Besluit van 23 mei 2000, houdende regels ter uitvoering van titel VA van de Wet op de kansspelen (Speelautomatenbesluit 2000)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 4 november 1999, nr. WJZ/W 99062493;

Gelet op de artikelen 30c, derde lid, 30d, derde en vierde lid, 30i, 30n, 30o, derde en vierde lid, 30u, derde lid, en 30z, vierde lid, van de Wet op de kansspelen;

De Raad van State gehoord (advies van 17 februari 2000, nr. W10.99.0557/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 19 mei 2000, nr. WJZ 00032624;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. aanwezigheidsvergunning: de in artikel 30b, eerste lid, van de wet bedoelde vergunning voor het aanwezig hebben van een of meer speelautomaten;

b. basisspel: de fase van het spel van een kansspelautomaat, die meteen na de start van het spel aanvangt en op zichzelf tot een spelresultaat leidt;

c. exploitatievergunning: de in artikel 30h, eerste lid, van de wet bedoelde vergunning voor het exploiteren van speelautomaten;

d. gekoppelde-jackpotsysteem: een voorziening, gemeenschappelijk aan ten minste twee kansspelautomaten, die op toevalsbasis, zelfstandig of op basis van een door een aan het systeem gekoppelde kansspelautomaat gegenereerde wincombinatie, een prijs kan toekennen aan een van de aan het systeem gekoppelde automaten of, indien het een automaat betreft waarop meerdere spelers tegelijk een spel kunnen spelen met als basis een centraal toevalsproces, aan een eenheid van een dergelijke automaat waaraan één speler plaats kan nemen;

e. keuringsinstelling: een krachtens artikel 30o, vijfde lid, van de wet aangewezen instelling;

f. onderbroken spel: een spel waarbij het vervolgspel niet aansluitend wordt gespeeld op het speldeel waarin het spelresultaat, waarmee wordt gespeeld, is ontstaan, of een spel dat vervolgd wordt tegelijk met het starten van een nieuw basisspel;

g. Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;

h. prijs: een verzilverbaar spelresultaat;

i. speelautomatenhal: een inrichting als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onder c, van de wet;

j. speelcasino: een inrichting als bedoeld in artikel 27g, tweede lid, van de wet;

k. speelinformatiesysteem: het onderdeel van een kansspelautomaat dat de speler informatie geeft over de speellimiet, de verstreken speelduur en het geleden verlies, onderscheidenlijk de behaalde winst;

l. speellimiet: het door de speler, voordat hij een kansspelautomaat wil bespelen, op die automaat aan te geven bedrag dat hij gedurende een aaneengesloten serie van spellen maximaal wil verliezen;

m. startknop: het onderdeel van een kansspelautomaat waarmee de speler het basisspel kan starten;

n. teller: de bewaareenheid waarin de gegevens met betrekking tot de inworpen, uitbetalingen en gespeelde spellen van een kansspelautomaat worden opgeslagen;

o. vervolgspel: de fase van het spel van een kansspelautomaat waarin met het spelresultaat van het basisspel wordt gespeeld;

p. wet: de Wet op de kansspelen;

q. winbank: het onderdeel van een kansspelautomaat waarop de speler gewonnen prijzen kan verzamelen, die uitsluitend uitbetaald kunnen worden.

§ 2. Aanwezigheidsvergunning

Artikel 2

Als laagdrempelige inrichtingen worden aangemerkt inrichtingen waar meer dan drie biljarttafels aanwezig zijn en waarvoor ingevolge artikel 3, eerste lid, onder a of c, van de Drank- en Horecawet vergunning is verleend en deze nog van kracht is, of waarvan de ondernemer inschrijfplichtig en ingeschreven is bij het Bedrijfschap Horeca.

Artikel 3

  • 1. Bij de indiening van de aanvraag van een aanwezigheidsvergunning die geldt voor een tijdvak van 12 maanden, is de aanvrager een vergoeding als bedoeld in artikel 30d, derde lid, van de wet verschuldigd ten bedrage van:

    a. indien de vergunning voor één speelautomaat geldt, ten hoogste f 125;

    b. indien de vergunning voor twee of meer speelautomaten geldt, ten hoogste f 50, vermeerderd met het product van het aantal speelautomaten, waarvoor de vergunning geldt, en een bedrag van ten hoogste f 75.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing, indien de vergunning geldt voor een tijdvak, korter dan 12 maanden of langer dan 12 maanden doch ten hoogste vier jaar, met dien verstande dat de in het eerste lid bedoelde maximumbedragen naar evenredigheid van het verschil in looptijd van de vergunning verlaagd onderscheidenlijk verhoogd worden.

  • 3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing, indien de vergunning geldt voor een tijdvak van meer dan vier jaar of voor onbepaalde tijd, met dien verstande dat voor de toepassing van onderdeel a in plaats van f 125 een bedrag van f 500 en voor de toepassing van onderdeel b in plaats van f 50 een bedrag van f 200 en in plaats van f 75 een bedrag van f 300 geldt.

Artikel 4

  • 1. Een aanwezigheidsvergunning voor een hoogdrempelige inrichting of een speelautomatenhal wordt niet verleend aan degene die:

    a. onder curatele staat,

    b. in enig opzicht van slecht levensgedrag is,

    c. met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis is geplaatst,

    d. met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking is gesteld, of

    e. een gedetineerde is als bedoeld in artikel 1, onder e, van de Penitentiaire beginselenwet.

  • 2. Aan degene die wegens misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba wordt binnen vijf jaar na die veroordeling een vergunning als in het eerste lid bedoeld niet verleend.

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid worden gelijkgesteld:

    a. een onherroepelijke veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke vrijheidsstraf.

  • 4. Aan degene die bij rechterlijke uitspraak onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van f 1000 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, op grond van of wegens of mede wegens overtreding van:

    a. artikel 31 van de wet;

    b. de artikelen 3, 10, 12, 16, 18 juncto 73, 21, 37, derde lid, 38, derde lid, 43, tweede lid, 44, tweede lid, en 56 van de Drank- en Horecawet;

    c. de artikelen 140, 240b, 250ter, 252, 416, 417 of 417bis van het Wetboek van Strafrecht;

    d. de artikelen 2 en 5, tweede en vierde lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus;

    e. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie

    en binnen vijf jaar na deze veroordeling opnieuw wordt veroordeeld tot een straf als hiervoor bedoeld, wordt een vergunning als in het eerste lid bedoeld niet verleend, totdat vijf jaar zijn verstreken sinds de aan deze laatste veroordeling voorafgaande eerdere veroordeling.

  • 5. Met een veroordeling als bedoeld in het vierde lid wordt gelijkgesteld betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, tenzij de geldsom minder bedraagt dan f 750.

  • 6. Met een veroordeling tot een onvoorwaardelijke geldboete van f 1000 of meer als bedoeld in het vierde lid wordt gelijkgesteld een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke straf.

  • 7. Aan degene die de houder van een aanwezigheidsvergunning voor of bedrijfsleider of beheerder was van een inrichting waarvoor de vergunning onherroepelijk is ingetrokken op grond van artikel 30f, tweede lid, onder b, van de wet of artikel 31, eerste lid, onder d, van de Drank- en Horecawet of die voor tenminste een maand is gesloten op grond van artikel 174 van de Gemeentewet of van een op grond van artikel 149 van de Gemeentewet vastgestelde verordening, wordt binnen drie jaar na die intrekking of sluiting een vergunning als in het eerste lid bedoeld niet verleend, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat hem ter zake geen verwijt treft.

  • 8. De eisen van het eerste tot en met het zevende lid zijn van overeenkomstige toepassing op bedrijfsleiders en beheerders van een hoogdrempelige inrichting of een speelautomatenhal.

Artikel 5

  • 1. Bedrijfsleiders en beheerders van een hoogdrempelige inrichting beschikken over een bewijsstuk, dat is aangewezen krachtens artikel 5, vierde lid, van de Drank- en Horecawet, waaruit blijkt dat zij beschikken over voldoende kennis en inzicht met betrekking tot het gebruik van speelautomaten en de daaraan verbonden risico's van gokverslaving.

  • 2. Bedrijfsleiders en beheerders van een speelautomatenhal, beschikken over een door Onze Minister aan te wijzen bewijsstuk van een instelling op het gebied van de verslavingszorg, waaruit blijkt dat zij beschikken over voldoende kennis en inzicht met betrekking tot het gebruik van speelautomaten en de daaraan verbonden risico's van gokverslaving.

§ 3. Exploitatievergunning

Artikel 6

  • 1. De aanvrager van een exploitatievergunning verstrekt bij de aanvraag gegevens betreffende zijn onderneming en de personen die met de dagelijkse leiding van de onderneming zijn belast, alsmede over de in artikel 8 bedoelde faciliteiten. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een formulier, waarvan Onze Minister het model vaststelt.

  • 2. Bij de indiening van de aanvraag van een exploitatievergunning is de aanvrager een vergoeding voor de kosten verbonden aan de behandeling van de aanvraag en de afgifte van de vergunning verschuldigd van f 4000.

  • 3. Bij de indiening van de aanvraag van een exploitatievergunning is de aanvrager tevens een vergoeding voor de kosten verbonden aan het toezicht op de naleving door hem van de bij of krachtens titel VA van de wet vastgestelde voorschriften verschuldigd ten bedrage van f 1000 maal het aantal jaren waarvoor de vergunning geldt.

  • 4. In de exploitatievergunning kan worden bepaald dat het in het derde lid bedoelde verschuldigde bedrag in jaarlijkse termijnen van f 1000 wordt betaald en dat de betalingsverplichting vervalt nadat de vergunning voortijdig is ingetrokken of vervallen.

Artikel 7

Artikel 4 is van overeenkomstige toepassing op de aanvrager van een exploitatievergunning en de bedrijfsleiders en beheerders van een exploitatie.

Artikel 8

De houder van een exploitatievergunning heeft de beschikking over een werkplaats met een oppervlakte van ten minste 35 m2 en over testapparatuur en overige gereedschappen, nodig voor onderhoud en reparatie van speelautomaten, dan wel heeft permanent de mogelijkheid een derde in te schakelen die over dergelijke faciliteiten beschikt.

§ 4. Toelating van speelautomaten

§ 4.1 Speelautomaten algemeen

Artikel 9

  • 1. Op het model van een speelautomaat wordt op een voor de speler zichtbare plaats en op een voor hem duidelijke wijze informatie gegeven met betrekking tot de wijze waarop het spel gespeeld wordt, het spelverloop en de mogelijke spelresultaten.

  • 2. Tekens, voorstellingen of opschriften op het model van een speelautomaat, die winstmogelijkheden aangeven, zijn niet misleidend en geven niet anderszins aanleiding tot misvatting.

Artikel 10

  • 1. Het model van een speelautomaat is zo sterk en duurzaam dat het bij blootstelling aan storingen of beïnvloeding van buitenaf blijft voldoen aan de voorschriften, bij of krachtens dit besluit gegeven.

  • 2. Het model van een speelautomaat is zodanig geconstrueerd dat:

    a. het spelproces slechts beïnvloed kan worden met behulp van in het kader van dat proces aan de speler geboden middelen;

    b. ingeval een of meer karakteristieke eigenschappen van het model gewijzigd worden, dit een zodanige wijziging van het model ten gevolge heeft dat het niet meer overeenstemt met het toegelaten model.

  • 3. Met betrekking tot de in het eerste en tweede lid geregelde onderwerpen kan Onze Minister nadere regels stellen.

§ 4.2 Speelautomaten bestemd voor opstelling in speelcasino's

Artikel 11

In de vergunning tot het aanwezig hebben van een of meer speelautomaten in een speelcasino worden voorschriften gegeven, welke gelden als voorwaarden tot toelating van het model van de kansspelautomaten, bestemd voor de opstelling in speelcasino's. De artikelen 9 en 10 zijn van toepassing.

§ 4.3 Kansspelautomaten niet bestemd voor opstelling in speelautomatenhallen of speelcasino's

Artikel 12

  • 1. Het model van een kansspelautomaat niet bestemd voor opstelling in een speelautomatenhal of een speelcasino, is zodanig geconstrueerd dat:

    a. het toevalskarakter van het spel dat de automaat aanbiedt voortdurend gewaarborgd is;

    b. structurele weigering van het uitbetalingsmechanisme de automaat blokkeert;

    c. het spelproces in werking wordt gesteld doordat of nadat, al naar gelang de spelsoort, de speler de inworp heeft gedaan;

    d. de inworp slechts gedaan kan worden in de vorm van geldige Nederlandse munten;

    e. de inzet per basisspel ten hoogste f 0,25 bedraagt;

    f. de totale waarde van de aan spelers uit te keren prijzen gemiddeld ten minste gelijk is aan 60% van de totale waarde van de inzetten;

    g. de speler gemiddeld per uur niet meer verlies kan lijden dan f 50;

    h. de tijd die verstrijkt tussen de start van een basisspel en het moment waarop het volgende basisspel gestart kan worden, ten minste drie en een halve seconde bedraagt en gemiddeld ten minste vier seconden;

    i. het spelproces, nadat het in werking is gesteld, kan verlopen zonder beïnvloeding door de speler, anders dan nodig is voor het maken van de keuze tussen beëindiging en onbeïnvloede voortzetting van het spel;

    j. de uitbetaling van prijzen slechts kan plaatsvinden in de vorm van geldige Nederlandse munten en door middel van een uitbetalingsmechanisme;

    k. het pas mogelijk is een nieuw basisspel te beginnen nadat de startknop is losgelaten en weer is ingedrukt;

    l. indien een kredietmeter aanwezig is, deze alleen gevoed kan worden door de inworp en de speler te allen tijde de mogelijkheid heeft de door de kredietmeter aangegeven waarde geheel of gedeeltelijk te laten uitbetalen, met dien verstande dat een waarde van minder dan f 1 op de kredietmeter mag blijven staan;

    m. de som van de waarde aan prijzen, die in één spel gewonnen kan worden en de volgens statistische methoden gewaardeerde kansen op prijzen die in datzelfde spel ontstaan, doch slechts benut kunnen worden in latere spellen, niet meer kan bedragen dan 200 maal de inzet van het basisspel;

    n. per spel niet meer uitgekeerd kan worden aan prijzen dan een waarde van 200 maal de inzet van het basisspel;

    o. in een periode van 100 uren voortdurende bespeling ten hoogste tien maal een periode van vijf uren voorkomt, die op een geheel uur binnen de periode van 100 uren aanvangt, en waarin de speler een winst behaalt die, gemeten over die vijf uren, gemiddeld per uur hoger is dan f 60 of een verlies lijdt dat, gemeten over die vijf uren, gemiddeld per uur hoger is dan f 130;

    p. indien op enig moment in het spel een prijs van 200 maal de inzet van het basisspel wordt behaald, meteen automatische uitbetaling van de behaalde prijs volgt, alsmede een wachttijd van ten minste 15 seconden nadat de uitbetaling heeft plaatsgevonden, gedurende welke de automaat niet bespeelbaar is en geen inworp mogelijk is;

    q. indien op enig moment in het spel een prijs wordt behaald waardoor de totale waarde van de onderbroken spellen 200 maal de inzet van het basisspel of meer bedraagt, meteen automatische uitbetaling volgt van een zodanig bedrag dat de totale waarde van de onderbroken spellen wordt teruggebracht tot minder dan 200 maal de inzet van het basisspel;

    r. maximaal één winbank aanwezig is;

    s. indien geen winbank aanwezig is, een gewonnen prijs meteen wordt uitbetaald;

    t. indien een winbank aanwezig is, een gewonnen prijs aan het einde van het spel, behoudens in de situaties, bedoeld in de onderdelen p en q, op de winbank wordt verzameld of de speler de keuze kan maken deze prijs op de winbank te verzamelen of meteen te laten uitbetalen;

    u. indien een winbank aanwezig is en deze een waarde van f 50 of meer bereikt, de waarde van de gehele winbank meteen automatisch wordt uitbetaald;

    v. indien een winbank aanwezig is, de speler te allen tijde de mogelijkheid heeft de waarde van de winbank geheel of gedeeltelijk te laten uitbetalen;

    w. indien een winbank aanwezig is, na iedere gehele of gedeeltelijke uitbetaling van de winbank een wachttijd volgt van ten minste 15 seconden, gedurende welke de automaat niet bespeelbaar is en geen inworp mogelijk is;

    x. een speellimiet moet worden ingesteld en indien deze wordt bereikt niet eerder verder gespeeld kan worden dan wanneer door een speler een nieuwe speellimiet is ingesteld;

    y. een speelinformatiesysteem aanwezig is;

    z. wanneer een basisspel gestart wordt, de som van de waarde van de te innen prijzen en de volgens statistische methoden gewaardeerde kansen op prijzen niet meer kan bedragen dan 200 maal de inzet van het basisspel, de waarde van de kredietmeter en de winbank daaronder niet begrepen;

    aa. bij simultaan afspelen van onderbroken spellen, per handeling een prijs behaald kan worden van maximaal 200 maal de inzet van het basisspel waarbij per handeling de som van de waarde van de te innen prijzen en de volgens statistische methoden gewaardeerde kansen op prijzen niet meer kan bedragen dan 200 maal de inzet van het basisspel;

    bb. het opgespaarde resultaat uit een of meer onderbroken spellen alleen in groepen van maximaal 20 maal de inzet van het basisspel kan worden ingezet;

    cc. een voorziening aanwezig is die, nadat de speler vijf minuten geen handeling aan de automaat heeft verricht, de automaat statisch verlicht en voorkomt dat deze geluidssignalen voortbrengt;

    dd. geen geldwisselapparatuur aan de automaat verbonden is, anders dan voor de omwisseling van muntgeld in muntgeld;

    ee. het niet mogelijk is om de automaat, anders dan door het spelverloop of het met inachtneming van het bepaalde in de onderdelen f, g en o terugbrengen van het vluchtige geheugen van de automaat in de oorspronkelijke stand, in een voor de speler ongunstiger positie te plaatsen;

    ff. presentatie of suggestie van spelresultaten hoger dan 200 maal de inzet van het basisspel niet mogelijk is;

    gg. geen gekoppelde-jackpotsysteem aanwezig is;

    hh. in de automaat een elektro-mechanische niet-resetbare teller aanwezig is die alle inworpen, uitbetalingen en gespeelde spellen registreert.

  • 2. Op het model van een kansspelautomaat als bedoeld in het eerste lid, zijn op een voor de speler zichtbare plaats aan de voorzijde daarvan opschriften aanwezig met de duidelijk leesbare tekst «Het toevalskarakter is niet te beïnvloeden», «Voorkom gokverslaving – Speel met mate» en «Spelen onder de 18 jaar is niet toegestaan».

  • 3. Met betrekking tot de in het eerste en tweede lid geregelde onderwerpen kan Onze Minister nadere regels stellen.

