Veertiende wijzigingsregeling Subsidieregeling Plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant;

 

Gelet op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

 

Overwegende dat de Europese Commissie op 16 februari 2015 het derde Plattelandsontwikkelingsprogramma voor Nederland 2014-2020 (POP3) heeft goedgekeurd;

 

Overwegende dat naar aanleiding daarvan Nederland een Europese subsidie uit het Europees Fonds voor plattelandsontwikkeling ontvangt en Nederland een eigen bijdrage aan het Plattelandsontwikkelingsprogramma levert van minimaal eenzelfde bedrag;

 

Overwegende dat het Rijk en de provincies op 18 december 2014 het Convenant Uitvoering POP3 hebben gesloten over de hoofdlijnen van de invulling en werkwijze van de uitvoering van de plattelandsontwikkeling in het POP3;

 

Overwegende dat de Minister van Economische Zaken het beheer en de uitvoering van het Plattelandsontwikkelingsprogramma op grond van artikel 3 van de Regeling uitvoering ELFPO programmaperiode 2014-2020 heeft gedelegeerd aan de provinciebesturen;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten met deze subsidieregeling beogen de gestelde doelen in het Plattelandsontwikkelingsprogramma, zoals verdere verduurzaming en innovatie van de agrarische sector en verbetering van de waterkwaliteit te behalen;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten opnieuw middelen beschikbaar stellen voor projecten gericht op de volgende maatregelen:

  • -

    paragraaf 2 fysieke investeringen voor innovatie en modernisering van agrarische ondernemingen ten behoeve van agrofood;

  • -

    paragraaf 4 fysieke investeringen in verduurzaming van landbouwbedrijven van jonge landbouwers;

  • -

    paragraaf 8 trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties ten behoeve van agrofood;

  • -

    paragraaf 10 fysieke investeringen voor innovatie en modernisering van agrarische ondernemingen ten behoeve van de verbetering van de waterkwaliteit;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten de Subsidieregeling wensen te wijzigen;

 

Besluiten vast te stellen de volgende regeling:

Artikel I Wijzigingen

De Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020 wordt als volgt gewijzigd:

  • A.

    In artikel 1.1 worden de onderdelen f tot en met r geletterd tot g tot en met s;

  • B.

    Artikel 1.1 onderdeel f komt te luiden:

    • f.

      Kringlooplandbouw: een vorm van duurzame landbouw waarbij de kringloop van stoffen is gesloten, ofwel dat alle stoffen zoals nutriënten die door de landbouw uit een gebied verdwijnen ook weer terugkomen in het gebied waardoor deze stoffen efficiënter worden gebruikt.

  • C.

    In artikel 1.1 worden de onderdelen o tot en s geletterd tot p tot en met t

  • D.

    Artikel 1.1 onderdeel o komt te luiden:

    • o.

      Sociale innovatie: vernieuwingen op het gebied van gedragsverandering van mens en organisatie die zijn gericht op maatschappelijke vraagstukken rond de landbouw en agrofood en die leiden tot nieuwe sociale relaties, samenwerkingsverbanden, producten of diensten;

  • E.

    Artikel 2.2.3, eerste lid, onderdeel c komt te luiden: Het project heeft als doel bij te dragen aan minimaal vier van de onderstaande thema’s, waaronder in ieder geval de eerste twee thema’s:

    • 1°.

      Verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaarde strategie door middel van marktconcepten en verdienmodellen waarbij verbeterde duurzaamheidsprestaties op het vlak van ecologie, maatschappij en economie integraal onderdeel vormen van de productie, verwerking en vermarkting;

    • 2°.

      Maatregelen die bijdragen aan kringlooplandbouw ofwel die leiden tot meer gesloten kringlopen en daarmee geringer grondstoffengebruik, minder emissie van milieubelastende stoffen of klimaatmitigatie;

    • 3°.

      Beter beheer van productierisico’s, klimaatadaptatie, versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen of het verminderen van marktfalen;

    • 4°.

