • e. indien de aangewezen keuringsinstelling, aangewezen aangemelde keuringsinstelling, aangewezen aangemelde onafhankelijke instelling, aangewezen keuringsdienst van gebruikers of aangewezen aangemelde keuringsdienst van gebruikers haar wettelijke verplichtingen niet meer naar behoren nakomt of de taken waarvoor zij is aangewezen, niet meer naar behoren uitvoert.

Artikel 22c Periodieke controle van een aangewezen keuringsinstelling, aangewezen aangemelde keuringsinstelling, aangewezen aangemelde onafhankelijke instelling, aangewezen keuringsdienst van gebruikers of aangewezen aangemelde keuringsdienst van gebruikers

  • 1. Tijdens de looptijd van de aanwijzing stelt Onze Minister periodiek vast of de instelling of dienst:

    • a. nog voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 19a; en

    • b. haar wettelijke verplichtingen naar behoren nakomt en de taken waarvoor zij is aangewezen, naar behoren uitvoert.

  • 2. Ten behoeve van de periodieke vaststelling laat Onze Minister de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht een beoordeling ter zake doen.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de periodieke vaststelling en de beoordeling.

  • 4. De kosten van de beoordeling zijn voor rekening van de aangewezen keuringsinstelling, aangewezen aangemelde keuringsinstelling, aangewezen aangemelde onafhankelijke instelling, aangewezen keuringsdienst van gebruikers of aangewezen aangemelde keuringsdienst van gebruikers.

K

Na artikel 22c (nieuw) wordt een artikel met opschrift toegevoegd, luidende:

Artikel 22d Verstrekken van gegevens

  • 1. De aangewezen keuringsinstelling, aangewezen aangemelde keuringsinstelling, aangewezen aangemelde onafhankelijke instelling, aangewezen keuringsdienst van gebruikers en aangewezen aangemelde keuringsdienst van gebruikers verstrekken de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht desgevraagd kosteloos alle informatie die deze nodig heeft bij de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens artikel 22c.

  • 2. Bij ministeriele regeling worden nadere regels gesteld betreffende het kosteloos verstrekken van gegevens en inlichtingen door een aangewezen keuringsinstelling, aangewezen aangemelde keuringsinstelling, aangewezen aangemelde onafhankelijke instelling, aangewezen keuringsdienst van gebruikers en aangewezen aangemelde keuringsdienst van gebruikers aan Onze Minister of de toezichthouder respectievelijk door Onze Minister of de toezichthouder aan de in het eerste lid genoemde Stichting Raad voor Accreditatie of een aangewezen keuringsinstelling, aangewezen aangemelde keuringsinstelling, aangewezen aangemelde onafhankelijke instelling, aangewezen keuringsdienst van gebruikers en aangewezen aangemelde keuringsdienst van gebruikers, die zijn verkregen door de uitvoering of het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet, welke noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun wettelijke taken.

L

Aan artikel 39, vierde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: De kosten van de beoordeling zijn voor rekening van de gebruiker.

M

Na artikel 39b worden in hoofdstuk VIII Overgangs- en slotbepalingen, paragraaf Overgangsrecht, twee artikelen toegevoegd, luidende:

Artikel 39c Keuringsverklaring

Een voorlopige verklaring van ingebruikneming, een verklaring van ingebruikneming, een verklaring van intredekeuring en een verklaring van herkeuring, afgegeven op grond van de wet, en geldend op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2009, Stb. 395, worden geacht te zijn afgegeven met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de datum van inwerkingtreding van evengenoemd besluit, onverminderd het bepaalde bij of krachtens de artikelen 12b,12c, 12d en 14a.

Artikel 39d Aangewezen (aangemelde) keuringsinstelling, aangewezen aangemelde onafhankelijke instelling en aangewezen (aangemelde) keuringsdienst van gebruikers op verzoek

  • 1. De aanwijzing als aangewezen keuringsinstelling, aangewezen aangemelde keuringsinstelling, aangewezen aangemelde onafhankelijke instelling, aangewezen keuringsdienst van gebruikers en aangewezen aangemelde keuringsdienst van gebruikers op verzoek, afgegeven op grond van de wet, en geldend op de dag, voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2009, Stb. 395, worden geacht te zijn afgegeven met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de datum van inwerkingtreding van evengenoemd besluit.

  • 2. Onverminderd het derde en zesde lid, vervalt de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, van rechtswege vierentwintig maanden na de datum van inwerkingtreding van de voor het werkveld waarop de betrokken instelling of dienst werkzaam is, geldende ministeriële regeling, bedoeld in artikel 19a, vijfde lid.

  • 3. De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, met een vervaldatum, gelegen voor de in het tweede lid bedoelde vervaldatum, vervalt van rechtswege op de oorspronkelijke vervaldatum, tenzij de betrokken instelling of dienst binnen vijf maanden na de datum van inwerkingtreding van de voor het werkveld waarop de instelling of dienst werkzaam is, geldende ministeriële regeling, bedoeld in artikel 19a, vijfde lid, en voorafgaand aan de oorspronkelijke vervaldatum een verzoek tot beoordeling ten behoeve van een hernieuwde aanwijzing heeft ingediend bij de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht. Alsdan blijft de aanwijzing van kracht tot uiterlijk de in het tweede lid bedoelde vervaldatum van rechtswege.

  • 4. De instelling of dienst waarvan de aanwijzing op grond van het tweede of derde lid vervalt, kan Onze Minister vragen om hernieuwde aanwijzing met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de datum van inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2009, Stb. 395.

  • 5. In afwijking van artikel 22a, vierde lid, zijn de aan de beoordeling door de in het derde lid genoemde Stichting Raad voor Accreditatie verbonden kosten voor rekening van Onze Minister, indien de instelling of dienst, bedoeld in het eerste lid, een verzoek tot beoordeling ten behoeve van een hernieuwde aanwijzing heeft ingediend bij voornoemde Stichting Raad voor Accreditatie binnen vijf maanden na de datum van inwerkingtreding van de voor het werkveld waarop de instelling of dienst werkzaam is, geldende ministeriële regeling, bedoeld in artikel 19a, vijfde lid.

  • 6. Indien Onze Minister op een aanvraag tot hernieuwde aanwijzing beslist op een tijdstip, gelegen voor de in het tweede lid bedoelde vervaldatum van rechtswege, vervalt de oorspronkelijke aanwijzing met ingang van de datum van inwerkingtreding van de hernieuwde aanwijzing.

ARTIKEL IV

Het Warenwetbesluit drukvaten van eenvoudige vorm wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 7, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: De kosten van de keuring zijn voor rekening van de fabrikant.

B

Hoofdstuk V komt te luiden:

HOOFDSTUK V. AANGEWEZEN AANGEMELDE INSTELLING OP VERZOEK

Artikel 11 Criteria voor aanwijzing
  • 1. Als aangewezen aangemelde instelling kan worden aangewezen de instelling die:

    • a. rechtspersoonlijkheid heeft;

    • b. onafhankelijk is;

    • c. beschikt over de deskundigheid en outillage die nodig zijn om de uitvoering van de taken waarvoor zij aangewezen wil worden, naar behoren te kunnen vervullen;

    • d. beschikt over een registratiesysteem waarin de gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op de uitvoering van de taken waarvoor zij aangewezen wil worden, naar behoren vastgelegd kunnen worden. Aan de hand van deze gegevens zijn de gekeurde drukvaten afdoende te identificeren;

    • e. verzekerd is tegen wettelijke aansprakelijkheid voor de risico's die voortvloeien uit de uitoefening van de taken waarvoor zij aangewezen wil worden;

    • f. een overeenkomst heeft gesloten met de in voorkomend geval aanwezige beheerstichting die de krachtens dit besluit geregelde certificatieschema’s beheert; en

    • g. naar behoren functioneert.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid komt voor aanwijzing als aangewezen aangemelde instelling slechts in aanmerking de instelling die ten minste voldoet aan de in bijlage III bij de richtlijn neergelegde voorwaarden.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

Artikel 12 De aanvraag tot aanwijzing
  • 1. De instelling, bedoeld in artikel 11, dient de aanvraag tot aanwijzing in bij Onze Minister.

  • 2. De instelling doet de aanvraag vergezellen van een beoordeling door de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht, waaruit blijkt dat zij voldoet aan de criteria, genoemd in artikel 11, eerste lid, en van het bewijs dat is voldaan aan de voorwaarden, genoemd in artikel 11, tweede lid.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de indiening van de aanvraag, de beoordeling, het bewijs, bedoeld in het tweede lid, en de afhandeling van de aanvraag.

  • 4. De kosten van de beoordeling en het bewijs, bedoeld in het tweede lid, zijn voor rekening van de aanvragende instelling.

Artikel 12a De weigering, schorsing, wijziging of intrekking van een aanwijzing
  • 1. De afgifte van een aanwijzing als aangewezen aangemelde instelling wordt geweigerd indien:

    • a. de aanvragende instelling niet heeft voldaan aan het bij of krachtens de artikelen 11 of 12 bepaalde; of

    • b. ten hoogste twaalf maanden, voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag sprake was van een weigering om de aanvragende instelling aan te wijzen als aangewezen aangemelde instelling dan wel van een intrekking van een aanwijzing en de weigering of intrekking is geschied op grond van aan de aanvragende instelling toe te rekenen feiten of omstandigheden.

  • 2. De aanvraag wordt in het geval, bedoeld in het eerste lid, onder b, eerst in behandeling genomen nadat twaalf maanden, te rekenen vanaf de dag na de datum van de weigering respectievelijk van de intrekking, zijn verstreken.

  • 3. Een aanwijzing kan worden geschorst, ten nadele van de aangemelde instelling worden gewijzigd of ingetrokken:

    • a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze Minister bij de aanwijzing redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan hij de aanwijzing niet of alleen met voorschriften, bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de wet zou hebben gegeven.

    • b. op grond van door de aangewezen aangemelde instelling verstrekte onjuiste inlichtingen over feiten of omstandigheden, mits de onjuistheid daarvan aan de instelling bekend was of kon zijn;

    • c. indien de aangewezen aangemelde instelling niet meer voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 11;

    • d. indien de aangewezen aangemelde instelling gedurende een aaneengesloten periode van twee jaren geen werkzaamheden waarvoor zij is aangewezen, heeft uitgevoerd; of

    • e. indien de aangewezen aangemelde instelling haar wettelijke verplichtingen niet meer naar behoren nakomt of de taken waarvoor zij is aangewezen, niet meer naar behoren uitvoert.

Artikel 13 Periodieke controle van een aangewezen aangemelde instelling
  • 1. Tijdens de looptijd van de aanwijzing stelt Onze Minister periodiek vast of de instelling:

    • a. nog voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 11; en

    • b. haar wettelijke verplichtingen naar behoren nakomt en de taken waarvoor zij is aangewezen, naar behoren uitvoert.

  • 2. Ten behoeve van de periodieke vaststelling laat Onze Minister de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht een beoordeling ter zake doen.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de periodieke vaststelling en de beoordeling.

  • 4. De kosten van de beoordeling zijn voor rekening van de aangewezen aangemelde instelling.

Artikel 13a Verstrekken van gegevens
  • 1. De aangewezen aangemelde instelling verstrekt de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht desgevraagd kosteloos alle informatie die deze nodig heeft bij de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens artikel 13.

  • 2. Bij ministeriele regeling worden nadere regels gesteld betreffende het kosteloos verstrekken van gegevens en inlichtingen door een aangewezen aangemelde instelling aan Onze Minister of de toezichthouder respectievelijk door Onze Minister of de toezichthouder aan de in het eerste lid genoemde Stichting Raad voor Accreditatie of een aangewezen aangemelde instelling, die zijn verkregen door de uitvoering of het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet, welke noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun wettelijke taken.

C

De artikelen 16 en 16a worden vernummerd tot artikel 15 respectievelijk artikel 15a.

D

Na artikel 15a (nieuw) wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 16 Aangewezen aangemelde instelling op verzoek

  • 1. De aanwijzing als aangewezen aangemelde instelling op verzoek, afgegeven op grond van de wet, en geldend op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2009, Stb. 395, wordt geacht te zijn gegeven met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de datum van inwerkingtreding van evengenoemd besluit.

  • 2. Onverminderd het derde en zesde lid, vervalt de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, van rechtswege vierentwintig maanden na de datum van inwerkingtreding van de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 11, derde lid.

  • 3. De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, met een vervaldatum, gelegen voor de in het tweede lid bedoelde vervaldatum, vervalt van rechtswege op de oorspronkelijke vervaldatum, tenzij de betrokken instelling binnen vijf maanden na de datum van inwerkingtreding van de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 11, derde lid, en voorafgaand aan de oorspronkelijke vervaldatum een verzoek tot beoordeling ten behoeve van een hernieuwde aanwijzing heeft ingediend bij de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht. Alsdan blijft de aanwijzing van kracht tot uiterlijk de in het tweede lid bedoelde vervaldatum van rechtswege.

  • 4. De instelling waarvan de aanwijzing op grond van het tweede of derde lid vervalt, kan Onze Minister vragen om hernieuwde aanwijzing met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de datum van inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2009, Stb. 395.

  • 5. In afwijking van artikel 12, vierde lid, zijn de aan de beoordeling door de in het derde lid genoemde Stichting Raad voor Accreditatie verbonden kosten voor rekening van Onze Minister, indien de instelling, bedoeld in het eerste lid, een verzoek tot beoordeling ten behoeve van een hernieuwde aanwijzing heeft ingediend bij voornoemde Stichting Raad voor Accreditatie binnen vijf maanden na de datum van inwerkingtreding van de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 11, derde lid.

  • 6. Indien Onze Minister op een aanvraag tot hernieuwde aanwijzing beslist op een tijdstip, gelegen voor de in het tweede lid bedoelde vervaldatum van rechtswege, vervalt de oorspronkelijke aanwijzing met ingang van de datum van inwerkingtreding van de hernieuwde aanwijzing.