§ 4.4 Kansspelautomaten bestemd voor opstelling in speelautomatenhallen

Artikel 13

  • 1. Het model van een kansspelautomaat bestemd voor opstelling in een speelautomatenhal, is zodanig geconstrueerd dat:

    a. het toevalskarakter van het spel dat de automaat aanbiedt voortdurend gewaarborgd is;

    b. structurele weigering van het uitbetalingsmechanisme de automaat blokkeert;

    c. het spelproces in werking wordt gesteld doordat of nadat, al naar gelang de spelsoort, de speler de inworp heeft gedaan;

    d. de inworp slechts gedaan kan worden in de vorm van geldige Nederlandse munten;

    e. de inzet per basisspel ten hoogste f 0,25 bedraagt;

    f. de totale waarde van de aan spelers uit te keren prijzen gemiddeld ten minste gelijk is aan 60% van de totale waarde van de inzetten;

    g. de speler gemiddeld per uur niet meer verlies kan lijden dan f 50;

    h. de tijd die verstrijkt tussen de start van het basisspel en het moment waarop het volgende basisspel gestart kan worden, ten minste drie seconden bedraagt;

    i. het spelproces, nadat het in werking is gesteld, kan verlopen zonder beïnvloeding door de speler, anders dan nodig is voor het maken van de keuze tussen beëindiging en onbeïnvloede voortzetting van het spel;

    j. de uitbetaling van prijzen tot en met f 50 slechts kan plaatsvinden in de vorm van geldige Nederlandse munten en door middel van een uitbetalingsmechanisme;

    k. indien een kredietmeter aanwezig is, deze de omvang van een gewonnen prijs onmiddellijk door middel van de kredietmeter toont en de uitbetaling, bedoeld in onderdeel j, plaatsvindt zodra de speler het uitbetalingsmechanisme in werking stelt, met dien verstande dat een waarde van minder dan f 1 op de kredietmeter mag blijven staan;

    l. indien geen kredietmeter aanwezig is, een gewonnen prijs onmiddellijk ter beschikking van de speler wordt gesteld;

    m. de som van de waarde aan prijzen, die in één spel gewonnen kan worden en de volgens statistische methoden gewaardeerde kansen op prijzen die in datzelfde spel ontstaan, doch slechts benut kunnen worden in latere spellen, niet meer kan bedragen dan 200 maal de inzet van het basisspel;

    n. per spel niet meer dan 200 maal de inzet van het basisspel verloren mag gaan;

    o. de totale waarde van de onderbroken spellen die simultaan of na elkaar kunnen worden afgespeeld, niet meer kan bedragen dan 1000 maal de inzet van het basisspel;

    p. bij afspelen van onderbroken spellen die simultaan of na elkaar kunnen worden afgespeeld, per handeling niet meer dan 200 maal de inzet van het basisspel verloren mag gaan;

    q. bij simultaan afspelen van onderbroken spellen, per handeling een prijs behaald kan worden van maximaal 200 maal de inzet van het basisspel waarbij per handeling de som van de waarde van de te innen prijzen en de volgens statistische methoden gewaardeerde kansen op prijzen niet meer kan bedragen dan 200 maal de inzet van het basisspel;

    r. per spel niet meer uitgekeerd kan worden aan prijzen dan een waarde van 200 maal de inzet van het basisspel;

    s. in een periode van 100 uren voortdurende bespeling ten hoogste tien maal een periode van vijf uren voorkomt, die op een geheel uur binnen de periode van 100 uren aanvangt, en waarin de speler een winst behaalt die, gemeten over die vijf uren, gemiddeld per uur hoger is dan f 60 of een verlies lijdt dat, gemeten over die vijf uren, gemiddeld per uur hoger is dan f 130;

    t. het niet mogelijk is om de automaat, anders dan door het spelverloop of het met inachtneming van het bepaalde in de onderdelen f, g en s terugbrengen van het vluchtige geheugen van de automaat in de oorspronkelijke stand, in een voor de speler ongunstiger positie te plaatsen;

    u. in de automaat een elektro-mechanische niet-resetbare teller aanwezig is die alle inworpen, uitbetalingen en gespeelde spellen registreert;

    v. indien het één automaat betreft waarop meerdere spelers tegelijk een spel kunnen spelen met als basis een centraal toevalsproces, iedere eenheid waaraan één speler plaats kan nemen beschikt over een inworp- en inzetmogelijkheid en voldoet aan de onderdelen a tot en met d, f tot en met r, t en cc en dd;

    w. indien het één automaat betreft waarop meerdere spelers tegelijk een spel kunnen spelen met als basis een centraal toevalsproces, deze automaat zodanig is ingericht, dat ten minste een bij regeling van Onze Minister vast te stellen aantal centimeters afstand in horizontale richting bestaat tussen de startknoppen van de afzonderlijke eenheden waaraan één speler plaats kan nemen;

    x. indien het één automaat betreft waarop meerdere spelers tegelijk een spel kunnen spelen met als basis een centraal toevalsproces, geen onderlinge beïnvloeding kan plaatsvinden van de kansen of prijzen tussen de afzonderlijke eenheden waaraan één speler kan plaatsnemen;

    y. de automaat ten hoogste aan één gekoppelde-jackpotsysteem kan worden aangesloten;

    z. een gekoppelde-jackpotsysteem alleen kan werken als ten minste twee daaraan gekoppelde automaten in werking zijn gesteld en bespeeld kunnen worden;

    aa. de prijs die door een gekoppelde-jackpotsysteem kan worden toegekend niet meer kan bedragen dan f 5000;

    bb. de prijs alleen door een gekoppelde-jackpotsysteem kan worden toegekend als gevolg van het spelen van een spel op een van de aan het systeem gekoppelde automaten;

    cc. door de automaat aan de speler kenbaar wordt gemaakt, wanneer de prijs door een gekoppelde-jackpotsysteem aan die automaat is toegekend;

    dd. de overige kansen en prijzen die een automaat biedt niet worden beïnvloed door een gekoppelde-jackpotsysteem;

    ee. voor een gekoppelde-jackpotsysteem een aanvangsbedrag van maximaal f 250 kan worden vastgesteld, welk bedrag niet behoeft te zijn opgebouwd door de inzetten.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, onder e en s, is, indien het één automaat betreft waarop meerdere spelers tegelijk een spel kunnen spelen met als basis een centraal toevalsproces, de kansspelautomaat zodanig geconstrueerd dat:

    a. de inzet per basisspel per eenheid waaraan één speler plaats kan nemen niet meer bedraagt dan een derde van de minimale duur in seconden van een door de automaat aangeboden spel, gemeten van de start van een basisspel tot de start van het volgende basisspel, vermenigvuldigd met f 0,25, waarbij een maximum geldt van f 10;

    b. per eenheid waaraan één speler plaats kan nemen in een reeks van 100 000 achtereenvolgende spellen ten hoogste tien maal een reeks van 5000 spellen voorkomt, die op veelvouden van 1000 spellen binnen de reeks van 100 000 spellen aanvangt, en waarin de speler een winst behaalt die, gemeten over die 5000 spellen, gemiddeld per uur hoger is dan f 60 of een verlies lijdt dat, gemeten over die 5000 spellen, gemiddeld per uur hoger is dan f 130.

  • 3. Op het model van een kansspelautomaat als bedoeld in het eerste lid, zijn op een voor de speler zichtbare plaats aan de voorzijde daarvan opschriften aanwezig met de duidelijk leesbare tekst «Het toevalskarakter is niet te beïnvloeden», «Voorkom gokverslaving – Speel met mate» en «Spelen onder de 18 jaar is niet toegestaan».

  • 4. Bij het bepalen of is voldaan aan de vereisten van het eerste lid, onder f, g en m tot en met s, en het tweede lid, onder b, worden eventuele gekoppelde-jackpotsystemen buiten beschouwing gelaten.

  • 5. Met betrekking tot de in het eerste tot en met vierde lid geregelde onderwerpen kan Onze Minister nadere regels stellen.

Artikel 14

  • 1. Onze Minister kan aan de houder van een aanwezigheidsvergunning voor speelautomaten in een speelautomatenhal ontheffing verlenen van het vereiste van artikel 13, eerste lid, onder u, dat de teller zich in de automaat moet bevinden, indien deze ten genoegen van Onze Minister aantoont dat de door hem in de speelautomatenhal gehanteerde tellers voldoen aan de overige vereisten van dat artikelonderdeel.

  • 2. Onze Minister kan aan de ontheffing voorschriften en beperkingen verbinden.

Artikel 15

  • 1. Het is de exploitant van een speelautomatenhal verboden toegang te verlenen tot een speelautomatenhal aan personen die niet in het bezit zijn van een door hem te verstrekken entreebewijs.

  • 2. De exploitant verstrekt het entreebewijs, bedoeld in het eerste lid, slechts aan de personen waarvan hij op deugdelijke wijze heeft vastgesteld dat zij de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing ten aanzien van:

    a. speelautomatenhallen waar uitsluitend behendigheidsautomaten staan opgesteld;

    b. van een speelautomatenhal deel uitmakende afgescheiden ruimten, waar uitsluitend behendigheidsautomaten staan opgesteld en welke men uitsluitend kan betreden of verlaten zonder de overige ruimten van de speelautomatenhal te betreden.

§ 4.5 Behendigheidsautomaten

Artikel 16

  • 1. Het model van een behendigheidsautomaat is zodanig geconstrueerd dat:

    a. het spelproces, ook nadat het in werking is gesteld, door de speler kan worden beïnvloed en het geheel of vrijwel geheel van zijn inzicht en behendigheid bij het gebruik van de daartoe geboden middelen afhangt of en in welke mate de spelduur verlengd of het recht op gratis spellen verkregen wordt;

    b. geen onderdelen aanwezig zijn, die functioneren of kunnen functioneren als een mechanisme voor de uitkering van prijzen dan wel die indruk wekken;

    c. uitsluitend spelresultaten worden weergegeven die geheel of vrijwel geheel zijn verkregen door het inzicht en de behendigheid van de speler.

  • 2. Met betrekking tot de in het eerste lid geregelde onderwerpen kan Onze Minister nadere regels stellen.

§ 4.6 Procedures

Artikel 17

  • 1. Aanvragen om toelating van een model van een speelautomaat worden ingediend bij een keuringsinstelling. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een formulier, waarvan Onze Minister het model vaststelt.

  • 2. De aanvraag gaat vergezeld van twee afschriften van de in artikel 30o, tweede lid, van de wet bedoelde tekeningen en beschrijving.

  • 3. Bij de indiening van de aanvraag is de aanvrager een vergoeding als bedoeld in artikel 30o, vierde lid, van de wet verschuldigd ten bedrage van f 30 000, indien de aanvraag het model van een kansspelautomaat betreft, en van f 650, indien de aanvraag het model van een behendigheidsautomaat betreft.

  • 4. De vergoeding die verschuldigd is bij de aanvraag om toelating van het model wordt verminderd, indien de aard en de omvang van de werkzaamheden, verbonden aan het onderzoek van het model, daartoe naar het oordeel van de keuringsinstelling aanleiding geven.

Artikel 18

  • 1. De aanvrager van de toelating van het model van een speelautomaat doet de keuringsinstelling op haar verzoek het model van de speelautomaat toekomen.

  • 2. De aanvrager van de toelating van het model van een speelautomaat stelt de keuringsinstelling in de gelegenheid het aantal met het model overeenstemmende speelautomaten of onderdelen daarvan te onderzoeken, dat naar haar oordeel voor een deugdelijk onderzoek met het oog op de toelating nodig is.

  • 3. De aanvrager van de toelating van het model van een speelautomaat stelt de keuringsinstelling op haar verzoek alle hulpmiddelen, faciliteiten en informatie ter beschikking die voor het onderzoek noodzakelijk zijn.

§ 5. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 19

In artikel 7, derde lid, van het Besluit inlichtingen justitiële documentatie1 wordt na onderdeel e een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

f. de Wet op de kansspelen;.

Artikel 20

  • 1. In afwijking van artikel 6, tweede lid, is degene die gedurende de overgangstermijn van artikel IV, tweede lid, van de wet van 24 december 1998 tot wijziging van de Wet op de kansspelen (speelautomaten) (Stb. 1999, 9) een exploitatievergunning aanvraagt ter vervanging van een aan het einde van de overgangstermijn ingevolge dat artikellid nog geldende exploitatievergunning, voor die aanvraag geen vergoeding verschuldigd voor de kosten verbonden aan de behandeling van de aanvraag en de afgifte van de vergunning.

  • 2. In afwijking van artikel 6, derde lid, is degene die gedurende de in het eerste lid bedoelde overgangstermijn een aanvraag als in dat lid bedoeld indient, bij de indiening van deze aanvraag een vergoeding voor de kosten verbonden aan het toezicht op de naleving door hem van de bij of krachtens titel VA van de wet vastgestelde voorschriften verschuldigd ten bedrage van f 1000 maal het aantal jaren waarvoor de vergunning geldt, alsmede een éénmalig bedrag van f 1000 maal de breuk die gevormd wordt door het aantal dagen dat gelegen is tussen de laatste keer dat de aanvrager f 1000 op grond van artikel 12 van het Speelautomatenbesluit heeft betaald en het begin van de overgangstermijn, bedoeld in het eerste lid, en 365.

  • 3. Indien op een aanvraag van een exploitatievergunning die voor de inwerkingtreding van dit besluit is ingediend, na de inwerkingtreding van dit besluit wordt beslist, is, in afwijking van artikel 6, derde lid, de in dat artikellid bedoelde vergoeding verschuldigd bij de verlening van de exploitatievergunning.

  • 4. Artikel 4, tweede tot en met achtste lid, en artikel 7 juncto artikel 4, tweede tot en met achtste lid, gelden ten aanzien van hen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit houder waren van een aanwezigheidsvergunning respectievelijk een exploitatievergunning, dan wel werkzaam waren als bedrijfsleider of beheerder van een inrichting waarvoor een dergelijke vergunning wordt aangevraagd of is verleend, niet met betrekking tot feiten als in artikel 4, tweede tot en met zevende lid, bedoeld die een grond zijn een vergunning te weigeren, die zich voorgedaan hebben vóór de inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 21

Het Speelautomatenbesluit wordt ingetrokken.

Artikel 22

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 23

Dit besluit wordt aangehaald als: Speelautomatenbesluit 2000.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 23 mei 2000

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

A. Jorritsma-Lebbink

Uitgegeven de dertigste mei 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

In dit besluit worden regels gegeven op basis van titel VA (artikelen 30 t/m 32) van de Wet op de kansspelen, hierna te noemen de wet. Titel VA van de wet is gewijzigd bij wet van 24 december 1998 tot wijziging van de Wet op de kansspelen (speelautomaten) (Stb 1999, 9), hierna te noemen de wijzigingswet van 1998. De belangrijkste bepalingen hebben betrekking op de modellen van kansspelautomaten (invoering zogenaamde «Nijpels-normen» en productdifferentiatie in speelautomatenhallen), op zedelijkheidseisen en op kennis en inzicht met betrekking tot het gebruik van speelautomaten en de daaraan verbonden risico's van gokverslaving. Dit besluit dient ter vervanging van het Speelautomatenbesluit van 1 december 1997 (Stb. 617), hierna te noemen het oude Speelautomatenbesluit. Het oude Speelautomatenbesluit diende ter vervanging van het Speelautomatenbesluit van 24 november 1986 (Stb. 589) en bevatte geen materiële wijzigingen ten opzichte van zijn voorganger, doch strekte ter voldoening aan het vereiste van aanmelding conform het bepaalde in richtlijn 83/189/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 109) (de zogenaamde Securitel-reparatie).

Als gevolg van de bovengenoemde wijziging van de wet is de systematiek in vergelijking met het oude Speelautomatenbesluit op een aantal punten veranderd. Met name is een aantal definities die voorheen in het oude Speelautomatenbesluit waren opgenomen nu in de wet zelf opgenomen. Verder zijn de bepalingen omtrent de werkingssfeer die voorheen in het oude Speelautomatenbesluit waren opgenomen eveneens naar de wet overgeheveld. Ook enkele meer specifieke categorieën van speelautomaten waarvoor een afwijkend regime geldt, worden thans in de wet zelf genoemd.

2. De uitgangspunten bij de regeling voor kansspelautomaten

Met ingang van 1 december 1986 is de wet van 13 november 1985, houdende herziening van de Wet op de kansspelen (speelautomaten) (Stb. 600) in werking getreden, waardoor de invoering van gelduitkerende speelautomaten, tegenwoordig kansspelautomaten genoemd, in Nederland onder bepaalde voorwaarden mogelijk werd gemaakt. De uitgangspunten hierbij waren:

– er moet rekening worden gehouden met de kennelijk bestaande behoefte van het publiek aan spelen op kansspelautomaten;

– het spel mag niet tot zodanige verliezen leiden dat zwakkere groepen in onze samenleving worden benadeeld;

– een rendabele exploitatie van speelautomaten moet mogelijk worden gemaakt opdat een vlucht in de illegaliteit wordt voorkomen;

– er moet een redelijke mate van zekerheid bestaan dat de regeling handhaafbaar is.

Teneinde in het bijzonder de tweede doelstelling te kunnen realiseren worden de kansspelautomaten gebonden aan strakke randvoorwaarden. In artikel 30m, eerste lid, van de wet is bepaald dat speelautomaten in Nederland alleen mogen worden vervaardigd of worden ingevoerd, indien zij overeenstemmen met een door de Minister van Economische Zaken toegelaten model. Op grond van artikel 30n van de wet moet dit model voldoen aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gegeven voorschriften. Dergelijke voorschriften zijn neergelegd in dit besluit. Met betrekking tot deze voorschriften worden nadere regels gesteld in de Speelautomatenregeling 2000. Deze voorschriften dienen vooral ter bescherming van de speler.

De voornaamste voorschriften in het oude Speelautomatenbesluit waren: de verplichting dat het toevalskarakter van het spel voortdurend gewaarborgd moet zijn, een maximale inzet van f 0,25 per spel, een minimale speelduur van drie seconden, een gemiddeld uitkeringspercentage van minimaal 60 procent, een gemiddeld uurverlies van maximaal f 50, een maximumprijs van f 50 per spel en afvlakking van het uitbetalingspatroon.

In dit besluit blijven deze voorschriften in beginsel van kracht voor de kansspelautomaten. Voor kansspelautomaten die zijn bestemd voor opstelling in de hoogdrempelige inrichtingen zoals cafés en restaurants, wordt door middel van dit besluit een aantal aanvullende voorschriften ingevoerd. Deze nieuwe voorschriften vloeien in hoofdzaak voort uit de aanbevelingen van de Commissie kansspelautomaten (Commissie Nijpels) van 30 maart 1995 (zie verder paragraaf 4). Deze bepalingen hebben betrekking op het doorbreken van het automatisme van doorspelen, het doorbreken van het langdurig spelen, beperking van de aantrekkelijkheid van het spel, de beperking van het wervend karakter van kansspelautomaten en een aantal flankerende maatregelen.

3. De redenen voor een nieuw Speelautomatenbesluit

De ervaringen die sinds 1986 zijn opgedaan met het spelen op kansspelautomaten noopten tot een ingrijpende wijziging van titel VA van de wet. De belangrijkste reden om deze titel te wijzigen was het tegengaan van problematisch speelgedrag. Daartoe is in eerste instantie aangegeven dat nieuwe voorschriften voor kansspelautomaten zouden worden ingevoerd conform de ontwerp-wijziging van het oude Speelautomatenbesluit van 19 december 1996 (Stcrt 1996, 248). Gelet op een daartoe strekkend verzoek van de Tweede Kamer is met de invoering daarvan gewacht tot de invoering van de wijziging van de wet zelf. Door middel van deze wetswijziging zijn onder andere een leeftijdsgrens van 18 jaar voor het spelen op kansspelautomaten, een verbod voor het opstellen van kansspelautomaten in laagdrempelige inrichtingen en een verbod voor het opstellen van meer dan twee kansspelautomaten in hoogdrempelige inrichtingen ingevoerd. Voorts werd een aantal wijzigingen aangebracht met het oog op het tegengaan van illegaliteit en criminaliteit, zoals de invoering van de zedelijkheidseisen, alsmede verbetering van de mogelijkheden van toezicht en handhaving.

Daarnaast werd de mogelijkheid van productdifferentiatie ingevoerd. Dit houdt in dat voor kansspelautomaten die staan opgesteld in speelautomatenhallen afwijkende normen kunnen gelden. De invoering van deze mogelijkheid hangt samen met de eis van een voldoende mate van toegangscontrole (met name ter handhaving van de leeftijdsgrens van 18 jaar) voor speelautomatenhallen waar kansspelautomaten staan opgesteld (zie artikel 30u van de wet).

Gezien de ingrijpende wijzigingen van titel VA en de wijziging van de systematiek van de wet was een wijziging van het oude Speelautomatenbesluit geen begaanbare weg. Derhalve is dit nieuwe besluit vastgesteld waarin de bepalingen van de gewijzigde titel VA zijn uitgewerkt.

Over dit besluit is overleg geweest met Verispect B.V., de KEMA, de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), de VAN Speelautomaten Branche-organisatie, Koninklijk Horeca Nederland en de Nederlandse Vereniging van Instellingen voor Verslavingszorg NeVIV (nu opgegaan in de koepelorganisatie Geestelijke Gezondheidszorg Nederland, GGZ Nederland).

4. Hoofdlijnen van het Speelautomatenbesluit 2000

I. Het model van de speelautomaat

Kansspelautomaten

Hoewel concrete cijfers hierover ontbreken, blijkt uit een rapport van het AIAR (Amsterdam Institute for Addiction Research, verbonden aan de Universiteit van Amsterdam en de Jellinek-kliniek) uit 1996 dat een aantal van 30 000 tot 60 000 gokverslaafden in Nederland een realistische schatting is. Wel is er sprake van een daling van het aantal aanmeldingen bij instellingen voor verslavingszorg. Op grond van ervaringsgegevens uit de hulpverlening en uit onderzoek is gebleken dat de gokverslavingsproblematiek voor een aanzienlijk deel wordt veroorzaakt door de kansspelautomaten (zie hierover de nota Kansspelen herijkt, kamerstukken II 1995/96, 24 557, nr. 2, blz. 6). Sinds 1986 heeft het spelen op kansspelautomaten een grote omvang aangenomen.

Volgens een onderzoek dat werd uitgevoerd door het Onderzoeks- en Adviesbureau SGBO van de VNG, stonden eind 1991 52 700 kansspelautomaten opgesteld. In 1997 was dit aantal overigens gedaald tot 39 800. Toch blijft gokverslaving een voortdurend punt van zorg. Aan het spelen op kansspelautomaten kunnen, evenals aan andere kansspelen, negatieve gevolgen zijn verbonden. Het spelen op een kansspelautomaat kan door de combinatie van inzet met kort daarop volgend het resultaat en de mogelijkheid om opnieuw in te zetten, leiden tot problematisch speelgedrag.

In de notitie Speelautomatenbeleid (kamerstukken II 1993/94, 21 277, nr. 28) is door het toenmalige kabinet reeds aangekondigd dat er maatregelen genomen zouden worden ter beïnvloeding van het speelgedrag. Spelers zouden meer recreatief moeten gaan spelen. Als eerste stap zijn daartoe de zogenoemde piekautomaten verboden. Als tweede stap is een breed samengestelde Commissie kansspelautomaten ingesteld onder voorzitterschap van drs. E.H.T.M. Nijpels (Commissie Nijpels). De commissie had tot taak om te adviseren omtrent een zodanige aanscherping van de in het oude Speelautomatenbesluit neergelegde normen voor kansspelautomaten dat daardoor het risico dat zulke automaten tot problematisch speelgedrag kunnen leiden, tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau wordt beperkt. In de commissie waren vertegenwoordigd de verslavingszorg, de VNG, Koninklijk Horeca Nederland, de VAN Speelautomaten Branche-organisatie, Verispect B.V. (toen nog het Nederlands Meetinstituut) en de betrokken ministeries. Op 30 maart 1995 heeft de commissie haar advies uitgebracht.

Voor de commissie was het uitgangspunt dat kansspelen op zich door de overgrote meerderheid van de samenleving zijn geaccepteerd en dat de meerderheid van de spelers ook verstandig speelt. Voorkomen moet worden dat spelers afglijden tot gokverslaving. De commissie heeft daarom vooral gekeken naar spelconcepten – of onderdelen daarvan – die in haar ogen het risico op gokverslaving vergroten. Om die risico's tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau terug te brengen, achtte de commissie het noodzakelijk om voorschriften in te voeren die als een soort filter werken tussen de zogenaamde recreatieve speler en de potentieel problematische speler. Helemaal uit te sluiten zijn de risico's van problematisch speelgedrag naar het oordeel van de commissie overigens nooit.

De commissie doet veertien concrete aanbevelingen op dit gebied. Deze aanbevelingen zijn weergegeven in de bijlage bij deze nota van toelichting.

Het toenmalige kabinet heeft de voorstellen van de commissie voor nieuwe normen (op één uitzondering na) overgenomen. De uitzondering betreft het niet overnemen van aanbeveling 11 van de commissie die betrekking heeft op de limitering van het geluid bij uitbetaling door een kansspelautomaat. Deze aanbeveling is erop gericht het wervende karakter van kansspelautomaten te beperken, voorzover dit wordt veroorzaakt door het verlokkende effect van vallend geld. De commissie stelt daartoe voor te verplichten dat kansspelautomaten met een metalen uitbetalingsbak daarin een geluiddempende mat aanwezig hebben van minimaal 5 millimeter dikte. Deze eis zou niet behoeven te gelden voor kansspelautomaten die staan opgesteld in de speelautomatenhallen. Inmiddels is echter gebleken dat het meeste geluid niet wordt geproduceerd door vallende munten, maar door het uitbetalingsmechanisme. Dat maakt gebruik van een elektromagnetisch geregelde schuif die de munten er uit «tikt». Het geluid dat door de vallende munten zelf wordt veroorzaakt is beperkt. Verispect B.V. heeft hiervoor de benodigde metingen verricht en het verschil in geluid met en zonder geluiddempende mat bleek zeer klein, evenals overigens het verschil in geluid van vallende munten in een metalen opvangbak en een plastic opvangbak. Gelet op het in de praktijk toch beperkte effect van deze door de commissie voorgestelde maatregel is bij nader inzien besloten de invoering daarvan achterwege te laten. Uiteindelijk is middels de tweede nota van wijziging inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de kansspelen (kamerstukken II 1997/98, 25 727, nr. 12) in artikel 30n alsnog de mogelijkheid ingevoegd regels te stellen ten aanzien van het geluid van een kansspelautomaat. Dit omdat het zinvol bleek om de mogelijkheid op te nemen tot het in de toekomst stellen van regels ten aanzien van het geluid dat een kansspelautomaat produceert als hij niet bespeeld wordt. Het betreft bijvoorbeeld kansspelautomaten die «praten» teneinde bezoekers over te halen om te spelen.

In aanbeveling 14 doet de commissie het voorstel om te komen tot een snellere aanpassing van de regelgeving. Overwogen is aan deze aanbeveling uitvoering te geven door middel van het Speelautomatenbesluit, maar uiteindelijk is geconcludeerd dat daarvoor een wijziging van de wet noodzakelijk was. De uitvoering van deze aanbeveling is daarom meegenomen bij de wijziging van titel VA van de wet. Artikel 30p, tweede lid, onder b, van de wet maakt het mogelijk de toelating van een model te weigeren indien er naar het oordeel van de Minister van Economische Zaken sprake is van een uit een maatschappelijk oogpunt onaanvaardbaar spelconcept. Op deze manier hoeft niet de wijziging van dit besluit te worden afgewacht, om een onaanvaardbaar (nieuw) spelconcept te kunnen tegenhouden.

Naast voorschriften voor het tegengaan van problematisch speelgedrag worden ook voorschriften gesteld voor het controleerbaar maken van de financiële stromen met betrekking tot kansspelautomaten. De wettelijke basis hiervoor is artikel 30n, tweede lid, onder a, van de wet. De bedoeling is om daartoe een zogenaamd fraudebestendig tellersysteem verplicht te stellen. Op verzoek van het Ministerie van Economische Zaken is onderzocht of een fraudebestendig tellersysteem inderdaad mogelijk is. In april 1994 heeft het Nederlands Meetinstituut zijn rapport uitgebracht waarvan de conclusie is dat honderd procent fraudebestendigheid niet is te realiseren. Wel is het mogelijk een systeem in te voeren waarmee, mits voorzien van een aantal aanvullende waarborgen, een voldoende niveau van betrouwbaarheid kan worden verkregen. Met dit rapport als uitgangspunt is vervolgens overleg gevoerd met de belastingdienst en het betrokken bedrijfsleven om te bezien welke waarborgen noodzakelijk zouden zijn. Gekozen is voor een zogenaamde locatiegebonden teller aangezien dit tellersysteem het meest fraudebestendig is. Uitgangspunt hierbij is dat de teller in beginsel op een en dezelfde locatie moet blijven, ook al worden de kansspelautomaten verplaatst. In verband hiermee is voorzien in een aparte «modeltoelating» voor tellers. Een teller maakt bij dit systeem slechts zijdelings deel uit van het model van een kansspelautomaat. De regeling van de tellers wordt in artikel 30n, tweede lid, onder a, van de wet echter expliciet gekoppeld aan de modeltoelating van de kansspelautomaat. Hierdoor wordt een locatiegebonden tellersysteem onmogelijk gemaakt en is er tevens onvoldoende ruimte voor aanvullende procedurele waarborgen (zoals een aparte modeltoelating voor tellersystemen). Omdat zowel het Ministerie van Economische Zaken als het Ministerie van Justitie en de belastingdienst grote waarde hechten aan de introductie van een zo fraudebestendig mogelijk tellersysteem is in overleg met het Ministerie van Justitie en de belastingdienst besloten dat het Ministerie van Justitie op korte termijn een wijziging van de wet in procedure zal brengen ter verbreding van de wettelijke basis van het locatiegebonden tellersysteem. De bedoeling is om het locatiegebonden tellersysteem nu tegelijkertijd met de introductie van de euro in te voeren om de speelautomatenbranche zo een extra ombouwslag te besparen.

Tot die tijd is er voor gekozen om op basis van artikel 30n, tweede lid, onder a, van de wet een elektro-mechanische niet-resetbare teller, die alle inworpen, uitbetalingen en gespeelde spellen registreert, verplicht te stellen. De meeste kansspelautomaten zijn op dit moment al van een dergelijke teller voorzien. Nieuw is dat dit nu ook wettelijk verplicht wordt gesteld. Bovendien moet de teller om fraude te bemoeilijken niet-resetbaar zijn en bovengenoemde standen registreren.

Voor de controle en sancties op het niet juist verstrekken van gegevens betreffende de inkomsten die worden gegenereerd met speelautomaten geldt het instrumentarium van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Hierbij is voor de belastingdienst een belangrijk hulpmiddel het kunnen uitlezen van de tellers. De houder van de aanwezigheidsvergunning zal er dan ook voor moeten zorgen dat de teller op verzoek van de belastingdienst uitleesbaar is.

Behendigheidsautomaten

Reeds onder het oude Speelautomatenbesluit werd een aantal eisen gesteld waaraan het model van een behendigheidsautomaat moet voldoen. Hoewel het verboden is op behendigheidsautomaten uit te betalen, kunnen onder omstandigheden behendigheidsautomaten toch worden gebruikt als kansspelautomaat. De laatste tijd is er met name sprake van een ontwikkeling waarbij behendigheidsautomaten zo worden geconstrueerd dat ze zich bij uitstek lenen voor gebruik als kansspelautomaat waarop vervolgens «achter de bar», althans niet via de automaat, uitbetaling plaats vindt. Op deze manier wordt het verbod op het plaatsen van kansspelautomaten in laagdrempelige horeca ondergraven. Het onderzoeksbureau Eysink Smeets & Etman heeft in opdracht van het Ministerie van VWS onderzoek gedaan naar deze zogenaamde «middellijke uitbetaling» op behendigheidsautomaten. Uit het onderzoek «Middellijke uitbetaling: het anti verslavingsbeleid onder de toonbank?» blijkt dat het verschijnsel van middellijke uitbetaling inmiddels problematische vormen begint aan te nemen. Deze ontwikkeling maakt het noodzakelijk om de eisen met betrekking tot het model van een behendigheidsautomaat in dit besluit aan te scherpen. Dit betekent dat het model van een behendigheidsautomaat krachtens artikel 16 van het besluit zodanig moet zijn geconstrueerd dat uitsluitend die spelresultaten (punten, «levens» en dergelijke) worden weergegeven, die geheel of vrijwel geheel door het inzicht en de behendigheid van de speler zijn verkregen.

Een van de belangrijkste aanbevelingen uit het onderzoek is om zo snel mogelijk en met een korte overgangstermijn, de herziene bepalingen (in de wet) in werking te laten treden. Hierbij wordt in dit besluit aangesloten door ook de overgangstermijn voor het in werking treden van de aanscherping van artikel 16 zo kort mogelijk te houden.

II. Productdifferentiatie in speelautomatenhallen

In artikel 30n, derde lid, van de wet is de mogelijkheid opgenomen om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen ten aanzien van de modeltoelating van kansspelautomaten die worden opgesteld in speelautomatenhallen, die afwijken van de zogenaamde «Nijpels-normen» die in het tweede lid van artikel 30n staan vermeld. Deze mogelijkheid tot afwijking wordt in de praktijk aangeduid met de term productdifferentiatie en is uitgewerkt in artikel 13 van dit besluit. Hierbij moet worden gedacht aan speelautomatenhallen met daarin een aanbod van de huidige kansspelautomaten samen met nieuwe spelvormen, zoals automaten waarop met meerdere mensen tegelijk gespeeld kan worden. Hierbij blijven de huidige normen betreffende de maximuminworp per tijdseenheid van drie seconden en het maximum uurverlies gehandhaafd. Tevens zullen de kansspelautomaten in speelautomatenhallen moeten beschikken over tellers. Wel wordt aan exploitanten van speelautomatenhallen de mogelijkheid geboden om ontheffing van de Minister van Economische Zaken te vragen (artikel 14) van het vereiste dat een teller zich in de automaat moet bevinden ingeval zij een teller hebben die wel aan de overige vereisten voldoet welke zijn opgenomen in dit besluit.

Bij de opname van de mogelijkheid tot productdifferentiatie in het Speelautomatenbesluit 2000 heeft een nauwkeurige afweging van belangen plaats gevonden. Te weten, enerzijds de belangen van de exploitanten om afwijkende modellen te exploiteren in speelautomatenhallen. Anderzijds het voorkomen van problematisch speelgedrag, de bescherming van de speler. In overleg met de betrokken ministeries, de VNG, GGZ Nederland en het betrokken bedrijfsleven is een mogelijkheid voor productdifferentiatie in speelautomatenhallen gecreëerd waarbij recht wordt gedaan aan deze belangen. Een zeer belangrijke overweging bij het besluit om productdifferentiatie in speelautomatenhallen toe te staan, is dat er daadwerkelijk een mix van huidige kansspelautomaten en nieuwe kansspelvormen in de hallen wordt geplaatst. Om deze combinatie van verschillende kansspelautomaten te realiseren zal de VNG aan gemeenten adviseren om in goed overleg met de ondernemer te komen tot bovengenoemde mix van kansspelproducten. De VAN Speelautomaten-brancheorganisatie Nederland heeft toegezegd vanuit haar positie in de branche haar leden te adviseren om te kiezen voor een complete en verantwoorde mix van producten in hun speelautomatenhallen. Ook in de handleiding die de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal vervaardigen voor gemeenten zal uitgebreid op de wenselijkheid van een gedifferentieerd productaanbod in de speelautomatenhallen worden ingegaan. De combinatie van deze maatregelen moet exploitanten van speelautomatenhallen en gemeenten er toe aanzetten om gezamenlijk te komen tot een situatie waarin in speelautomatenhallen een volledige invoering van productdifferentiatie is gewaarborgd.

De gevolgen van de invoering van productdifferentiatie zullen worden gemeten in een meerjarig monitoringsonderzoek, waarbij met name gekeken zal worden naar de gevolgen van productdifferentiatie voor de mate van verslaving. Dit onderzoek, dat plaatsvindt onder auspiciën van GGZ Nederland en de VAN, zal worden gestart met een nulmeting. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal de voorzitter van het monitoringsonderzoek voordragen. Daarnaast zal een jaarlijks evaluatie-onderzoek worden gestart waarbij zal worden gekeken naar de mate van invoering van productdifferentiatie in speelautomatenhallen. De resultaten hiervan zullen worden meegenomen bij de voorziene herziening van dit besluit per 1 januari 2002, die gelijktijdig zal plaatsvinden met de aanpassing van het besluit in verband met de invoering van de euro. Afhankelijk van de resultaten van deze onderzoeken zal dan worden besloten of productdifferentiatie in speelautomatenhallen gehandhaafd blijft.

Met deze productdifferentiatie wordt een duidelijk onderscheid aangebracht tussen kansspelautomaten in de hoogdrempelige horeca en in de hallen. De reden hiervoor is dat hallen een verplicht systeem van toegangscontrole (in verband met de leeftijdsgrens) hebben en de spelers nadrukkelijk naar een hal gaan met het doel om te spelen en dus minder incidenteel met kansspelautomaten in aanraking komen zoals in de horeca wel het geval is. Daarnaast mag verwacht worden dat met productdifferentiatie een breder publiek wordt aangetrokken, waarbij door bijvoorbeeld de zogenaamde meerspelers de sociale controle toeneemt en naar verwachting het verslavend effect afneemt.

III. Kennis van gokverslaving

Artikel 30d, vierde lid, onder b, van de Wet op de kansspelen voorziet in het stellen van eisen aan beheerders en bedrijfsleiders van inrichtingen waar kansspelautomaten kunnen worden opgesteld inzake hun kennis en inzicht met betrekking tot het gebruik van speelautomaten en de daaraan verbonden risico's van gokverslaving. Deze eisen worden in dit besluit nader uitgewerkt. Voor de eisen waaraan bedrijfsleiders en beheerders van hoogdrempelige inrichtingen moeten voldoen is aansluiting gezocht bij de Drank- en Horecawet. Zij moeten aantonen dat zij in het bezit zijn van een bewijsstuk dat is aangewezen krachtens artikel 5, vierde lid, van de Drank- en Horecawet (de Regeling bewijsstukken sociale hygiëne Drank- en Horecawet). Voor bedrijfsleiders en beheerders van een speelautomatenhal is een door de Minister van Economische Zaken aan te wijzen bewijsstuk van een instelling op het gebied van verslavingszorg vereist. De aanwijzing van deze bewijsstukken vindt plaats na overleg met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. In ieder geval zal een verklaring inzake het goed afleggen van een cursus over dit onderwerp van GGZ Nederland worden aangewezen vanwege de bij deze organisatie aanwezige expertise op het gebied van gokverslaving en vanwege het feit dat zij op 31 maart 1998 een convenant heeft gesloten met de VAN over preventiemaatregelen, voorlichtingsmateriaal en opleiding van personeel in speelautomatenhallen.

IV. Zedelijkheidseisen

Het voornemen om eisen te stellen ten aanzien van het zedelijk gedrag van de houders van aanwezigheidsvergunningen of exploitatievergunningen en de bedrijfsleiders en beheerders die zijn betrokken bij de exploitatie van speelautomaten in speelautomatenhallen en hoogdrempelige inrichtingen is aangekondigd in de notitie Speelautomatenbeleid. In de Wet op de kansspelen is de verplichting tot het stellen van zedelijkheidseisen opgenomen in artikel 30d, vierde lid, onder a, voor aanwezigheidsvergunningen en in artikel 30i, tweede lid, onder b, voor exploitatievergunningen. In dit besluit worden deze eisen uitgewerkt. Niet alleen de aanvrager van de aanwezigheids- en exploitatievergunning moet aan deze eisen voldoen, dit geldt tevens voor de bedrijfsleiders en beheerders, waarmee wordt aangesloten bij het systeem van artikel 5 van de Drank- en Horecawet en het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999.

