Staatsblad
van het Koninkrijk der Nederlanden
STB7058
Jaargang 2002
2002
112
Besluit van 28 februari 2002, houdende vaststelling
van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentebestuur
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
van 26 februari 2002, nr. BW02/58674, Directie Bestuurlijke en Financiële
Organisatie;
Gelet op artikel XII van de Wet dualisering gemeentebestuur;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Enig artikel
1.
Onder toepassing van artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet treedt
de Wet dualisering gemeentebestuur, met uitzondering van artikel I, onderdelen
DDa, II, ZZ, PPP en GGGG, en artikel XI, in werking met ingang van 7 maart
2002.
2.
In afwijking van het eerste lid treedt de Wet dualisering gemeentebestuur,
met uitzondering van artikel I, onderdeel PPP, in werking met ingang van 1
januari 2003 ten aanzien van de gemeenten Axel, Bemmel, Bergen, Dalfsen, Denekamp,
Echt, Hardenberg, Heerjansdam, Hof van Twente, Hontenisse, Hulst, Kesteren,
Olst-Wijhe, Oostburg, Oss, Overbetuwe, Raalte, Ravenstein, Rijssen, Sas van
Gent, Sittard-Geleen, Sluis-Aardenburg, Steenwijk, Susteren, Terneuzen, Venlo,
Zwartewaterland en Zwijndrecht.
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is
belast met de uitvoering van dit besluit dat in het Staatsblad zal worden
geplaatst.
's-Gravenhage,
28 februari 2002
Beatrix
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K. G. de Vries
Uitgegeven de vijfde maart 2002
vijfde
maart
2002
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
NOTA VAN TOELICHTING
Op grond van dit koninklijk besluit treedt de Wet dualisering gemeentebestuur
op enkele onderdelen na op 7 maart 2002 in werking (eerste lid). De onderdelen
van de Wet dualisering gemeentebestuur die niet op 7 maart 2002 in werking
treden, betreffen:
1. De wijziging van artikel 71, tweede lid, van de Gemeentewet die er
toe strekt de bevoegdheid van de commissaris van de Koningin om de burgemeester
(een in duur onbeperkte) ontheffing te verlenen van de verplichting om werkelijke
woonplaats in de gemeente te hebben, te vervangen door de bevoegdheid van
de gemeenteraad om deze ontheffing te verlenen voor de duur van ten hoogste
een jaar (artikel I, onderdeel DDa).
2. De verplichting voor een gemeenteraad om een rekenkamer in te stellen
of op andere wijze invulling te geven aan de rekenkamerfunctie (artikel I,
onderdelen II en GGGG).
3. De verplichting voor een gemeenteraad om een griffier te benoemen (artikel
I, onderdeel ZZ).
4. De wijziging van artikel 147 van de Gemeentewet met betrekking tot
de bevoegdheidsverdeling tussen gemeenteraad en college (artikel I, onderdeel
PPP).
5. De verplichting om de Gemeentewet integraal te publiceren in het Staatsblad
(artikel XI).
Het voornemen bestaat om de hiervoor onder 1, 2 en 3 opgenomen onderdelen
gelijktijdig met de Wet tot aanpassing van enkele wetten in verband met de
inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentebestuur (hierna: Aanpassingswet)
in werking te laten treden. Het voorstel voor deze wet is onlangs bij de Tweede
Kamer ingediend. De Aanpassingswet bevat onder meer een drietal overgangsregelingen
met betrekking tot deze onderdelen van de Wet dualisering gemeentebestuur.
In verband daarmee is gekozen voor een uitgestelde inwerkingtreding van deze
onderdelen. Het gaat om de volgende overgangsregelingen:
a. Een overgangsregeling voor de burgemeester waaraan voor de inwerkingtreding
van de wijziging van artikel 71, tweede lid, van de Gemeentewet door de commissaris
van de Koningin ontheffing is verleend van de verplichting om werkelijke woonplaats
in de gemeente te hebben. Door de uitgestelde inwerkingtreding van de wijziging
van artikel 71, tweede lid, wordt bereikt dat er tussen 7 maart 2002 en de
inwerkingtreding van de Aanpassingswet geen tussenperiode ontstaat gedurende
welke de overgangsregeling niet geldt.
b. Een overgangsregeling op grond waarvan gemeenteraden verplicht zijn
om vóór 1 januari 2006 een rekenkamer in te stellen of
op andere wijze invulling te geven aan de rekenkamerfunctie. Gemeenten die
voor deze datum een rekenkamer of rekenkamerfunctie willen instellen, kunnen
dit op grond van deze overgangsregeling volgens de nieuwe bepalingen van de
Wet dualisering gemeentebestuur op dit punt.
c. Een overgangsregeling op grond waarvan gemeenteraden verplicht zijn
om vóór 7 maart 2003 de griffier te benoemen. Indien gemeenteraden
er voor kiezen om vóór deze datum een griffier te benoemen,
wordt op basis van deze overgangsregeling de secretaris met ingang van de
datum van benoeming van de griffier geacht te zijn aangesteld door het college.
