Besluit van 22 juli 2002 tot vaststelling van de rechtspositie van de voorzitter en leden van de commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Rechtspositiebesluit commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken, d.d. 23 mei 2002, nr. 02M431511, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Defensie;

Gelet op artikel 68 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002;

De Raad van State gehoord (advies van 28 juni 2002, No. W01.020236/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken van 12 juli 2002, nr. 02M434189, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Defensie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. wet: Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002;

b. Onze Minister: Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken;

c. lid: degene die bij koninklijk besluit is benoemd tot voorzitter of lid van de commissie van toezicht.

Artikel 2

  • 1. Het salaris van het lid dat tot voorzitter van de commissie van toezicht is benoemd, wordt vastgesteld op het bedrag genoemd in bijlage A van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.

  • 2. Het salaris van de overige leden van de commissie van toezicht wordt vastgesteld overeenkomstig het bedrag dat is verbonden aan het hoogste salarisnummer van schaal 17 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.

  • 3. Het salaris van een lid met een onvolledige werktijd wordt vastgesteld op een evenredig deel van het salaris bij een volledige werktijd als bedoeld in artikel 2, onder g, van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.

  • 4. a. Bij op non-actiefstelling of tijdens de non-activiteit als bedoeld in artikel 67 van de wet, kunnen de in dat artikel bedoelde ministers gezamenlijk beslissen dat tijdens de duur van de non-activiteit tevens geen salaris of slechts een gedeelte van het salaris zal worden genoten, in het laatste geval onder aanwijzing van het deel dat zal worden genoten.

    b. Indien de non-activiteit anders dan door ontslag wordt beëindigd, kunnen de in artikel 67 van de wet bedoelde ministers gezamenlijk beslissen dat het niet genoten salaris alsnog geheel of gedeeltelijk zal worden uitbetaald, in het laatste geval onder aanwijzing van het gedeelte dat zal worden betaald.

  • 5. Het salaris wordt niet langer uitbetaald dan tot en met de dag van het overlijden. Artikel 24, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement wordt voorts overeenkomstig toegepast.

  • 6. Indien een lid overlijdt ontvangt zijn weduwe of weduwnaar, dan wel ontvangen zijn minderjarige kinderen een uitkering overeenkomstig de bepalingen die ten aanzien van burgerlijke rijksambtenaren gelden.

Artikel 3

  • 1. Boven en behalve het salaris, bedoeld in artikel 2, genieten de leden een vakantie-uitkering, een eindejaarsuitkering, een tegemoetkoming in de ziektekosten, een vergoeding van reis- en verblijfkosten voor zowel reizen in het kader van woon–werkverkeer alsmede dienstreizen, een vergoeding van verplaatsingskosten en een gratificatie bij ambtsjubileum overeenkomstig de bepalingen die ten aanzien van burgerlijke rijksambtenaren gelden.

  • 2. Ten behoeve van reizen in het kader van woon–werkverkeer kan gebruik worden gemaakt van het voor ambtenaren van het Ministerie van Algemene Zaken geldende vervoersplan.

  • 3. Indien burgerlijke rijksambtenaren een eenmalige uitkering wordt toegekend, ontvangen de leden van de commissie van toezicht deze op gelijke voet.

  • 4. De leden ontvangen een vaste bruto vergoeding voor de kosten van voorzieningen die voor eigen rekening komen en die door hen mede worden aangewend ten behoeve van de vervulling van hun ambt.

    Deze bruto vergoeding bedraagt voor de voorzitter 50% en voor de leden 35% van het in het Besluit vergoeding representatiekosten rijkspersoneel genoemde maximum bedrag en wordt naar evenredigheid maandelijks uitbetaald.

Artikel 4

  • 1. Een lid meldt afwezigheid in verband met ziekte terstond aan de daartoe aangewezen afdeling van het Ministerie van Algemene Zaken.

  • 2. De bedrijfsgeneeskundige begeleiding van een lid dat door ziekte verhinderd is de werkzaamheden uit te voeren zal worden verzorgd door een door Onze Minister aan te wijzen bedrijfsarts.

  • 3. Een lid heeft bij ontslag als gevolg van blijvende ongeschiktheid uit hoofde van ziekte of gebreken recht op suppletie bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid overeenkomstig de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector Rijk.

Artikel 5

Een lid dat zonder dat te hebben verzocht niet wordt herbenoemd, dan wel wordt ontslagen wegens blijvende arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of gebreken en daardoor werkloos wordt in de zin van de Werkloosheidswet heeft recht op een bovenwettelijke uitkering overeenkomstig het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk.