Omdat in dit besluit deels wordt afgeweken van het bestaande regime inzake zedelijkheidseisen van de Drank- en Horecawet en omdat deze eisen voor het eerst gelden voor speelautomatenhallen, is gekozen voor een overgangsregeling waarbij in bestaande gevallen feiten uit het verleden niet aan vergunningaanvragers, bedrijfsleiders en beheerders worden tegengeworpen (artikel 20, vierde lid). Zij kunnen, met andere woorden, met een schone lei beginnen.

V. Leges

Onder het oude Speelautomatenbesluit konden gemeenten reeds een bepaald bedrag in rekening brengen voor de kosten verbonden aan de afgifte van aanwezigheidsvergunningen. Dit bedrag was gemaximeerd op 50 gulden plus 75 gulden maal het aantal speelautomaten waarvoor een vergunning werd afgegeven.

In de nota Kansspelen herijkt wordt hierover opgemerkt dat dit maximum aangepast zal worden aan het systeem dat geldt voor de vergoedingen voor de afgifte van vergunningen voor exploitatie en modeltoelating. Als uitvloeisel hiervan is in 1997 in opdracht van de Minister van Economische Zaken door het onderzoeksbureau Eysink Smeets & Etman een onderzoek gedaan naar de inspanningen die voor gemeenten verbonden zijn aan de verlening en handhaving van de aanwezigheidsvergunningen voor speelautomaten. Zoals is aangegeven in de memorie van toelichting bij de eerder genoemde wijziging van de wet zouden de uitkomsten hiervan medebepalend zijn voor de hoogte van de kosten die gemeenten in rekening kunnen brengen aan de aanvrager en houder van een vergunning. Dit conform het kabinetsstandpunt bij het MDW-rapport «Maat houden» (kamerstukken II, 1995/1996, 24 036, nr. 22).

De belangrijkste conclusie uit bovengenoemd onderzoek was dat op basis van de verzamelde schattingen niet volgt dat de wettelijke legesmaxima verhoogd zouden moeten worden om de kosten van werkzaamheden in relatie tot aanwezigheidsvergunningen te dekken. Hierbij heeft men de kosten berekend op basis van verschillende scenario's; binnen het huidige wettelijk kader, maar ook conform de eisen van het rapport «Maat houden». Dit betekent volgens de onderzoekers dan ook dat voor het realiseren van wat «voldoende intensief toezicht» wordt genoemd – voorzover binnen de kaders van «Maat houden» – binnen de

leges(maxima) voldoende ruimte lijkt te bestaan. De schattingen van de vijf onderzochte gemeenten wijzen er zelfs op dat de kosten die gemeenten moeten maken – in ieder geval op dit moment – lager zullen zijn dan de legesmaxima. Gezien deze uitkomsten is dan ook besloten om de leges niet te verhogen. Op basis van deze resultaten had zelfs tot een verlaging kunnen worden besloten, maar gezien de uitbreiding van de werkzaamheden van de gemeenten als gevolg van dit besluit (de toetsing van de vergunningaanvrager aan zedelijkheidseisen en de controle of bedrijfsleiders en beheerders van een hoogdrempelige inrichting of een speelautomatenhal beschikken over een bewijsstuk waaruit blijkt dat zij voldoende kennis en inzicht hebben met betrekking tot het gebruik van speelautomaten en de daaraan verbonden risico's van gokverslaving), is er voor gekozen de legesmaxima van het oude Speelautomatenbesluit te handhaven. De handhaving van de oude legesmaxima betekent niet dat een gemeente zonder nadere onderbouwing als automatisme de maxima in rekening mag brengen. Een gemeente zal een indicatie moeten hebben van de kosten die gemoeid zijn met de vergunningverlening en welke kosten zijn aan te merken als (post)toelatingsactiviteiten. Hierbij is het niet bezwaarlijk dat wordt uitgegaan van gemiddelde kosten per vergunning.

5. Notificatieverplichtingen

Het ontwerp-besluit (toen nog aangeduid als Speelautomatenbesluit 1999) is op 10 november 1999 ingevolge artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europese Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 204) voorgelegd aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen. Tevens is het ontwerp-besluit ingevolge artikel 2, negende lid, van de op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235) voorgelegd aan het Secretariaat van de Wereldhandelsorganisatie. Een aankondiging van het ontwerp-besluit is gepubliceerd in de Staatscourant (van 21 januari 2000, nr. 15). Deze notificaties waren noodzakelijk aangezien niet uitgesloten is dat het ontwerp-besluit technische voorschriften bevat als bedoeld in richtlijn nr. 98/34/EG en de Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen. Indicatief kan daarbij worden gewezen op de eisen die worden gesteld in de paragrafen 4.1 tot en met 4.5 met betrekking tot de modellen van speelautomaten, met uitzondering van artikel 15, dat betrekking heeft op de toegangscontrole bij speelautomatenhallen.

Voorzover het besluit kwantitatieve invoerbeperkingen of maatregelen van gelijke werking in de zin van artikel 30 EG-Verdrag of artikel XI van de op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen Algemene Overeenkomst inzake tarieven en handel (Trb. 1994, 235) bevat, worden deze maatregelen gerechtvaardigd door de bescherming van de spelers tegen fraude en misbruik (openbare orde en consumentenbescherming) en tegen excessief en problematisch speelgedrag (volksgezondheid). Van de Bondsrepubliek Duitsland is op 10 februari 2000 een mededeling van een uitvoerig gemotiveerde mening (UGM) ontvangen als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van genoemde richtlijn nr. 98/34/EG. Hierdoor werd de zogenaamde stand-still periode (de periode waarin het besluit nog niet mag worden vastgesteld), die op 11 februari 2000 zou eindigen, met drie maanden verlengd tot 11 mei 2000. De UGM had deels betrekking op dit besluit en deels op de ontwerp-Speelautomatenregeling 1999 (inmiddels aangeduid als Speelautomatenregeling 2000). De door de Duitse regering gesignaleerde problemen hadden, voor wat het besluit betreft, betrekking op de invoering van de euro in januari 2002. De Nederlandse regering heeft in haar reactie uiteengezet dat de aanpassing aan de invoering van de euro op een later tijdstip zal plaatsvinden.

Overigens zijn geen reacties ontvangen van lidstaten dan wel (leden van) de Wereldhandelsorganisatie.

6. Werkingssfeer met betrekking tot de reeds toegelaten modellen

Blijkens artikel 30s, eerste lid, aanhef en onder b, van de wet dient de toelating van een model te worden ingetrokken, indien de voorschriften zodanig zijn gewijzigd dat het model onder de werking van de nieuwe voorschriften niet zou zijn toegelaten. Nu een groot aantal nieuwe voorschriften geldt, zullen alle huidige modeltoelatingen voor kansspelautomaten moeten worden ingetrokken. Dit geldt ook voor de kansspelautomaten (zogenaamde pre-Nijpels automaten) die in het kader van de productdifferentiatie in de speelautomatenhallen mogen blijven staan, aangezien zij wel moeten voldoen aan de eisen met betrekking tot de tellers. Deze automaten zullen worden voorzien van speciale merktekens bestemd voor halautomaten.

Tevens zullen de modeltoelatingen voor een aantal behendigheidsautomaten worden ingetrokken, aangezien de normen voor behendigheidsautomaten in dit besluit worden aangescherpt.

Op grond van artikel 30t, derde lid, van de wet kan de Minister van Economische Zaken bij het intrekken van een toelating bepalen dat die nieuwe voorschriften niet of tijdelijk niet van toepassing zijn op speelautomaten die voordien ingevolge die toelating rechtmatig van een merkteken zijn voorzien.

Gezien de wenselijkheid het gokverslavend effect van kansspelautomaten zoveel mogelijk te beperken, zou het voor de hand liggen om van de hier genoemde bevoegdheid geen gebruik te maken. Niettemin moet rekening worden gehouden met gerechtvaardigde belangen van fabrikanten, (groot)handelaren en exploitanten van speelautomaten. Zij dienen een redelijke termijn te hebben om zich aan te passen aan de nieuwe regelgeving. Daarom zal op grond van artikel 30t, derde lid, van de wet na inwerkingtreding van dit besluit een overgangstermijn worden aangegeven. De overgangstermijn zal eindigen per 1 januari 2002. Een en ander houdt in dat de toelating van modellen die niet voldoen aan de nieuwe voorschriften, zal worden ingetrokken, maar dat speelautomaten die voordien ingevolge die toelating rechtmatig van een merkteken waren voorzien, nog tot de genoemde datum mogen worden geëxploiteerd en opgesteld. Voor nieuw toe te laten modellen geldt het voorliggende besluit met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding daarvan.

Voor behendigheidsautomaten wordt, gezien de recente ontwikkelingen, genoemd in paragraaf 4.I, gestreefd naar een zo spoedig mogelijke beëindiging van de overgangstermijn. Gestreefd wordt naar beëindiging met ingang van drie maanden na de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

De gewijzigde voorschriften gelden niet voor speelautomaten die staan opgesteld in de speelcasino's. Hiervoor geldt een apart regime op grond van artikel 11 van het besluit. De voorschriften voor speelautomaten in de speelcasino's zijn opgenomen in de Beschikking casinospelen 1996.

7. Werkingssfeer met betrekking tot exploitatievergunningen

De meergenoemde wijzigingswet van 1998 zegt in artikel IV, tweede lid, dat een vergunning tot het exploiteren van speelautomaten verleend voor de inwerkingtreding van de wijzigingswet op grond van artikel 30h van de Wet op de kansspelen geldig blijft tot een jaar na de inwerkingtreding van de wet, behoudens eerder verstrijken van de geldigheidsduur of eerdere intrekking van de vergunning.

Op grond van artikel 7 van dit besluit moeten aanvragers van een exploitatievergunning en de bedrijfsleiders en beheerders van de exploitatie voldoen aan zedelijkheidseisen. Dit betekent dat bij de jaarlijkse controle door de toezichthouder ook hiernaar zal worden gekeken (zie ook paragraaf 4.IV van dit deel van deze nota van toelichting).

8. Bedrijfseffecten

Hieronder volgt een schets van de mogelijke gevolgen van dit besluit voor het betrokken bedrijfsleven. Hierbij moet worden aangetekend dat weinig harde gegevens bekend zijn en de onderstaande gegevens voor een deel zijn gebaseerd op schattingen die door het betrokken bedrijfsleven zelf zijn gemaakt.

– Bedrijfscategorieën

Het besluit heeft gevolgen voor:

a. fabrikanten van en (groot)handelaren in speelautomaten;

b. exploitanten van speelautomaten;

c. horeca-ondernemers met locaties waar speelautomaten zijn opgesteld.

De fabrikanten en (groot)handelaren zullen nieuwe speelautomaten moeten ontwerpen, produceren dan wel verhandelen conform de nieuwe voorschriften. De exploitanten zullen al hun huidige kansspelautomaten moeten aanpassen aan de nieuwe voorschriften. Dit betreft circa 38 900 kansspelautomaten (cijfers uit 1997). Circa de helft van deze automaten kan niet meer worden aangepast en zal vervroegd moeten worden afgeschreven. Verder geldt zowel voor de exploitanten als voor de desbetreffende horeca-ondernemers dat de nieuwe kansspelautomaten naar verwachting minder omzet zullen genereren omdat de aantrekkelijkheid van het (langdurig) spelen wordt beperkt.

– Aantal bedrijven

Het aantal fabrikanten en (groot)handelaren bedraagt circa 10 à 15 en het aantal exploitanten ongeveer 850. Het aantal horecalocaties met speelautomaten is ruim 30 000. Hier staan zo'n 26 400 kansspelautomaten opgesteld. Daarnaast zijn er ongeveer 290 hallen waar een kleine 12 500 kansspelautomaten staan opgesteld. Deze bedrijven behoren voor het grootste deel tot het midden- en kleinbedrijf.

– Overige bedrijfskenmerken

De omzet in de sector kansspelautomaten bedraagt thans circa f 800 miljoen à 1 miljard per jaar (begin jaren negentig was dat nog circa f 1,4 miljard), maar loopt als gevolg van eerder ingezet beleid sterk terug.

– Kosten en baten

Eenmalig zullen alle kansspelautomaten van de markt moeten worden gehaald. Circa de helft van deze automaten zal na het ombouwen conform de nieuwe voorschriften weer kunnen worden opgesteld. De andere helft zal vervroegd moeten worden afgeschreven of voorzover dat mogelijk is voor een deel worden geëxporteerd. Alle kansspelautomaten moeten zijn voorzien van een niet-resetbare teller of, wanneer het kansspelautomaten in speelautomatenhallen betreft, van een vergelijkbaar systeem. Het bedrag dat nodig is om kansspelautomaten om te bouwen om aan deze bepaling te voldoen is minimaal, aangezien de meeste kansspelautomaten al van een teller zijn voorzien. Alleen de soort teller zal moeten worden aangepast. Dit zal naar schatting zo'n f 50 tot f 100 per automaat bedragen. Voor de meeste speelautomatenhallen zullen er zelfs überhaupt geen kosten zijn omdat zij reeds over een goed vergelijkbaar systeem beschikken.

Voor het overige moet een onderscheid gemaakt worden tussen de effecten voor de kansspelautomaten die op horecalocaties staan opgesteld en de kansspelautomaten die in de speelautomatenhallen staan opgesteld. Kansspelautomaten die in speelautomatenhallen staan opgesteld hoeven immers dankzij de mogelijkheid tot productdifferentiatie niet aan de bepalingen van artikel 12 van dit besluit te voldoen. Hierdoor kan een beperkt aantal kansspelautomaten gebruikt blijven worden.

De kosten, gebaseerd op de in de branche gebruikelijke vuistregels van een gemiddelde aanschafwaarde van f 6000 van een kansspelautomaat die wordt afgeschreven in drie jaar, de omzetten zoals deze zijn opgenomen in het rapport van het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf «Rendabel exploiteren», en de aantallen opgestelde kansspelautomaten conform het rapport «Gemeenten hebben al ingezet» van de VNG uit 1997 en een schatting van de branche zelf, worden globaal geschat op:

– vervroegde afschrijving huidige generatief  40 miljoen
– investeringen: in nieuwe kansspelautomatenf  80 miljoen
in ombouwsetsf  40 miljoen
– keuringskosten en merktekensf  12 miljoen
– vermogensverlies handelf  32 miljoen
– tellers (uitgaande van f 100 per automaat)f  4 miljoen
totaalf 208 miljoen
af: reguliere investeringen in een jaarf  40 miljoen
netto kosten incidenteelf 168 miljoen

De mogelijkheden om een deel van de kansspelautomaten te exporteren en de opbrengsten van die eventuele export zijn moeilijk te schatten, zodat daarover geen gegevens kunnen worden verstrekt.

Daarnaast mag een structureel effect verwacht worden op de omzet. Het doel van de nieuwe voorschriften is de gokverslaving terug te dringen. Langdurig spelen wordt bemoeilijkt en de aantrekkelijkheid van het spel wordt minder. Het gevolg zal zijn dat de kansspelautomaten minder worden bespeeld. De vermindering van omzet wordt gesteld op structureel f 120 tot f 150 miljoen per jaar. Tegen deze verminderde omzet staan geen lagere kosten, deze blijven gelijk. Voor 17,5 procent wordt de verminderde omzet gedragen door de staat in de vorm van verminderde BTW-opbrengsten, voor het overige door de exploitanten, de opstellers in horeca en de eigenaren van speelautomatenhallen. Daarnaast zal overigens ook een vermindering van de omzet plaatsvinden als gevolg van andere maatregelen, zoals de invoering van het verbod om kansspelautomaten in snackbars en cafetaria's op te stellen en een uniforme leeftijdsgrens van 18 jaar voor het bespelen van een kansspelautomaat.

Door de aanscherping van artikel 16 zal tevens een aantal modeltoelatingen voor behendigheidsautomaten die niet aan deze nieuwe norm voldoen, worden ingetrokken. Het betreft hier, volgens huidige schattingen, een kleine 3000 automaten op een totaal aantal van 26 300 behendigheidsautomaten. Deze automaten kunnen met enkele aanpassingen opnieuw ter keuring worden aangeboden, hetzij als behendigheidsautomaat, hetzij als kansspelautomaat. Het ombouwen zal zo'n f 500 per automaat bedragen. De totale kosten voor het ombouwen van deze behendigheidsautomaten zou daarmee naar schatting op f 1,5 miljoen komen. Voor de exploitanten van die inrichtingen waar (illegaal) op deze behendigheidsautomaten werd uitbetaald, zal deze aanscherping waarschijnlijk tot een licht omzetverlies leiden.

– Marktwerking en overige sociaal-economische effecten

De marktwerking wordt niet structureel beïnvloed. De eisen aan het product worden verscherpt. Wel is het mogelijk dat door de cumulatie van reeds genomen maatregelen, de nieuwe scherpere voorschriften voor kansspelautomaten en de daarmee gepaard gaande kosten en verminderde omzet een aanzienlijk deel van de exploitanten zal uittreden. Deze ontwikkeling is overigens al in gang gezet, maar zal zich versterkt kunnen voordoen. Een indicatie ligt in de orde van grootte van 90 tot 100 ondernemingen.

In de speelautomatenbranche werken circa 3500 mensen. Voor een groot deel zijn zij afhankelijk van de omzet via kansspelautomaten. Daarnaast zijn circa 30 000 bedrijven en enige duizenden werknemers in de horeca voor een aanzienlijk deel afhankelijk van de omzet behaald met kansspelautomaten. Geschat wordt dat de werkgelegenheid als gevolg van de maatregelen in dit besluit met 500 à 700 arbeidsplaatsen zal afnemen. Als gevolg van cumulatie met andere maatregelen, met name het verbod om kansspelautomaten in de laagdrempelige horeca op te stellen – de branche zelf schat dat bijna 4000 horecaondernemers hiervan een te berekenen negatief inkomenseffect zullen ondervinden – zullen de totale effecten op de werkgelegenheid waarschijnlijk groter zijn.

9. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

Hieronder worden de mogelijke effecten van dit besluit voor de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid in kaart gebracht.

– Wettelijk systeem toezicht en handhaving

De wet voorziet in een stelsel waarin zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk optreden een rol speelt. Dit besluit brengt daarin geen wijziging. De procedure die gevolgd wordt bij de toelating van een bepaald model speelautomaat, het stelsel van vergunningen voor het exploiteren en opstellen van speelautomaten en de wijze van toezicht en handhaving blijven ongewijzigd. Enkel de technische normen waaraan speelautomaten moeten voldoen, worden aangepast. Daarnaast worden zedelijkheidseisen ingevoerd voor de houders van exploitatie- en aanwezigheidsvergunningen. Hierdoor worden de voorschriften voor verkrijging – en behoud – van deze vergunningen aangescherpt.

Een bepaald model speelautomaat wordt pas door de Minister van Economische Zaken voor de horeca respectievelijk de speelautomatenhallen toegelaten, indien het voldoet aan de normen genoemd in artikel 12 of artikel 13 (kansspelautomaten) respectievelijk artikel 16 (behendigheidsautomaten) van dit besluit. Is een model niet toegelaten dan verbieden de artikelen 30m en 30t, eerste lid, van de wet de vervaardiging, de invoer, de handel, de exploitatie en het aanwezig hebben ervan. Overtreding van deze wettelijke verboden is een economisch delict in de zin van artikel 1, aanhef en onder 3°, van de Wet op de economische delicten. De bij de toezichthouder werkzame personen zijn aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar, bevoegd tot het opsporen van de feiten strafbaar gesteld bij of krachtens de wet (zie het besluit van de Minister van Justitie van 25 april 1995, nr. 492391/595/NE, Stcrt. 91). Verispect B.V. heeft een zelfstandige afdeling die is belast met het toezicht op de naleving van de voorschriften, gesteld bij of krachtens titel VA van de wet (zie het besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 1 juni 1989, nr. 735/289, Stcrt. 214). In het kader van dit toezicht onderwerpen de controleurs van Verispect B.V. alle kansspelautomaten in Nederland aan periodieke technische controle.