      Verbetering van dierenwelzijn, diergezondheid en verminderd risico voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier;

    • 5°.

      Behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit;

  • F.

    In artikel 2.2.4, eerste lid onderdeel b vervalt de tekst “of huurkoop”.

  • G.

    In artikel 2.2.4, eerste lid wordt na onderdeel h onderdeel i toegevoegd welke komt te luiden:

    • i.

      kosten voor projectmanagement en projectadministratie

  • H.

    In artikel 2.2.6 wordt “5 maart 2018, vanaf 09.00 uur, tot en met 16 april 2018, tot 17.00 uur” vervangen door: 7 januari 2019, vanaf 09.00 uur, tot en met 25 februari 2019, tot 17.00 uur.

  • I.

    In artikel 2.2.7 wordt “€ 4.480.000” vervangen door € 2.648.000

  • J.

    In artikel 2.2.8, derde lid, wordt “€ 30.000 vervangen door: € 40.000.

  • K.

    Artikel 2.2.9, eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:de innovativiteit van het project hetgeen blijkt uit:

    • 1°.

      de mate waarin de innovatieve investering al bij de doelgroep wordt toegepast in samenhang met de mate waarin de innovatie afwijkt van de gangbare praktijk;

    • 2°.

      de mate waarin wordt bijgedragen aan sociale innovatie.

  • L.

    Artikel 2.4.4, eerste lid onderdeel c komt te luiden:Aanvrager vestigt zich voor het eerst als bedrijfshoofd op een landbouwbedrijf;

  • M.

    In artikel 2.4.4., negende lid wordt achter onderdeel f onderdeel g toegevoegd welke komt te luiden:

    • g.

      de meest recente jaarafrekening van de energieleverancier, indien er sprake is van een investering in de investeringscategorieën 1 tot en met 4;

  • N.

    Artikel 2.4.6 komt te luiden:

    Artikel 2.4.6 Niet-subsidiabele kosten

    Onverminderd artikel 1.6 komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      Kosten die gemaakt zijn ter voorbereiding van de subsidiabele activiteit voorafgaand aan de aanvraag;

    • b.

      Kosten voor investeringen waardoor aanvrager energieleverancier wordt;

  • O.

    In artikel 2.4.7 wordt “4 december 2017 tot en met 15 januari 2018” vervangen door: 3 december 2018, vanaf 09.00 uur tot en met 8 februari 2019, tot 17.00 uur;

  • P.

    In artikel 2.4.8 wordt “€1.935.300” vervangen door: € 560.000;

  • Q.

    Artikel 2.4.9, vijfde lid komt te luiden:

    Indien de subsidie wordt berekend op basis van de verdeling van het eigen vermogen in de onderneming, bedoeld in het derde lid, ligt aan de aanvraag tevens een rapport van feitelijke bevindingen te grondslag waaruit blijkt:

    • a.

      het totale eigen vermogen van het landbouwbedrijf op 31 december 2017, 30 april 2018 of 30 juni 2018; en,

    • b.

      de verdeling van het eigen vermogen door de verschillende bedrijfshoofden.

  • R.

    Bijlage 1 komt te luiden:

 

Bijlage 1 Lijst van fysieke investeringen gericht op verduurzaming van landbouwbedrijven

 

Nr.

Investeringscategorie

Score

1

Zonnepanelen en zonnecollectoren

6

2

Windmolen

4

3

Kleine windturbine

6

4

Systemen voor precisielandbouw

8

6

Machines voor niet kerende grondbewerking en mechanische onkruidbestrijding

9

8

Voorzieningen voor weidegang

7

12

Pad cooling in stallen voor veehouderij

8

13

Temperatuurregulatie in stallen door warmte wisselaars, warmtepompen of aardwarmtesystemen

7

14

Waterbeheer voorzieningen ter verlaging van risico’s van verontreiniging door erfafspoeling

6

15

Spuitmachine met restvloeistof reductie in de akkerbouw, bloembollen-, boom-, fruit- of vollegrondteelt

9

16

Emissie arme vloeren voor stallen melkveehouderij

9

18

Fijnstof reducerende maatregelen pluimveestallen

8

19

Geautomatiseerd systeem voor afvoer van bovenmatig strooisel van de vloeren van pluimveestallen

6

20

Luchtwassystemen in de veehouderij voor bestaande stallen

5

21

Omgekeerde osmose

6

22

Potafdekinstallatie boom-, vaste planten- of sierteelt

5

23

Elektrische voertuigen, gericht op het uitoefenen van landbouwgerichte activiteiten.

6

24

Automatisch ruwvoermengsysteem voor herkauwers

7

25

Technieken om bodemverdichting tegen te gaan

8

27

Emissie arme stalsystemen voor de varkenshouderij

9

 

  • S.

    Artikel 2.8.3, eerste lid, onderdeel c komt te luiden:Het project heeft als doel bij te dragen aan minimaal vier van de onderstaande thema’s, waaronder in ieder geval de eerste twee thema’s:

    • 1°.

      Verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaarde strategie door middel van marktconcepten en verdienmodellen waarbij verbeterde duurzaamheidsprestaties op het vlak van ecologie, maatschappij en economie integraal onderdeel vormen van de productie, verwerking en vermarkting;

    • 2°.

      Maatregelen die bijdragen aan kringlooplandbouw ofwel die leiden tot meer gesloten kringlopen en daarmee geringer grondstoffengebruik, minder emissie van milieubelastende stoffen of klimaatmitigatie;

    • 3°.

      Beter beheer van productierisico’s, klimaatadaptatie, versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen of het verminderen van marktfalen;

    • 4°.

      Verbetering van dierenwelzijn, diergezondheid en verminderd risico voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier;

    • 5°.

      Behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit;

  • T.

    In artikel 2.8.4, eerste lid wordt na onderdeel f onderdeel g toegevoegd welke komt te luiden:

    • g.

      kosten voor projectmanagement en projectadministratie.

  • U.

    In artikel 2.8.6 wordt “5 maart 2018, vanaf 09.00 uur, tot en met 16 april 2018, tot 17.00 uur” vervangen door: 7 januari 2019, vanaf 09.00 uur, tot en met 25 februari 2019, tot 17.00 uur.

  • V.

    In artikel 2.8.7 wordt “€ 3.580.000” vervangen door: € 1.324.000.

  • W.

    Artikel 2.8.9, eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:de innovativiteit van het project hetgeen blijkt uit:

    • 1°.

      de mate waarin de over te brengen kennis al bij de doelgroep in de praktijk wordt toegepast, in samenhang met de mate waarin de toepassing van de nieuwe kennis leidt tot een grotere verandering ten opzichte van de bestaande gangbare werkwijze;

    • 2°.

      de mate waarin wordt bijgedragen aan sociale innovatie.

  • X.

    In artikel 2.10.4 onderdeel a vervalt de tekst “of huurkoop”.

  • Y.

    In artikel 2.10.5 wordt “4 juni 2018, vanaf 09.00 uur tot en met 16 juli 2018, tot 17.00 uur” vervangen door: 17 december 2018, vanaf 09.00 uur tot en met 11 februari 2019, tot 17.00 uur;

  • Z.

    Artikel 2.10.6 komt te luiden: Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.10.2, voor de tenderperiode, genoemd in artikel 2.10.5, vast op € € 2.152.891.

  • AA.

    In artikel 2.10.7, eerste lid wordt “€100.000” vervangen door: € 50.000;

  • BB.

    In artikel 2.10.8, eerste lid wordt “investeringscategorieën” vervangen door: investeringen;

  • CC.

    Bijlage 11 komt te luiden:

 

Bijlage 11 Lijst van fysieke investeringen voor de bredere uitrol van innovaties binnen de agrarische sector die betrekking hebben op verbetering van de waterkwaliteit

 

Investering

Toelichting

Score

  • 1.

    Machines en hulpmiddelen voor het overschakelen op een teeltsysteem met vaste rijpaden, waarbij onbereden bedden ontstaan met een breedte van tenminste 280 cm. Inclusief GPS en railsystemen.

 

Bij vaste rijpaden wordt alleen tussen de rijpaden een gewas geteeld. Daar blijft de grond onbereden waardoor een hogere opbrengst en een betere nutriëntenbenutting kan worden gerealiseerd. Voor subsidie komen in aanmerking zelfrijdende of getrokken machines die speciaal voor dit doel zijn ontwikkeld of kunnen worden gebruikt. En daarnaast investeringen in de aanpassing van de rijd- en draagconstructie van nieuwe machines of werktuigen. En verder aanvullende investeringen in hulpmiddelen, zoals GPS of rail-systemen.

8

  • 2.

    Werktuigen voor strokenbewerking van landbouwgrond waarbij maximaal 50% van de werkbreedte wordt bewerkt, inclusief GPS.

Bij strokenbewerking of strip till worden alleen die stroken bewerkt waar het volggewas gezaaid gaat worden. De tussenliggende stroken blijven onbewerkt. Daardoor blijven bodemleven en draagkracht beter behouden en gaat minder organische stof verloren.

8

  • 3.

    Werktuigen voor het snijden of hakselen en gelijkmatig uitstrooien van beheergras, bermmaaisel, slootmaaisel of gewasresten over landbouwgrond.

Voor een positieve organische stofbalans is het soms nodig dat ook organische stof uit de omgeving van het landbouwperceel wordt aangevoerd en gelijkmatig over het perceel wordt verdeeld. Alleen machines die zijn voorzien van een inrichting om het maaisel gelijkmatig over het perceel uit te strooien komen voor subsidie in aanmerking. Kipwagens, silagewagens en opraapwagens. zijn niet subsidiabel.

7,5

  • 4.

     Werktuigen voor het niet-kerend bewerken, inwerken of onderwerken van gewasresten en groenbemesters met behulp van schijven, rollen, flexibele tanden of snijders.

Bij niet-kerende grondbewerking blijft de organische stof bovenin de bouwvoor en wordt het bodemleven gestimuleerd. Frezen, roterende spitmachines en werktuigen die hoofdzakelijk zijn bedoeld voor het bewerken van geploegd land komen niet voor subsidie in aanmerking. Ook werktuigen die uitsluitend zijn bedoeld voor het woelen en vervolgens vlakleggen en weer aandrukken van de grond komen niet voor subsidie in aanmerking. Bij zaaicombinaties komen alleen de meerkosten voor subsidie in aanmerking.

7

  • 5.

    Werktuigen voor het bemesten van landbouwgrond waarbij gebruik wordt gemaakt van een sleepslang of mesthaspel. Inclusief maximaal 500 meter slang, GPS en automatische sectieafsluiting.

Door de mest aan te voeren met een sleepslang of haspel hoeft geen zware mesttank over het land te rijden. Alleen de meerkosten zijn subsidiabel. De bemestingsunit en de tractor dus niet. In voorkomende gevallen is ook de pompinstallatie voor het toevoegen van erf-afspoelwater aan de meststroom subsidiabel, mits op het erf een voorziening aanwezig is om erf-afspoelwater op te vangen. Slangen en buizen voor het transport tussen erf en perceel zijn niet subsidiabel.

7

  • 6.

    Drukwisselsystemen met een zodanige capaciteit dat de banden binnen 1 minuut van 1 op 2 bar kunnen worden gebracht.

Drukwisselsystemen maken het mogelijk dat zowel op het land als op de weg met de optimale bandenspanning kan worden gereden. Het hele drukwisselsysteem is subsidiabel, met uitzondering van de banden.

7

  • 7.