ARTIKEL V

Het Warenwetbesluit explosieveilig materieel wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 11

De kosten van het EG-typeonderzoek, bedoeld in de artikelen 6, 7 en 10, derde lid, en de beoordeling, bedoeld in artikel 10, tweede lid, zijn voor rekening van de fabrikant.

B

Hoofdstuk V komt te luiden:

HOOFDSTUK V. AANGEWEZEN AANGEMELDE INSTELLING OP VERZOEK

Artikel 17 Criteria voor aanwijzing
  • 1. Als aangewezen aangemelde instelling kan worden aangewezen de instelling die:

    • a. rechtspersoonlijkheid heeft;

    • b. onafhankelijk is;

    • c. beschikt over de deskundigheid en outillage die nodig zijn om de uitvoering van de taken waarvoor zij aangewezen wil worden, naar behoren te kunnen vervullen;

    • d. beschikt over een registratiesysteem waarin de gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op de uitvoering van de taken waarvoor zij aangewezen wil worden, naar behoren vastgelegd kunnen worden. Aan de hand van deze gegevens zijn het gekeurde explosieveilig materieel en de onderzochte kwaliteitssystemen afdoende te identificeren;

    • e. verzekerd is tegen wettelijke aansprakelijkheid voor de risico's die voortvloeien uit de uitoefening van de taken waarvoor zij aangewezen wil worden;

    • f. een overeenkomst heeft gesloten met de in voorkomend geval aanwezige beheerstichting die de krachtens dit besluit geregelde certificatieschema’s beheert; en

    • g. naar behoren functioneert.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid komt voor aanwijzing als aangewezen aangemelde instelling slechts in aanmerking de instelling die ten minste voldoet aan de in bijlage XI bij de richtlijn neergelegde voorwaarden.

  • 3. Bij ministerïele regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

Artikel 17a De aanvraag tot aanwijzing
  • 1. De instelling, bedoeld in artikel 17, dient de aanvraag tot aanwijzing in bij Onze Minister.

  • 2. De instelling doet de aanvraag vergezellen van een beoordeling door de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht, waaruit blijkt dat zij voldoet aan de criteria, genoemd in artikel 17, eerste lid, en van het bewijs dat is voldaan aan de voorwaarden, genoemd artikel 17, tweede lid.

  • 3. Bij ministerïele regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de indiening van de aanvraag, de beoordeling, het bewijs, bedoeld in het tweede lid, en de afhandeling van de aanvraag.

  • 4. De kosten van de beoordeling en het bewijs zijn voor rekening van de aanvragende instelling.

Artikel 17b De weigering, schorsing, wijziging of intrekking van een aanwijzing
  • 1. Een aanwijzing als aangewezen aangemelde instelling wordt geweigerd indien:

    • a. de aanvragende instelling niet heeft voldaan aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17 of 17a; of

    • b. ten hoogste twaalf maanden voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag tot aanwijzing, sprake was van een weigering om de aanvragende instelling aan te wijzen en de weigering of intrekking is geschied op grond van aan de aanvragende instelling toe te rekenen feiten of omstandigheden.

  • 2. De aanvraag wordt in het geval, genoemd in het eerste lid, onder b, eerst in behandeling genomen nadat twaalf maanden, te rekenen vanaf de dag na de datum van de weigering respectievelijk van de intrekking, zijn verstreken.

  • 3. Een aanwijzing kan worden geschorst, ten nadele van de aangemelde instelling worden gewijzigd of ingetrokken:

    • a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze Minister bij de aanwijzing redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan hij de aanwijzing niet of alleen met voorschriften bedoeld in artikel 7a, vierde lid, van de wet zou hebben gegeven;

    • b. op grond van door de aangewezen aangemelde instelling verstrekte onjuiste inlichtingen over feiten of omstandigheden, mits de onjuistheid daarvan aan deze instelling bekend was of kon zijn;

    • c. indien de aangewezen aangemelde instelling niet meer voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 17;

    • d. indien de aangewezen aangemelde instelling gedurende een aaneengesloten periode van twee jaren geen werkzaamheden waarvoor zij is aangewezen, heeft uitgevoerd; of

    • e. indien de aangewezen aangemelde instelling haar wettelijke verplichtingen niet meer naar behoren nakomt of de taken waarvoor zij is aangewezen, niet meer naar behoren uitvoert.

Artikel 17c Periodieke controle van een aangewezen aangemelde instelling
  • 1. Tijdens de looptijd van de aanwijzing stelt Onze Minister periodiek vast of deze instelling:

    • a. nog voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 17; en

    • b. haar wettelijke verplichtingen naar behoren nakomt en de taken waarvoor zij is aangewezen, naar behoren uitvoert.

  • 2. Ten behoeve van de periodieke vaststelling laat Onze Minister de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht ter zake een beoordeling doen.

  • 3. Bij ministerïele regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de periodieke vaststelling en de beoordeling.

  • 4. De kosten van de beoordeling zijn voor rekening van de aangewezen aangemelde instelling.

Artikel 17d Verstrekken van gegevens
  • 1. De aangewezen aangemelde instelling verstrekt de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht desgevraagd kosteloos alle informatie die deze nodig heeft bij de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens artikel 17c.

  • 2. Bij ministeriele regeling worden nadere regels gesteld betreffende het kosteloos verstrekken van gegevens en inlichtingen door een aangewezen instelling aan Onze Minister of de toezichthouder respectievelijk door Onze Minister of de toezichthouder aan de in het eerste lid genoemde Stichting Raad voor Accreditatie of een aangewezen instelling, die zijn verkregen door de uitvoering of het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet, welke noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun wettelijke taken.

C

Na artikel 24 wordt een artikel ingevoegd luidende:

Artikel 25 Aangewezen aangemelde instelling op verzoek

  • 1. De aanwijzing als aangemelde instelling op verzoek, afgegeven op grond van de wet, en geldend op de dag, voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2009, Stb. 395 wordt geacht te zijn afgegeven met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de datum van inwerkingtreding van evengenoemd besluit.

  • 2. Onverminderd het derde en zesde lid, vervalt de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, van rechtswege vierentwintig maanden na de datum van inwerkingtreding van de voor het werkveld waarop de betrokken instelling werkzaam is, geldende ministeriële regeling, bedoeld in artikel 17, derde lid.

  • 3. De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, met een vervaldatum, gelegen voor de in het tweede lid bedoelde vervaldatum, vervalt van rechtswege op de oorspronkelijke vervaldatum, tenzij de betrokken instelling binnen vijf maanden na de datum van inwerkingtreding van de voor het werkveld waarop de instelling werkzaam is, geldende ministerïele regeling, bedoeld in artikel 17, derde lid, en voorafgaand aan de oorspronkelijke vervaldatum een verzoek tot beoordeling ten behoeve van een hernieuwde aanwijzing heeft ingediend bij de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht. Alsdan blijft de aanwijzing van kracht tot uiterlijk de in het tweede lid bedoelde vervaldatum van rechtswege.

  • 4. De instelling waarvan de aanwijzing op grond van het bepaalde in het tweede of derde lid vervalt, kan Onze Minister vragen om hernieuwde aanwijzing met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de datum van inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2009, Stb. 395.

  • 5. In afwijking van artikel 6e, vierde lid, van dit besluit, zijn de aan de beoordeling door de in het derde lid genoemde Stichting Raad voor Accreditatie verbonden kosten voor rekening van Onze Minister, indien de instelling, bedoeld in het eerste lid, een verzoek tot beoordeling ten behoeve van een hernieuwde aanwijzing heeft ingediend bij voornoemde Stichting Raad voor Accreditatie binnen vijf maanden na de datum van inwerkingtreding van de voor het werkveld, waarop de instelling werkzaam is, geldende ministerïele regeling, bedoeld in artikel 17, derde lid.

  • 6. Indien Onze Minister op een aanvraag tot hernieuwde aanwijzing beslist op een tijdstip, gelegen voor de in het tweede lid bedoelde vervaldatum van rechtswege, vervalt de oorspronkelijke aanwijzing met ingang van de datum van inwerkingtreding van de hernieuwde aanwijzing.

ARTIKEL VI

Het Warenwetbesluit liften wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 8, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: De kosten van de overeenstemmings-beoordeling zijn voor rekening van de fabrikant.

B

Aan artikel 9, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: De kosten van de overeenstemmings-beoordeling zijn voor rekening van de fabrikant.

C

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: De kosten van de beoordeling zijn voor rekening van de fabrikant.

2. Aan het derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: De kosten van het EG-typeonderzoek zijn voor rekening van de fabrikant.

D

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat een aangewezen instelling kan verlangen dat een lift, in geval van door haar geconstateerde ernstige gebreken, na een kortere termijn dan de termijnen, genoemd in de eerste volzin, wordt onderzocht op de staat van veiligheid.

2. Aan het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Het eerste lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.

3. Aan het derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Het eerste lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.

4. Het zevende lid, komt te luiden:

  • 7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van het vijfde en zesde lid.

5. Na het achtste lid wordt een lid toegevoegd luidende:

  • 9. De certificaathouder verstrekt Onze Minister of, indien Onze Minister een aangewezen instelling heeft aangewezen, deze instelling, desgevraagd kosteloos alle informatie die nodig is voor de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens dit artikel.

E

Onder vernummering van artikel 17a tot 17c worden in Hoofdstuk III na artikel 17 twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 17a Verzoek tot afgifte van een certificaat

  • 1. Onze Minister of, indien Onze Minister een aangewezen instelling dan wel aangewezen aangemelde instelling heeft aangewezen, deze instelling, geeft op verzoek een certificaat van goedkeuring af wanneer hij respectievelijk zij heeft vastgesteld dat is voldaan aan de bij of krachtens artikel 17, vijfde, zesde en zevende lid, gestelde keuringseisen.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de indiening van een verzoek, als bedoeld in het eerste lid, en de afhandeling van het verzoek.

  • 3. De kosten van het afgeven van een certificaat van goedkeuring zijn voor rekening van de verzoeker tot afgifte van het certificaat.

Artikel 17b De weigering, schorsing, wijziging of intrekking van een certificaat

  • 1. De afgifte van een certificaat van goedkeuring als bedoeld in artikel 17a, wordt geweigerd indien de verzoeker niet heeft voldaan aan het bij of krachtens dit besluit met betrekking het certificaat gestelde eisen.

  • 2. Een certificaat van goedkeuring kan worden geschorst, ten nadele van de certificaathouder worden gewijzigd of ingetrokken:

    • a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze Minister of, indien Onze Minister een aangewezen instelling dan wel aangewezen aangemelde instelling heeft aangewezen, deze instelling, bij het afgeven van het certificaat redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan hij respectievelijk zij het certificaat niet of alleen met voorschriften, bedoeld in artikel 7a, vierde lid, van de wet, zou hebben gegeven;

    • b. op grond van door de certificaathouder verstrekte onjuiste inlichtingen over feiten en omstandigheden, mits de onjuistheid daarvan aan de certificaathouder bekend was of kon zijn;

    • c. indien de certificaathouder niet meer voldoet aan de bij of krachtens dit besluit met betrekking tot het certificaat gestelde eisen of zijn wettelijke verplichtingen niet meer naar behoren nakomt; of

    • d. indien de certificaathouder met zijn werkzaamheden, voor zover die door het certificaat worden gereguleerd, of door de wijze waarop hij de werkzaamheden verricht, ernstig gevaar veroorzaakt of kan veroorzaken voor personen.

F

In artikel 18, derde lid, wordt «artikel 17, zevende lid’ vervangen door «artikel 17a, eerste lid,».

G

Hoofdstuk V komt te luiden:

HOOFDSTUK V. AANGEWEZEN INSTELLING OP VERZOEK

Artikel 23 Criteria voor aanwijzing
  • 1. Als aangewezen instelling of aangewezen aangemelde instelling kan worden aangewezen de instelling die:

    • a. rechtspersoonlijkheid heeft;

    • b. onafhankelijk is;

    • c. beschikt over de deskundigheid en outillage die nodig zijn om de uitvoering van de taken waarvoor zij aangewezen wil worden, naar behoren te kunnen vervullen;

    • d. beschikt over een registratiesysteem waarin de gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op de uitvoering van de taken waarvoor zij aangewezen wil worden, naar behoren vastgelegd kunnen worden. Aan de hand van deze gegevens zijn de gekeurde liften, bouwliften voor personenvervoer en transportsteigers, alsmede de onderzochte kwaliteitssystemen afdoende te identificeren;

    • e. verzekerd is tegen wettelijke aansprakelijkheid voor de risico's die voortvloeien uit de uitoefening van de taken waarvoor zij aangewezen wil worden;

    • f. een overeenkomst heeft gesloten met de in voorkomend geval aanwezige beheerstichting die de krachtens dit besluit geregelde certificatieschema’s beheert; en

    • g. naar behoren functioneert.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid komt voor aanwijzing als aangewezen aangemelde instelling slechts in aanmerking de instelling die ten minste voldoet aan de in bijlage VII bij de richtlijn neergelegde voorwaarden.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

Artikel 24 De aanvraag tot aanwijzing
  • 1. De instelling, bedoeld in artikel 23, dient de aanvraag tot aanwijzing in bij Onze Minister.

  • 2. De instelling doet de aanvraag vergezellen van een beoordeling door de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht, waaruit blijkt dat zij voldoet aan de criteria, genoemd in artikel 23, eerste lid, en, in geval van artikel 23, tweede lid, van het bewijs dat is voldaan aan de voorwaarden, genoemd in dat lid.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de indiening van de aanvraag, de beoordeling, het bewijs, bedoeld in het tweede lid, en de afhandeling van de aanvraag.

  • 4. De kosten van de beoordeling en het bewijs, bedoeld in het tweede lid, zijn voor rekening van de aanvragende instelling.

Artikel 25 De weigering, schorsing, wijziging of intrekking van een aanwijzing
  • 1. Een aanwijzing als aangewezen instelling of aangewezen aangemelde instelling wordt geweigerd indien:

    • a. de aanvragende instelling niet heeft voldaan aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 23 of 24; of

    • b. ten hoogste twaalf maanden voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag, sprake was van een weigering om de aanvragende instelling aan te wijzen als aangewezen instelling of aangewezen aangemelde instelling dan wel van een intrekking van een aanwijzing en de weigering of intrekking is geschied op grond van aan de aanvragende instelling toe te rekenen feiten of omstandigheden.

  • 2. De aanvraag wordt in het geval, bedoeld in het eerste lid, onder b, eerst in behandeling genomen nadat twaalf maanden, te rekenen vanaf de dag na de datum van de weigering respectievelijk van de intrekking, zijn verstreken.

  • 3. Een aanwijzing kan worden geschorst, ten nadele van de aangewezen instelling of aangewezen aangemelde instelling worden gewijzigd of ingetrokken:

    • a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze Minister bij de aanwijzing redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan hij de aanwijzing niet of alleen met voorschriften, bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de wet zou hebben gegeven;

    • b. op grond van door de aangewezen instelling of aangewezen aangemelde instelling verstrekte onjuiste inlichtingen over feiten of omstandigheden, mits de onjuistheid daarvan aan de instelling bekend was of kon zijn;

    • c. indien de aangewezen instelling of aangewezen aangemelde instelling niet meer voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 23;

    • d. indien de aangewezen instelling of aangewezen aangemelde instelling gedurende een aaneengesloten periode van twee jaren geen werkzaamheden waarvoor zij is aangewezen, heeft uitgevoerd; of

    • e. indien de aangewezen instelling of aangewezen aangemelde instelling haar wettelijke verplichtingen niet meer naar behoren nakomt of de taken waarvoor zij is aangewezen, niet meer naar behoren uitvoert.

Artikel 26 Periodieke controle van een aangewezen instelling en aangewezen aangemelde instelling
  • 1. Tijdens de looptijd van de aanwijzing stelt Onze Minister periodiek vast of de instelling:

    • a. nog voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 23; en

    • b. haar wettelijke verplichtingen naar behoren nakomt en de taken waarvoor zij is aangewezen, naar behoren uitvoert.

  • 2. Ten behoeve van de periodieke vaststelling laat Onze Minister de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht een beoordeling ter zake doen.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de periodieke vaststelling en de beoordeling.

  • 4. De kosten van de beoordeling zijn voor rekening van de aangewezen instelling en aangewezen aangemelde instelling.

Artikel 26a Verstrekken van gegevens
  • 1. De aangewezen instelling en aangewezen aangemelde instelling verstrekken de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht desgevraagd kosteloos alle informatie die deze nodig heeft bij de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens artikel 26.

  • 2. Bij ministeriele regeling worden nadere regels gesteld betreffende het kosteloos verstrekken van gegevens en inlichtingen door een aangewezen instelling of aangewezen aangemelde instelling aan Onze Minister of de toezichthouder respectievelijk door Onze Minister of de toezichthouder aan de in het eerste lid genoemde Stichting Raad voor Accreditatie, een aangewezen instelling of een aangewezen aangemelde instelling, die zijn verkregen door de uitvoering of het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet, welke noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun wettelijke taken.

H

Artikel 29 wordt vernummerd tot artikel 31.

I

Na artikel 28e worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 29 Certificaat van goedkeuring

Een certificaat van goedkeuring afgegeven op grond van de wet, en geldend op dag, voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2009, Stb. 395, wordt geacht te zijn afgegeven met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de datum van inwerkingtreding van evengenoemd besluit, onverminderd het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17 en 17b.

Artikel 30 Aangewezen (aangemelde) instelling op verzoek

  • 1. De aanwijzing als aangewezen instelling en aangewezen aangemelde instelling op verzoek, afgegeven op grond van de wet, en geldend op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2009, Stb. 395, wordt geacht te zijn afgegeven met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de datum van inwerkingtreding van evengenoemd besluit.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het derde en zesde lid, vervalt de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, van rechtswege vierentwintig maanden na de datum van inwerkingtreding van de voor het werkveld waarop de betrokken instelling werkzaam is, geldende ministeriële regeling, bedoeld in artikel 23, derde lid.

  • 3. De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, met een vervaldatum, gelegen voor de in het tweede lid bedoelde vervaldatum, vervalt van rechtswege op de oorspronkelijke vervaldatum, tenzij de betrokken instelling binnen vijf maanden na de datum van inwerkingtreding van de voor het werkveld waarop de instelling werkzaam is, geldende ministeriële regeling, bedoeld in artikel 23, derde lid, en voorafgaand aan de oorspronkelijke vervaldatum een verzoek tot beoordeling ten behoeve van een hernieuwde aanwijzing heeft ingediend bij de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht. Alsdan blijft de aanwijzing van kracht tot uiterlijk de in het tweede lid bedoelde vervaldatum van rechtswege.

  • 4. De instelling waarvan de aanwijzing op grond van het bepaalde in het tweede of derde lid vervalt, kan Onze Minister vragen om hernieuwde aanwijzing met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de datum van inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2009, Stb. 395.

  • 5. In afwijking van artikel 24, vierde lid, zijn de aan de beoordeling door de in het derde lid genoemde Stichting Raad voor Accreditatie verbonden kosten voor rekening van Onze Minister, indien de instelling, bedoeld in het eerste lid, een verzoek tot beoordeling ten behoeve van een hernieuwde aanwijzing heeft ingediend bij voornoemde Stichting Raad voor Accreditatie binnen vijf maanden na de datum van inwerkingtreding van de voor het werkveld waarop de instelling werkzaam is, geldende ministeriële regeling, bedoeld in artikel 23, derde lid.

  • 6. Indien Onze Minister op een aanvraag tot hernieuwde aanwijzing beslist op een tijdstip, gelegen voor de in het tweede lid bedoelde vervaldatum van rechtswege, vervalt de oorspronkelijke aanwijzing met ingang van de datum van inwerkingtreding van de hernieuwde aanwijzing.

ARTIKEL VII

Het Warenwetbesluit machines wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 5 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. De kosten verbonden aan het afgeven van een verklaring van EG- typeonderzoek of van een goedkeuring van het kwaliteitborgingssysteem zijn voor rekening van de fabrikant.

B

Artikel 6d wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat een aangewezen instelling kan verlangen dat een mobiele of torenkraan in geval van door haar geconstateerde ernstige gebreken, na een kortere termijn dan de termijnen, genoemd in de eerste en tweede volzin, wordt onderzocht op de staat van veiligheid.

2. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd luidende:

  • 4. De certificaathouder verstrekt de deskundige, Onze Minister of, indien Onze Minister een aangewezen instelling heeft aangewezen, deze instelling, desgevraagd kosteloos alle informatie die nodig is voor de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens dit artikel.

C

Artikel 6e komt te luiden:

Artikel 6e

  • 1. De deskundige, bedoeld in artikel 6d, derde lid, eerste zin, Onze Minister of, indien Onze Minister een aangewezen instelling heeft aangewezen, deze instelling, geeft op verzoek een certificaat van goedkeuring af wanneer hij respectievelijk zij heeft vastgesteld dat de hijskraan, bedoeld in artikel 6d, voldoet aan de bij of krachtens dit besluit gestelde eisen.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de indiening van het verzoek, bedoeld in het eerste lid, en de afhandeling van het verzoek.

  • 3. De kosten van het afgeven van een certificaat van goedkeuring zijn voor rekening van de verzoeker tot afgifte van het certificaat.

D

Na artikel 6e (nieuw) wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 6ea

  • 1. De afgifte van een certificaat van goedkeuring, als bedoeld in artikel 6e, wordt geweigerd indien de verzoeker niet heeft voldaan aan de bij of krachtens dit besluit met betrekking tot het certificaat gestelde eisen.

  • 2. Een certificaat van goedkeuring kan worden geschorst, ten nadele van de certificaathouder worden gewijzigd of ingetrokken:

    • a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan de deskundige, bedoeld in artikel 6d, derde lid, eerste zin, Onze Minister of, indien Onze Minister een aangewezen instelling heeft aangewezen, deze instelling, bij het afgeven van het certificaat redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan hij respectievelijk zij het certificaat niet of alleen met voorschriften, bedoeld in artikel 7a, vierde lid, van de wet, zou hebben gegeven;

    • b. op grond van door de certificaathouder verstrekte onjuiste inlichtingen over feiten en omstandigheden, mits de onjuistheid daarvan aan de houder bekend was of kon zijn;

    • c. indien de certificaathouder niet meer voldoet aan de bij of krachtens dit besluit met betrekking tot het certificaat gestelde eisen of zijn wettelijke verplichtingen niet meer naar behoren nakomt; of

    • d. indien de certificaathouder met zijn werkzaamheden, voor zover die door het certificaat worden gereguleerd, of door de wijze waarop hij die werkzaamheden verricht, ernstig gevaar veroorzaakt of kan veroorzaken voor personen.

E

Hoofdstuk 5 komt te luiden:

HOOFDSTUK 5. AANGEWEZEN INSTELLING OP VERZOEK

Artikel 6g Criteria voor aanwijzing
  • 1. Als aangewezen instelling of aangewezen aangemelde instelling kan worden aangewezen de instelling die:

    • a. rechtspersoonlijkheid heeft;

    • b. onafhankelijk is;

    • c. beschikt over de deskundigheid en outillage die nodig zijn om de uitvoering van de taken waarvoor zij aangewezen wil worden, naar behoren te kunnen vervullen;

    • d. beschikt over een registratiesysteem waarin de gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op de uitvoering van de taken waarvoor zij aangewezen wil worden, naar behoren vastgelegd kunnen worden. Aan de hand van deze gegevens zijn de gekeurde en gecertificeerde machines afdoende te identificeren;

    • e. verzekerd is tegen wettelijke aansprakelijkheid voor de risico's die voortvloeien uit de uitoefening van de taken waarvoor zij aangewezen wil worden;

    • f. een overeenkomst heeft gesloten met de in voorkomend geval aanwezige beheerstichting die de krachtens dit besluit geregelde certificatieschema’s beheert; en

    • g. naar behoren functioneert.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid komt voor aanwijzing als aangewezen aangemelde instelling slechts in aanmerking de instelling die ten minste voldoet aan de in bijlage VII bij de richtlijn neergelegde voorwaarden.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

Artikel 6h De aanvraag tot aanwijzing
  • 1. De instelling, bedoeld in artikel 6g, dient de aanvraag tot aanwijzing in bij Onze Minister.

  • 2. De instelling doet de aanvraag vergezellen van een beoordeling door de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht, waaruit blijkt dat zij voldoet aan de criteria, genoemd in artikel 6g, eerste lid, en, in geval van artikel 6g, tweede lid, van een bewijs dat is voldaan aan de voorwaarden, genoemd in dat lid.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de indiening van de aanvraag, de beoordeling, het bewijs, bedoeld in het tweede lid, en de afhandeling van de aanvraag.

  • 4. De kosten van de beoordeling en het bewijs, bedoeld in het tweede lid, zijn voor rekening van de aanvragende instelling.

Artikel 6i De weigering, schorsing, wijziging of intrekking van een aanwijzing
  • 1. Een aanwijzing als aangewezen instelling of aangewezen aangemelde instelling wordt geweigerd indien:

    • a. de aanvragende instelling niet heeft voldaan aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 6g of 6h; of

    • b. ten hoogste twaalf maanden voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag, sprake was van een weigering om de aanvragende instelling aan te wijzen als aangewezen instelling of aangewezen aangemelde instelling dan wel van een intrekking van een aanwijzing en de weigering of intrekking is geschied op grond van aan de aanvragende instelling toe te rekenen feiten of omstandigheden.

  • 2. De aanvraag wordt in het geval, bedoeld in het eerste lid, onder b, eerst in behandeling genomen nadat twaalf maanden, te rekenen vanaf de dag direct na de datum van de weigering respectievelijk van de intrekking, zijn verstreken.

  • 3. Een aanwijzing kan worden geschorst, ten nadele van de aangewezen instelling of aangemelde aangewezen instelling worden gewijzigd of ingetrokken:

    • a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze Minister bij de aanwijzing redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan hij de aanwijzing niet of alleen met voorschriften, bedoeld in artikel 7a, vierde lid, van de wet zou hebben gegeven;

    • b. op grond van door de aangewezen instelling of aangewezen aangemelde instelling verstrekte onjuiste inlichtingen over feiten of omstandigheden, mits de onjuistheid daarvan aan de instelling bekend was of kon zijn;

    • c. indien de aangewezen instelling of aangewezen aangemelde instelling niet meer voldoet aan het bij of krachtens artikel 6g bepaalde;

    • d. indien de aangewezen instelling of aangewezen aangemelde instelling gedurende een aaneengesloten periode van twee jaren geen werkzaamheden waarvoor zij is aangewezen, heeft uitgevoerd; of

    • e. indien de aangewezen instelling of aangewezen aangemelde instelling haar wettelijke verplichtingen niet meer naar behoren nakomt of de taken waarvoor zij is aangewezen, niet meer naar behoren uitvoert.

Artikel 6j Periodieke controle van een aangewezen instelling en aangewezen aangemelde instelling
  • 1. Tijdens de looptijd van de aanwijzing stelt Onze Minister periodiek vast of de instelling:

    • a. nog voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 6g; en

    • b. haar wettelijke verplichtingen naar behoren nakomt en de taken waarvoor zij is aangewezen, naar behoren uitvoert.

  • 2. Ten behoeve van de periodieke vaststelling laat Onze Minister de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht een beoordeling ter zake doen.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de periodieke vaststelling en de beoordeling.

  • 4. De kosten van de beoordeling zijn voor rekening van de aangewezen instelling en aangewezen aangemelde instelling.

Artikel 6ja Verstrekken van gegevens
  • 1. De aangewezen instelling en aangewezen aangemelde instelling verstrekken de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht desgevraagd kosteloos alle informatie die deze nodig heeft bij de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens artikel 6j.

