Staatsbladvan het Koninkrijk der NederlandenBesluit van 16 april 2009 tot wijziging van het besluit van 6 maart
2002, houdende vaststelling van de formulieren, bedoeld in artikel 9, tweede
lid, van de Wet op de lijkbezorging betreffende het overlijden ten gevolge van
een niet-natuurlijke oorzaak, niet zijnde levensbeëindiging zonder
uitdrukkelijk verzoek (Stb. 140)Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.Op de voordracht van
Onze Minister van Justitie, gedaan mede namens de Staatssecretaris van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van 11 maart 2009,
nr. 5589910/09/6;Gelet op
artikel 9, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging;De Raad van State gehoord (advies van 1 april
2009, nr. WO3.09.0073/II);Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie,
uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport, van 7 april 2009, nr. 5596793/09/6;Hebben goedgevonden en verstaan:IHet besluit van 6 maart 2002, houdende
vaststelling van de formulieren, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Wet
op de lijkbezorging betreffende het overlijden ten gevolge van een
niet-natuurlijke oorzaak, niet zijnde levensbeëindiging zonder uitdrukkelijk
verzoek (Stb. 140), wordt als volgt gewijzigd:AArtikel 1 wordt als volgt gewijzigd:1.De zinsnede «verklaart het lijk persoonlijk te hebben
geschouwd;» vervalt.2.De zinsnede «verklaart bij dit formulier te hebben overgelegd
een verslag inzake de inachtneming van de zorgvuldigheidseisen, bedoeld in
artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij
zelfdoding, volgens het model in de Bijlage bij besluit houdende vaststelling
van de formulieren, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Wet op de
lijkbezorging betreffende het overlijden ten gevolge van een niet-natuurlijke
oorzaak, niet zijnde levensbeëindiging zonder uitdrukkelijk verzoek» wordt
vervangen door: verklaart bij dit formulier te hebben overgelegd een
beredeneerd verslag volgens het model, bedoeld bij de bijlage bij het Besluit
modellen artikel 9, tweede lid, Wet op de lijkbezorging.BNa artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:1aVoor een beredeneerd verslag inzake de
inachtneming van de zorgvuldigheidseisen, bedoeld in artikel 2 van de Wet
toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, wordt het model
in de bijlage bij dit besluit gevolgd.CIn artikel 4 wordt «verklaart van de behandelend arts te hebben
ontvangen een beredeneerd verslag inzake de inachtneming van de
zorgvuldigheidseisen, bedoeld in artikel 2 van de Wet toetsing
levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, volgens het model in de
Bijlage, die een onderdeel vormt van dit besluit» vervangen door: verklaart van
de behandelend arts te hebben ontvangen een beredeneerd verslag volgens het
model, bedoeld in de bijlage bij het Besluit modellen artikel 9, tweede lid,
Wet op de lijkbezorging.DNa artikel 7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:8Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit
modellen artikel 9, tweede lid, Wet op de lijkbezorging.EDe bijlage wordt vervangen door de bijlage behorende bij dit
besluit.IIDit besluit treedt in werking met ingang van de
eerste dag van de eerste kalendermaand na de datum van uitgifte van het
Staatsblad waarin het wordt geplaatst.Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij
behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond
van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van
State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard
bevat.’s-Gravenhage,16 april 2009BeatrixDe Minister van
Justitie,E. M. H.Hirsch
BallinDe Staatssecretaris van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport,M.BussemakerUitgegeven de veertiende mei 2009De Minister van
Justitie,E. M. H.Hirsch
BallinBIJLAGEMODEL voor een VERSLAG van de BEHANDELEND ARTSIn verband met een melding aan de
gemeentelijke lijkschouwer van het overlijden als gevolg van de toepassing van
levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding.Bij melding aan de gemeentelijke
lijkschouwer van een niet-natuurlijke dood als gevolg van levensbeëindiging op
verzoek of hulp bij zelfdoding verstrekt de behandelend arts aan de