Naast strafrechtelijke handhaving voorziet de wet in bestuursrechtelijke sanctionering. Bij overtreding van de voorschriften kan intrekking van de exploitatievergunning plaatsvinden. In een aantal gevallen schrijft de wet intrekking van de exploitatie- of aanwezigheidsvergunning expliciet voor. Tegen intrekking kan beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

– Doelgroepen en hun omvang

Een speelautomaat die niet overeenstemt met een door de Minister van Economische Zaken toegelaten model mag, behoudens enkele uitzonderingen in het tweede lid van dat artikel, ingevolge artikel 30m, eerste lid, van de wet niet worden vervaardigd en ingevoerd en mag ingevolge artikel 30t, eerste lid, van de wet niet verhandeld, geëxploiteerd en opgesteld worden. Deze verboden richten zich in beginsel tot een ieder. Echter als belangrijkste doelgroep kunnen de drie bedrijfscategorieën genoemd in paragraaf 8 geïdentificeerd worden. Ook voor de omvang van de doelgroepen wordt naar deze paragraaf verwezen.

– Naleving en handhaving

Bij de onderdelen die aandacht behoeven bij de effectmeting uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid zijn met name de nieuwe normen voor kansspelautomaten en de aanscherping van de normen voor behendigheidsautomaten van belang. Voor de overige handhavingseffecten van het nieuwe beleid kan worden verwezen naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de kansspelen (kamerstukken II 1997/98, 25 727, nr. 3, blz. 11 tot en met 14).

Bij de beoordeling van de gevolgen van dit besluit voor de handhavingsinzet en de handhavingsbehoefte zijn een drietal aspecten van bijzonder belang. Daarbij gaat het om:

a. de spontane naleving;

b. de controle;

c. de sancties.

Ad a. Spontane naleving

Kansspelautomaten worden gemiddeld iedere drie jaar gecontroleerd, behendigheidsautomaten eens in de vijf jaar. Het percentage overtredingen dat op dit moment door de toezichthouder bij locatie-controles geconstateerd wordt, ligt op 20%. Dit percentage lijkt hoog, echter het feit dat het grootste deel daarvan betrekking heeft op lichte overtredingen zoals het ontbreken van firmastickers en/of nummers, bevestigt het beeld dat de huidige normen in het algemeen redelijk goed geaccepteerd en nageleefd worden. Hierbij speelt een rol dat de doelgroep, met name de fabrikanten, groothandelaren en exploitanten, een goede kennis van de hier bedoelde technische normen bezit. Dit geldt ook voor de nieuwe normen, mede gelet op het feit dat de doelgroep nauw betrokken is geweest bij de totstandkoming ervan. Bij de vorige vervanging van speelautomaten als gevolg van de aanscherping van de voorschriften (bij de beëindiging van de overgangstermijn voor piekautomaten per 1 januari 1995) bleek dat de graad van spontane naleving vrij hoog was. Niet valt uit te sluiten dat een aantal van de kansspelautomaten die van de markt moeten worden gehaald, in het illegale circuit terecht komen. Hiervoor zal de aandacht worden gevraagd van het Openbaar Ministerie. Van de toezichthouder komen geen signalen waaruit blijkt dat het huidige toezicht niet toereikend zou zijn.

Uit een analyse van de kosten en de baten blijkt dat er aanzienlijke kosten verbonden zijn aan de overgang naar de nieuwe normen. In paragraaf 8 is een overzicht gegeven van de geschatte kosten en baten. De nieuwe normen leiden ook structureel tot meer kosten en minder opbrengsten en vormen derhalve een risicofactor voor spontane naleving. Met deze risicofactor zal rekening gehouden moeten worden bij het uitoefenen van toezicht op de naleving van de normen door de toezichthouder. Hierbij zij opgemerkt dat de houders van exploitatievergunningen elk jaar worden gecontroleerd en dat in het vervolg zedelijkheideisen worden gesteld aan de aanvragers van de aanwezigheids- en exploitatievergunningen en de bedrijfsleiders en beheerders. Overigens blijkt uit gegevens van de toezichthouder dat de branche zich in steeds grotere mate bereid toont om situaties waarin sprake is van overtredingen, aan de toezichthouder te melden, hetgeen doelmatige controle vergemakkelijkt. Dit kan wellicht verklaard worden uit een toename van de concurrentie, die op zijn beurt weer een gevolg is van het aangescherpte beleid. Bovendien kan, om begrijpelijke redenen, met name vanuit de hoek van de verslavingszorg aandacht voor de naleving van de normen verwacht worden.

Bij de speelautomatenhallen zal de neiging om te frauderen laag zijn omdat de negatieve gevolgen van de nieuwe voorschriften voor de hallen beperkt zijn. Bovendien is de sanctie voor de houder van een speelautomatenhal naar verhouding zwaarder omdat deze zijn vergunning voor de gehele hal op het spel zet.

Ad b. Controle

Indien een speelautomaat niet voldoet aan de normen op het moment van controle door de toezichthouder, is de kans dat de overtreding geconstateerd wordt zeer groot. De aard en methode van controle behoeven derhalve geen aanpassing.

De toezichthouder heeft door invoering van dit besluit, buiten de casino's, met twee soorten kansspelautomaten te maken, namelijk de automaten die krachtens artikel 12 van dit besluit zijn toegestaan in de horeca en de automaten die krachtens artikel 13 van dit besluit alleen zijn toegestaan in de speelautomatenhallen. Voor deze laatste automaten zullen aparte stickers worden ingevoerd, hetgeen de controle voor de toezichthouder vergemakkelijkt.

Om te kunnen waarborgen dat de tellers inderdaad een juiste weergave geven van de behaalde inkomsten, moeten de tellers worden gecontroleerd. Daartoe zal een controle nodig zijn op de locaties waar de kansspelautomaten staan opgesteld. Deze locatiecontrole kan door de toezichthouder gebeuren bij bovengenoemde reguliere controles en door middel van technische inspecties. Daarbij moet dan worden gekeken of een teller aanwezig is, dan wel of er aanwijzingen zijn dat er met de teller is gemanipuleerd. Bij twijfel omtrent de juiste werking van de teller kan de toezichthouder de automaat meenemen voor verder onderzoek, respectievelijk door de bevoegde opsporingsinstantie in beslag laten nemen.

Indien fraude met de teller is geconstateerd, zal de kansspelautomaat niet meer voldoen aan het door de Minister van Economische Zaken toegelaten model. Hiermee wordt artikel 30t, eerste lid en/of tweede lid van de wet overtreden. Als sanctie is daarop, imperatief, gesteld de intrekking van de exploitatievergunning, naast uiteraard de mogelijkheid van eventueel strafrechtelijk optreden. Voor de tellers in hallen kan een afwijkend regime gelden indien kan worden aangetoond dat een centraal systeem aanwezig is dat gelijkwaardige waarborgen biedt als de teller per aparte kansspelautomaat.

Het voldoen aan de zedelijkheidseisen voor de aanwezigheids- en exploitatievergunningen zal jaarlijks door de vergunningverlenende instanties worden getoetst.

Ad c. Sancties

Deze blijven ongewijzigd. Overtreding van de technische normen kan zowel tot strafrechtelijke sancties leiden, als tot intrekking van de vergunningen (indien aanwezig) en verwijdering van de speelautomaat, hetgeen een krachtige (financiële) prikkel is tot naleving van de normen.

– Belasting rechterlijke macht

Indien een speelautomaat in strijd met de verboden bedoeld in de artikelen 30m, eerste lid, en 30t, eerste lid, van de wet wordt vervaardigd, ingevoerd, verhandeld, geëxploiteerd of opgesteld, is er sprake van economisch delict, waartegen strafrechtelijk kan worden opgetreden. Dat vereist inzet van politieambtenaren of buitengewone opsporingsambtenaren (controleurs van Verispect B.V.), het openbaar ministerie en de rechterlijke macht (de economische kamer van de arrondissementsrechtbank). Het aantal processen-verbaal dat momenteel gemiddeld per jaar wordt opgemaakt naar aanleiding van overtreding van de normen, ligt op enkele tientallen. Zelfs indien dat aantal mocht stijgen tengevolge van een toename van het aantal overtredingen of tengevolge van intensievere controle, blijft de belasting voor de strafrechter alleszins binnen redelijke grenzen.

Indien de Minister van Economische Zaken de toelating van een model weigert of de exploitatievergunning intrekt, kan daartegen ingevolge artikel 30v van de wet beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Tot op heden is slechts in een zeer beperkt aantal gevallen beroep ingesteld. Dit hangt mede samen met het feit dat de aanvrager van een modeltoelating er welhaast altijd voor kiest tijdens het keuringstraject zijn model aan te passen in plaats van het tot een formele afkeuring te laten komen en voorts de redenen om de vergunning in te trekken, duidelijk omschreven zijn. Ook met betrekking tot de weigering of intrekking van een aanwezigheids of exploitatievergunning op grond van het niet (meer) voldoen aan de zedelijkheidseisen is geen grote toename van het aantal beroepszaken te verwachten; de feiten staan meestal vast en de vergunningverlenende instantie heeft slechts weinig beleidsvrijheid. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat de belasting van het College van Beroep voor het bedrijfsleven als gevolg van het voorliggende besluit zal toenemen.

10. Overgangsrecht

Met betrekking tot de geldingsduur van aanwezigheids- en exploitatievergunningen die zijn verleend voor de inwerkingtreding van de wijzigingswet van 1998 zijn in artikel IV van de wijzigingswet overgangsbepalingen opgenomen (de vergunningen blijven nog een jaar na inwerkingtreding van de wijzigingswet geldig). In artikel 20 van dit besluit is daarnaast een aantal overgangsbepalingen opgenomen inzake de leges voor de aanvraag van de exploitatievergunningen gedurende de overgangstermijn van genoemd artikel IV, tweede lid, de vergoeding voor het toezicht op de naleving gedurende die overgangstermijn en de zedelijkheidseisen voor bestaande gevallen. In het algemeen is er daarbij naar gestreefd om de gevolgen van de invoering van de nieuwe normen van dit besluit niet belastender te doen zijn dan noodzakelijk is. Met name diegenen die voor de inwerkingtreding van dit besluit reeds vergunninghouder, bedrijfsleider of beheerder waren en nu geconfronteerd worden met nieuwe normen wordt de gelegenheid gegeven met een schone lei te beginnen. Zie hieromtrent meer uitgebreid paragraaf 4.IV van deze nota van toelichting alsmede de toelichting op artikel 20.

Met betrekking tot de leges voor de aanvraag van de aanwezigheidsvergunningen gedurende de wettelijke overgangstermijn is geen overgangsbepaling opgenomen, omdat de beslissing omtrent het wel of niet heffen van leges en de bepaling van de hoogte ervan primair een zaak is van de afzonderlijke gemeenten.

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1

In dit artikel zijn de omschrijvingen opgenomen van de belangrijkste in het besluit opgenomen begrippen. Gezien het relatief grote aantal begrippen dat wordt omschreven, is er voor gekozen om deze in alfabetische volgorde te plaatsen. Tevens gelden de begripsbepalingen die zijn opgenomen in artikel 30 van de wet.

De onderdelen a, c, g en p zijn ongewijzigd overgenomen uit artikel 1 van het oude Speelautomatenbesluit. De tekst van onderdeel e is aangepast aan het feit dat de grondslag voor aanwijzing van een keuringsinstelling nu in de wet is neergelegd. Omschrijvingen van de begrippen kansspelautomaat en behendigheidsautomaat, zoals deze in het oude Speelautomatenbesluit waren opgenomen, staan niet in dit besluit, omdat deze nu zijn opgenomen in artikel 30 van de wet.

De onderdelen b, f, h, k, l, m, o, en q zijn nieuw en houden verband met de naar aanleiding van het advies van de Commissie Nijpels in artikel 12, eerste lid, opgenomen normen. De omschrijving in artikel 1, onderdeel b (basisspel), is vrijwel letterlijk overgenomen uit artikel 1 van de oude Speelautomatenregeling.

Onderdeel n is eveneens nieuw en houdt verband met de in de artikelen 12, eerste lid, onder hh, 13, eerste lid, onder u, en 14 opgenomen bepalingen inzake tellers (zie paragraaf 4.I, onder Kansspelautomaten, van het algemeen deel van deze nota van toelichting).

De onderdelen d (gekoppelde-jackpotsysteem), i (speelautomatenhal) en j (speelcasino), tenslotte, zijn in de eerste plaats opgenomen in verband met de regeling van de zogenaamde productdifferentiatie in artikel 13 (zie par. 4.II van het algemeen deel van deze nota van toelichting).

Artikel 2

In dit artikel wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid van artikel 30c, derde lid, van de wet om bij algemene maatregel van bestuur categorieën inrichtingen aan te wijzen die als laagdrempelige inrichtingen worden aangemerkt. Dit artikel houdt verband met artikel 30c, tweede lid, onder a, van de wet, dat bepaalt dat voor laagdrempelige inrichtingen geen aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten kan worden verleend.

In artikel 30 van de wet zijn definities opgenomen van hoogdrempelige en laagdrempelige inrichtingen. De definitie van hoogdrempelige inrichting van artikel 30, onder d, luidt: «een inrichting, waar een bedrijf of werkzaamheid wordt uitgeoefend als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a of c, van de Drank- en Horecawet:

1°. waarvoor ingevolge die wet vergunning is verleend en deze nog van kracht is, en;

2°. waar het café- of restaurantbezoek op zichzelf staat en waar geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend, en;

3°. waarvan de activiteiten in belangrijke mate zijn gericht op personen van 18 jaar en ouder». Een laagdrempelige inrichting is, kort gezegd, een horeca-inrichting die geen hoogdrempelige inrichting is.

Blijkens de memorie van toelichting bij het voorstel van de wijzigingswet van 1998 (kamerstukken II 1997/98, 25 727, nr. 3) op het nieuwe artikel 30c is bij de omschrijving van deze begrippen aangesloten bij de jurisprudentie hieromtrent van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, naar aanleiding van de in veel gemeenten bestaande praktijk om onderscheid te maken tussen hoog- en laagdrempelige inrichtingen. De definities van artikel 30 van de wet hebben een zelfstandige betekenis. Toch zal vaak ook bij de nadere invulling van deze begrippen bij deze, inmiddels behoorlijk uitgekristalliseerde jurisprudentie kunnen worden aangesloten, al moet bedacht worden dat deze jurisprudentie steeds betrekking had op de situatie in afzonderlijke gevallen (zie de uitgebreide beschrijving van deze jurisprudentie in de voornoemde memorie van toelichting). Ook moet bedacht worden, dat bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is van een hoogdrempelige of een laagdrempelige inrichting, niet de benaming van een inrichting doorslaggevend is, maar de feitelijke situatie. Een gelegenheid kan zich bijvoorbeeld «petit-restaurant» noemen, hetgeen blijkens de jurisprudentie een laagdrempelige inrichting is, maar feitelijk functioneren als een «gewoon» restaurant en om die reden wel voldoen aan de definitie van een hoogdrempelige inrichting.

Artikel 30c, derde lid, van de wet is bedoeld om, daar waar toch gegronde twijfel bestaat over de toepassing van de definities, duidelijkheid te verschaffen (aan gemeenten en ondernemers) over de vraag welke categorie inrichtingen in ieder geval moet worden aangemerkt als een laagdrempelige inrichting.

Van een horeca-inrichting waar naar verhouding veel biljarts staan opgesteld kan gezegd worden dat het bespelen hiervan een activiteit is waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend naast de horeca-activiteiten. In de praktijk is gebleken dat hieraan door gemeenten een verschillende invulling wordt gegeven. Om hier duidelijkheid en rechtszekerheid te verschaffen, wordt in dit artikel een uniforme grens gegeven. Een horeca-inrichting waar meer dan drie biljarts staan opgesteld wordt aangemerkt als een laagdrempelige inrichting.

Artikel 3

Artikel 30d, derde lid, van de wet bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot de bij de aanvraag van de aanwezigheidsvergunning verschuldigde vergoeding voor de kosten verbonden aan de behandeling van de aanvraag en de afgifte van de vergunning, en voor de kosten verbonden aan het toezicht op de naleving door de vergunninghouder van de bij of krachtens titel VA van de wet vastgestelde voorschriften. De inhoud van artikel 3 van het besluit is gelijk aan die van artikel 7 van het oude Speelautomatenbesluit. Recent onderzoek heeft uitgewezen dat de tot nu toe geldende leges-maxima voldoende zijn om de kosten van werkzaamheden in relatie tot aanwezigheidsvergunningen te dekken (zie paragraaf 4.V van het algemeen deel van deze nota van toelichting).

Het bedrag voor de leges blijft vastgesteld op maximaal f 125 per jaar voor één automaat (eerste lid, onder a). De bestaande praktijk wijst uit dat de meeste gemeenten vergunningen afgeven met een geldigheidsduur van één jaar.

Uit onderdeel b van het eerste lid vloeit voort dat, indien de vergunning voor meer dan één speelautomaat geldt, het maximum legesbedrag met ten hoogste f 75 voor elke tweede en volgende automaat wordt verhoogd. Het legesbedrag kan worden berekend door bij het «basisbedrag» van maximaal f 50 een bedrag op te tellen van maximaal f 75 maal het aantal automaten waarvoor de vergunning geldt. De formule voor de maximale leges is dan: f 50 + f 75 x het aantal automaten.

Het tweede lid regelt vergunningen die gelden voor tijdvakken korter dan twaalf maanden en tussen één en vier jaar.

Uit het derde lid vloeit voort, dat gemeenten ook als de vergunning voor een tijdvak van meer dan vier jaar of voor onbepaalde tijd geldt, niet meer leges kunnen vragen dan vier maal het bedrag, dat voor een jaarvergunning kan worden berekend.

Artikel 4

Ter uitvoering van artikel 30d, vierde lid, onder a, en 30i, tweede lid, onder b, van de wet zijn in dit artikel eisen opgenomen betreffende het zedelijk gedrag van personen die een aanwezigheidsvergunning aanvragen voor een hoogdrempelige inrichting of een speelautomatenhal (inrichtingen waar, na verkregen vergunning, kansspelautomaten mogen worden opgesteld) en de bedrijfsleiders en beheerders van deze inrichtingen (zie ook paragraaf 4.IV van het algemeen deel van deze nota van toelichting).

De eisen betreffende het zedelijk gedrag zijn hoofdzakelijk gebaseerd op artikel 5 van de Drank- en Horecawet (DHW) en het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999.

Het eerste lid, onderdelen a en b, is direct gebaseerd op artikel 5 DHW. De laatste twee leden van artikel 5 DHW zijn niet overgenomen, omdat ze qua inhoud uitsluitend relevantie hebben voor inrichtingen waar bedrijfsmatig alcoholhoudende dranken worden geschonken. De overige zedelijkheidseisen zijn inhoudelijk gebaseerd op het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999.

Het eerste lid, onderdelen a en b, sluit uit, dat vergunningen worden verleend aan personen ten aanzien van wie de verwachting gerechtvaardigd is, dat zij de aan het exploiteren of opstellen van speelautomaten vereiste verantwoordelijkheden wegens hun subjectieve situatie niet aan kunnen. Het eerste criterium (het niet onder curatele staan) is objectief te constateren, het tweede criterium zal in elk individueel geval moeten worden getoetst door de vergunningverlener. Bij de toepassing van dit criterium kan in de eerste plaats worden aangesloten bij de ervaringen bij en jurisprudentie omtrent de toepassing van het gelijkluidende artikel 5, tweede lid, onder b, van de Drank- en Horecawet, dat ook, als artikel 8, tweede lid, onder b, na de inwerkingtreding van de wijziging van die wet (wet van 13 april 2000 tot wijziging van de Drank- en Horecawet, Stb. 184) zal worden gehandhaafd. Hierbij dient wel de worden bedacht dat het criterium altijd in relatie moet worden gezien tot de regelgeving waarin het is opgenomen.

