Besluit van 4 april 2008, houdende een aantal nadere voorschriften ter uitvoering van de Tabakswet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 7 december 2007, kenmerk VGP/ADT 2808279;

Gelet op artikel 11a, vierde en vijfde lid, van de Tabakswet;

De Raad van State gehoord (advies van 1 februari 2008, nr. W13.07.0470/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 31 maart 2008, kenmerk VGP/ADT 2839871;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder horeca-inrichtingen: inrichtingen die worden geëxploiteerd door ondernemers of ondernemingen die inschrijfplichtig zijn bij het Bedrijfschap Horeca en Catering.

Artikel 2

De verplichting, bedoeld in artikel 11a, eerste lid, van de Tabakswet, geldt niet:

a. in ruimten waar geen inbreuk mag worden gemaakt op de persoonlijke levenssfeer;

b. in afsluitbare, voor het roken van tabaksproducten aangewezen en als zodanig aangeduide ruimten;

c. in de open lucht.

Artikel 3

  • 1. Degene die het beheer heeft over een van de volgende gebouwen is verplicht in de voor het publiek toegankelijke delen daarvan een rookverbod in te stellen, aan te duiden en te handhaven:

    a. horeca-inrichtingen, geëxploiteerd door een ondernemer zonder personeel;

    b. overdekte winkelcentra, evenementenhallen, congrescentra en luchthavens.

  • 2. De verplichting geldt niet:

    a. in ruimten waar geen inbreuk mag worden gemaakt op de persoonlijke levenssfeer;

    b. in afsluitbare, voor het roken van tabaksproducten aangewezen en als zodanig aangeduide ruimten;

    c. in de open lucht.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2008.

Artikel 5

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit uitvoering rookvrije werkplek, horeca en andere ruimten.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 4 april 2008

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. Klink

Uitgegeven de tweeëntwintigste april 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

Inleiding

Dit besluit hangt nauw samen met het rookvrij maken van de horeca overeenkomstig het coalitieakkoord (pagina 40). Het rookvrij worden van de horeca krijgt in belangrijke mate zijn beslag via het beëindigen van de uitzondering voor werkgevers in de horecabranche om hun werknemers een rookvrije werkplek te garanderen. Daartoe wordt het Besluit uitzonderingen rookvrije werkplek (Stb. 2003, 561) ingetrokken. Dit wordt bewerkstelligd in het Besluit tot intrekking of wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur op het terrein van de tabakswetgeving, dat tegelijk met het onderhavige besluit in werking treedt. Enkele inhoudelijke elementen uit het Besluit uitzonderingen rookvrije werkplek die nog altijd actueel en om deze reden onmisbaar zijn, worden overgeheveld naar artikel 2 van het onderhavige besluit. Artikel 3 voegt iets nieuws toe aan de tabaksregelgeving, doordat hiermee voor het eerst gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheid die artikel 11a, vierde lid, van de Tabakswet biedt. Het gaat hier om het instellen van een rookverbod in zowel horeca-inrichtingen, geëxploiteerd door een ondernemer zonder personeel, als in overdekte winkelcentra, evenementenhallen, congrescentra en luchthavens.

Overeenkomstig artikel 12 van de Tabakswet is een ontwerp van dit besluit op 31 juli 2007 bij de beide kamers der Staten-Generaal «voorgehangen». De vaste commissie voor Volkgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) van de Tweede Kamer heeft op 10 oktober daaropvolgend een algemeen overleg met de minister van VWS gehad over de voorgehangen ontwerpbesluiten. Daarbij werden ook de reacties van maatschappelijke organisaties en marktpartijen betrokken, alsmede de reactie van de minister daarop. Op 18 oktober is vervolgens een voortgezet algemeen overleg aan de ontwerpbesluiten gewijd. Daarbij werden tien moties ingediend, waarvan er één is aangenomen. De gedachtenwisseling met de Kamer heeft ertoe geleid dat het ontwerpbesluit op diverse punten is aangepast.