Artikel 6

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 7

Dit besluit wordt aangehaald als: Rechtspositiebesluit commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 22 juli 2002

Beatrix

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

J. P. Balkenende

Uitgegeven de tiende september 2002

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Artikel 64 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv) voorziet in de instelling van een commissie van toezicht betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Artikel 68 van de wet geeft aan dat bij algemene maatregel van bestuur de bezoldiging, de aanspraken ingeval van ziekte, alsmede de overige rechten en plichten die betrekking hebben op de rechtspositie van de leden van de commissie van toezicht geregeld worden, voor zover daarin niet bij de wet is voorzien. In dit besluit wordt hieraan uitvoering gegeven. De leden van de commissie van toezicht zijn ambtenaar in de zin van de Ambtenarenwet, maar zijn op grond van artikel 2, onderdeel dd, uitgezonderd van titel III van de Ambtenarenwet.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Artikel 2 regelt de bezoldiging van de voorzitter en de leden van de commissie van toezicht. De bezoldiging is overeenkomstig het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA). Het schaalniveau is in overeenstemming met niveau en positie en gebaseerd op een advies van de Formatiecommissie. Bij de instelling van de commissie van toezicht wordt voorshands uitgegaan van een niet volledige dagtaak. Artikel 2, derde lid, is ontleend aan artikel 11 van het BBRA en regelt de aanspraak op een evenredig deel van de bezoldiging bij deeltijdaanstelling. In dit besluit wordt uitgegaan van een binnen de rijksoverheid gebruikelijke arbeidsduur van gemiddeld 36 uur per week. Verder wordt in dit artikel nog de gehele of gedeeltelijke stopzetting van het salaris bij non-activiteit of overlijden geregeld en de eenmalige overlijdensuitkering aan de nabestaanden.

Artikel 3

In dit artikel worden de overige financiële arbeidsvoorwaarden geregeld. De genoemde arbeidsvoorwaarden in het eerste, derde en vierde lid zijn overeenkomstig de bepalingen en regelingen welke ten aanzien van de burgerlijke rijksambtenaren gelden. De commissieleden ontvangen de genoemde vergoedingen, uitkeringen en gratificatie op gelijke voet. Voor wat betreft de reiskosten woon–werkverkeer wordt tevens aansluiting gezocht bij het vervoersplan dat het Ministerie van Algemene Zaken kent. Vrijwel alle ministeries kennen een eigen vervoersplan dat aanvullende faciliteiten biedt voor woon–werkverkeer. De leden van commissie van toezicht wordt de mogelijkheid geboden hiervan gebruik te maken. Tot slot wordt onder het vijfde lid een zogenaamde representatiekostenvergoeding toegekend. Het gaat om kosten die de vervulling van het commissielidmaatschap met zich brengt en die niet voor vergoedingen in aanmerking komen. Voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding is aansluiting gezocht bij het Besluit vergoeding representatiekosten rijkspersoneel. Op grond van dit besluit kan aan burgerlijke rijksambtenaren tot een maximumbedrag per jaar een dergelijke vergoeding worden verstrekt. De gemaakte kosten behoeven verder niet te worden gedeclareerd of aangetoond, maar dienen conform de fiscale regels als bruto vergoeding te worden uitbetaald.

Artikel 4

Dit artikel regelt de aanvullende aanspraken bij ziekte. Gezien de wetgeving en procedurele vereisten op dit terrein zal het verzuim moeten worden gevolgd en zullen tijdig meldingen moeten plaatsvinden bij de uitvoeringsinstantie. Daarbij is een registratie van het verzuim en een bedrijfsgeneeskundige begeleiding noodzakelijk. Hiervoor wordt aansluiting gezocht bij hetgeen op dit punt voor de ambtenaren bij het Ministerie van Algemene Zaken is geregeld. Bij ontslag als gevolg van blijvende ongeschiktheid wegens ziekte, waarover advies zal worden ingewonnen bij de uitvoeringinstantie, zal aanspraak bestaan op een bovenwettelijke uitkering zoals die geldt voor burgerlijke rijksambtenaren (invaliditeitspensioen krachtens ABP-deelnemerschap of suppletie).

Artikel 5

Artikel 5 regelt de aanspraken bij het niet herbenoemen van een lid zonder dat het lid daarom heeft verzocht. De leden hebben in dat geval recht op een bovenwettelijke uitkering tot aan het niveau dat geldt voor burgerlijke rijksambtenaren. Bij een tussentijds ontslag, niet op eigen verzoek of wegens blijvende arbeidsongeschiktheid, gaat het om het verlies van benoemingsvereisten zoals die in artikel 66 van de Wiv zijn genoemd. In dat geval bestaat geen recht op een dergelijke uitkering. In geval van ontslag met daarbij een direct ingaand recht op pensioen bestaat eveneens geen recht op een werkloosheidsuitkering. Teneinde daarover onduidelijkheid te voorkomen, maakt een lid uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van de benoemingstermijn, schriftelijk aan de Minister-President zijn of haar kandidatuur voor een nieuwe benoemingstermijn bekend.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

W. Kok


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven