Staatsblad
van het Koninkrijk der Nederlanden
STB10367
Jaargang 2006
2006
373
Wet van 7 juli 2006 tot wijziging van de Wet werk en bijstand, van de Wet
studiefinanciering 2000, van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en
schoolkosten en van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de
totstandkoming van richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij
verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers
van de Unie en hun familieleden, alsmede goedkeuring van een daarmee
samenhangend voorbehoud bij het Europees verdrag inzake sociale en
medische bijstand
Wij
Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen,
die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te
weten:
Alzo Wij in overweging genomen
hebben, dat het wenselijk is de Wet werk en bijstand, de Wet
studiefinanciering 2000, de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en
schoolkosten alsmede de Vreemdelingenwet 2000 af te stemmen op
Richtlijn nr. 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van
29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf
op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun
familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) 1612/68 en tot
intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG,
73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG
(PbEU L 158), en in verband hiermee ook een voorbehoud te maken bij het
Europees verdrag inzake sociale en medische
bijstand;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord,
en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij
deze:
ARTIKEL I
De
Wet werk en
bijstand wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1 wordt, onder vervanging van de punt
aan het slot van onderdeel g door een puntkomma, een onderdeel
toegevoegd, luidende:
h. Richtlijn
2004/38/EG: Richtlijn nr. 2004/38/EG van het Europees Parlement en de
Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en
verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de
Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) 1612/68
en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG,
73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG
(PbEU L 158).
B
Artikel 11, eerste tot en met derde lid, komt te
luiden:
1.
Iedere
in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige
omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de
middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te
voorzien, heeft recht op bijstand van
overheidswege.
2.
Met de Nederlander,
bedoeld in het eerste lid, wordt gelijkgesteld de hier te lande
woonachtige vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in
de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de
Vreemdelingenwet 2000, met uitzondering van de gevallen, bedoeld in
artikel 24, tweede lid, van Richtlijn
2004/38/EG.
3.
Bij algemene maatregel
van bestuur kunnen andere hier te lande woonachtige vreemdelingen dan
de in het tweede lid bedoelde voor de toepassing van deze wet met een
Nederlander gelijk worden
gesteld:
a. ter uitvoering van een verdrag dan wel van een
besluit van een volkenrechtelijke organisatie, of
b. indien zij, na rechtmatig verblijf te hebben
gehouden in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van
de Vreemdelingenwet 2000, rechtmatig in Nederland verblijf hebben als
bedoeld in artikel 8, onderdeel g of h, van die wet en zij aan de in
die algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden
voldoen.
ARTIKEL II
De
Wet studiefinanciering
2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2.2 wordt als volgt gewijzigd:
1.
In het eerste lid, onderdeel b, vervalt
«in Nederland woont en».
2.
Het tweede lid komt te
luiden:
2.
Onverminderd het
eerste lid, onderdeel b, kunnen bij algemene maatregel van bestuur
groepen van personen worden aangewezen voor wie de gelijkstelling,
bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, slechts een tegemoetkoming in
de kosten van de toegang tot het onderwijs betreft. Bij algemene
maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot
de hoogte en de vorm van deze
tegemoetkoming.
B
Aan artikel 3.1 wordt een vierde lid toegevoegd,
luidende:
4.
In
afwijking van het derde lid kan de hoogte van de studiefinanciering ook
worden vastgesteld op een tegemoetkoming in de kosten van de toegang
tot het
onderwijs.
ARTIKEL III
De
Wet tegemoetkoming
onderwijsbijdrage en schoolkosten wordt als volgt
gewijzigd:
A
Artikel 2.2 wordt
gewijzigd als volgt:
1.
In het tweede lid
wordt «onderdelen b en c» vervangen door: onderdeel
c.
2.
Onder vernummering van
het derde lid tot vierde lid, wordt een lid ingevoegd
luidende:
3.
Onverminderd
het eerste lid, onderdeel b, kunnen bij algemene maatregel van bestuur
groepen van personen worden aangewezen voor wie de gelijkstelling,
bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, slechts een tegemoetkoming in
de kosten van de toegang tot het onderwijs betreft. Bij algemene
maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot
de hoogte en de vorm van deze
tegemoetkoming.
B
In de artikelen 2.6 en 2.10 wordt «de
artikelen 1.3.1 en 1.4a.1 van de WEB» vervangen door: artikel
1.1.1, onderdeel b, en artikel 1.4a.1 van de
WEB.