  • 2. Bij ministeriele regeling worden nadere regels gesteld betreffende het kosteloos verstrekken van gegevens en inlichtingen door een aangewezen instelling of aangewezen aangemelde instelling aan Onze Minister of de toezichthouder respectievelijk door Onze Minister of de toezichthouder aan de in het eerste lid genoemde Stichting Raad voor Accreditatie, een aangewezen instelling of een aangewezen aangemelde instelling, die zijn verkregen door de uitvoering of het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet, welke noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun wettelijke taken.

F

Na artikel 7 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 7a Certificaat van goedkeuring

Een certificaat van goedkeuring, afgegeven op grond van de wet, en geldend op dag, voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2009, Stb. 395 wordt geacht te zijn afgegeven met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de datum van inwerkingtreding van evengenoemd besluit, onverminderd het bepaalde bij of krachtens de artikelen 6d en 6ea.

Artikel 7b Aangewezen (aangemelde) instelling op verzoek

  • 1. De aanwijzing als aangewezen instelling en aangewezen aangemelde instelling op verzoek, afgegeven op grond van de wet, en geldend op de dag, voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2009, Stb. 395 worden geacht te zijn gegeven met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de datum van evengenoemd besluit.

  • 2. Onverminderd het derde en zesde lid, vervalt de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, van rechtswege vierentwintig maanden na de datum van inwerkingtreding van de voor het werkveld waarop de betrokken instelling werkzaam is, geldende ministeriële regeling, bedoeld in artikel 6g, derde lid.

  • 3. De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, met een vervaldatum, gelegen voor de in het tweede lid bedoelde vervaldatum, vervalt van rechtswege op de oorspronkelijke vervaldatum, tenzij de betrokken instelling binnen vijf maanden na de datum van inwerkingtreding van de voor het werkveld waarop de instelling werkzaam is, geldende ministeriële regeling, bedoeld in artikel 6g, derde lid, en voorafgaand aan de oorspronkelijke vervaldatum een verzoek tot beoordeling ten behoeve van een hernieuwde aanwijzing heeft ingediend bij de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht. Alsdan blijft de aanwijzing van kracht tot uiterlijk de in het tweede lid bedoelde vervaldatum van rechtswege.

  • 4. De instelling waarvan de aanwijzing op grond van het bepaalde in het tweede of derde lid vervalt, kan Onze Minister vragen om hernieuwde aanwijzing met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de datum van inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2009, Stb. 395.

  • 5. In afwijking van artikel 6h, vierde lid, zijn de aan de beoordeling door de in het derde lid genoemde Stichting Raad voor Accreditatie verbonden kosten voor rekening van Onze Minister, indien de instelling, bedoeld in het eerste lid, een verzoek tot beoordeling ten behoeve van een hernieuwde aanwijzing heeft ingediend bij voornoemde Stichting Raad voor Accreditatie binnen vijf maanden na de datum van inwerkingtreding van de voor het werkveld waarop de instelling werkzaam is, geldende ministeriële regeling, bedoeld in artikel 6g, derde lid.

  • 6. Indien Onze Minister op een aanvraag tot hernieuwde aanwijzing beslist op een tijdstip, gelegen voor de in het tweede lid bedoelde vervaldatum van rechtswege, vervalt de oorspronkelijke aanwijzing met ingang van de datum van inwerkingtreding van de hernieuwde aanwijzing.

ARTIKEL VIII

Het Warenwetbesluit persoonlijke beschermingsmiddelen wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 5 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. De kosten van het EG- typeonderzoek, bedoeld in het tweede en vijfde lid, en de beoordeling, bedoeld in vijfde lid, zijn voor rekening van de fabrikant.

B

Hoofdstuk 5 komt te luiden:

HOOFDSTUK 5. AANGEWEZEN AANGEMELDE INSTELLING OP VERZOEK

Artikel 6d Criteria voor aanwijzing
  • 1. Als aangewezen aangemelde instelling kan worden aangewezen de instelling die:

    • a. rechtspersoonlijkheid heeft;

    • b. onafhankelijk is;

    • c. beschikt over de deskundigheid en outillage die nodig zijn om de uitvoering van de taken waarvoor zij aangewezen wil worden, naar behoren te kunnen vervullen;

    • d. beschikt over een registratiesysteem waarin de gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op de uitvoering van de taken waarvoor zij aangewezen wil worden, naar behoren vastgelegd kunnen worden. Aan de hand van deze gegevens zijn de gekeurde persoonlijke beschermingsmiddelen en de onderzochte kwaliteitssystemen afdoende te identificeren;

    • e. verzekerd is tegen wettelijke aansprakelijkheid voor de risico’s die voortvloeien uit de uitoefening van de taken waarvoor zij aangewezen wil worden;

    • f. een overeenkomst heeft gesloten met de in voorkomend geval aanwezige beheerstichting die de krachtens dit besluit geregelde certificatieschema’s beheert; en

    • g. naar behoren functioneert.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid komt voor aanwijzing als aangewezen aangemelde instelling slechts in aanmerking de instelling die ten minste voldoet aan de in bijlage V bij de richtlijn neergelegde voorwaarden.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

Artikel 6e De aanvraag tot aanwijzing
  • 1. De instelling, bedoeld in artikel 6d, dient de aanvraag tot aanwijzing in bij Onze Minister.

  • 2. De instelling doet de aanvraag vergezellen van een beoordeling door de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht, waaruit blijkt dat zij voldoet aan de criteria, genoemd in artikel 6d, eerste lid, en van het bewijs dat is voldaan aan de voorwaarden, genoemd in artikel 6d, tweede lid.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de indiening van de aanvraag, de beoordeling, het bewijs, bedoeld in het tweede lid, en de afhandeling van de aanvraag.

  • 4. De kosten van de beoordeling en het bewijs, bedoeld in het tweede lid, zijn voor rekening van de aanvragende instelling.

Artikel 6f De weigering, schorsing, wijziging of intrekking van een aanwijzing
  • 1. Een aanwijzing als aangewezen aangemelde instelling wordt geweigerd indien:

    • a. de aanvragende instelling niet heeft voldaan aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 6d of 6e; of

    • b. ten hoogste twaalf maanden voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag, sprake was van een weigering om de aanvragende instelling aan te wijzen als aangewezen aangemelde instelling dan wel van een intrekking van een aanwijzing en de weigering of intrekking is geschied op grond van aan de aanvragende instelling toe te rekenen feiten of omstandigheden.

  • 2. De aanvraag wordt in het geval, genoemd in het eerste lid, onder b, eerst in behandeling genomen nadat twaalf maanden, te rekenen vanaf de dag na de datum van de weigering respectievelijk van de intrekking, zijn verstreken.

  • 3. Een aanwijzing kan worden geschorst, ten nadele van de aangemelde instelling worden gewijzigd of ingetrokken:

    • a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze Minister bij de aanwijzing redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan hij de aanwijzing niet of alleen met voorschriften bedoeld in artikel 7a, vierde lid, van de wet zou hebben gegeven;

    • b. op grond van door de aangewezen aangemelde instelling verstrekte onjuiste inlichtingen over feiten of omstandigheden, mits de onjuistheid daarvan aan deze instelling bekend was of kon zijn;

    • c. indien de aangewezen aangemelde instelling niet meer voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 6d;

    • d. indien de aangewezen aangemelde instelling gedurende een aaneengesloten periode van twee jaren geen werkzaamheden waarvoor zij is aangewezen, heeft uitgevoerd; of

    • e. indien de aangewezen aangemelde instelling haar wettelijke verplichtingen niet meer naar behoren nakomt of de taken waarvoor zij is aangewezen, niet meer naar behoren uitvoert.

Artikel 6g Periodieke controle van een aangewezen aangemelde instelling
  • 1. Tijdens de looptijd van de aanwijzing stelt Onze Minister periodiek vast of deze instelling:

    • a. nog voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 6d; en

    • b. haar wettelijke verplichtingen naar behoren nakomt en de taken waarvoor zij is aangewezen, naar behoren uitvoert.

  • 2. Ten behoeve van de periodieke vaststelling laat Onze Minister de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht ter zake een beoordeling doen.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de periodieke vaststelling en de beoordeling.

  • 4. De kosten van de beoordeling lid, zijn voor rekening van de aangewezen aangemelde instelling.

Artikel 6h Verstrekken van gegevens
  • 1. De aangewezen aangemelde instelling verstrekt de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht desgevraagd kosteloos alle informatie die deze nodig heeft bij de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens artikel 6g.

  • 2. Bij ministeriele regeling worden nadere regels gesteld betreffende het kosteloos verstrekken van gegevens en inlichtingen door een aangewezen instelling aan Onze Minister of de toezichthouder respectievelijk door Onze Minister of de toezichthouder aan de in het eerste lid genoemde Stichting Raad voor Accreditatie of een aangewezen instelling, die zijn verkregen door de uitvoering of het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet, welke noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun wettelijke taken.

C

Artikel 9 wordt vernummerd tot artikel 7.

D

Na artikel 7 (nieuw) wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8 Aangewezen aangemelde instelling op verzoek

  • 1. De aanwijzing als aangemelde instelling op verzoek, afgegeven op grond van de wet, en geldend op de dag, voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2009, Stb. 395 wordt geacht te zijn afgegeven met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van datum van inwerkingtreding van evengenoemd besluit.

  • 2. Onverminderd het derde en zesde lid, vervalt de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, van rechtswege vierentwintig maanden na de datum van inwerkingtreding van de voor het werkveld waarop de betrokken instelling werkzaam is, geldende ministeriële regeling, bedoeld in artikel 6d, derde lid.

  • 3. De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, met een vervaldatum, gelegen voor de in het tweede lid bedoelde vervaldatum, vervalt van rechtswege op de oorspronkelijke vervaldatum, tenzij de betrokken instelling binnen vijf maanden na de datum van inwerkingtreding van de voor het werkveld waarop de instelling werkzaam is, geldende ministeriële regeling, bedoeld in artikel 6d, derde lid, en voorafgaand aan de oorspronkelijke vervaldatum een verzoek tot beoordeling ten behoeve van een hernieuwde aanwijzing heeft ingediend bij de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht. Alsdan blijft de aanwijzing van kracht tot uiterlijk de in het tweede lid bedoelde vervaldatum van rechtswege.

  • 4. De instelling waarvan de aanwijzing op grond van het bepaalde in het tweede of derde lid vervalt, kan Onze Minister vragen om hernieuwde aanwijzing met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de datum van inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2009, Stb. 395.

  • 5. In afwijking van artikel 6e, vierde lid, van dit besluit, zijn de aan de beoordeling door de in het derde lid genoemde Stichting Raad voor Accreditatie verbonden kosten voor rekening van Onze Minister, indien de instelling, bedoeld in het eerste lid, een verzoek tot beoordeling ten behoeve van een hernieuwde aanwijzing heeft ingediend bij voornoemde Stichting Raad voor Accreditatie binnen vijf maanden na de datum van inwerkingtreding van de voor het werkveld, waarop de instelling werkzaam is, geldende ministeriële regeling, bedoeld in artikel 6d, derde lid.

  • 6. Indien Onze Minister op een aanvraag tot hernieuwde aanwijzing beslist op een tijdstip, gelegen voor de in het tweede lid bedoelde vervaldatum van rechtswege, vervalt de oorspronkelijke aanwijzing met ingang van de datum van inwerkingtreding van de hernieuwde aanwijzing.

ARTIKEL IX

Het besluit van 16 juni 2008, Stb. 236, tot wijziging van het Warenwetbesluit machines en het Warenwetbesluit liften in verband met de implementatie van de herziening van de Europese richtlijn voor machines, wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel H komt te luiden:

H

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5

  • 1. De CE-markering wordt uitsluitend op de machine aangebracht, indien de fabrikant of diens gemachtigde:

    • a. voor machines die niet worden genoemd in bijlage IV bij de richtlijn, de procedure, bedoeld in bijlage VIII bij de richtlijn, toepast;

    • b. voor machines die worden genoemd in bijlage IV bij de richtlijn en die zijn vervaardigd met inachtneming van de normen, bedoeld in artikel 4, indien deze normen alle van toepassing zijnde essentiële veiligheids- en gezondheidseisen, bedoeld in bijlage I bij de richtlijn, betreffen:

      • 1°. de procedure, bedoeld in bijlage VIII bij de richtlijn, toepast;

      • 2°. de procedure, bedoeld in bijlage IX bij de richtlijn, toepast en de maatregelen, bedoeld in bijlage VIII, punt 3, bij de richtlijn, neemt; of

      • 3°. de procedure, bedoeld in bijlage X bij de richtlijn, toepast;

    • c. voor machines die worden genoemd in bijlage IV bij de richtlijn en die niet of slechts ten dele zijn vervaardigd met inachtneming van de normen, bedoeld in artikel 4, of die zijn vervaardigd met inachtneming van dergelijke normen terwijl op het moment van vervaardiging van de machines deze normen niet alle van toepassing zijnde essentiële veiligheids- en gezondheidseisen, bedoeld in bijlage I bij de richtlijn, betreffen:

      • 1°. de procedure, bedoeld in bijlage IX bij de richtlijn, toepast en de maatregelen, bedoeld in bijlage VIII, punt 3, bij de richtlijn, neemt; of

      • 2°. de procedure, bedoeld in bijlage X bij de richtlijn, toepast.

  • 2. De kosten verbonden aan het afgeven van een verklaring van EG- typeonderzoek of van een goedkeuring van het kwaliteitborgingssysteem zijn voor rekening van de fabrikant.

2. Onderdeel I komt te luiden:

I

Artikel 5a komt te luiden:

Artikel 5a

  • 1. De fabrikant of diens gemachtigde die voornemens is aan het model van de machine of aan te vervaardigen en in de handel te brengen machines, waarvoor door een aangewezen aangemelde instelling een verklaring van EG-typeonderzoek is afgegeven, wijzigingen aan te brengen, stelt deze instelling hiervan onverwijld in kennis.