Nieuw beleid

Rookverbod

Met het beëindigen van de uitzondering van de werkgeversverplichting (artikel 11a, eerste lid, van de Tabakswet) voor de horecasector zou deze sector in beginsel in zijn geheel rookvrij worden, ware het niet dat er ook horeca-inrichtingen zijn waar geen personeel werkzaam is. De schattingen van het aantal zogenoemde eenmanszaken in de horeca lopen uiteen van 6.000 tot 10.000. Dit besluit strekt er onder meer toe deze eenmanszaken in de horeca rookvrij te maken. Een belangrijk motief hiervoor is het vermijden van een tweedeling in de horeca: horecagelegenheden waar niet mag worden gerookt (om werknemers te beschermen tegen blootstelling aan tabaksrook) en horecagelegenheden waar dat wel zou mogen (omdat geen sprake is van werknemers). De grootste ondernemersorganisatie in de horecabranche, Koninklijk Horeca Nederland, acht een dergelijke tweedeling onwenselijk, omdat dit zou leiden tot een «ongelijk speelveld». Wanneer eenmanszaken in de horeca niet wettelijk rookvrij zouden hoeven te zijn, zou dat mogelijk tot juridische constructies leiden, als gevolg waarvan het aantal eenmanszaken, althans op papier, sterk zou toenemen. Meer in het algemeen zou het niet van goed beleid getuigen wanneer niet alle horecagelegenheden tegelijk rookvrij worden. Dit zou onduidelijk zijn voor het publiek en leiden tot (een schijn van) concurrentievervalsing.

Teneinde de eenmanszaken in de horeca rookvrij te maken, wordt hier voor het eerst gebruik gemaakt van artikel 11a, vierde lid, van de Tabakswet. Dit artikel biedt de rechtsgrondslag om al die categorieën van gebouwen rookvrij te maken, die – gelet op de artikelen 10 en 11 van de Tabakswet – niet onder de werkingssfeer van het Besluit beperking verkoop en gebruik tabaksprodukten gebracht kunnen worden en waarop ook artikel 11a, eerste lid, van de Tabakswet niet van toepassing is, omdat er niet altijd sprake hoeft te zijn van een relatie werkgever-werknemer.

Eenmanszaken in andere bedrijfstakken dan de horeca kennen vaak een bedrijfsvoering die niet of nauwelijks van de privésfeer van de ondernemer af te bakenen valt. Denk aan de belastingconsulent die vanuit zijn huis of een klein kantoor aanpalend aan zijn huis zijn beroep uitoefent. Veelal bestaat zijn clientèle voor een deel uit persoonlijke relaties. Alles bijeen lijkt zo’n setting zo sterk op de privésfeer dat ook vanwege de daaraan verbonden problemen voor een ordelijk toezicht er voor gekozen is af te zien van een wettelijk rookverbod in deze context.

Artikel 3, eerste lid, van dit besluit bepaalt dat zowel eenmanszaken in de horeca als overdekte winkelcentra, evenementenhallen, congrescentra en luchthavens rookvrij moeten zijn.

Coffeeshops

Een apart punt om bij stil te staan betreft de positie van de coffeeshops. Coffeeshops zijn inschrijfplichtig bij het Bedrijfschap Horeca en Catering, overeenkomstig de regelgeving van dat bedrijfschap. Hiermee vallen zij onder de definitie van horeca-inrichting. Voorop staat dat alle werknemers gelijke bescherming verdienen, dat de regelgeving zo eenduidig en duidelijk mogelijk moet zijn en dat uitzonderingen juridisch kwetsbaar zijn. Om die reden horen coffeeshops onder hetzelfde regime als de reguliere horeca. Ook in coffeeshops kan een rookruimte worden ingericht.

Strafmaat

Bij dit alles kan de vraag opkomen naar de strafmaat bij overtredingen van dit type. Volgens de wettelijke bijlage bij de Tabakswet, bevattende de boetetarieven voor overtredingen, bedragen de boetes bij (een eerste) overtreding van het veronachtzamen van het toezicht op de naleving van het rookverbod € 300.