De hiervoor bedoelde verwachting is overigens ook gerechtvaardigd ten aanzien van personen als bedoeld in het, hieronder nader toe te lichten, eerste lid, onderdelen c en d.

Het bepaalde in het eerste lid, onder c en d, alsmede het tweede en derde lid, verhindert dat een aanwezigheidsvergunning wordt verstrekt aan personen met een aanmerkelijk strafrechtelijk verleden. Er wordt een viertal groepen gespecificeerd die niet voor de verlening van een vergunning in aanmerking komen. Naast personen die op last van de strafrechter in een psychiatrisch ziekenhuis of een TBS-inrichting zijn geplaatst (voor zolang als deze plaatsing duurt), betreft het personen die in de voorafgaande vijf jaar door de strafrechter onherroepelijk zijn veroordeeld tot vrijheidsstraffen van langer dan zes maanden. Buitenlandse vonnissen zijn hiermee gelijkgesteld, voorzover het delicten betreft waarvoor artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, voorlopige hechtenis toelaat (derde lid, onder a). Ook is rekening gehouden met het gedurende de periode van vijf jaar ten uitvoer leggen van een voor die periode voorwaardelijke opgelegde vrijheidsstraf langer dan zes maanden (derde lid, onder b). De omvang van de groep van personen die onder deze categorieën valt is niet bijzonder groot: het gaat om ongeveer vijf procent van het totaal aantal tot onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen veroordeelde personen.

Ook aan degenen die gedetineerd zijn in een penitentiaire inrichting wordt, zolang deze detentie duurt, op grond van het eerste lid, onder e, geen aanwezigheidsvergunning verstrekt. Na beëindiging van de detentie dient bij de beoordeling van een aanvraag te worden bezien of de vergunning niet op grond van de overige eisen van dit artikel dient te worden geweigerd.

Op grond van het vierde tot en met zesde lid, mag de aanvrager van een aanwezigheidsvergunning niet recentelijk herhaaldelijk veroordeeld zijn wegens een of meer specifiek genoemde delicten, daar deze voor het exploiteren van een dergelijke vergunning van bijzondere relevantie worden geacht.

Wat betreft de Wet op de kansspelen is een algemene verwijzing opgenomen naar artikel 31, zodat het besluit, via deze strafbepaling, verwijst naar alle verbodsbepalingen die betrekking hebben op de organisatoren van kansspelen, exploitanten en vergunninghouders.

Voorts wordt verwezen naar de volgende strafbare feiten uit de Drank- en Horecawet:

– artikel 3 (zonder vergunning uitoefenen café of slijterij);

– artikel 10 (zonder ontheffing café en slijterij in één inrichting);

– artikel 12 (slijterijverkoop buiten slijterij);

– artikel 16 (verkoop van zwak respectievelijk sterk alcoholische dranken aan personen jonger dan 16 dan wel 18 jaar; verstrekken of laten verstrekken van alcohol aan dronken personen; personen jonger dan 16 jaar in een slijterij toelaten);

– artikel 18 juncto artikel 73 (verstrekken van alcohol in inrichtingen waar zulks bij gemeentelijke verordening verboden is);

– artikel 21 (in een alcohol verstrekkende inrichting personen laten werken die jonger zijn dan 16 jaar of, indien bij gemeentelijke verordening zo bepaald, 21 jaar);

– de artikelen 37, derde lid, 38, derde lid, 43, tweede lid, en 44, tweede lid, (overtreding van beperkingen of voorwaarden bij vergunning of ontheffing) en

– artikel 56 (verstrekking onjuiste gegevens bij aanvraag vergunning of ontheffing).

Uit het Wetboek van Strafrecht gaat het vervolgens om de delicten vermeld in:

– artikel 140 (lidmaatschap van een criminele organisatie);

– artikel 240b (kinderpornografie);

– artikel 250ter (mensenhandel);

– artikel 252 (dwingen, aanzetten of verplichten tot overmatig of verboden drankgebruik) en

– de artikelen 416, 417 en 417bis (heling, opzetheling en schuldheling).

Tot slot worden ook overtredingen van de artikelen 2 en 5 van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (zonder vergunning respectievelijk door ambtenaren in stand houden van particuliere beveiligingsorganisaties of recherchebureaus) en van de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie (alle strafbare feiten op grond van de WWM) in dit kader van belang geacht.

De hoogte van de transactie, bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, is in de praktijk doorgaans circa 25 procent lager dan de door een rechter voor hetzelfde feit opgelegde boete. Om deze reden is in het vierde lid een bedrag van f 1000 opgenomen en in het vijfde lid een bedrag van f 750.

Het zevende lid is gebaseerd op artikel 5 van het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999, maar is uitgebreid met de sluiting van een inrichting voor de duur van een maand of langer door de burgemeester. De in dat artikel genoemde periode van vijf jaar is teruggebracht tot drie jaar, in verband met de in artikel 30e, tweede lid, onder a, van de wet genoemde periode van drie jaar. Een intrekking van een vergunning of een sluiting zal aan betrokkenen slechts kunnen worden tegengeworpen voor zover hen terzake verwijt treft.

In het achtste lid wordt bepaald dat de eisen die aan aanvragers van een aanwezigheidsvergunning voor inrichtingen waar kansspelautomaten kunnen worden opgesteld worden gesteld, ook gelden voor bedrijfsleiders en beheerders van dergelijke inrichtingen. Evenmin als een vergunning wordt verleend indien de aanvrager van een vergunning niet aan de eisen van het eerste tot en met het zevende lid voldoet, wordt een vergunning verleend indien de bedrijfsleider of beheerder van de inrichting waarvoor de vergunning is aangevraagd niet aan deze eisen voldoet. Ook nadat een vergunning is verleend, moeten de bedrijfsleiders en beheerders aan de eerder genoemde eisen blijven voldoen op straffe van intrekking van de vergunning (zie artikel 30f, eerste lid, onder c, van de wet).

Artikel 5

Dit artikel strekt tot uitvoering van artikel 30d, vierde lid, onder b, van de wet, dat voorziet in bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels met betrekking tot de aan bedrijfsleiders en beheerders van inrichtingen waar kansspelautomaten kunnen worden opgesteld te stellen eisen inzake hun kennis en inzicht met betrekking tot het gebruik van speelautomaten en de daaraan verbonden risico's van gokverslaving (zie ook paragraaf 4.III van het algemeen deel van deze nota van toelichting).

Wat betreft bedrijfsleiders en beheerders van hoogdrempelige inrichtingen kan worden aangesloten bij het systeem van de Drank- en Horecawet. Dit wil zeggen dat uit bepaalde, krachtens artikel 5, vierde lid, van de Drank- en Horecawet aangewezen, diploma's dient te blijken dat voldoende kennis en inzicht bestaat met betrekking tot het gebruik van speelautomaten en de daaraan verbonden risico's van gokverslaving (zie de Regeling bewijsstukken sociale hygiëne Drank- en Horecawet). Op het moment van het totstandkomen van dit besluit wordt in de opleidingen bedoeld in die regeling voldoende aandacht besteed aan kennis en inzicht met betrekking tot het gebruik van speelautomaten en de daaraan verbonden risico's van gokverslaving, zodat aanvullende eisen niet nodig zijn.

Wat betreft de te stellen eisen betreffende vakkennis op het gebied van speelautomaten en gokverslaving voor bedrijfsleiders en beheerders van speelautomatenhallen kan niet rechtstreeks worden aangesloten bij de Drank- en Horecawet, omdat deze niet toegesneden is op speelautomatenhallen. Om deze reden bepaalt het tweede lid dat het voldoende aanwezig zijn van kennis en inzicht moet blijken uit een door de Minister van Economische Zaken aan te wijzen bewijsstuk (diploma, verklaring etc.) van een instelling op het gebied van de verslavingszorg. Deze aanwijzing zal gebeuren na overleg met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Van belang in verband hiermee is een op 31 maart 1998 tussen VAN Speelautomaten Branche-Organisatie/Sectie amusementscentra en GGZ Nederland afgesloten convenant. Op grond van deze overeenkomst nemen de leden van de VAN Speelautomaten Branche-Organisatie reeds deel aan een door GGZ Nederland aangeboden cursusprogramma op basis van door Jellinek Consultancy ontwikkeld materiaal. In dit cursusprogramma, zoals het er op het moment van het totstandkomen van dit besluit uit ziet, wordt voldoende aandacht besteed aan kennis en inzicht met betrekking tot het gebruik van speelautomaten (in speelautomatenhallen) en de daaraan verbonden risico's van gokverslaving. Ook bewijsstukken van andere instellingen kunnen, na overleg met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, worden aangewezen, mits en voor zolang de desbetreffende opleidingen in voldoende mate aandacht besteden aan kennis en inzicht met betrekking tot het gebruik van speelautomaten (in speelautomatenhallen) en de daaraan verbonden risico's van gokverslaving.

Artikel 6

De eerste twee leden van dit artikel komen overeen met artikel 9 van het oude Speelautomatenbesluit en hebben betrekking op een aantal vereisten met betrekking tot de aanvraag van een exploitatievergunning.

Het eerste lid wordt nader uitgewerkt in de Speelautomatenregeling 2000.

Het in het tweede lid genoemde bedrag is niet gewijzigd ten opzichte van het oude Speelautomatenbesluit, omdat het bedrag momenteel voldoende blijkt om de aan de behandeling van de aanvraag en de afgifte van een exploitatievergunning verbonden kosten te dekken. Hierbij gaat het om de kosten van de behandeling van de aanvraag, de controle van de werkplaats, een controlebezoek ter kennismaking, het behandelen van vragen en de verdere administratieve afhandeling van de vergunningaanvraag.

Het derde en vierde lid vervangen artikel 12 van het oude Speelautomatenbesluit. Dit artikel verplichtte de houder van een exploitatievergunning jaarlijks een bedrag te betalen van f 1000 als vergoeding voor de kosten verbonden aan het toezicht op de naleving door de vergunninghouder van de aan de vergunning verbonden voorschriften. Ingevolge de formulering van artikel 30i, tweede lid, onder a, van de wet, is de tekst van het derde lid zodanig gewijzigd ten opzichte van genoemd artikel 12, dat de vergoeding bij de aanvraag verschuldigd is. Omdat een materiële verandering niet is beoogd, biedt het vierde lid vervolgens de mogelijkheid om in de exploitatievergunning te bepalen dat het bedrag – evenals voorheen – jaarlijks wordt betaald. Een gevolg van de veranderde formulering is wel, dat de hoogte van de vergoeding onbepaalbaar wordt voor exploitatievergunningen die voor onbepaalde tijd worden afgegeven. Om deze reden zullen vanaf het in werking treden van dit besluit geen vergunningen voor onbepaalde tijd meer worden verleend (zie ook artikel 20, tweede lid, en de toelichting daarop).

Artikel 7

Dit artikel is nieuw en zorgt ervoor dat de in artikel 4 genoemde zedelijkheidseisen niet alleen gelden voor aanvragers van een aanwezigheidsvergunning en bedrijfsleiders en beheerders van een inrichting waar kansspelautomaten aanwezig kunnen zijn, maar ook voor de aanvragers van een exploitatievergunning en de dagelijkse leidinggevenden van een onderneming die speelautomaten exploiteert.

Daar deze laatsten evenwel geen direct contact met de consumenten zullen hebben, is het hebben van kennis van en inzicht met betrekking tot het gebruiken van speelautomaten en de risico's van gokverslaving voor hen van minder groot belang. Om deze reden vereist de wet van hen niet dat zij daaraan voldoen. Artikel 5 wordt derhalve niet van overeenkomstige toepassing verklaard.

Artikel 8

Dit artikel strekt tot uitvoering van artikel 30i, eerste lid, onder b, van de wet en komt inhoudelijk overeen met artikel 10 van het oude Speelautomatenbesluit. Het is bedoeld om er voor te zorgen dat de houder van een exploitatievergunning ook daadwerkelijk in staat zal zijn te zorgen of te laten zorgen voor het onderhoud en de reparatie van de speelautomaten die hij exploiteert.

Artikelen 9 en 10

Deze artikelen, die strekken tot uitvoering van artikel 30n, eerste lid, van de wet, corresponderen met de artikelen 13 en 14 van het oude Speelautomatenbesluit en bevatten voorschriften die gelden voor de modellen van alle speelautomaten waarop titel VA van de wet van toepassing is (van flipperkast tot fruitautomaat).

Artikel 9 bevat voorschriften omtrent de voorlichting aan een speler over een bepaalde speelautomaat. Duidelijke informatie over spel, spelverloop en spelresultaten dient te worden verstrekt en de verstrekte informatie over winstmogelijkheden mag op geen enkele wijze misleidend zijn.

Artikel 10 geeft voorschriften waardoor een deugdelijke constructie van de speelautomaat en, dienovereenkomstig, een ongestoord spelproces verzekerd is.

Het voorschrift van artikel 10, tweede lid, onder b, is opgenomen om te waarborgen, dat het wettelijk systeem van het onder bepaalde voorwaarden toelaten van modellen van speelautomaten, niet wordt ondergraven.

Artikel 11

Ingevolge artikel 30z, vierde lid, van de wet kunnen voor de toelating van het model van speelautomaten in een speelcasino bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld die afwijken van het bepaalde in paragraaf 4 van titel VA van de wet. Zoals ook in artikel 8, tweede lid, van het oude Speelautomatenbesluit het geval was, wordt bepaald dat deze afwijkende normen worden opgenomen in de vergunning tot het aanwezig hebben van een of meer speelautomaten in een speelcasino, welke vergunning door de Ministers van Justitie en van Economische Zaken wordt verleend (Beschikking casinospelen 1996). Wel zijn, gezien hun algemene karakter, de artikelen 9 en 10 van toepassing.

De normen in de Beschikking casinospelen 1996 zijn afwijkend van de in dit besluit opgenomen normen voor de kansspelautomaten in de horeca en speelautomatenhallen. Dit hangt samen met de strenge toegangscontrole in de casino's en de vele maatregelen die worden genomen om gokverslaving tegen te gaan.

Voor opname in de bovenbedoelde vergunning is gekozen om een aantal redenen. De voornaamste is dat daarin opgenomen bepalingen met betrekking tot de modeltoelating, ingevolge artikel 30z, tweede lid, juncto artikel 27h, eerste lid, van de wet slechts betrekking hebben op één vergunninghouder. Het verdient derhalve, in verband met de kenbaarheid van de bepalingen inzake speelautomaten in speelcasino's, de voorkeur alle materiële bepalingen in één regeling onder te brengen.

Artikel 12

In artikel 30n, eerste en tweede lid, van de wet wordt omschreven omtrent welke onderwerpen inzake de toelating van het model van een speelautomaat, respectievelijk kansspelautomaat, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld worden. Deze wettelijke regeling is gedetailleerder dan die van het oude artikel 30n. Bij de formulering ervan is gebruik gemaakt van de ervaringen die zijn opgedaan met het oude Speelautomatenbesluit en de daarop gebaseerde bepalingen. Dit artikel strekt tot uitvoering van genoemd wetsartikel.

In dit artikel zijn de eisen opgenomen aan welke het model van een kansspelautomaat moet voldoen, die niet bestemd is om te worden opgesteld in een speelautomatenhal of een speelcasino. Het betreft derhalve de automaten zoals deze in hoogdrempelige inrichtingen (zie de definitie van artikel 30, onder d, van de wet) mogen worden opgesteld. Voor kansspelautomaten bestemd om in speelautomatenhallen en speelcasino's te worden opgesteld gelden de, afwijkende, normen van artikel 13 respectievelijk artikel 11 jo. de Beschikking casinospelen 1996.

De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de eisen die het oude Speelautomatenbesluit stelde, en die op grond van artikel 13 grotendeels nog worden gesteld aan kansspelautomaten bestemd voor opstelling in een speelautomatenhal, vloeien grotendeels voort uit (de gedachten achter) het rapport van de Commissie Nijpels (hierna aangeduid als: de commissie) en zijn opgenomen in de, ten opzichte van het oude Speelautomatenbesluit, gewijzigde onderdelen h, k en l en de nieuwe onderdelen p tot en met gg (zie ook paragraaf 4.I, onder Kansspelautomaten, van het algemeen deel van deze nota van toelichting). Het nieuwe onderdeel hh hangt samen met de invoering van de verplichting tot het aanwezig zijn van een teller in een kansspelautomaat.

De onderdelen a tot en met g, i, j en m tot en met o, van het eerste lid komen inhoudelijk overeen met artikel 15, eerste lid, onderdelen a tot en met g, i, j en m tot en met o, van het oude Speelautomatenbesluit. Met enkele tekstuele aanpassingen zijn geen inhoudelijke wijzigingen beoogd.

Onderdeel a is opgenomen om te voorkomen dat zogenaamde toevalsspelen in feite op een voor de speler niet zichtbare wijze worden gemanipuleerd. Van een (zuiver) toevalkarakter is alleen dan sprake indien er bij het spel gebruik gemaakt wordt van een mechanisme dat te allen tijde onvoorspelbare uitkomsten genereert.

Onderdeel b is inhoudelijk gelijk aan de vergelijkbare bepaling in het oude Speelautomatenbesluit en regelt dat niet meer op een automaat kan worden gespeeld indien er structureel iets mis is met het uitbetalingsmechanisme van de automaat. Indien bijvoorbeeld het uitbetalingsmechanisme defect is, mag geen inworp meer kunnen plaatsvinden. Met het gebruik van de uitdrukking «blokkeert» in plaats van het oude «buiten werking stelt» is geen inhoudelijke wijziging beoogd, maar slechts terminologische eenheid (zie bijvoorbeeld onderdeel gg).

De tekst van onderdeel c heeft tot gevolg dat automatisch – dus zonder dat daaraan een inworp is voorafgegaan – starten van een spelproces niet is toegestaan. Deze bepaling is opgenomen om het automatisme van het doorspelen te doorbreken. Het mag, bijvoorbeeld, niet zo zijn, dat een speler een gulden in een automaat gooit en automatisch vier spellen achter elkaar worden gespeeld, zonder dat een speler ieder spel zelf start.

Inworp door middel van bankbiljetten, spelen met creditcards of fiches e.d. blijft op grond van onderdeel d niet toegestaan. Indien in een later stadium zou blijken dat het gebruik van muntgeld sterk terugloopt, kan worden bezien of het toestaan van «inworp» middels een «chip-card» of iets dergelijks mogelijk en zinvol is.

Onderdeel e heeft betrekking op de maximale inzet per basisspel. In de vervolgspellen, dus waar men speelt met eerder gewonnen credits, kunnen wel hogere inzetten plaatsvinden. De inzet van de vervolgspellen is gemaximeerd in het nieuwe onderdeel aa.

De maximale inzet per spel is overigens, net als het maximale uurverlies, in de afgelopen jaren niet gewijzigd. Ook nu is dat nog niet gebeurd, maar is de noodzaak hiervan (inflatiecorrectie) wel reeds aan de orde geweest. Bij gelegenheid van de reeds voorziene aanpassing van dit besluit in 2002, zullen de exacte op te nemen bedragen opnieuw worden bezien.

In onderdeel f is in vergelijking tot de vergelijkbare bepaling in het oude Speelautomatenbesluit het woord «gemiddeld» toegevoegd om buiten elke twijfel te stellen dat het onderdeel niet bepaalt dat één individuele speler ten minste 60% van zijn inzetten uitgekeerd dient te krijgen. In de Speelautomatenregeling 2000 is opgenomen over hoeveel uren of spellen een dergelijk gemiddelde wordt berekend. In de bestaande keuringspraktijk is dit 100 uren.