  • 2. De aangewezen aangemelde instelling beoordeelt de wijzigingen en bevestigt de geldigheid van de bestaande verklaring van EG-typeonderzoek of stelt een nieuwe verklaring op als de overeenstemming met de essentiële veiligheids- en gezondheidseisen of met de gebruiksvoorwaarden van het type door de wijzigingen in het geding kan komen. Artikel 5, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

B. Artikel II wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel G komt te luiden:

G

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid vervalt onder vernummering van het vierde tot en met negende lid tot het derde tot en met achtste lid.

2. In het derde lid (nieuw) vervalt «, bouwliften voor personenvervoer en transportsteigers».

3. Het vierde lid (nieuw), tweede volzin, komt te luiden:

Bij de keuring voor de ingebruikneming na herstelling of wijziging, bedoeld in het derde lid, wordt getoetst of ten minste is voldaan aan de voor het desbetreffende hefwerktuig geldende vervaardigingsvoorschriften, bedoeld in artikel 5.

4. In het vijfde lid (nieuw) wordt «eerste, tweede en derde lid» vervangen door «eerste en tweede lid» en «de artikelen 5 of 6a» door «artikel 5».

5. In het zesde lid (nieuw) wordt «vijfde en zesde lid» vervangen door: vierde en vijfde lid.

6. In het zevende lid (nieuw) wordt «eerste, tweede en derde lid» vervangen door: eerste en tweede lid.

2. Onderdeel H komt te luiden:

H

Artikel 17c vervalt.

3. Onderdeel I vervalt.

C. Artikel III wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel C.38, Warenwetbesluit liften, van de bijlage bij het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten wordt als volgt gewijzigd:

a. In regel C-38.10 wordt «artikel 17, lid 4» vervangen door: artikel 17, lid 3.

b. Ingevoegd wordt een regel, luidende:

C-38.4a.1

art. 17, lid 8

€ 450

€ 900

ARTIKEL X INWERKINGTREDING

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 7 september 2009

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. Klink

Uitgegeven de eerste oktober 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) maakt vanaf begin jaren 90 steeds meer gebruik van het particuliere, vrijwillige stelsel van accreditatie en certificatie, om veilige en gezonde arbeidsomstandigheden te borgen.

Dit stelsel is, zoals bekend, in de particuliere context ontstaan op grond van de behoefte van bedrijven en beroepen om zich te laten toetsen door onafhankelijke, deskundige certificerende en keurende instellingen (cki’s). Aldus konden partijen in het veld hun verantwoordelijkheid zelf op maat invullen en kon het Ministerie van SZW gedetailleerde regels en hoge uitvoeringskosten vermijden.

Voorbeelden van werkvelden waarop het Ministerie van SZW certificatie voorschrijft zijn arbeidsmiddelen (machines, liften, kranen), beroepen (arbodeskundige, gasdeskundige, asbestverwijderaar, kraanmachinist, duiker) en systemen (asbestverwijderen, opsporen van explosieven).

Het Ministerie van SZW heeft dit particuliere, vrijwillige stelsel in de loop van de jaren 90 omgezet in een stelsel van wettelijke certificatie om meer greep te krijgen op de gang van zaken. De wettelijke certificaten worden nu verstrekt door cki’s, die daartoe door het Ministerie van SZW zijn aangewezen op basis van een beoordeling, thans nog door de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) en in de loop van 2009 door de Raad voor Accreditatie (RvA) (zie hierna).

De cki’s moeten bij het verstrekken van certificaten gebruik maken van door het veld (beheerstichtingen met Centrale colleges van deskundigen (CCvD’s)) ontwikkelde en door het Ministerie van SZW vastgestelde certificatieschema’s.

Het Ministerie van SZW werd er regelmatig mee geconfronteerd dat door de commerciële belangen van de certificerende instellingen het zelfcorrigerend vermogen van het stelsel onvoldoende was. Met name het toezicht van certificerende instellingen op certificaathouders schoot tekort. Door onduidelijkheid over de interpretatie van de certificatie-eisen in de certificatieschema’s bleven (sanctie) maatregelen geregeld achterwege. Het doel van goede arbeidsomstandigheden werd te vaak niet bereikt. De ervaring met (het verstrekken van) het certificaat deskundig asbestverwijderaar is daar een goed voorbeeld van.

Een enige jaren geleden verrichte evaluatie van het huidige stelsel van wettelijke certificatie heeft aangetoond dat hieraan een aantal gebreken kleven, die in de weg staan aan een optimale inzet er van. Het gaat om het volgende:

  • a. De procedure inzake het aanwijzen van cki’s is onvoldoende transparant. De beoordeling van de geschiktheid vindt plaats aan de hand van enige abstracte criteria (art.1.5a Arbobesluit; deskundigheid, onafhankelijkheid, organisatie). Deze criteria moeten verder worden geoperationaliseerd.

  • b. De beoordeling (en herbeoordeling) geschiedt nu door IWI. IWI is ook toezichthouder. Hier kan sprake zijn van tegenstrijdige belangen. Verder is de waarde van accreditatie (veel cki’s zijn op basis van vrijwilligheid geaccrediteerd) en daarmee de positie van de RvA als toezichthouder op de cki’s onduidelijk.

  • c. De verschillende actoren hebben behoefte aan duidelijkheid over de interpretatie van de certificatie-eisen en aan heldere, door het Ministerie van SZW geschetste kaders zowel bij de aanwijzing als bij het verstrekken van certificaten.

  • d. Er is geen echt toezichts- en handhavingsbeleid. Noch van het Ministerie van SZW richting de cki’s, noch van de cki’s richting de certificaathouders.

Een stelselwijziging werd daarom nodig geacht. Dit project is uitgemond in deze wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit) en diverse Warenwetbesluiten. In essentie komt de wijziging op het volgende neer:

Ad a. De abstracte criteria worden uitgewerkt in schema’s voor aanwijzing en toezicht. Deze schema’s worden door het veld (beheerstichtingen met CCvD’s) ontwikkeld en door SZW vastgesteld.

Ad b. IWI gaat zich volledig toeleggen op het toezicht. De beoordeling (en herbeoordeling) geschiedt voortaan door de RvA. De (potentiële) cki moet zich in eerste instantie richten tot de RvA, die op kosten van de (potentiële) cki een beoordeling doet aan de hand van de onder ad a genoemde schema’s. Op basis van deze beoordeling wijst het Ministerie van SZW aan c.q. verlengt de aanwijzing;

Ad c. Met het oog op een uniforme aanpak wordt de looptijd van een aanwijzing als cki normaliter op vier jaar gesteld. Daarna vindt volledige herbeoordeling plaats, onverminderd tussentijdse controles. Verder worden de certificatie-eisen eenduidig uitgewerkt in certificatieschema’s. Zo worden verschillende interpretatiemogelijkheden voorkomen. Ook deze schema’s worden door het veld (beheerstichtingen met CCvD’s) ontwikkeld en door het Ministerie van SZW vastgesteld.

Ad d. Het Ministerie van SZW stelt een toezichts- en handhavingsbeleid op, waarin wordt aangegeven welke tekortkomingen/overtredingen leiden tot welke maatregelen/sancties (zie verder hieronder).

In het verleden was, zoals opgemerkt, geen sprake van een uitgewerkt SZW toezichts- en handhavingsbeleid. Een helder toetsingskader ontbrak. Er was niet beschreven welke maatregel/sanctie bij welke tekortkoming/overtreding getroffen diende te worden. Verder was de periodieke hercontrole niet over de hele linie consequent uitgewerkt. Er werd veel ad hoc geopereerd. Bij tekortkomingen/maatregelen was het vervolgens vaak alles (intrekking van de aanwijzing) of niets.

Met het nieuwe SZW toezichts- en handhavingsbeleid wordt hier meer lijn in gebracht. De mogelijkheden voor de Minister van SZW om maatregelen/sancties te treffen tegen cki’s die niet overeenkomstig de aanwijzingseisen handelen, worden vergroot. Er komen meer varianten op het wijzigen (voorwaarden) en intrekken (voorwaardelijk, tijdelijk, definitief) door de Minister van SZW van de (her)aanwijzing van een instelling. In het nieuwe, in een beleidsregel neer te leggen, toezichts- en handhavingsbeleid wordt uitgewerkt welke criteria voor de diverse maatregelen/sancties gelden (type overtreding, zwaarte overtreding, recidive). Zowel de RvA (in het kader van de (her)beoordeling) als IWI (in het kader van toezicht) moeten daar rekening mee houden bij het aanleveren van de feitelijke informatie die nodig is voor de onderbouwing van maatregelen/sancties.

Een ander punt in het verleden was dat het treffen van maatregelen/sancties soms beperkt werd door onduidelijkheid met betrekking tot de inhoudelijke criteria. Dit wordt, zoals opgemerkt, aangepakt middels actualisering van de diverse certificatieschema’s en een gedegen toetsing door de Minister van SZW en RvA op de toepasbaarheid van de schema’s in de praktijk.

Ten slotte liet het toezicht van de cki’s op de certificaathouders regelmatig te wensen over. Daarbij speelden soortgelijke redenen als hierboven vermeld met betrekking tot het SZW-beleid. In het Arbobesluit wordt dit thans expliciet geregeld (artikel 1.5i). Een en ander dient verder te worden uitgewerkt door de CCvD’s in de werkveldspecifieke documenten, met gebruikmaking van de door het ministerie van SZW ontwikkelde kaders/modeldocumenten.

Naar verwachting zullen bovenstaande wijzigingen ervoor zorgen dat de verplichte certificatieregelingen resulteren in veiliger en gezondere arbeidsomstandigheden. De stelselwijziging is in intensief overleg met alle betrokken partijen bij certificatie opgezet. Er zijn door het Ministerie van SZW workshops gegeven voor de CCvD’s van de beheerstichtingen. Er is een klankbordgroep ingesteld met vertegenwoordigers van betrokken partijen, die geregeld bijeenkomt en waarin de implementatie van de stelselwijziging aan de orde is. Voor de stelselwijziging bestaat een breed draagvlak, niet alleen bij werkgevers en werknemers in de CCvD’s, maar ook bij de cki’s en bij de RvA. Met de RvA vindt bovendien maandelijks overleg en afstemming plaats, gezien hun centrale rol als beoordelaar van de cki’s.

Om een administratieve/organisatorische overbelasting van betrokken partijen te voorkomen wordt gekomen tot een gefaseerde invoering van de werkveldspecifieke documenten en in het verlengde daarvan van de ministeriële Arbo- en Warenwetregelingen. Naarmate die documenten en regelingen gereed zijn, worden de cki’s op het desbetreffende werkveld in staat gesteld een verzoek tot beoordeling, in het kader van een hernieuwde aanwijzing als cki, in te dienen bij de RvA.

Nadat de nieuwe certificatieschema’s door de Minister van SZW (mededeling in de Staatscourant) zijn vastgesteld, zal bij invoering ervan een termijn van 5 maanden worden gehanteerd alvorens deze van kracht worden. Deze termijn kunnen de cki’s gebruiken om hun expertise, procedures en werkmethodes aan te passen.

De termijn van 5 maanden sluit aan bij de termijnen van de overgangsregelingen. De huidige cki’s dienen als regel binnen 5 maanden na inwerkingtreding van de regelgeving op hun werkveld een verzoek tot herbeoordeling bij de RvA in te dienen. Deze beoordeling is nodig om in aanmerking te komen voor een hernieuwde aanwijzing door de Minister van SZW.

Het is niet mogelijk alle cki’s voorafgaand aan de wijziging van de regelgeving te herbeoordelen. Dit wordt gefaseerd gedaan. Ingevolge de overgangsregeling zullen ook de cki’s die nog geen herbeoordeling hebben ondergaan, na het van kracht worden van de nieuwe certificatieschema’s, deze schema’s gedurende de overgangsperiode mogen uitvoeren. Voor afloop van de overgangsregeling zullen de cki’s die nog niet beoordeeld zijn op de nieuwe criteria voor aanwijzing zich moeten laten herbeoordelen en op grond daarvan laten heraanwijzen. Doen ze dat niet, dan vervalt uiteindelijk de aanwijzing.

Het bovenstaande geldt op enkele uitzonderingen na ook voor de aanwijzing van cki’s en de door deze instellingen af te geven (keurings)certificaten in het kader van de onder de verantwoordelijkheid van de Minister van SZW vallende Warenwetbesluiten containers, drukapparatuur, drukvaten van eenvoudige vorm, explosieveilig materieel, liften, machines, en persoonlijke beschermingsmiddelen. In de artikelen II tot en met VIII worden deze Warenwetbesluiten, rekening houdend met de ter zake van toepassing zijnde EU-regelgeving en het specifieke karakter van het desbetreffende werkveld, op overeenkomstige wijze aangepast.

De Arbowettelijke regeling inzake de aanwijzing van cki’s en de periodieke controle van cki’s is onverkort in alle Warenwetbesluiten overgenomen.

Wat de bepalingen ter zake van keuringscertificaten betreft moet onderscheid worden gemaakt tussen de zogenaamde nieuwbouwfase en de ingebruikneming/gebruiksfase.

De bepalingen inzake het certificaat van EG-typeonderzoek, de EG-verklaring van overeenstemming en de goedkeuring van kwaliteitssystemen (of te wel de nieuwbouwfase) alsmede wijzigingen die hier gevolgen voor hebben, vloeien (rechtstreeks) voort uit de desbetreffende EU-productveiligheidsrichtlijnen. Hier is geen ruimte voor eigen, nationale regelgeving. Deze keuringscertificaten vallen buiten het onderhavige wijzigingsbesluit.

Het gaat in dit wijzigingsbesluit om terreinen waarop de nationale overheid invloed heeft, te weten (her-)keuringen bij de ingebruikneming/in de gebruiksfase.

Uitzondering op deze regel betreffen de kosten. Thans wordt expliciet in de Warenwetbesluiten bepaald dat de kosten van de noodzakelijke (her)keuringen voor rekening van de verzoeker zijn. Dit betreft, conform de huidige praktijk, alle fases (nieuwbouw/fabrikant, samenbouw en beveiliging/gebruiker en ingebruikneming en gebruiksfase/gebruiker).