Toetsing aan het EG-Verdrag

De beperking van de mogelijkheden om tabaksproducten te gebruiken in bepaalde voor het publiek toegankelijke gebouwen of plaatsen (rookverbod) roept de vraag op of deze de toetsing aan artikel 28 EG-Verdrag betreffende het vrije verkeer van goederen kan doorstaan. Artikel 28 EG-Verdrag eist opheffing van iedere beperking van het vrije verkeer van goederen, ook indien deze beperking zonder onderscheid geldt voor binnenlandse en buitenlandse producten. Als dergelijke belemmeringen zijn volgens vaste jurisprudentie te beschouwen alle maatregelen die de uitoefening van deze fundamentele vrijheden verbieden, belemmeren of minder aantrekkelijk maken.

Naar het oordeel van de regering is een dergelijke handelsbelemmerende maatregel gerechtvaardigd met het oog op de bescherming van de volksgezondheid, een en ander overeenkomstig artikel 30 EG-Verdrag. Het gebruik van tabaksproducten vormt immers een belangrijke doodsoorzaak in ons land. Jaarlijks overlijden circa 19.000 mensen aan de gevolgen van (actief) roken en enige duizenden mensen aan de gevolgen van meeroken. Daarnaast leidt (mee)roken tot vele (invaliderende) gezondheidsaandoeningen en daarmee verband houdende zorgkosten. Verder gaat het hier om een vermijdbare doodsoorzaak. Als we de gezondheid van onze bevolking willen bevorderen – en dat is een plicht die de Grondwet ons oplegt – dan heeft het terugdringen van het gebruik van tabak en de blootstelling aan tabaksrook hoge prioriteit omdat dit leidt tot minder ziekte en sterfte en daarmee tot gezondheidswinst.

Bij dit alles moet bedacht worden dat de maatregelen zich beperken tot (slechts) een deel van de voor het publiek toegankelijke ruimte. Nergens strekken de maatregelen zich uit tot de open lucht of tot als privé aan te merken binnenruimten. Daarmee stroken de beperkende maatregelen met de eis van evenredigheid in relatie tot de te beschermen volksgezondheidbelangen. Dit geldt te meer, omdat het doel niet met een minder vergaand middel kan worden bereikt. Tegen deze achtergrond heeft de regering aanleiding om te concluderen dat deze maatregelen in het licht van het EG-Verdrag gerechtvaardigd zijn.

Notificatie bij Europese Commissie (richtlijn 98/34/EG)

Het ontwerpbesluit is op 13 november 2007 (nogmaals) gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen, ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (Pb EG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG. De notificatie bij de Europese Commissie is noodzakelijk, aangezien het ontwerpbesluit technische voorschriften bevat in de zin van richtlijn 98/34/EG. Naar aanleiding hiervan zijn geen opmerkingen ontvangen.

Administratieve lasten en bedrijfseffecten

Met betrekking tot de vraag of het onderhavige besluit administratieve lasten voor burgers of bedrijfsleven met zich mee zal brengen, kan worden opgemerkt dat dit nagenoeg niet het geval is. Afgezien van de nieuwe verplichtingen die voortvloeien uit artikel 2, onderdeel b, en artikel 3 – het aanduiden van (facultatieve) rookruimten respectievelijk rookverboden – vloeien er noch voor de burger, noch voor het bedrijfsleven informatieverplichtingen voort uit het onderhavige besluit. Het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) heeft op 1 juni 2007 laten weten dit besluit niet te selecteren voor een toets op de administratieve lasten.

Bedrijfseffecten rookvrije horeca

In de politieke en maatschappelijke discussie over het rookvrij worden van de horeca richtte de aandacht zich, naast andere zaken, ook op de bedrijfseconomische effecten daarvan. In de discussie over het Besluit uitzonderingen rookvrije werkplek in 2003 stelde Koninklijk Horeca Nederland dat het rookvrij maken van de horeca zou leiden tot een zeer groot verlies van omzet en werkgelegenheid. Ervaringen met een rookvrije horeca buiten Europa wezen toen echter al in een andere richting, zo bleek uit onder meer een publicatie in het tijdschrift Tobacco Control in 2003: «Review of the quality of studies on the economic effects of smoke-free policies on the hospitality industry« (M. Scollo et al.).