Onderdeel g bevat een van de in verband met de bescherming van de speler tegen onaanvaardbaar hoge verliezen belangrijkste voorschriften. Het gemiddeld uurverlies wordt berekend over een periode van 100 uren (een regeling hieromtrent is opgenomen in de Speelautomatenregeling 2000) en mag niet hoger zijn dan f 50. In dit verband is ook de norm van onderdeel o van belang.

Onderdeel h bepaalt dat de gemiddelde spelduur ten minste 4 seconden moet bedragen. Voorheen bedroeg de spelduur ten minste 3 seconden. Deze verlenging van de spelduur vloeit voort uit aanbeveling 8 van de commissie en is bedoeld om te komen tot een beperking van de aantrekkelijkheid van het spel. Voor de speler betekent dit dat hij langer moet wachten waardoor hij waarschijnlijk eerder verveeld zal raken. Bovendien kunnen per uur minder spellen worden gespeeld, waardoor het theoretisch maximaal in een uur te verliezen bedrag uiteraard ook afneemt. Teneinde te voorkomen dat spelconcepten worden ontwikkeld waarmee spellen kunnen worden gespeeld met een sterk wisselende spelduur, is een absolute ondergrens vastgesteld van minimaal 3,5 seconden per spel (was voorheen 3 seconden).

De norm van onderdeel i is een concretisering van het begrip kansspelautomaat. Het is, in tegenstelling tot een behendigheidsautomaat, juist de bedoeling dat het spelproces zo min mogelijk wordt beïnvloed door de speler.

Onderdeel j heeft tot gevolg dat uitbetaling rechtstreeks door de automaat moet gebeuren en dat uitbetaling middels bankbiljetten of in natura niet mogelijk is. Deze bepaling verhoogt de controleerbaarheid van (de hoogte van) de uitbetaling.

De norm van onderdeel k vloeit voort uit aanbeveling 1 van de commissie en ligt in het verlengde van de norm in onderdeel c. Deze norm is er op gericht om het automatisme van het doorspelen op een kansspelautomaat te doorbreken. Ieder spel moet door een speler bewust worden gestart, doordat een nieuw spel pas kan worden begonnen nadat de startknop is losgelaten en weer is ingedrukt. De automaat moet zo zijn geconstrueerd dat het «automatisch» spelen, bijvoorbeeld door het plaatsen van een lucifer of een bierviltje in de startknop, niet meer mogelijk is. Langdurig doorspelen is weliswaar nog steeds mogelijk, maar vergt nu wel een voortdurende aanwezigheid en betrokkenheid van de speler.

De nieuwe tekst van onderdeel l hangt samen met aanbeveling 2 van de commissie en is ook gericht op het doorbreken van het automatisme van het doorspelen. Het was voorheen gebruikelijk dat de winsten van een speler werden weggeschreven naar de kredietmeter, waarop ook de punten staan die de tegenwaarde vormen van de inworp die de speler heeft gedaan. Hierdoor was het verleidelijk voor een speler om met deze winsten te blijven doorspelen. De commissie adviseert daarom de winsten naar een aparte meter, de winbank, weg te schrijven, voorzover met de winsten niet verder wordt gespeeld in een vervolgspel. Eenmaal weggeschreven mogen deze winsten niet meer in het spel worden ingezet, maar kunnen zij alleen nog worden uitbetaald. Als sluitstuk hiervan is het nodig te bepalen dat een kredietmeter slechts kan worden gevoed vanuit de inworp door de speler. Daarnaast moet een speler op ieder moment kunnen ophouden met spelen. De waarde van de kredietmeter moet daarom ook op zijn verzoek meteen worden uitbetaald. Om technische redenen zal dit in een «dood» moment van het spelproces moeten plaatsvinden. Een aantal modellen van kansspelautomaten is nu om praktische redenen soms voorzien van een uitbetalingsmechanisme dat slechts één muntsoort kan uitbetalen. Aangezien dit veelal munten betreft van een gulden, is in dit onderdeel tevens bepaald dat bedragen van minder dan één gulden op de kredietmeter mogen blijven staan.

De onderdelen m en n maximeren de prijzen per spel op 200 maal de inzet. Dit komt in verband met onderdeel e, neer op f 50. Onderdeel m maximeert de waarde van de prijzen die als gevolg van het spelen van één spel, direct of in een later spel, gewonnen kan worden. Met «kansen op prijzen» worden – statistisch gewaardeerde (en in punten uitgedrukte) – resultaten van een spel bedoeld die in latere spellen tot inbare prijzen kunnen leiden. Onderdeel n maximeert de daadwerkelijke uitkering die per spel kan worden gedaan.

Onderdeel o is in het verleden reeds opgenomen in verband met het weren van de zogenaamde piekautomaten. Deze automaten voldeden aan de eis van onderdeel g van een maximaal uurverlies van f 50, maar kenmerkten zich door een grillig uitbetalingspatroon, dat zeer verslavend werkte. Door de in dit onderdeel opgenomen vereisten wordt het korte-termijn-uitbetalingspatroon van kansspelautomaten gelimiteerd, waardoor dit grillige uitbetalingspatroon wordt afgevlakt. Dit gebeurt door een maximum te stellen aan het aantal keren dat de door de speler behaalde winst of het door hem geleden verlies, in een bepaalde periode, een boven- respectievelijk een ondergrens overschrijdt.

Onderdeel p vloeit voort uit de aanbevelingen 3 en 4 van de commissie en is eveneens gericht op het doorbreken van het automatisme van het doorspelen. Dit onderdeel bepaalt dat iedere prijs van tweehonderd maal de inzet van het basisspel, dit is de zogenaamde jackpot van maximaal f 50, meteen automatisch moet worden uitbetaald. Hierna volgt een wachttijd van ten minste 15 seconden, waarbinnen de automaat niet kan worden bespeeld en evenmin inworp mogelijk is. De wachttijd is bedoeld om de speler even tot bezinning te laten komen en afstand te kunnen laten nemen van het «winstgevoel».

Bij het afspelen van onderbroken spellen is het gebruikelijk dat de resultaten uit het basisspel of de gedurende het vervolgspel behaalde resultaten op een of meer aparte meters (vaak aangeduid als clubmeters) staan zolang het spel niet is beëindigd. Op dat moment is het verzamelen van gewonnen prijzen op de winbank aan het einde van het spel, zoals voorgeschreven in onderdeel t, nog niet aan de orde, zodat de clubmeters in theorie onbeperkt zouden kunnen oplopen. Onderdeel q bepaalt om deze reden dat indien een prijs wordt behaald waardoor de totale waarde van de onderbroken spellen 200 maal de inzet van het basisspel of meer bedraagt, automatisch ten minste dat meerdere dient te worden uitbetaald. Ook dit, ter doorbreking van het automatisme van het doorspelen.

Onderdeel r betreffende de winbank vloeit voort uit aanbeveling 2 van de commissie. Voor een toelichting op dit onderdeel wordt verwezen naar de toelichting op onderdeel l. Een winbank kan uit meerdere displays bestaan.

Onderdeel s hangt samen met aanbeveling 2 van de commissie en bepaalt dat indien geen winbank aanwezig is, de gewonnen prijzen meteen dienen te worden uitbetaald. Van oudsher bestaan kansspelautomaten die alle gewonnen prijzen meteen uitbetalen. Spaarvoorzieningen of kredietmeters zijn daarbij niet aanwezig; uitbetaling vindt automatisch plaats. Bij deze automaten is het automatisme om door te blijven spelen niet aanwezig. Het is daarom ook niet zinvol om bij dit soort automaten na iedere uitbetaling een wachttijd van 15 seconden of meer in te lassen. Zie onderdeel w.

Onderdeel t hangt eveneens samen met aanbeveling 2 van de commissie. Dit onderdeel bepaalt dat, tenzij als gevolg van de voorschriften van de onderdelen p en q reeds is uitbetaald, aan het einde van een spel de gewonnen prijs op de winbank wordt verzameld dan wel naar keuze van de speler op de winbank wordt verzameld of meteen wordt uitbetaald. Het einde van een spel wordt bereikt als met het positieve spelresultaat van het basisspel of het vervolgspel (dat met het spelresultaat van het basisspel wordt gespeeld) niet meer verder wordt gespeeld.

De onderdelen u en v regelen de uitbetaling van de winbank. Overeenkomstig aanbeveling 3 van de commissie dient bij het bereiken van een waarde van f 50 of meer op de winbank de waarde van de gehele winbank automatisch te worden uitbetaald. Daarnaast moet een speler op ieder moment kunnen ophouden met spelen. De waarde van de winbank moet dan op zijn verzoek worden uitbetaald.

Onderdeel w bepaalt conform aanbeveling 4 van de commissie dat ook na uitbetaling door de winbank een wachttijd moet volgen van ten minste 15 seconden (zie hiervoor de toelichting op onderdeel p).

Onderdeel x vloeit voort uit aanbeveling 5 van de commissie en betreft het instellen van een speellimiet. In artikel 1, onderdeel k, wordt een omschrijving van dit begrip gegeven. De speler moet voor hij gaat spelen al opgeven hoeveel hij gedurende een aaneengesloten serie van spellen maximaal wil verliezen. In de Speelautomatenregeling 2000 wordt deze eis nader uitgewerkt. Het betreft een systeem waarbij de limiet automatisch wordt gesteld op de eerste muntinworp van de speler, dus het geld dat hij inwerpt tot het moment dat het eerste spel wordt gestart. Aangenomen mag worden dat hij het in beginsel aanvaardbaar acht om dat bedrag te verliezen. Tot het moment waarop het eerste spel wordt gestart kan hij echter de limiet in afwijking van zijn eerste muntinworp nog instellen op een waarde van 10, 20, 30, 40 of 50 gulden. Na het begin van het eerste spel kan deze limiet niet worden verhoogd. De speler kan dus in het vuur van het spel niet telkens geld blijven inwerpen. Bij het bereiken van de ingestelde limiet blokkeert de automaat, krijgt de speler informatie omtrent zijn speelgedrag en moet hij – indien hij verder wil spelen – een nieuwe limiet instellen.

Onderdeel y vloeit voort uit aanbeveling 5 van de commissie en verplicht tot de aanwezigheid van een speelinformatiesysteem op een kansspelautomaat. In artikel 1, onderdeel j, wordt dit begrip omschreven als het onderdeel van een kansspelautomaat dat de speler informatie geeft over de speellimiet, de verstreken speelduur en het geleden verlies, onderscheidenlijk de behaalde winst. De bedoeling daarvan is om de speler bewust te maken van zijn speelgedrag. In de Speelautomatenregeling 2000 wordt deze verplichting nader uitgewerkt. Overeenkomstig het voorstel van de commissie op dit punt wordt daarbij bepaald dat de hiervoor genoemde informatie moet worden gegeven op verzoek van de speler, bij het bereiken van de speellimiet, bij uitbetaling van prijzen en bij de beëindiging van het spel. Verder zal worden bepaald dat de informatie minimaal tien seconden goed zichtbaar moet zijn, tenzij de speler deze informatie wegdrukt.

Onderdeel z limiteert de zogenaamde spaarconstructies conform aanbeveling 6 van de commissie. Als een basisspel wordt gestart, mag de waarde van de te innen prijzen en de statistisch gewaardeerde kansen op prijzen niet meer bedragen dan 200 maal de inzet van de waarde van het basisspel.

Onderdeel aa beperkt de waarde van de prijzen die te winnen zijn bij het simultaan afspelen van onderbroken spellen. Tegen spelonderbreking op zich heeft de commissie geen bezwaar. Ook het simultaan afspelen van een aantal onderbroken spellen acht de commissie niet bezwaarlijk, mits bij de speler maar niet de indruk kan worden gewekt dat hij met één druk op de knop meer kan winnen dan het bedrag dat maximaal te winnen valt met een spel (200 maal de inzet in het basisspel). Om deze laatste reden valt onder het begrip onderbroken spel ook het tegelijk (met één druk op de knop) spelen van een vervolgspel en een nieuw basisspel. Overeenkomstig aanbeveling 7 van de commissie bepaalt dit onderdeel dat bij simultaan afspelen van onderbroken spellen per handeling niet meer dan 200 maal de inzet in het basisspel kan worden gewonnen.

Onderdeel bb maximeert overeenkomstig aanbeveling 9 van de commissie de inzet in het vervolgspel van een of meer onderbroken spellen op 20 maal de inzet van het basisspel. Bij het direct doorspelen met het resultaat uit een voorafgaand speldeel hoeft geen specifieke maximering plaats te vinden. Dit soort spelletjes, zoals bijvoorbeeld «dubbel of niets spelletjes», kan slechts incidenteel worden gespeeld en werd door de commissie niet bezwaarlijk geacht.

Onderdeel cc vloeit voort uit aanbeveling 10 van de commissie. Veel kansspelautomaten trekken als zij niet worden bespeeld de aandacht van het publiek door flikkerende en gekleurde lichtjes, displays waarop de mogelijk te winnen prijzen worden weergegeven en geluidssignalen. Dit onderdeel bepaalt dat op een kansspelautomaat een voorziening aanwezig moet zijn die regelt dat een kansspelautomaat statisch wordt verlicht en geen geluid meer maakt na vijf minuten niet gebruikt te zijn.

Onderdeel dd geeft uitvoering aan aanbeveling 12 van de commissie. Dit onderdeel bepaalt dat op de kansspelautomaat geen wisselapparatuur aanwezig mag zijn, anders dan voor muntgeld (voor bijvoorbeeld het wisselen van rijksdaalders en guldens in kwartjes). De speler wordt zodoende gedwongen zich af en toe even los te maken van de automaat zodat hij zich kan bezinnen of hij wil doorgaan met spelen.

Onderdeel ee is niet gebaseerd op een aanbeveling van de commissie maar is een aanpassing die voortvloeit uit de keuringspraktijk. De in dit onderdeel bedoelde ongunstiger positie voor de speler heeft betrekking op het regelmechanisme van de kansspelautomaat dat bijvoorbeeld door een in de automaat te bedienen sleutel bewust in een zodanige stand wordt gezet dat de automaat een voor de speler minder gunstig gedrag gaat vertonen. Ook wordt voorkomen dat een mogelijkheid bestaat dat door gebruik te maken van voorkennis hoge prijzen worden gegenereerd waardoor het regelmechanisme naar een ongunstige positie wordt gedwongen. Dit onderdeel heeft echter niet tot strekking het regelmechanisme in zijn algemeenheid onmogelijk te maken, omdat een regelmechanisme juist veelal een afgevlakt uitbetalingspatroon tot gevolg heeft. De uitzondering ten aanzien van het terugbrengen van het vluchtige geheugen van de kansspelautomaat in de oorspronkelijke stand, meestal aangeduid als ram-reset, is nodig omdat bij «vastlopen» van de automaat alleen door een ram-reset de automaat weer bespeelbaar gemaakt kan worden. Het is uitdrukkelijk de bedoeling dat een ram-reset uitsluitend hiervoor wordt gebruikt. In verband hiermee zal door de keuringsinstantie – zoals in de keuringspraktijk reeds gebruikelijk – onderzocht worden of periodiek resetten van de automaat niet kan leiden tot overschrijden van normen als het maximaal gemiddeld uurverlies en het minimaal uitkeringspercentage.

Onderdeel ff kan gelden als een sluitstuk voor de diverse aanbevelingen van de commissie over beperkingen ten aanzien van de te winnen prijzen. Hoewel allerlei beperkingen worden ingevoerd, zou het nog steeds mogelijk zijn op de kansspelautomaten te suggereren dat een prijs van meer dan 200 keer de inzet van het basisspel zou kunnen worden behaald. Hierdoor zou het verlokkend effect waar de commissie op doelt nog steeds aanwezig zijn. Dit onderdeel strekt ertoe dat te voorkomen.

Onderdeel gg houdt een verbod in om kansspelautomaten bestemd voor hoogdrempelige inrichtingen te voorzien van een gekoppelde-jackpotsysteem. In aansluiting op de gedachten achter het advies van de commissie is geoordeeld dat van een dergelijk systeem in de horeca een te groot verlokkend effect zou uitgaan. Een speler zou eerder verleid worden te gaan spelen.

Onderdeel hh strekt tot uitvoering van artikel 30n, tweede lid, onder a, van de wet en betreft de verplichting tot het in de automaat aanwezig zijn van een elektro-mechanische niet-resetbare teller (zie hieromtrent verder paragraaf 4.I, onder Kansspelautomaten, van het algemeen deel van deze nota van toelichting).

In het tweede lid van dit artikel en in het gelijkluidende derde lid van artikel 13 worden drie opschriften verplicht gesteld. Deze opschriften strekken tot uitvoering van artikel 30n, tweede lid onder b, van de wet en zijn bedoeld om de spelers beter te informeren over de eventuele negatieve gevolgen van het spelen op kansspelautomaten en de voor het spelen op deze automaten geldende leeftijdsgrens.

Het eerste opschrift betreft tevens de uitwerking van aanbeveling 13 uit het advies van de commissie. Gebleken is namelijk dat sommige spelers van mening zijn dat zij «de kast kunnen verslaan». Daarom moet voortaan op de kansspelautomaat zelf worden vermeld dat het spelresultaat niet te beïnvloeden is door de speler, maar van het toeval afhangt.

Wat betreft het tweede opschrift gaat het om de uitwerking van een maatregel die is aangekondigd in de notitie Speelautomatenbeleid. Op het model van een kansspelautomaat moet een waarschuwing worden aangebracht met betrekking tot de risico's van het spel. De tekst van de waarschuwing komt overeen met de tekst die ingevolge artikel 9, zevende lid, van de Beschikking instantloterij 1996 op de deelnamebewijzen aan een instantloterij moet worden aangebracht. Deze maatregel wordt overigens door een groot deel van de speelautomatenbranche reeds op vrijwillige basis toegepast.

Het derde opschrift hangt samen met het bij de laatste wijziging van de wet ingevoerde verbod voor personen beneden de achttien jaar om te spelen op kansspelautomaten (artikel 30g van de wet).

Artikel 13

Dit artikel bevat eisen waaraan het model van een kansspelautomaat moet voldoen, die is bestemd om te worden opgesteld in een speelautomatenhal. Deze eisen wijken deels af van de eisen die worden gesteld in artikel 12. Hiertoe is gebruik gemaakt van de mogelijkheid die artikel 30n, derde lid, van de wet biedt om afwijkende regels vast te stellen voor kansspelautomaten in speelautomatenhallen (de zogenaamde productdifferentiatie; zie ook paragraaf 4.II van het algemeen deel van deze nota van toelichting).

In de speelautomatenhallen zullen, uiteraard naast de nieuwe kansspelautomaten (dit zijn de automaten die voldoen aan de eisen van artikel 12), ook het grootste deel van de speelautomaten mogen worden opgesteld zoals deze thans al staan opgesteld en die voldoen aan de normen van het oude Speelautomatenbesluit (de zogenaamde pre-Nijpelsautomaten). Deze zullen wel alle (hetzij in de automaat, hetzij, als gevolg van een ontheffing op grond van artikel 14, in de hal) van een teller moeten worden voorzien. Daarnaast zullen zogenaamde meerspelers mogen worden opgesteld (kansspelautomaten waar meerdere spelers tegelijk op kunnen spelen) en mogen kansspelautomaten van een gekoppelde-jackpotsysteem worden voorzien. Uiteraard worden hiervoor wel normen gesteld.

Ten behoeve van de kenbaarheid van de regels zijn de normen voor kansspelautomaten bestemd om te worden opgesteld in een speelautomatenhal integraal in dit artikel opgenomen, ook al zijn ze deels dezelfde als de normen van artikel 12.

De onderdelen a tot en met g, i, m, r en s van het eerste lid komen overeen met de onderdelen a tot en met g, i, m, n en o van artikel 12, eerste lid. Onderdeel t van het eerste lid komt overeen met onderdeel ee van artikel 12, eerste lid. Voor een toelichting op deze onderdelen wordt derhalve verwezen naar de toelichting op artikel 12.