Verder is rekening gehouden met het specifieke werkveld. Zo is bij containers sprake van een op de container zelf aangebracht merk van goedkeuring. Dit houdt verband met de manier waarop containers worden gebruikt. Er is geen reden om daar verandering in te brengen. Wel wordt thans bepaald dat de cki bij een weigering of intrekking zulks schriftelijk moet bevestigen. Dit geeft de gebruiker de mogelijkheid desgewenst een juridische procedure te starten.

In het Warenwetbesluit drukapparatuur is reeds een uitgebreide procedure met betrekking tot de ingebruikneming en herkeuring opgenomen. Verder is in de Warenwetbesluiten liften en machines al voorzien in een gedetailleerd herkeuringsschema voor hijskranen. Deze regelingen worden gecontinueerd.

Wat de Warenwetbesluiten betreft is er een mede-verantwoordelijkheid van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, die primair verantwoordelijk is voor de Warenwet.

Europese regels inzake de vrijheid van dienstverlening en de juridische vormgeving van het certificatiestelsel

De Raad van State constateert dat in artikel 1.5a de eis dat een certificerende instelling een zetel of vestiging in Nederland moet hebben, is losgelaten omdat die eis volgens de nota van toelichting op gespannen voet zou staan met EU-wetgeving. Naar het oordeel van de Raad van State bestaat niet noodzakelijkerwijs aanleiding om de activiteiten van certificerende instellingen aan de vrijheid van dienstverlening te toetsen, indien ervan wordt uitgegaan dat het bij deze activiteiten gaat om een publieke taak. Indien de regering evenwel van oordeel is dat het gaat om activiteiten die moeten worden getoetst aan de vrijheid van dienstverlening, dan mist de Raad een nadere beschouwing over de consequentie van de Europese regels inzake de vrijheid van dienstverlening en in het bijzonder de Dienstenrichtlijn voor de juridische vorm-geving van certificatiestelsels.

Ter zake zij het volgende opgemerkt. Certificerende instellingen zijn private instellingen die werkzaam zijn in een private markt waarbij slechts voor een deel sprake is van activiteiten die strekken ter ondersteuning van een publieke taak, en die niet gefinancierd worden uit de Rijksbegroting; zijn verlenen diensten, waarvoor de ontvangers rechtstreeks betalen. Bovendien zijn vaak meerdere instanties aangewezen voor dezelfde werkzaamheden en opereren zij in concurrentie of ondergaan de dreiging van potentiële concurrentie doordat de aanwijzing open staat voor elke instelling die zich kwalificeert (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 25 268, nr. 57, pag 15).

Verder zij gewezen op de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie, Commissie/ Oostenrijk. Het Hof bepaalde in zaak C-257/05 bij een vestigingseis in Oostenrijk voor een keuringsinstantie voor ketels en drukapparatuur dat een dergelijke vestigingseis onbetwist een belemmering voor de vrijheid van dienstverrichting vormt. Deze vrijheid kan alleen door nationale maatregelen worden beperkt om redenen van openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid of een dringende reden van algemeen belang, als de maatregelen noodzakelijk zijn en evenredig aan het beoogde doel. In dit geval aanvaardde het Hof de door Oostenrijk aangevoerde rechtvaardigingen niet, mede omdat keuringsinstanties die niet in Oostenrijk zijn gevestigd en waarop de Oostenrijkse overheid geen invloed kan uitoefenen, geen dreiging kunnen vormen aangezien de keuringsinstanties in elk van de lidstaten aan dezelfde eisen moeten voldoen.

Het voorgaande heeft voor de Nederlandse rijksoverheid aanleiding gevormd certificerende instellingen aan te merken als dienstverleners in de zin van artikel 49 EG en om de vestigingseis voor certificerende instellingen in de nationale wetgeving te laten vervallen. Het betreft een eis die is achterhaald door bovenstaande en andere maatschappelijke ontwikkelingen. Het enkele feit dat een certificerende instelling buiten Nederland is gevestigd verhindert niet dat de Minister van SZW het toezicht houdt op de activiteiten van de certificerende instelling, dat nodig is om zeker te stellen dat de dienst adequaat wordt uitgevoerd. Er zijn voldoende instrumenten beschikbaar om het in de Arbowet (artikelen 20 t/m 25 en 29a) en Warenwet (artikelen 7a t/m e) geregelde toezicht, daar waar het gaat om in het buitenland gevestigde certificerende instellingen, adequaat in te vullen (bijvoorbeeld door uitwisseling van informatie en inschakeling van buitenlandse inspectiediensten of andere instellingen in opdracht van de minister van SZW).

Dat toezicht geschiedt in het kader van de rechtsrelatie die bestaat tussen de minister van SZW en de certificerende instelling, op basis van de aanwijzing en de daaraan verbonden voor-schriften. Wenst een certificerende instelling daar niet aan mee te werken cq. zich daar niet aan te houden, dan wordt geen aanwijzing gegeven c.q. dan wordt deze ingetrokken (artikel 20 Arbowet).

Wat betreft de toepasselijkheid van de Dienstenrichtlijn tenslotte zij opgemerkt, dat voor zover het gaat om activiteiten van certificerende instellingen die geacht kunnen worden verband te houden met de gezondheid en de veiligheid op het werk de regels die betrekking hebben op dergelijke certificerende instellingen, op grond van artikel 1, zesde lid, Dienstenrichtlijn buiten de werkingssfeer van deze richtlijn vallen. Daarvan is hier sprake.

Bedrijfseffecten, nalevingskosten en administratieve lasten

Het vernieuwde certificatie- en keuringsstelsel betreft een modernisering waarin de eisen en spelregels worden geactualiseerd. De verantwoordelijkheidsverdeling, met uitzondering van de centrale rol van de RvA, blijft in zijn algemeenheid dezelfde. Ook de kostenverdeling tussen partijen en de omvang van de kosten wijzigen niet substantieel.

De keuzes bij de inrichting van het nieuwe stelsel zijn zo gemaakt dat de additionele kosten minimaal zijn.

Het grootste verschil met het huidige stelsel bestaat uit het feit dat de cki’s de beoordeling door de RvA die voor een aanwijzing door de Minister van SZW nodig is, alsmede de herbeoordeling zelf moeten gaan bekostigen. De eisen waarop beoordeeld wordt, overlappen echter naar schatting voor 95% met de eisen die gelden op andere terreinen waarop cki’s zich al door de RvA laten accrediteren.

Deze schatting is gebaseerd op inzichten van de RvA en een vraag naar informatie van de kosten die cki’s nu al maken op de terreinen waarop zij een financiële relatie met de RvA hebben. Hieruit blijkt dat de jaarlijkse kosten voor herbeoordeling (in het kader van de periodieke controle door de Minister van SZW) naar schatting maximaal 5% hoger worden. Dit komt overeen met een toename van € 350 per (her)aanwijzing per jaar. Per werkveld kan dat iets meer of minder zijn. De vaste kosten voor contributie en registratie wijzigen niet door de invoering van het vernieuwde stelsel.

Momenteel heeft de Minister van SZW 75 aanwijzingen van instellingen voor een specifiek werkveld verstrekt. Aangezien veel cki’s voor meerdere werkvelden tegelijk actief zijn, is het feitelijke aantal aangewezen cki’s veel kleiner. Er vanuit gaande dat de op dit moment aangewezen cki’s voor dezelfde werkvelden in het vernieuwde stelsel aangewezen willen worden, zullen de extra kosten door dit stelsel voor alle 75 aanwijzingen gezamenlijk gemiddeld 75 maal € 350 = € 26.500 per jaar bedragen.

Deze toename in de kosten voor cki’s zal naar verwachting worden doorberekend in de tarieven voor de certificaathouders. Het gaat hierbij om vele duizenden certificaathouders, waardoor de toename aan kosten per certificaathouder zeer gering genoemd kan worden.

In de berekening is rekening gehouden met het feit dat de kosten van de RvA voor de eerste volledige (her) beoordeling van de cki’s aan de hand van de nieuwe schema’s voor aanwijzing en toezicht geheel voor rekening komen van het Ministerie van SZW.

Ook is ervan uitgegaan dat elke cki al één of meer accreditaties bij de RvA heeft en dat de kosten voor registratie en contributie aan de RvA dezelfde blijven, omdat de stelsel-vernieuwing daar geen effect op heeft.

Tot slot is aangenomen dat de door de Minister van SZW aangewezen instellingen ook nu al bij hun certificaathouders gedurende de looptijd van een certificaat periodiek controleren of nog wordt voldaan aan de eisen voor het verkrijgen van het (keurings)certificaat. Dat deze aanname reëel is volgt uit het feit dat het uitvoeren van dergelijke hercontroles een standaardvoorwaarde is voor accreditatie door de RvA. De stelselwijziging heeft op deze kosten als zodanig dus geen effect.

Uitvoerings- en handhavingstoets

De opmerkingen en suggesties van de Inspectie werk en inkomen. Dit betrof allereerst redactionele en terminologische afstemming van de aanwijzings- en certificeringsprocedures op de Algemene wet bestuursrechtbepalingen. Verder hadden de opmerkingen betrekking op de positie van de RvA naast de SZW-inspectiediensten bij periodieke controle. De indruk zou kunnen ontstaan dat de RvA hier optreedt als een soort toezichthouder. Dat is uiteraard niet aan de orde. De Minister van SZW doet periodiek hercontrole. Ten behoeve daarvan verricht de RvA herbeoordelingen. De eindverantwoordelijkheid ligt volledig bij de Minister van SZW. Daarnaast doet de toezichthoudende inspectiedienst IWI op basis van prioriteitstelling en klachten onderzoek bij de cki’s. De opmerkingen zijn daar waar mogelijk verwerkt in het wijzigingsbesluit (artikelen 1.5d en 1.5e) en de nota van toelichting (Algemeen en bij de artikelen 1.5d en 1.5e).

Verder is de nieuwe opzet uitgebreid besproken met de RvA. De RvA kan zich volledig vinden in deze opzet. Ook omdat die goed aansluit bij het normaliter door de RvA gebezigde, private stelsel van accreditatie. Van een extra werklast is zo geen sprake. Inmiddels is met de RvA een samenwerkingsovereenkomst gesloten ter zake van het toetsen van verzoeken om aanwijzing als cki, waaronder de verzoeken om heraanwijzing tijdens de transitieperiode.

Ook is het ontwerp voorgelegd aan de CCvD’s. Het zeer beperkte redactionele commentaar is verwerkt in het ontwerp. Verder zijn, ter vergroting van het draagvlak en de betrokkenheid van de CCvD’s en cki’s, door het Ministerie van SZW eind 2008 voor deze groepen workshops georganiseerd. Tenslotte is, zoals opgemerkt, sprake van een klankbordgroep die de invoering van het nieuwe stelsel begeleidt, en geeft het Ministerie van SZW regelmatig een nieuwsbrief ter zake uit.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

Artikel 1.5a

Dit artikel komt in zijn algemeenheid overeen met het oude artikel 1.5a van het Arbobesluit. De onderdelen d en e van het eerste lid zijn redactioneel iets aangepast. Er is in dit stadium nog geen sprake van uitvoering van «de taken waarvoor men is aangewezen». De vestigingseis (zetel of vestiging in Nederland) is vervallen. Deze staat op gespannen voet met EU-wetgeving. Naar verwachting zullen vooral Duitse en Belgische cki’s in Nederland willen opereren. Dit is uiteraard alleen mogelijk als zij, net als de in Nederland gevestigde cki’s, zijn aangewezen door de Minister van SZW. D.w.z. als zij voldoen en blijven voldoen aan de wettelijke voorwaarden, waaronder de verplichting om tijdig alle relevante informatie te verstrekken aan de bevoegde instantie en/of toezichthouder.

Onderdeel e van het eerste lid komt materieel overeen met het oude artikel 1.5b, tweede lid, Arbobesluit. De verplichting om jaarlijks een afschrift van de WA-polis te verstrekken is echter vervallen.

Onderdeel f van het eerste lid is nieuw en houdt verband met de hierboven beschreven, nieuwe opzet van de aanwijzingsprocedure. Met de voorwaarde van een overeenkomst wordt aangesloten bij een ook in de sfeer van vrijwillige accreditatie en certificatie gangbare praktijk. De invulling verschilt echter. Soms is ook niets geregeld. Een dergelijke versnipperde opzet verdraagt zich niet met het uniforme SZW-certificatiestelsel. Belangrijker is echter het volgende. Met het contract wordt een juridische band tot stand gebracht tussen de cki’s en beheerstichting die een centrale rol speelt bij het beheer van de werkveldspecifieke documenten, te weten het document inzake aanwijzing en toezicht en het certificatieschema voor het betrokken werkveld; een juridische band die moet leiden tot goede informatie-uitwisseling, passende overlegprocedures (bijvoorbeeld in geval van interpretatiekwesties) en het creëren van voldoende financieel draagvlak voor de werkzaamheden van de beheerstichtingen. Zodra één cki hier niet meer meedoet, komt het hele stelsel in het geding.

Bij een aantal kleine werkvelden is er geen beheerstichting; vandaar de toevoeging «in voorkomend geval aanwezige» in onderdeel f.

Artikel 1.5b

Dit artikel bevat de hoofdlijnen van de nieuwe procedure bij aanwijzing op verzoek. Deze geldt, conform de bestaande situatie, niet voor instellingen die in de arboregelgeving zelf zijn aangewezen als cki (artikel 6.1, tweede lid, van de Arboregeling).

De aanwijzing als cki blijft geschieden door de Minister van SZW (Directie Gezond en Veilig Werken).

Voordat een instelling kan worden aangewezen als cki op een specifiek werkveld, is een (positieve) beoordeling nodig om vast te stellen of de instelling voldoet aan de voorwaarden genoemd artikel 1.5a. Dit onderzoek zal verricht worden door de RvA.De aanvrager moet de beoordeling, anders dan in de oude situatie, zelf laten uitvoeren (eerste en tweede lid).

Met het oog op een zekere stroomlijning van de procedure inzake de aanwijzing als cki (en het toezicht) heeft de Minister van SZW, zoals gezegd, een modeldocument aanwijzing en toezicht opgesteld (geschikt voor product-, persoons- en systeemcertificatie). In dit document worden voor een aantal hoofdonderwerpen kaders gegeven, waaraan de cki’s zich bij hun functioneren moet houden. Deze hoofdonderwerpen zijn onafhankelijkheid, deskundigheid, uitbesteding en administratieve organisatie.

Het CCvD is primair verantwoordelijk voor de uitwerking van het modeldocument (doelvoorschrift) in een zogeheten werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (middelvoorschrift).

Naar het werkveldspecifieke document wordt, na toetsing en accordering door de Minister van SZW, verwezen in de Arboregeling. Hiermee is de ministeriële regeling, bedoeld in het derde lid (en 1.5d, derde lid), tot stand gebracht, die moet worden gehanteerd bij de aanwijzing door de Minister van SZW van de instellingen die de certificaten afgeven c.q. keuringen verrichten, en bij het toezicht op deze instellingen. Deze regels moeten ook worden gevolgd door de RvA bij de initiële beoordeling (en herbeoordeling) die zij gaat verrichten ten behoeve van de Minister van SZW. Aldus is sprake van door de private sector ontwikkelde criteria die door verwijzing daarnaar in de Arboregeling een bindend karakter krijgen en waaraan het «naar behoren functioneren» van de cki’s concreet moet worden afgemeten door de Minister van SZW en de RvA (in het kader van de aanwijzingsprocedure).

De kosten van de initiële beoordeling (gemaakt door de RvA) komen ten laste van de verzoeker (vierde lid).

Omdat de kosten per werkveld en zelfs binnen een werkveld kunnen verschillen, is in artikel 20, zevende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) volstaan met vermelding van enige cruciale criteria die door de RvA in acht genomen moeten worden bij het berekenen van de kosten. Te weten zorgvuldigheid, transparantie, eenduidigheid (zoals een goede onderbouwing van de te hanteren bedragen in het algemeen, een duidelijke uiteenzetting van de opbouw van de gemaakte kosten en het gelijk behandelen van gelijke gevallen), redelijkheid (zoals een adequate verhouding tussen de in rekening gebrachte kosten en de omvang van het onderzoek) en proportionaliteit (zoals verschillende bedragen voor de initiële beoordeling en periodieke vaststellings- (hercontrole) werkzaamheden; zie ook hierna). Deze criteria zijn uitgewerkt in de hoofdovereenkomst tussen de Staat der Nederlanden en de RvA betreffende de werkzaamheden van de RvA bij de beoordeling van, in het kader van wettelijke regelingen, aan te wijzen instellingen en de tussen de Minister van SZW en de RvA gesloten maatwerkovereenkomst. Zo is bepaald dat het dagtarief dat de RvA hanteert voor een beoordeling (beginnend voor 2005), jaarlijks mag worden verhoogd met maximaal het CBS-prijsindex-cijfer voor zakelijke dienstverlening. De verzoeker betaalt de vergoeding van de kosten van de beoordeling rechtstreeks aan de RvA.

Gaat het om door het Ministerie van SZW te maken kosten dan geldt een soortgelijke aanpak. Ter zake zijn de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing (hoofdstukken 2 en 3: besluitvorming, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, termijnen, motivering).

Met het bovenstaande zijn de hoofdlijnen van de reguliere arbowettelijke aanwijzingsprocedure beschreven. Dit laat onverlet dat er zwaarwegende organisatorische en/of financiële redenen kunnen zijn, die nopen tot een afwijkende procedure voor bepaalde werkvelden. Hierbij gaat het thans om de werkvelden schietmeester, springmeester en gasdeskundige. Deze velden hebben vanwege de kleinschaligheid geen beheerstichting en CCvD. Het ministerie van SZW stelt hier zelf de schema’s vast. Ook loopt de aanvraag-procedure vanwege de kleinschaligheid meer rechtstreeks via het Ministerie van SZW en neemt dit soms de kosten voor haar rekening. Het vijfde en zesde lid openen daartoe de mogelijkheid.

Artikel 1.5c

Dit artikel bevat, ter uitwerking van artikel 20 van de Arbowet, de gronden waarop een aanwijzing moet respectievelijk kan worden geweigerd, geschorst, gewijzigd ten nadele van de verzoeker dan wel ingetrokken.

Het eerste lid bevat twee verplichte weigeringsgronden. De eerste grond is een reguliere weigeringsgrond, namelijk de aanvrager voldoet niet aan de wettelijke eisen voor aanwijzing.

De tweede grond is opgenomen als onderdeel van het nieuwe handhavingsbeleid. Indien een verzoeker al eerder een verzoek tot aanwijzing heeft gedaan of een aanwijzing heeft gehad, die is ingetrokken, zal de Minister van SZW een aantal zaken nagaan:

  • Kan de weigering of intrekking aan de verzoeker worden toegerekend? Dat wil zeggen, is deze verwijtbaar?

  • Is de weigering of intrekking geschied maximaal twaalf maanden voorafgaand aan de dag van indiening van het nieuwe verzoek?

Worden deze vragen bevestigend beantwoord, dan zal de nieuwe aanvraag niet in behandeling worden genomen, maar direct worden afgewezen. De termijn van het niet in behandeling nemen van een nieuw verzoek is twaalf maanden te rekenen vanaf de dag na de datum van de weigering respectievelijk de intrekking.

Het tweede lid bevat de gronden waarop kan worden geschorst, gewijzigd ten nadele van de instelling of ingetrokken. Deze discretionaire bevoegdheid wordt uitgewerkt in het SZW-handhavingsbeleid, waarin nader wordt aangegeven hoe bij welke tekortkomingen dan wel overtredingen zal worden opgetreden door de Minister van SZW (waarschuwing onder het stellen van voorwaarden, voorwaardelijke intrekking, tijdelijke intrekking, definitieve intrekking). Daarbij wordt rekening gehouden met o.a. de aard en ernst van de tekortkoming of overtreding, de bekendheid bij de verzoeker of een cki en eventuele recidive. Dit document zal worden opgenomen in een beleidsregel.

Artikel 1.5d

Voorwaarde voor aanwijzing is dat de cki zich laat beoordelen door de RvA, die daarbij de door de Minister van SZW goedgekeurde schema’s voor aanwijzing en toezicht in acht moet nemen. De verplichting tot herbeoordeling dient, uit een oogpunt van inzichtelijkheid en transparantie, te worden opgenomen in een voorschrift dat is verbonden aan de aanwijzing (artikel 20, vijfde lid, van de Arbowet). Ontbreekt een dergelijk voorschrift in de aanwijzing, dan kan geen herbeoordeling plaats vinden.

De aard en frequentie van de herbeoordelingen liggen eveneens vast in de door de Minister van SZW vast te stellen, in de aanwijzing op te nemen, voorwaarden. De frequentie van de herbeoordeling kan variëren naar gelang het specifieke werkveld, maar is gemiddeld eenmaal per twee jaar. Door de herbeoordeling van de RvA kan de Minister van SZW intensiever dan in het verleden toezien op het goed functioneren van de cki’s. In het verleden vervulde de RvA deze beoordelende taak niet op de wettelijk voorgeschreven werkvelden en was er alleen risicogericht toezicht door IWI.

Het systeem van beoordelingen door de RvA sluit aan bij wat gebruikelijk is bij accreditatie in de private sector. Aangezien het risicogericht toezicht door IWI blijft bestaan, wordt het toezicht door de Minister van SZW op het goed functioneren door de cki’s in het vernieuwde stelsel intensiever dan in het verleden.

Indien uit herbeoordeling van de RvA of het toezicht van IWI blijkt, dat een cki gedurende de looptijd van de aanwijzing niet meer voldoet aan de wettelijke vereisten voor aanwijzing, dan zal de Minister van SZW daarop als regel handhaven.

Wat de in het derde lid genoemde ministeriële regeling betreft zij verwezen naar het hierboven bij artikel 1.5b, derde lid, gestelde.

Ook de kosten van herbeoordeling door de RvA naar het blijven voldoen aan de wettelijke vereisten voor aanwijzing komen voor rekening van de cki. Het betreft hier zogenoemde post-toelatingskosten als bedoeld in het rapport «Maat houden, bekendmaking van het kader voor de doorberekening van toelatings- en handhavingskosten» (Stcrt. 2000, nr. 90, pag. 90).

Dergelijke kosten mogen worden doorberekend, tenzij:

  • dit leidt tot een onaanvaardbare ongelijkheid tussen groepen,

  • dit in strijd is met het doel van de regeling,

  • dit de concurrentiepositie van het bedrijfsleven substantieel aantast, of

  • er dwingende redenen (zoals EU-wetgeving) zijn om hiervan af te zien.

Van dergelijke omstandigheden is hier geen sprake.

Verder zijn van belang de volgende in evengenoemd rapport vermelde criteria. Duidelijk moet zijn welke kosten worden gemaakt en doorberekend. De vergoeding moet redelijk zijn voor de werkelijk gemaakte kosten. Als de herbeoordelingskosten lager zijn dan die voor de initiële beoordeling, moet dat zichtbaar zijn in de te betalen vergoeding (lager bedrag).

Omdat deze kosten per werkveld en zelfs binnen een werkveld kunnen verschillen, is in artikel 20, zevende lid, van de Arbowet, evenals bij de berekening van de kosten voor de initiële beoordeling, volstaan met vermelding van enige cruciale criteria die door de Nederlandse RvA in acht genomen moeten worden bij het berekenen van de kosten. Te weten de zorgvuldigheid, transparantie, eenduidigheid, redelijkheid en proportionaliteit. Bij de uitwerking van deze criteria wordt daar waar mogelijk aangesloten bij de reeds in de toelichting bij artikel 1.5b genoemde raam- en maatwerkovereenkomst, zoals de jaarlijkse verhoging van het dagtarief.

Met het bovenstaande zijn de hoofdlijnen van de reguliere arbowettelijke hercontroleprocedure van de Minister van SZW beschreven. Dit laat onverlet dat er zwaarwegende organisatorische en/of financiële redenen kunnen zijn, die nopen tot een afwijkende procedure. Hierbij gaat het thans om de werkvelden schietmeester, springmeester en gasdeskundige. Deze velden hebben vanwege de kleinschaligheid geen beheerstichting en CCvD. Het Ministerie van SZW stelt hier zelf de schema’s vast. Ook loopt de herbeoordelingsprocedure vanwege de kleinschaligheid meer rechtstreeks via het Ministerie van SZW en neemt dit soms de kosten voor haar rekening. Het vijfde en zesde lid openen daartoe de mogelijkheid.

Artikel 1.5e

In zijn algemeenheid sluit dit artikel aan bij het oude artikel 1.5b van het Arbobesluit, zoals dit na de inwerkingtreding van de Verzamelwet SZW-wetgeving 2009 is geregeld in artikel 29a Arbowet. Nieuw is het tweede lid dat expliciet bepaalt dat een cki de RvA alle informatie (kosteloos) dient te verstrekken, die deze nodig heeft bij de ten behoeve van de Minister van SZW te verrichten herbeoordeling.

Artikelen 1.5f tot en met 1.5h

Artikel 1.5f bevat de hoofdlijnen van de nieuwe uniforme procedure betreffende het afgeven van certificaten op arboterrein. De verstrekking kan geschieden door de Minister van SZW of – hetgeen de praktijk is en zal blijven – een door de Minister van SZW aangewezen private instelling, de zogeheten certificerende en keurende instelling (cki).

De kosten van het afgeven van een certificaat (als sluitstuk van een gevolgde opleiding of verrichte keuring) zijn – conform de huidige situatie – voor rekening van de certificaathouder (derde lid van artikel 1.5f).

Artikel 1.5g bevat, ter uitwerking van artikel 20 van de Arbowet, de gronden waarop moet, respectievelijk kan worden geweigerd, geschorst, gewijzigd ten nadele van de certificaathouder of ingetrokken. Ter zake wordt aangesloten bij het hierboven reeds toegelichte artikel 1.5b. Ook hier is dus de verplichting om bij bepaalde (aan de verzoeker toe te rekenen) feiten of omstandigheden, een verzoek tot afgifte van een certificaat buiten behandeling te laten (gedurende maximaal twaalf maanden).

Artikel 1.5h is letterlijk ontleend aan artikel 1.5f (oud), zoals dat per 1 januari 2009 in het Arbobesluit is gevoegd (Stb. 2007, 502).

Artikel 1.5i

Artikel 1.5i draagt de cki expliciet op periodieke hercontrole te doen, hetgeen kan leiden tot schorsing, wijziging ten nadele van de certificaathouder of intrekking van een certificaat. De kosten van hercontrole door de cki zijn – conform de huidige situatie – voor rekening van de certificaathouder. De certificaathouder betaalt de vergoeding van de kosten van hercontrole rechtstreeks aan de cki. Dit sluit aan bij de gangbare praktijk.

Ook hier geldt dat de procedure betreffende de afgifte van certificaten en hercontrole van de certificaathouders – met gebruikmaking van een door het Ministerie van SZW ontwikkeld modeldocument – moet worden uitgewerkt in werkveldspecifieke documenten, waarnaar – na accordering door de Minster van SZW – zal worden verwezen in de Arboregeling.

De artikelen 1.5f, tweede lid, en 1.5h, tweede lid, bieden daarvoor de juridische basis. De cki’s zijn daaraan bij de afgifte van certificaten en de hercontrole van de certificaathouders gebonden. Verder moeten de cki’s in hun reglementen voorzien in o.a. een bezwaarprocedure, een klachtenregeling en een handhavingsbeleid. Houdt een cki zich niet aan deze (deels eigen) bepalingen, dan kan dat voor de Minister van SZW reden zijn bestuursrechtelijke maatregelen te treffen tegen die cki.