Sinds 2003 is er ook in Europa in toenemende mate ervaring opgedaan met een rookvrije horeca. Nadat Ierland op 29 maart 2004 als eerste (Europees) land het spits had afgebeten, zijn onder meer Noorwegen, Zweden en Italië gevolgd. De Europese ervaringen bevestigen dat het rookvrij maken van de horeca geen negatieve effecten heeft op de omzet of de werkgelegenheid. Hoofdstuk 3 van het rapport Lifting the smokescreen. 10 reasons for a smoke free Europe (2006) biedt een goed overzicht van de buitenlandse ervaringen en studies op dit punt.

Ook brengt het rookvrij worden van alle inrichtingen op het terrein van horeca, sport en kunst en cultuur positieve bedrijfseffecten met zich mee als gevolg van een vermindering van de schoonmaakkosten.

Bedrijfseffecten overige rookvrije ruimten

De bedrijfseffecten voor overdekte winkelcentra, evenementenhallen, congrescentra en luchthavens zullen eveneens beperkt zijn. Dat heeft er allereerst mee te maken dat een deel van de overdekte winkelcentra, evenementenhallen, congrescentra en luchthavens op basis van zelfregulering nu al rookvrij is.

Daarnaast is het zo dat het rookvrij worden van bedoelde categorieën ruimten die nu nog niet rookvrij zijn, nauwelijks kosten met zich mee brengt. Eventuele extra kosten hangen vooral samen met organiseren van het toezicht op de naleving van het rookverbod. In de praktijk zullen die extra kosten verwaarloosbaar blijken, doordat veelal gebruik kan en zal worden gemaakt van reeds bestaande voorzieningen in de vorm van cameratoezicht, veiligheidsfunctionarissen, e.d. De verwachting is dus gerechtvaardigd dat een en ander tamelijk geruisloos en zonder veel extra kosten zijn beslag zal kunnen krijgen.

Het Meldpunt Voorgenomen Regelgeving heeft op 15 juni 2007 akkoord gegeven op de uitgevoerde Bedrijfseffectentoets.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1

In dit artikel wordt omschreven wat in dit besluit wordt verstaan onder horeca-inrichtingen. Dit artikel is op dit punt inhoudelijk vrijwel gelijk aan het corresponderende onderdeel in artikel 1 van het Besluit uitzonderingen rookvrije werkplek dat komt te vervallen, wanneer dit besluit en het Besluit tot intrekking of wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur op het terrein van de tabakswetgeving in werking treden. De definitie van horeca-inrichtingen is nog nodig in verband met artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van dit besluit. Er is gekozen voor de formulering «ondernemers of ondernemingen die inschrijfplichtig zijn bij het Bedrijfschap Horeca en Catering» om duidelijk te maken dat dit besluit ook betrekking heeft op ondernemers dan wel ondernemingen die zich ondanks de inschrijfplicht (nog) niet hebben ingeschreven bij het Bedrijfschap.

Artikel 2

Dit artikel bevat enkele, nog steeds relevante, inhoudelijke restanten van het «oude» Besluit uitzonderingen rookvrije werkplek. De onderdelen a tot en met c komen inhoudelijk overeen met de onderdelen g tot en met i van artikel 2 van het Besluit uitzonderingen rookvrije werkplek.

Onderdeel b bevat een tweetal wijzigingen ten opzichte van het oude artikel 2, onderdeel h.

Omwille van de leesbaarheid van het onderhavige besluit worden de relevante delen van de toelichting bij het Besluit uitzonderingen rookvrije werkplek uit 2003 hier beknopt herhaald.

Onderdeel a

Het is om principiële en praktische redenen moeilijk om mensen in hun eigen privé-sfeer te dwingen niet te roken. Dientengevolge is het voor werkgevers, wier werknemers werkzaamheden verrichten bij mensen in de privé-omgeving, moeilijk om te garanderen dat hun werknemers zonder hinder of overlast van tabaksrook hun werk kunnen doen. Er zijn diverse voorbeelden van werknemers die (een deel van) hun werkzaamheden verrichten in woningen of anderszins als privé aan te merken ruimten. Hierbij valt te denken aan mensen die in de thuiszorg werken, kraamhulpen, onderhoudsmensen en klantenbezoekers. Verder gaat het om woonvertrekken in bijvoorbeeld verzorgingshuizen, GGZ-instellingen en justitiële inrichtingen die bewoners van deze inrichtingen niet hoeven te delen met andere bewoners van die inrichtingen. Voor deze locaties geldt dat de werkgever wellicht wel mogelijkheden ten dienste staan om een rookvrije werkomgeving af te dwingen, maar dat dit een onevenredige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene zou vormen. Om die reden wordt hiervoor in onderdeel a een uitzondering gemaakt.