Tot deze benoeming ondersteunt de secretaris de raad en de door hem ingestelde
commissies bij de uitoefening van hun taak.
Met betrekking tot het hiervoor onder 4 opgenomen onderdeel van de Wet
dualisering gemeentebestuur merk ik het volgende op. Op grond van het nieuwe
derde lid van artikel 147 van de Gemeentewet berust een in een specifieke
wet opgenomen bestuursbevoegdheid in principe bij het college, tenzij deze
bevoegdheid bij of krachtens de wet aan de raad of de burgemeester
is toegekend. Het voorgaande betekent dat indien op grond van een specifieke
wet een bestuursbevoegdheid aan het gemeentebestuur toekomt, voor «gemeentebestuur»
gelezen dient te worden: het college. Op grond van het oude artikel 147 dient
echter in een bijzondere wet onder «gemeentebestuur» te worden
verstaan: de gemeenteraad. Aangezien in bijzondere wetgeving veelvuldig de
term«gemeentebestuur» wordt gebruikt, zou inwerkingtreding van
de wijziging van artikel 147 met ingang van 7 maart 2002 betekenen dat bevoegdheden
in bijzondere wetten, zonder wetswijziging, overgaan van de raad naar het
college. Dit acht ik ongewenst. In de Wet tot aanpassing van bijzondere wetten
aan de Wet dualisering gemeentebestuur (Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden)
die thans in ambtelijke voorbereiding is wordt de bevoegdheidsverdeling tussen
raad en college in bijzondere wetten bezien. Het ligt dan ook in de rede dat
de wijziging van artikel 147 van de Gemeentewet gelijktijdig met deze wet
in werking treedt. Inwerkingtreding is voorzien medio 2003.
Voorts is het gewenst dat de integrale tekstplaatsing van de Gemeentewet,
zoals opgenomen in artikel XI van de Wet dualisering gemeentebestuur, tevens
de in de Aanpassingwet opgenomen wijzigingen van de Gemeentewet bevat. Om
deze reden is in dit koninklijk besluit ook voorzien in een uitgestelde inwerkingtreding
van dit artikel. Overigens voorziet de Aanpassingswet in een inwerkingtreding
met terugwerkende kracht tot 7 maart 2002, zodat de Aanpassingswet kan worden
meegenomen met de op grond van de Wet dualisering gemeentebestuur voorgeschreven
integrale tekstplaatsing van de Gemeentewet.
Voor de in het tweede lid met name genoemde gemeenten geldt dat de Wet
dualisering gemeentebestuur op één onderdeel na met ingang van
1 januari 2003 in werking treedt. Het betreft hier gemeenten die op 1 januari
2001 of 1 januari 2002 zijn heringedeeld, en gemeenten die naar
verwachting per 1 januari 2003 heringedeeld zullen worden. Voor deze
gemeenten geldt eveneens dat de wijziging van artikel 147, derde lid, (artikel
I, onderdeel PPP) tegelijk met de Wet tot aanpassing van bijzondere wetten
aan de Wet dualisering gemeentebestuur (Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden)
in werking zal treden. Op een deel van de gemeenten die per 1 januari
2001 of 1 januari 2002 zijn heringedeeld wordt de Wet dualisering
gemeentebestuur overigens met ingang van 7 maart 2002 van toepassing.
Deze gemeenten hebben hiervoor uitdrukkelijk gekozen. Aangezien deze gemeenten
vallen onder de algemene inwerkingtredingregeling, worden deze gemeenten niet
met name in het koninklijk besluit genoemd. Voor gemeenten die naar verwachting
met ingang van 1 januari 2003 worden samengevoegd geldt uiteraard dat de Wet
dualisering gemeentebestuur met ingang van deze datum op de nieuwgevormde
gemeenten van toepassing wordt.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K. G. de Vries