Artikel I, onder B

Dit betreft een technische wijziging. Het in artikel 2.42, eerste lid, sub c, genoemde artikel 2.41, vierde lid, is per 1 januari 2007 vervallen (Stb. 2006, 674). Het vierde lid van artikel 2.41 kon vervallen omdat het daar bepaalde ook is geregeld in artikel 2.42c, eerste lid, sub b. Daarmee kan dit artikellid, evenals artikel 2.41, vierde lid (oud), geacht worden te strekken ter implementatie van artikel 3, vierde lid, van richtlijn 92/91/ EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 3 november 1992 betreffende minimum-voorschriften ter verbetering van de bescherming van de veiligheid en gezondheid van werknemers in de winningindustrieën die delfstoffen winnen met behulp van boringen (11e bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, eerste lid, van de richtlijn 89/391/EEG) (PbEG L 348) en van artikel 3, vierde lid, van richtlijn 92/104/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 3 december 1992 betreffende de minimum-voorschriften ter verbetering van de bescherming van de veiligheid en gezondheid van werknemers in de winningindustrieën in dagbouw of ondergronds (12e bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG) (PbEG L 404). In samenhang hiermee had ook artikel 2.42, eerste lid, sub c, behoren te worden aangepast. Onderdeel B voorziet hier alsnog in.

Artikel I, onder C

De problematiek van werknemers met een handicap was destijds geregeld in de Wet REA. Die wet had echter geen extraterritoriale werking, weshalve de problematiek ook in de arbowetgeving (art. 3.37o) moest worden geregeld. Inmiddels is de problematiek van werknemers met een handicap volledig onder de werking van de Arbowet (artikel 4) gebracht. In verband daarmee kan artikel 3.37o vervallen.

Artikel I, onderdeel D

Dit onderdeel bepaalt dat reeds verstrekte certificaten in eerste instantie geacht worden te zijn verleend met inachtneming van de nieuwe Arbowettelijke bepalingen. Dit geldt totdat de Minister van SZW of (veelal) de cki in het kader van hercontrole heeft vastgesteld dat de certificaathouder niet (meer) voldoet aan de nieuwe wettelijke voorschriften. De certificaathouder zal dan binnen de door de cki gestelde termijn de noodzakelijke aanpassingen moeten doen.

Artikel I, onderdeel E

Dit onderdeel bevat de overgangsregeling met betrekking tot de nieuwe procedure inzake de aanwijzing als cki. Het eerste lid bepaalt dat een reeds gegeven aanwijzing als cki in eerste instantie geacht wordt te zijn verleend met inachtneming van de nieuwe Arbowettelijke voorschriften.

In het tweede lid is vervolgens bepaald dat alle «oude» aanwijzingen als cki van rechtswege komen te vervallen vierentwintig maanden na de datum van inwerkingtreding van de voor het werkveld waarop de instelling of dienst werkzaam is, geldende ministeriële regeling, bedoeld in artikel 1.5a, tweede lid, van het Arbobesluit. Dit geldt ook voor de aanwijzingen voor onbepaalde tijd. Dergelijke aanwijzingen zijn niet meer mogelijk. Ingevolge het nieuwe artikel 20 Arbowet kunnen aanwijzingen alleen nog voor bepaalde tijd worden verleend. In de praktijk zal dat doorgaans 4 jaar zijn.

Deze opzet houdt verband met de onder Algemeen beschreven gefaseerde invoering van de werkveld-specifieke documenten en in het verlengde daarvan van de ministeriële regelingen. Naarmate die documenten en regelingen gereed zijn, worden de cki’s op het desbetreffende werkveld in staat gesteld een verzoek tot beoordeling, in het kader van een hernieuwde aanwijzing als cki, in te dienen bij de RvA, die alle «oude» cki’s herbeoordeelt tegen de achtergrond van de nieuwe Arbowetgeving. Vervolgens vindt, al dan niet na een aanpassingstermijn, hernieuwde aanwijzing door de Minister van SZW plaats van de «oude» cki’s, voor zover die daar uiteraard om hebben gevraagd. Met deze overgangsregeling kan het huidige bestand cki’s geleidelijk aan, zonder te veel organisatorische en beheersmatige problemen, inspelen en overschakelen op het nieuwe wettelijke kader.

In de gefaseerde periode van vierentwintig maanden kunnen de cki’s die onder het «oude stelsel» zijn aangewezen de Minister van SZW vragen om hernieuwde aanwijzing. Er vindt in dat kader dan, zoals gezegd, een beoordeling plaats door de RvA aan de hand van de nieuwe wettelijke voorschriften (vierde lid).

Normaliter zijn de kosten ter zake voor rekening van de aanvrager. In afwijking van artikel 1.5b, vierde lid, van het Arbobesluit, komen de aan de beoordeling door de RvA van de cki’s die al onder het «oude stelsel» zijn aangewezen, verbonden kosten volledig voor rekening van de Minister van SZW. Voorwaarde is wel dat de «oude» cki’s tijdig een verzoek om herbeoordeling doen. In het vijfde lid is bepaald dat het verzoek om herbeoordeling in het kader van een hernieuwde aanwijzing als cki moet zijn ingediend bij de RvA binnen vijf maanden na publicatie in de Staatscourant van de nadere regeling van de voorwaarden, genoemd in artikel 1.5a, tweede lid, van het Arbobesluit.

Een bestaande aanwijzing als cki voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd, langer dan bovenvermelde overgangstermijn van vierentwintig maanden, komt ingevolge het tweede lid automatisch te vervallen na afloop van die periode. Er is dan normaliter of een nieuwe aanwijzing afgegeven of er is sprake van een weigering. Aldus luidt de hoofdregel van het overgangsregime.

Er zijn een paar afwijkingen van de overgangstermijn van vierentwintig maanden. Denkbaar is dat de aanwijzing als cki een vervaldatum heeft, die ligt voor de in het tweede lid bedoelde vervaldatum van rechtswege (vierentwintig maanden). Het derde lid bepaalt dat de geldigheidsduur van een dergelijke aanwijzing wordt verlengd tot de vervaldatum van rechtswege. Voorwaarde is wel dat de betrokken cki tijdig een verzoek tot herbeoordeling in het kader van een hernieuwde aanwijzing als cki indient bij de RvA; dat wil zeggen binnen vijf maanden na publicatie van de voor het werkveld waarop de instelling werkzaam is, geldende ministeriële regeling, bedoeld in artikel 1.5a, tweede lid, van het Arbobesluit, en uiteraard voorafgaand aan de oorspronkelijke vervaldatum. Laat de cki dit na dan vervalt de aanwijzing gewoon op de oorspronkelijke eerdere vervaldatum.

Verder kan het gebeuren dat de Minister van SZW op een aanvraag tot hernieuwde aanwijzing als cki beslist op een tijdstip, gelegen voor de in het tweede lid bedoelde vervaldatum van rechtswege. Alsdan vervalt de oorspronkelijke aanwijzing met ingang van de datum van inwerkingtreding van de hernieuwde aanwijzing. Er is geen reden om de geldigheidsduur van de oorspronkelijke aanwijzing langer te laten doorlopen.

Artikel II t/m VIII

Het bovenstaande geldt in zijn algemeenheid ook voor de aanwijzing van de keuringsinstellingen en -diensten en de door deze instellingen of diensten af te geven (keurings)certificaten in het kader van de onder de verantwoordelijkheid van de Minister van SZW vallende Warenwetbesluiten containers, drukapparatuur, explosieveilig materieel, drukvaten van eenvoudige vorm, liften, machines en persoonlijke beschermingsmiddelen.

De arbowettelijke regeling inzake de aanwijzing als cki en de periodieke hercontrole is onverkort in alle Warenwetbesluiten voor alle werkvelden overgenomen. Alleen de bepaling betreffende het verstrekken van gegevens wijkt iets af. Dit houdt verband met het feit dat de Warenwet al een rapportageplicht voor cki’s richting de Minister van SZW bevat (artikel 7c). Verder is in de verschillende Warenwetbesluiten geen sprake van certificerende instelling, maar van bijvoorbeeld aangewezen instelling dan wel keuringsinstelling of -dienst. Die benamingen worden gecontinueerd.

Wat de bepalingen ter zake van keuringscertificaten betreft moet onderscheid worden gemaakt tussen de zogenaamde nieuwbouwfase en de ingebruikneming/gebruiksfase.

De bepalingen inzake het certificaat van EG-typeonderzoek, de EG-verklaring van overeenstemming en de goedkeuring van kwaliteitssystemen (of te wel de nieuwbouwfase) alsmede wijzigingen die hier gevolgen voor hebben, vloeien (rechtstreeks) voort uit de desbetreffende EU-productveiligheidsrichtlijnen. Hier is geen ruimte voor eigen, nationale regelgeving. Deze keuringscertificaten vallen buiten het onderhavige wijzigingsbesluit.

Het gaat in dit wijzigingsbesluit om terreinen waarop de nationale overheid invloed heeft, te weten (her) keuringen bij de ingebruikneming/in de gebruiksfase. Uitzondering op deze regel betreffen de kosten. Thans wordt expliciet in de Warenwetbesluiten bepaald dat de kosten van de noodzakelijke (her)keuringen voor rekening van de verzoeker zijn. Dit betreft, conform de huidige praktijk, alle fases (nieuwbouw/fabrikant, samenbouw en beveiliging/gebruiker en ingebruikneming en gebruiksfase/gebruiker).

Verder is bij het overzetten van de artikelen 1.5f, 1.5g en 1.5h Arbobesluit rekening gehouden met het specifieke karakter van het desbetreffende werkveld en de opzet van het desbetreffende Warenwetbesluit. Zo is in het Warenwetbesluit containers sprake van een op de goedgekeurde container aan te brengen merk van goedkeuring. Dit houdt verband met de manier waarop containers worden gebruikt. Er is geen reden om daar verandering in te brengen. Wel wordt bepaald dat de cki bij een weigering of intrekking zulks schriftelijk moet bevestigen. Dit geeft de gebruiker de mogelijkheid desgewenst een juridische procedure te starten.

In het Warenwetbesluit drukapparatuur is reeds een uitgebreide procedure met betrekking tot de ingebruikneming en herkeuring opgenomen. Verder is in de Warenwetbesluiten liften en machines al voorzien in een gedetailleerd herkeuringsschema voor hijskranen. Deze regelingen worden gecontinueerd.

De Warenwetbesluiten drukvaten van eenvoudige vorm, explosieveilig materieel, en persoonlijke beschermingsmiddelen hebben alleen betrekking op de nieuwbouwfase. De gebruiksfase van drukvaten van eenvoudige vorm, explosieveilig materieel en persoonlijke beschermingsmiddelen valt onder de in de arbowetgeving opgenomen zorgplicht met betrekking tot arbeidsmiddelen.

Uitgangspunt is dat er regelmatig (om de zoveel maanden of jaren) wordt herkeurd. Denkbaar is echter dat de staat van een technisch voortbrengsel aanleiding geeft tot veelvuldiger herkeuring. In de desbetreffende Warenwetbesluiten (containers, liften en machines) is een daartoe strekkende bepaling opgenomen. Bij ministeriële regeling kunnen de gevallen worden aangewezen, waarin een keuringsinstelling of -dienst kan verlangen dat een technisch voortbrengsel, in geval van door haar geconstateerde ernstige gebreken, binnen een kortere termijn dan de reguliere termijnen wordt onderzocht op de staat van veiligheid. Voor drukapparatuur is een dergelijke mogelijkheid opgenomen in artikel 12c van het Warenwetbesluit drukapparatuur.

De in artikel 1.5b, eerste lid, sub b, Arbobesluit opgenomen bepaling is niet overgenomen in de Warenwetbesluiten. Een technisch voortbrengsel dat na herkeuring in orde wordt bevonden, moet weer gewoon gebruikt kunnen worden. Het dient geen enkel doel om een goedgekeurde lift twaalf maanden stil te leggen.

Wat betreft de looptijd van de Warenwetbesluitcertificaten, is in de regel, om de administratieve lasten zo laag mogelijk te houden, sprake van onbepaalde tijd.

De in de Warenwetbesluiten opgenomen overgangsregelingen tenslotte zijn gelijk aan die van het Arbobesluit. Ter zake wordt verwezen naar het de toelichting bij Artikel I, onderdelen B en C.

Artikel IX

Dit betreft technische aanpassingen van het Besluit van 16 juni 2008, Stb. 236, tot wijziging van het Warenwetbesluit machines en het Warenwetbesluit liften in verband met de implementatie van de herziening van de Europese richtlijn voor machines. Dit besluit treedt pas in werking op 29 december 2009 en dient derhalve te worden afgestemd op het onderhavige wijzigingsbesluit dat eerder in werking treedt.

Artikel X

Deze bepaling biedt ruimte voor een gedifferentieerde invoering. Om een administratieve/organisatorische overbelasting van betrokken partijen te voorkomen wordt gekomen tot een gefaseerde invoering van de werkveldspecifieke documenten en in het verlengde daarvan van de ministeriële Arbo- en Warenwetregelingen. Naarmate die documenten en regelingen gereed zijn, worden de cki’s op het desbetreffende werkveld in staat gesteld een verzoek tot beoordeling, in het kader van een hernieuwde aanwijzing als cki, in te dienen bij de RvA. Nadat de nieuwe certificatieschema’s zijn vastgesteld en gepubliceerd in de Staatscourant, wordt bij invoering ervan een termijn van 5 maanden gehanteerd alvorens deze van kracht worden. Deze termijn kunnen de cki’s gebruiken om hun expertise, procedures en werkmethodes aan te passen. De termijn van 5 maanden sluit aan bij de termijnen van de overgangsregelingen. De huidige cki’s dienen als regel binnen 5 maanden na inwerkingtreding van de regelgeving op hun werkveld een verzoek tot herbeoordeling bij de RvA in te dienen.

Deze nota van toelichting is getekend mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Sociale Zaken & Werkgelegenheid.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in de Staatscourant.

Naar boven