Onderdeel b

Werkgevers kunnen besluiten tot het inrichten en aanwijzen van afsluitbare, voor het roken van tabaksproducten aangewezen en als zodanig aangeduide ruimten. De rookruimten dienen afsluitbaar te zijn, zodat eventuele hinder of overlast van tabaksrook buiten deze ruimten tot een minimum beperkt blijft. De rookruimten zijn eerst en vooral bestemd om rokers in een bedrijf de gelegenheid te bieden toch af en toe te roken zonder dat zij hiermee anderen hinder of overlast bezorgen. Niet-rokers hoeven deze ruimten in beginsel niet te betreden. Dit neemt niet weg dat er ook mensen zijn die in de rookruimten werkzaamheden moeten verrichten. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan schoonmaak- en onderhoudspersoneel. Ook wanneer zij hun schoonmaak- en onderhoudswerkzaamheden verrichten wanneer er niet wordt gerookt in de rookruimten, dan nog zal er sprake zijn van blootstelling aan tabaksrook. Deze blijft immers nog vele uren hangen nadat er is gerookt. Ook valt te denken aan verzorgend personeel in bijvoorbeeld instellingen voor geestelijke gezondheidszorg, dat cliënten moet begeleiden in speciale rookruimten. Andere voorbeelden zijn proef- of testlokalen in de tabaksindustrie of in tabaksspeciaalzaken. Ten slotte heeft de uitzondering voor rookruimten ook betrekking op ruimten die conform artikel 2, lid drie, van het (gewijzigde) Besluit beperking verkoop en gebruik tabaksprodukten zijn uitgezonderd van het rookverbod.

Een nadere toelichting verdient het schrappen van het woord «speciaal» uit artikel 2, onderdeel h van het Besluit uitzonderingen rookvrije werkplek. In het ontwerpbesluit dat op 31 juli werd voorgehangen was het woord «speciaal» vervangen door «uitsluitend». De gedachtenwisseling met de Kamer heeft ertoe geleid dat geen van beide woorden voorkomt in artikel 2, onderdeel b, van het onderhavige besluit. De huidige formulering brengt tot uitdrukking dat rookruimten weliswaar bestemd zijn om in te roken, maar tevens dat in rookruimten meer is toegestaan dan alleen roken. Speciaal met betrekking tot de horeca betekent dit dat men er ook een consumptie mee naar binnen mag nemen. Daarentegen is wel duidelijk dat het personeel deze ruimten niet mag betreden in het kader van het uitoefenen van de normale horecawerkzaamheden, zoals het bedienen van klanten.

Met het invoegen van de woorden «en als zodanig aangeduide» voor «ruimten» wordt beoogd te bereiken dat voor een ieder in één oogopslag duidelijk is dat een bepaalde ruimte voor het roken van tabaksproducten is aangewezen. Dit komt ook het toezicht op de naleving door de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) ten goede.

Onderdeel c

Ook in de open lucht kunnen mensen, en dus ook werknemers bij het verrichten van hun werkzaamheden, hinder of overlast van andermans tabaksrook ondervinden. Het zou echter te ver gaan om de in artikel 11a, eerste lid, van de Tabakswet, bepaalde verplichting ook te laten gelden voor werkzaamheden die in de open lucht worden verricht. De hinder of overlast die dan eventueel wordt ondervonden kan immers eenvoudig worden vermeden, bijvoorbeeld door zich een paar passen van de hinder of overlast veroorzakende persoon te verwijderen. In gebouwen en overdekte binnenplaatsen is dit geen optie, omdat de rook daar blijft hangen.

Bij de voorbereiding van dit besluit is uitvoerig stilgestaan bij de vraag hoe het begrip «terras» moet worden gezien in relatie tot het hier gebezigde begrip «open lucht». Volgens het Van Dale Groot woordenboek hedendaags Nederlands is een terras een «afgescheiden ruimte in de open lucht, met zitjes waar men kan uitrusten of iets consumeren». Terrassen zijn er in vele soorten en maten. De afscheiding van sommige terrassen bestaat uit niet meer dan een demarcatie in de straatstenen (andere kleur, andere vorm, andere materiaal, een verfstreep, etc.) of een enkele plantenbak. Andere terrassen hebben meer substantiële afscheidingen in de vorm van zijschotten (bijvoorbeeld glazen wanden of zeildoeken) en/of overkappingen (luifels, parasolvormige constructies etc.).

Besloten is dat roken op een terras mogelijk blijft, ook onder een luifel of parasolvormige constructie, zolang het terras maar niet aan alle kanten (boven- en zijkanten) afgesloten is. Verder is het evident dat in de horecagelegenheid geen hinder of overlast mag ontstaan door het roken op het terras.

Overigens zal in samenspraak met de horecabranche een «Code of Practice», een leidraad, ontwikkeld worden om te komen tot een meer heldere afbakening van deze materie.

Artikel 3

Eerste lid, onderdeel a

Voor een toelichting op het opnemen van een rookverbod in horeca-inrichtingen, geëxploiteerd door een ondernemer zonder personeel, zij verwezen naar het algemene deel van deze toelichting, onder Nieuw beleid, rookverbod.

Onderdeel b

Daarnaast wordt een rookverbod ingesteld in de voor publiek toegankelijke delen van overdekte winkelcentra, evenementenhallen, congrescentra en luchthavens.

De Voedsel en Waren Autoriteit (VWA), die toeziet op de naleving van de Tabakswet, heeft de afgelopen jaren geconstateerd dat de situatie in bijvoorbeeld overdekte winkelcentra verbetering behoeft. De winkeleigenaren zijn verantwoordelijk voor hun eigen winkelpersoneel, maar niet voor de gemeenschappelijke ruimten (pleinen, gangen, passages, etc.) in dergelijke complexen, waar vaak ook werkzaamheden worden verricht. Als gevolg van dit besluit is dat diegene die het beheer heeft over dergelijke gebouwen. Afhankelijk van de concrete omstandigheden is dat degene die de zeggenschap heeft: de beheerder, exploitant, verhuurder, hoofdhuurder of eigenaar.

Voor alle duidelijkheid: het rookverbod in bijvoorbeeld een overdekt winkelcentrum omvat zowel de winkels als de gemeenschappelijke ruimten, waar gewoonlijk geen commerciële activiteiten plaatsvinden, zoals pleinen, gangen en passages. Ook in deze gemeenschappelijke ruimten worden werkzaamheden verricht. Te denken valt aan beveiliging, informatiepunten, bezorging van post, bevoorrading van winkels, etc. Ook zijn er in deze – volledig overdekte – gebouwen vaak horeca-inrichtingen waarbij de terrassen in het overdekte gedeelte zijn gelegen. Het zou onlogisch zijn als op het terras een rookverbod geldt en in het gedeelte naast het terras niet. Beide bevinden zich immers in dezelfde overdekte ruimte.

Tot slot zij hier nog opgemerkt dat in bijvoorbeeld onbemande parkeergarages op grond van dit besluit geen rookverbod hoeft te worden ingesteld. Er wordt hiermee gevolg gegeven aan een motie van deze strekking die op 18 oktober (volgend op het voortgezet algemeen overleg van diezelfde datum) werd aangenomen.

Tweede lid

Ook hier is in onderdeel b, de mogelijkheid van een rookruimte opgenomen, zulks ter beoordeling van de betrokken ondernemer, die zelf zal moeten afwegen of de inrichting van een rookruimte commercieel verantwoord is ten opzichte van de te plegen investering. Voor het overige zij verwezen naar de toelichting bij artikel 2 van dit besluit.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. Klink


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 mei 2008, nr. 89.

Naar boven