gemeentelijke lijkschouwer een beredeneerd verslag dat is opgesteld volgens
onderstaand model. Met behandelend arts wordt
bedoeld de arts die de levensbeëindiging op verzoek
(euthanasie) heeft uitgevoerd of de hulp bij zelfdoding heeft
verleend.Dit model is opgesteld aan de hand van
de zorgvuldigheidseisen, bedoeld in artikel 2 van de Wet toetsing
levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding.Om de toetsingscommissie in staat te
stellen zo goed mogelijk een oordeel te geven over de naleving van de
zorgvuldigheidseisen, is het van belang dat u de antwoorden
op de gestelde vragen motiveert. Daarbij kan nadere informatie
zoals:
–een schriftelijke wilsverklaring;
–een specialistenbrief;
–een (gedeelte van) het patiëntjournaal;een waardevolle bijdrage leveren. Indien
de ruimte voor beantwoording van een vraag tekort schiet, maakt u dan ook
gebruik van een bijlage. Vergeet niet op de bijlage duidelijk aan te geven op
welke vraag of vragen deze betrekking heeft.In dit model wordt alleen de term
«levensbeëindiging op verzoek» gebruikt. Hiermee wordt zowel euthanasie als
hulp bij zelfdoding bedoeld. Bij euthanasie dient de arts de dodelijke middelen
aan de patiënt toe. Bij hulp bij zelfdoding ontvangt de patiënt van de arts de
middelen die de patiënt zelf inneemt.Met de term «patiënt» wordt in dit model
zowel man als vrouw bedoeld.GEGEVENS BEHANDELEND ARTS
Voorletters:Tussenvoegsel:Achternaam:Geslacht:□ man□ vrouwInstellingsnaam:Voor zover van toepassing
Werkadres:Postcode en plaats:Telefoonnummer:Functie:□ huisarts□ medisch specialist → naam
specialisme:□ verpleeghuisarts□ andere arts, namelijk:
GEGEVENS OVERLEDENE
Voorletters:Tussenvoegsel:Achternaam:Geslacht:□ man□ vrouwDatum overlijden:Geboortedatum:In welke plaats overleed patiënt?Waar heeft het overlijden
plaats gevonden?
1.Aan welke aandoening, die aanleiding
was voor het verzoek tot levensbeëindiging leed de patiënt en sinds
wanneer?Voeg, indien aanwezig, een of meer
specialistenbrieven toe waarin de diagnose wordt gesteld.2.Door wie en wanneer is de patiënt
voorgelicht over (de huidige situatie, het beloop, de prognose van) het
ziekteproces?3.Welke therapeutische en palliatieve
alternatieven zijn met de patiënt besproken, inclusief de voor- en nadelen, en
wat was de mening van patiënt daarover?4.Welke therapeutische maatregelen zijn
ingezet en wat was daarvan het resultaat?Methoden, middelen, dosering5.Welke palliatieve maatregelen zijn
ingezet en wat was daarvan het resultaat?Methoden, middelen, dosering6.Beschrijf – vanuit het perspectief van
de patiënt – waaruit zijn lijden bestond en wat dat lijden voor deze patiënt
ondraaglijk maakte?7.Waarom bent u ervan overtuigd dat het
lijden naar heersend medisch inzicht uitzichtloos is?8.Wat maakte dat het ondraaglijke lijden
van deze patiënt voor u invoelbaar was?Beschrijf bijvoorbeeld de klachten of
aspecten van het lijden en de (niet alleen medische) zorg die de patiënt nodig
had.
VRIJWILLIG EN WELOVERWOGEN VERZOEK
9.Wanneer is er voor het eerst
in algemene zin door de patiënt (met u) over
levensbeëindiging op verzoek gesproken?Als de patiënt toen een schriftelijke wilsverklaring heeft overhandigd,
a.u.b. de datum van de verklaring vermelden.10.Beschrijf wanneer de patiënt voor het eerst aan u om
daadwerkelijke uitvoering van levensbeëindiging
heeft verzocht en wanneer de patiënt dit verzoek heeft herhaald?Als dit verzoek eerder aan anderen
(bijvoorbeeld collega’s) is geuit of als daar anderen (bijvoorbeeld
verpleegkundigen of verzorgenden) bij waren, dit alstublieft vermelden.11.Als er een (schriftelijke)
wilsverklaring aanwezig is, voeg deze dan toe.Een schriftelijke wilsverklaring is
geen wettelijk vereiste, maar kan aan arts en consulent soms meer duidelijkheid
verschaffen met betrekking tot het verzoek om levensbeëindiging. Dat zelfde
geldt voor video- of audiomateriaal dat is vervaardigd, bijvoorbeeld omdat een
patiënt niet (meer) in staat is te schrijven. Indien gewenst kan ook dit
materiaal worden bijgevoegd.12.Waaruit hebt u afgeleid dat het
verzoek van de patiënt niet is geuit onder druk of
invloed van anderen?13.Waaruit hebt u afgeleid dat de patiënt
zich ten volle bewust was van de strekking van het verzoek en van zijn
situatie?