ARTIKEL IV
De
Vreemdelingenwet
2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 9 wordt gewijzigd als volgt:
1.
Het eerste lid komt te
luiden:
1.
Onze Minister
verschaft aan de vreemdeling, die rechtmatig verblijf heeft op grond
van artikel 8, onder a tot en met d, f tot en met h en j tot en met l,
en aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van
artikel 8, onder e, en gemeenschapsonderdaan is als bedoeld in artikel
1, onder e, sub 2°, 4° en 6°, een document of
schriftelijke verklaring, waaruit het rechtmatig verblijf
blijkt.
2.
Onder vernummering van het tweede en derde
lid tot vierde en vijfde lid worden twee leden ingevoegd,
luidende:
2.
Onze Minister
verschaft aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van
artikel 8, onder e, en gemeenschapsonderdaan is als bedoeld in artikel
1, onder e, sub 1°, 3° en 5° een document, waaruit
het rechtmatig verblijf blijkt, indien de vreemdeling het duurzaam
verblijfsrecht heeft verkregen als bedoeld in artikel 16 van Richtlijn
nr. 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van
29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf
op het grondgebied van de lidstaten voor burgers van de Unie en hun
familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) 1612/68 en tot
intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG,
73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG
(PbEU L 158).
3.
Onze Minister
verschaft desgevraagd een dergelijk document of schriftelijke
verklaring aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond
van artikel 8, onder i.
3.
In het vijfde lid wordt «eerste
lid» vervangen door: eerste tot en met derde
lid.
B
Na
artikel 9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 9a
In afwijking van artikel 9, tweede lid, verschaft Onze Minister aan
de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8,
onder e, en gemeenschapsonderdaan is als bedoeld in artikel 1, onder e,
sub 1°, 3° en 5°, op aanvraag een bewijs van
rechtmatig verblijf voordat de vreemdeling het duurzame verblijfsrecht
heeft verkregen, indien de vreemdeling de nationaliteit heeft van een
lidstaat ten aanzien waarvan Nederland de toepassing van de artikelen 1
tot en met 6 van Verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van de
Europese Gemeenschappen van 15 oktober 1968 betreffende het
vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (PbEG L 257) heeft
opgeschort.
C
Aan artikel 108 wordt een lid toegevoegd,
luidende:
5.
In
afwijking van het eerste lid wordt handelen in strijd met een
verplichting, opgelegd bij of krachtens artikel 54, eerste lid, onder b
of e, gestraft met ten hoogste een hechtenis van een maand of een
geldboete van de tweede categorie, indien het feit wordt begaan door
een gemeenschapsonderdaan. Het derde lid en de eerste volzin van het
vierde lid zijn van overeenkomstige
toepassing.
ARTIKEL V
Goedgekeurd wordt dat
Nederland op grond van artikel 16, onder b, van het op
11 december 1953 te Parijs tot stand gekomen Europees verdrag
inzake sociale en medische bijstand (Trb. 1954, 100) het volgende
voorbehoud maakt met betrekking tot de toepasselijkheid van de Wet werk
en bijstand op onderdanen van andere Overeenkomstsluitende
Partijen:
Ten aanzien van burgers van de Europese
Unie aanvaardt de Nederlandse regering de verplichting om onderdanen
van de andere lidstaten van de Europese Unie op gelijke voet met de
eigen onderdanen sociale en medische bijstand te verlenen slechts voor
zover overeenkomstige verplichtingen voortvloeien uit het Verdrag tot
oprichting van de Europese Gemeenschap.
ARTIKEL VI
Deze wet treedt in werking
op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst
en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Kamerstuk 30
493
Gegeven te
’s-Gravenhage,
7
juli 2006
Beatrix
De
Staatssecretaris van
Sociale Zaken en
Werkgelegenheid,
H. A.
L. van Hoof
De Staatssecretaris van
Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap,
B.
J. Bruins
De
Minister voor
Vreemdelingenzaken en Integratie
a.i.,
J. P.
H. Donner
De
Minister van
Buitenlandse
Zaken,
B.
R. Bot
Uitgegeven de tweeëntwintigste augustus 2006
tweeëntwintigste
augustus
2006
De Minister van
Justitie,
J.
P.
H. Donner