De onderdelen h en l wijken af van de voorschriften van artikel 12, maar zijn gelijk aan artikel 15, eerste lid, onderdelen h en l, van het oude Speelautomatenbesluit.

De onderdelen j en k zijn zodanig geformuleerd dat prijzen hoger dan f 50 – dit zijn bijvoorbeeld de prijzen van «meerspelers» (zie de toelichting op de onderdelen v tot en met x) en prijzen gegenereerd door een gekoppelde-jackpotsysteem (zie de toelichting op de onderdelen y tot en met ee) – ook kunnen worden uitbetaald door een medewerker van een speelautomatenhal. Dergelijke grote bedragen, tot maximaal f 5000 voor een gekoppelde-jackpotsysteem, zullen vaak ook niet door een automaat zelf uitbetaald kunnen worden. Het is uitdrukkelijk wel de bedoeling dat deze grote bedragen in geld (contant, cheques e.d.) en niet in natura worden uitbetaald.

De onderdelen o en q vloeien voort uit de bestaande keuringspraktijk. Deze regels zijn, gelet op de gewenste kenbaarheid en rechtszekerheid, nu opgenomen in dit besluit.

Onderdeel o stelt een maximum aan de totale waarde van de onderbroken spellen die kunnen worden afgespeeld. Deze bepaling strekt ertoe om het verlokkend effect voor de speler te beperken.

Onderdeel q heeft eveneens tot doel het verlokkend effect te beperken. Zie in verband hiermee de toelichting op het gelijkluidende artikel 12, eerste lid, onder aa.

De onderdelen n en p zijn opgenomen om te voorkomen dat het mogelijk wordt om spelconcepten te ontwikkelen, waarbij een onbegrensd aantal punten verloren kan gaan. Als gevolg van onderdeel p kan het verschil tussen het hoogst en het laagst opneembare resultaat nu hooguit 400 maal de inzet van het basisspel bedragen.

Onderdeel u correspondeert met onderdeel hh van artikel 12, eerste lid. Ook voor kansspelautomaten in speelautomatenhallen geldt dat deze voorzien moeten zijn van een teller. Wel biedt artikel 14 de mogelijkheid tot ontheffing van het vereiste van onderdeel u dat de teller zich in de automaat moet bevinden.

In verband met de formulering van dit onderdeel verdient het aandacht dat er ook bepaalde typen kansspelautomaten bestaan en bepaalde spelconcepten denkbaar zijn waarbij het zeer moeilijk of onmogelijk is om de uitbetaling exact te registreren. Een voorbeeld hiervan zijn de zogenaamde «pushers». Van de uitbetaling van deze automaten kan alleen middels statistische methoden een gemiddelde worden berekend. Mits kan worden aangetoond dat de registratie met betrekking tot dergelijke automaten met voldoende mate van betrouwbaarheid plaatsvindt, bestaat hiertegen geen bezwaar.

De onderdelen v tot en met x, alsmede het tweede lid bevatten enkele bijzondere bepalingen met betrekking tot kansspelautomaten waarop meerdere spelers tegelijk een spel kunnen spelen met als basis een centraal toevalsproces, vaak aangeduid als «meerspelers». Het betreft één kansspelautomaat waarop meerdere spelers tegelijk kunnen spelen. Omdat het één kansspelautomaat betreft, gelden de normen van het eerste lid in beginsel ook voor een dergelijke automaat. Het bijzondere karakter van een dergelijke automaat heeft wel tot gevolg dat een aantal van de normen niet zonder meer toegepast kan worden. Zo zal de norm van onderdeel g (maximaal uurverlies) voor iedere speler dienen te gelden. Een voorbeeld van een norm die voor de automaat als geheel geldt is de verplichting van een teller. Ook een aantal normen ten aanzien van gekoppelde-jackpotsystemen kan gelden voor de automaat als geheel.

Onderdeel v wijst die normen van het eerste lid aan die niet gelden voor de gehele automaat, maar voor iedere afzonderlijke eenheid waaraan één speler kan plaatsnemen (ook wel spelerplaats genoemd).

Het bepaalde in onderdeel w is er op gericht dat een «meerspeler» zodanig is ingericht dat daaraan ook in de praktijk meerdere spelers tegelijkertijd zullen kunnen spelen en dat de automaat niet in de praktijk zal worden bespeeld door één speler die verschillende spelerplaatsen tegelijk bedient. De bepaling wordt nader uitgewerkt in de Speelautomatenregeling 2000. Zoals in het algemeen deel van deze nota van toelichting reeds is aangegeven, is het de bedoeling van de meerspelers dat door het gezamenlijk spelen het gevaar van verslaving door een verhoogde sociale controle wordt verminderd. Niettemin zal, zoals is aangegeven in paragraaf 4.II van het algemeen deel van deze nota van toelichting, de ontwikkeling van mogelijk problematisch speelgedrag vanaf de inwerkingtreding van de productdifferentiatie worden gemeten.

Onderdeel x regelt dat de afzonderlijke spelerplaatsen voor wat betreft de kansen en prijzen zelfstandig functioneren. Wel wordt gebruik gemaakt van dezelfde toevalgenerator.

Het tweede lid geeft een vertaling van enkele bepalingen voor «meerspelers» (eerste lid, onderdelen e en s), in verband met het bijzondere karakter van deze kansspelautomaten. De spellen op een «meerspeler» zullen langer duren dan die op een «klassieke» kansspelautomaat, vaak zelfs enkele minuten. Als niets zou worden geregeld zou, op grond van onderdeel e van het eerste lid, ook voor een spel van enkele minuten slechts f 0,25 mogen worden ingezet. Onderdeel a regelt dat de maximale inzet niet is f 0,25 per spel, maar f 0,25 per 3 seconden spelduur (de minimale spelduur van een kansspelautomaat in een speelautomatenhal), met een absoluut maximum van f 10. De normen omtrent het maximale uurverlies zullen hierdoor niet worden overschreden. Wel is in onderdeel b van het tweede lid een aangepaste berekeningswijze opgenomen van de zogenaamde «pieknorm» van onderdeel s van het eerste lid. Ook dit hangt samen met het feit dat de gemiddelde spelduur van een «meerspeler» langer zal zijn dan van de klassieke kansspelautomaat. Een periode van 100 uren is dan te kort om een reëel beeld te krijgen van het «piekgedrag». Materieel heeft dit verder geen gevolgen.

De onderdelen y tot en met ee van het eerste lid zijn eveneens een uitvloeisel van de productdifferentiatie en bevatten een regeling van gekoppelde-jackpotsystemen. Op grond van het oude Speelautomatenbesluit werden dergelijke systemen toegestaan als voorziening op kansspelautomaten, mits aan de normen van artikel 15 van dat besluit werd voldaan. Dit kwam er op neer dat een gekoppelde-jackpotsysteem nooit meer mocht uitkeren dan f 50. Voor de speelautomatenhallen is het nu mogelijk geworden om ten minste twee kansspelautomaten aan een gekoppelde-jackpotsysteem te koppelen, mits de prijs niet meer bedraagt dan f 5000. Om te voorkomen dat door de gekoppelde-jackpot te snel hoge prijzen worden uitgekeerd, waardoor het verlokkend effect toeneemt, mag ten hoogste een aanvangbedrag van f 250 worden vastgesteld. Dit bedrag behoeft niet te worden opgebouwd door inzetten (onderdeel ee). Er mag dus een klein «potje» worden gevormd, al of niet opgebouwd door inzetten.

In verband met het derde lid wordt verwezen naar de toelichting op artikel 12, tweede lid.

Het vierde lid heeft tot doel om bij de keuring van het model van een kansspelautomaat op de in dit lid genoemde onderdelen van het eerste lid, een eventuele gekoppelde-jackpotsysteem buiten beschouwing te laten, zodat de keuring van het model daardoor niet wordt beïnvloed.

Artikel 14

In veel speelautomatenhallen zijn op het moment van het inwerkingtreden van dit besluit reeds tellers aanwezig. Dit zijn in het algemeen, vanwege het grote aantal kansspelautomaten dat gewoonlijk in speelautomatenhallen aanwezig is, centrale registratiesystemen c.q. tellers. Er bestaat in beginsel geen bezwaar tegen voor deze centrale systemen een uitzondering toe te staan, mits deze tellers voldoen aan de overige eisen van artikel 13, eerste lid, onder u.

De houder van een aanwezigheidsvergunning voor een speelautomatenhal die van mening is dat hij voor een ontheffing in aanmerking komt, zal dit aannemelijk dienen te maken.

Op grond van het tweede lid kunnen aan een ontheffing voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen zullen, afhankelijk van de gehanteerde tellersystemen of de in de hal opgestelde «afwijkende» automaten zoals pushers, kunnen verschillen per speelautomatenhal waarvoor ontheffing wordt verleend.

Eén aspect van de ontheffingsmogelijkheid van dit artikel verdient nog aandacht. Bij het onderzoek door een keuringsinstelling inzake modeltoelating zal met de mogelijkheid van ontheffing geen rekening kunnen worden gehouden. Bij een keuringsinstelling is immers niet op voorhand bekend waar, in welke speelautomatenhal, de onderzochte automaat zal worden opgesteld. Dit betekent dat de kansspelautomaat in de praktijk bij de keuring zal worden gekeurd als een kansspelautomaat waarin een teller is aangebracht.

Artikel 15

Dit artikel strekt tot uitvoering van artikel 30u, derde lid, van de wet. In het eerste lid van artikel 30u is een verbod opgenomen om toegang te verlenen tot speelautomatenhallen aan personen die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt en waarvan niet op deugdelijke wijze is vastgesteld dat zij 18 jaar of ouder zijn.

Om uitvoering aan deze verboden te geven, wordt in dit artikel een systeem van toegangsbewijzen voorgeschreven. Een toegangsbewijs mag slechts worden afgegeven indien op deugdelijke wijze de leeftijd is vastgesteld van de persoon die naar binnen wil en deze persoon 18 jaar of ouder blijkt te zijn. Een deugdelijke wijze van vaststellen van de leeftijd van een persoon is in ieder geval controle aan de hand van een deugdelijk identificatiebewijs. Op deze wijze dient de exploitant van een speelautomatenhal zich actief op te stellen bij zijn toelatingsbeleid.

Indien duidelijk is dat een persoon ouder is dan 18 jaar, kan het vragen van een identificatiebewijs achterwege blijven. Indien deze persoon toch jonger is dan 18 jaar, loopt de exploitant van een speelautomatenhal het risico van zowel strafrechtelijke als bestuursrechtelijke sancties. Bij enige twijfel verdient het dus de voorkeur om een identificatiebewijs te vragen.

Artikel 16

Dit artikel, dat bijzondere bepalingen bevat met betrekking tot de modellen van behendigheidsautomaten, komt deels (eerste lid, onder a en b, en tweede lid) overeen met artikel 17 van het oude Speelautomatenbesluit en is deels aangescherpt. Mede door het restrictiever worden van het opstelplaatsenbeleid de afgelopen jaren, is gebleken dat in een aantal locaties waar voorheen kansspelautomaten stonden opgesteld, deze zijn vervangen door behendigheidsautomaten die een sterke gelijkenis vertonen met kansspelautomaten (zie ook paragraaf 4.I, onder Behendigheidsautomaten, van het algemeen deel van deze nota van toelichting).

Door invoeging van een nieuw onderdeel c in het eerste lid kan worden voorkomen dat het voor spelers aantrekkelijk is om een behendigheidsautomaat als kansspelautomaat te bespelen. De resultaten van «onbehendig spelen» zullen door de automaat niet mogen worden weergegeven. Het enige spelresultaat dat zichtbaar mag worden gemaakt is het spelresultaat dat geheel of vrijwel geheel door inzicht en behendigheid van de speler is verkregen. Onder spelresultaat moeten overigens niet alleen behaalde punten worden verstaan, maar ook (oplopende) meters, lampjes, «levens» en dergelijke.

In het algemeen blijft de situatie bij toepassing van de normen van dit artikel zo, dat indien naar het oordeel van een keuringsinstelling sprake is van strijdigheid met deze normen of indien daar twijfel over bestaat, geen modeltoelating zal worden verleend.

Artikelen 17 en 18

In deze artikelen worden de procedures rond de aanvragen om toelating van een model van een speelautomaat geregeld. De inhoud komt vrijwel overeen met de artikelen 18 en 19, eerste tot en met derde lid, van het oude Speelautomatenbesluit. De tekstuele aanpassingen houden verband met het feit dat meer dan één instelling als keuringsinstelling kan optreden.

De bepaling in artikel 17, derde lid, dat de vergoeding «verschuldigd» is «bij indiening van de aanvraag» staat er niet aan in de weg dat aanvrager en de keuringsinstelling de vrijheid hebben afspraken te maken omtrent het tijdstip van daadwerkelijke betaling van de vergoeding.

Gekozen is voor handhaving van de procedures zoals die onder het oude Speelautomatenbesluit bestonden. Het onderzoek van het model wordt verricht door een keuringsinstelling. In verband hiermee wordt, mede om redenen van efficiency, de regeling gehandhaafd dat indiening van de aanvraag bij de keuringsinstelling dient plaats te vinden en niet bij de Minister van Economische Zaken. Artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht maakt een dergelijke constructie mogelijk. De keuringsinstelling zal vervolgens de aanvraag, voorzien van het door haar opgesteld keuringsrapport, doorsturen naar het Ministerie van Economische Zaken.

Artikel 18 normeert de mate van door een aanvrager van de toelating van het model van een speelautomaat aan de keuringsinstelling te verlenen medewerking. Deze mate van medewerking is benodigd om de keuringsinstelling in staat te stellen het aangeboden model op een goede manier te onderzoeken.

Artikel 19

Dit artikel hangt samen met de artikelen 4 en 7. Willen burgemeester en wethouders of de Minister van Economische Zaken in staat zijn om de op hen rustende controlerende taak bij de vergunningverlening naar behoren uit te oefenen, dan dienen zij ten aanzien van de aanvragers van vergunningen en van bedrijfsleiders en beheerders te kunnen beschikken over de relevante informatie uit de justitiële documentatie. Om dit mogelijk te maken, wordt het Besluit inlichtingen justitiële documentatie aangepast.

Artikel 20

In dit artikel worden overgangsbepalingen gegeven in verband met de verschuldigde vergoeding voor kosten verbonden aan de behandeling van de aanvraag en het toezicht op de naleving inzake exploitatievergunningen en de zedelijkheidseisen.

Artikel IV, tweede lid, van de wijzigingswet van 1998 bepaalt dat een exploitatievergunning, verleend voor de inwerkingtreding van die wijzigingswet op grond van artikel 30h van de Wet op de kansspelen, geldig blijft tot een jaar na de inwerkingtreding van de wijzigingswet, behoudens eerder verstrijken van de geldigheidsduur of eerdere intrekking van die vergunning. Voor het einde van deze overgangstermijn zullen derhalve nieuwe vergunningen moeten worden aangevraagd. Deze zullen naar verwachting met ingang van het einde van de overgangstermijn in werking treden. De bepaling van het eerste lid regelt dat degenen die reeds vergunninghouder waren en wiens vergunning voor het einde van de overgangstermijn niet is verlopen niet opnieuw de leges van f 4000 behoeven te betalen.

In verband met de gewijzigde opzet van artikel 6, derde en vierde lid, in samenhang met de overgangsbepaling van het hierboven genoemde artikel IV, tweede lid, zou, als niets zou worden geregeld, de vergoeding van artikel 6, derde en vierde lid, van f 1000 gedurende de een jaar durende werking van de overgangsbepaling van artikel IV, tweede lid, niet verschuldigd zijn. In het tweede lid is een regeling hieromtrent opgenomen. Hierbij is rekening gehouden met het feit dat in de praktijk de vergoeding op grond van artikel 12 van het oude Speelautomatenbesluit door verschillende houders van exploitatievergunningen op verschillende tijdstippen in het jaar werd betaald. Degene die kort voor het begin van de hierboven genoemde overgangstermijn nog f 1000 heeft voldaan op grond van het oude Speelautomatenbesluit zal bij aanvraag van een «vervangende» vergunning als bedoeld in het eerste lid, minder moeten «bijbetalen» dan degene die deze betaling langer geleden heeft verricht. Het extra bedrag wordt als volgt berekend: De breuk van het aantal dagen voor het begin van de overgangstermijn dat f 1000 is betaald en 365 wordt vermenigvuldigd met f 1000. Voorbeeld: Indien vijftig dagen voor het begin van de overgangstermijn is betaald, moet worden «bijbetaald» 50/365 x f 1000 = (afgerond) f 137.

De regeling van het vierde lid heeft tot gevolg dat alle vergunninghouders en bedrijfsleiders en beheerders, die dit op het moment van inwerkingtreding van dit besluit reeds waren, en nu worden geconfronteerd met voor hen (deels) nieuwe eisen, met een schone lei kunnen beginnen.

Artikel 22

De inwerkingtredingsbepaling van dit artikel is gelijkluidend aan artikel V van de wijzigingswet van 1998. Artikel 22 van dit besluit sluit daarbij aan, omdat middels dit besluit verschillende artikelen van de Wet op de kansspelen, zoals gewijzigd bij de wijzigingswet van 1998, worden uitgevoerd.

De Minister van Economische Zaken,

A. Jorritsma-Lebbink

BIJLAGE DE AANBEVELINGEN VAN DE COMMISSIE KANSSPELAUTOMATEN

I. Het doorbreken van het automatisme van doorspelen

1. Ieder spel moet bewust worden gestart. Kansspelautomaten moeten de voorziening hebben dat het pas mogelijk is een nieuw spel te beginnen nadat de startknop is losgelaten en weer is ingedrukt.

2. Alle gewonnen punten worden weggeschreven naar een «winbank» in plaats van de huidige «kredietmeter». Inzetten vanaf die winbank is niet mogelijk.

3. Automatische uitbetaling:

– bij een waarde van f 50 op de winbank;

– Indien in het spel een waarde gelijk aan de maximale prijs van 200 punten (f 50) wordt bereikt.

4. Na iedere automatische uitbetaling geldt een wachttijd van 15 seconden, waarin de automaat niet meer bespeelbaar is en ook geen inworp mogelijk is.

5. Verplichting van een speellimiet van maximaal f 50 in combinatie met een speelinformatiesysteem. Het speelinformatiesysteem wordt actief:

– op verzoek van de speler;

– bij het bereiken van de limiet;

– bij uitbetaling van een prijs;

– bij de beëindiging van het spel.

II. Het doorbreken van het langdurig spelen

6. Beperking van spaarconstructies. Op een kansspelautomaat mogen aan het einde van een spel niet meer dan 200 (volgens statistische methoden gewaardeerde) punten staan, welke worden overgebracht naar het volgende spel. Bij overschrijding wordt tot automatische uitbetaling overgegaan.

7. Een handeling van de speler mag tot een maximale prijs van f 50 leiden.

III. Beperking van de aantrekkelijkheid van het spel

8. Verlenging van de gemiddelde speltijd tot minimaal 4 seconden met een absolute ondergrens van 3,5 seconden.

9. Het resultaat uit een voorafgaand spel of voorafgaande speldelen mag ofwel ineens ofwel in groepen van maximaal 20 punten ingezet worden.

IV. Beperking van het wervend karakter van kansspelautomaten

10. Statische verlichting bij niet-bespelen.

11. Limitering van het geluid bij uitbetaling.

V. Flankerende maatregelen

12. Geen wisselapparatuur op de automaat zelf.

13. Vermelding van het toevalskarakter op de automaat.

14. Snellere aanpassing van de regelgeving.


XNoot
1

Stb. 1958, 466, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 9 augustus 1999, Stb. 353.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Economische Zaken.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 juni 2000, nr. 111.

Naar boven