CONSULTATIE
14.Welke arts heeft u geraadpleegd of
geconsulteerd over het verzoek van de patiënt?U moet volgens de wet ten minste één
onafhankelijke arts hebben geraadpleegd die de patiënt heeft gezien en
schriftelijk zijn oordeel aan u heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen.
Voeg alstublieft het consultatieverslag toe.
Voorletters:Tussenvoegsel:Achternaam:Geslacht:□ man□ vrouwInstellingsnaam:Voor zover van toepassing□ verpleeghuisarts□ andere arts, namelijk:□ tevens SCEN-arts15.Wanneer heeft de geraadpleegde arts de patiënt bezocht?
Datum:16.Motiveer waarom u en de geraadpleegde arts
onafhankelijk zijn ten opzichte van elkaar.17.Had de geraadpleegde arts een behandelrelatie met de
patiënt?□ nee□ nee, maar de patiënt is wel in de waarneming door de
geraadpleegde arts gezien□ ja, ooit gehad maar dat is langer dan ..... maanden
geleden□ ja18.Heeft u voor een tweede
maal een onafhankelijke arts geraadpleegd over het verzoek van patiënt?Indien een geraadpleegde onafhankelijke arts de patiënt
heeft bezocht geruime tijd vóór het overlijden
verdient het aanbeveling voor de tweede maal een onafhankelijke arts te
raadplegen. Voeg alstublieft het 2e consultatieverslag toe.□ nee →ga naar vraag 20□ ja →Was dit dezelfde arts als bij de eerste
raadpleging?□ ja →ga naar vraag 19□ nee →Vul hieronder de gegevens in van deze
tweede onafhankelijke arts (zie vraag 14, 16 en
17)19.Wanneer heeft de tweede geraadpleegde arts de patiënt
bezocht? Datum:
UITVOERING VAN DE LEVENSBEËINDIGING OP VERZOEK
20.Er was sprake van:□levensbeëindiging op verzoek (de arts
dient de dodelijke middelen toe)□hulp bij zelfdoding (de patiënt
ontvangt van de arts de middelen die de patiënt zelf inneemt)□ een combinatie van beide21.Door wie werd de levensbeëindiging op
verzoek uitgevoerd of de hulp bij zelfdoding verleend (door het aanreiken van
de middelen)?22.Met welke middelen, in welke dosering
en via welke toedieningsweg werd het leven beëindigd? Wat was het
tijdsverloop?23.Deden zich bij de uitvoering problemen
voor?Zo ja, beschrijf deze en beschrijf uw
handelwijze.
OVERIGE OPMERKINGEN
24.Zijn er nog punten die u onder de
aandacht van de regionale toetsingscommissie wilt brengen en die u bij de
beantwoording niet kwijt kon?
Datum:Handtekening:
NOTA VAN TOELICHTINGAlgemeenBij besluit van 6 maart 2002,
Stb.
140, zijn de modellen voor formulieren vastgesteld die betrekking
hebben op een niet-natuurlijke dood niet zijnde levensbeëindiging niet op
verzoek. Het betreft hier onder meer het model voor een beredeneerd verslag dat
de behandelend arts bij toepassing van de Wet toetsing levensbeëindiging op
verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) moet opstellen over de inachtneming van de
zorgvuldigheidseisen, bedoeld in artikel 2 van die wet. Deze
zorgvuldigheidseisen houden onder andere in dat de arts de overtuiging heeft
gekregen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de
patiënt en dat er sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden van de
patiënt. Ook moet de arts met de patiënt tot de overtuiging zijn gekomen dat er
voor de situatie waarin deze zich bevond geen redelijke andere oplossing was.
Dit verslag moet de arts overleggen aan de gemeentelijke lijkschouwer die dit
vervolgens met een afzonderlijk verslag naar de regionale toetsingscommissies
dient te sturen. Het model voor dit verslag is opgenomen in de bijlage bij het
besluit.Deze modellen zijn voorgeschreven sinds de
inwerkingtreding per 1 april 2002 van de Wtl. De ervaring die de artsen en de
regionale toetsingscommissies sedertdien met de modellen hebben opgedaan, was
aanleiding voor de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der
Geneeskunst (KNMG) om voor te stellen het model voor het bovenbedoeld
beredeneerd verslag te herzien. Primaire aanleiding hiervoor was een nota bene
in het model met de strekking dat levensbeëindigend handelen ten aanzien van
patiënten wier lijden van psychische oorsprong is en niet in een medische
context kan worden geplaatst, behoort te worden gemeld volgens de procedure
voor gevallen van levensbeëindiging zonder uitdrukkelijk verzoek. Hetzelfde zou
gelden ten aanzien van patiënten wier vermogen tot het uiten van een
weloverwogen verzoek bijvoorbeeld als gevolg van een depressie of dementie
gestoord kan zijn geweest. Dit nota bene gaf in de praktijk veel verwarring.Een werkgroep bestaande uit vertegenwoordigers van
onder meer de KNMG, de regionale toetsingscommissies en het openbaar ministerie
heeft zich vervolgens hierover gebogen en de aanbeveling gedaan om het nota
bene te laten vervallen. Deze aanbeveling heeft het kabinet overgenomen (zie
ook het kabinetsstandpunt bij de evaluatie van de Wtl (brief van de
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van
Justitie van 14 november 2007, Kamerstukken II 2007/08, 31 036,
blz. 7). Het kabinet acht de regionale toetsingscommissies bevoegd in alle
situaties van levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding bij patiënten
van 12 jaar en ouder. Of een verzoek daartoe vrijwillig en weloverwogen is
gedaan, doet voor de competentie van de toetsingscommissie op zichzelf genomen
niet ter zake. De toetsingscommissie gaat op basis van een melding na of de
arts voldaan heeft aan de zorgvuldigheidseisen, bedoeld in artikel 2 Wtl. In
het kader daarvan beoordeelt de commissie aan de hand van de beschikbare
informatie of het verzoek van de desbetreffende persoon vrijwillig en
weloverwogen is gedaan, en de motivering van de arts ter zake. Het laten
vervallen van het nota bene brengt geen verandering in de meldingsprocedure mee
en beïnvloedt evenmin de zwaarte van de procedure.Voorts zijn op basis van de bevindingen van de
eerdervermelde werkgroep enkele vragen vervangen of gewijzigd. In
de praktijk is gebleken dat de vragen vanwege een summiere beantwoording van de
arts niet in alle gevallen in eerste instantie voldoende informatie voor de
toetsingscommissie opleverden. Met het nieuwe model wordt de arts uitgenodigd
tot een uitvoeriger verslaglegging.Ook is het modelverslag uitgebreid met de vraag
welke therapeutische en palliatieve alternatieven met de patiënt zijn
besproken. Als er nog behandelingsmogelijkheden waren, is relevant waarom geen
redelijke andere oplossing kon worden gevonden. Zoals ook uit de evaluatie van
de Wtl blijkt, kan dit de arts enerzijds meer bewust maken van de
desbetreffende zorgvuldigheidseis en anderzijds de beoordelingsmogelijkheid van
de toetsingscommissie vergroten.Ten slotte zijn enkele vragen komen te vervallen,
omdat zij niet (langer) relevant bleken in het kader van de toetsing van de
zorgvuldigheidseisen.Met het vaststellen van het nieuwe model bij dit
besluit wordt niet alleen voor artsen inzichtelijker welke informatie zij
dienen te verschaffen, maar wordt ook voorkomen dat de toetsingscommissie de
arts vaker dan nodig moet benaderen met een verzoek om aanvullende
informatie.Een versie van het ontwerpbesluit is ter
consultatie gestuurd naar de KNMG (brief van 18 maart 2008, nr. 5531268/08/6).
De reactie van de KNMG bij brief van 24 april 2008, EvW/08-12130, is
verwerkt.ArtikelsgewijsA en CVan de gelegenheid is gebruik gemaakt om de
foutieve zinsnede «verklaart het lijk persoonlijk te hebben geschouwd» – het
schouwen geschiedt door de gemeentelijke lijkschouwer – in het model in artikel
1 te laten vervallen.In verband met het toekennen van een
citeertitel aan het besluit van 6 maart 2002,
Stb.
140, zijn voorts enkele verwijzingen in de modellen, opgenomen in de
artikelen 1 en 4 aangepast.BNaar het model van het beredeneerd verslag werd
in de artikelen 1 en 4 wel verwezen, maar er ontbrak een bepaling (ter
uitvoering van artikel 7 van de Wet op de lijkbezorging) waarin het model werd
vastgesteld. Hierin voorziet nu artikel 1a.DVan de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om aan
het besluit van 6 maart 2002,
Stb.
140, een citeertitel te verbinden. Dit vergemakkelijkt verwijzingen in
de modellen naar dit besluit.De Minister van
Justitie,E. M. H.Hirsch
Ballin