    Banden die geschikt zijn voor zeer lage druk (vf-banden) mits ze worden gebruikt op wielen die zijn of worden uitgerust met een drukwisselsysteem.

Lage druk-banden geven bij gelijke wiellast minder kans op bodemverdichting. Alleen banden met de vermelding vf (very increased flexion) komen voor subsidie in aanmerking. Deze banden zijn geschikt om te werken met een bandenspanning van minder dan 0,8 bar. Voor doelmatig gebruik is het noodzakelijk dat de wielen tevens zijn of worden voorzien van een drukwisselsysteem met hoge capaciteit.

7

  • 8.

    Werktuigen voor het bovenover ploegen van landbouwgrond, inclusief GPS.

Bovenover ploegen heeft als voordeel dat geen trekkerwiel door de ploegvoor rijdt. Daardoor wordt het ontstaan van een verdichte ploegzool voorkomen en kan de trekker gebruik maken van bredere banden of lage druk banden. Ook GPS-sturing is subsidiabel. Alleen werktuigen die uitsluitend geschikt zijn voor bovenover ploegen komen voor subsidie in aanmerking. Ploegen die zowel bovenover als op de gangbare manier (met een wiel door de ploegvoor) kunnen ploegen zijn niet subsidiabel.

6,5

  • 9.

    Graslandwoelers en graslandbeluchters met een werkdiepte van tenminste 8 cm

Door berijden en beweiden kan grasland zodanig verdicht zijn dat natuurlijk herstel uitblijft. Bewerking met een graslandwoeler of graslandbeluchter zorgt dat overtollig regenwater beter infiltreert en graswortels weer dieper in de bodem kunnen doordringen.

6

  • 10.

    Rupsbandsystemen voor landbouwmachines of voor voertuigen voor het afvoeren van oogstproducten.

Rupsbanden geven bij gelijke wiellast minder kans op bodemverdichting. Naast de rupsunits zijn ook de montagekosten en de kosten voor benodigde aanpassingen van bijvoorbeeld het aandrijfsysteem, de stuurinrichting of de wielkasten subsidiabel.

6

  • 11.

    Het maken of laten maken van digitale bodemkaarten om de variatie in organisch stofgehalte, pH, geleidbaarheid, bemestingstoestand, bodemleven of bodemstructuur in beeld te brengen.

Wanneer de variatie in bodemkwaliteit binnen het landbouwperceel in beeld is, kan hier bij de teelt beter op worden ingespeeld. De digitale kaarten kunnen ingekocht worden, maar de apparatuur kan ook worden aangeschaft.

6

Artikel II Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel II Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Veertiende wijzigingsregeling Subsidieregeling Plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020.

’s-Hertogenbosch, 27 november 2018

Gedeputeerde Staten voornoemd,

de voorzitter

prof. dr. W.B.H.J. van de Donk

de secretaris

drs. M.J.A. van Bijnen MBA

Toelichting behorende bij de Veertiende wijzigingsregeling Subsidieregeling Plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020.

Algemeen

 

Paragraaf 2 Fysieke investeringen voor innovatie en modernisering van agrarische ondernemingen ten behoeve van agrofood.

 

Uitgangspunten

In deze paragraaf staan de volgende beleidsmatige uitgangspunten centraal:

a. De verduurzaming van de landbouwsector vereist een transitieproces

waarbij de kostenreductiestrategie verschuift naar een meerwaardestrategie. De nog dominante kostenreductiestrategie in de landbouw, gepreoccupeerd met verlaging van de kosten om concurrerend te blijven, nadert haar uiterste houdbaarheidstermijn: processen (zoals opbrengstmaximalisatie ten koste van het milieu en de gezondheid) en structuren (zoals de afhankelijkheidsrelaties in de agrofoodketen) die in het verleden erg succesvol waren zorgen voor effecten die maatschappelijk steeds minder gewenst zijn. De belangrijkste effecten zijn de negatieve druk op het milieu, klimaat, de biodiversiteit, leefbaarheid, de risico’s voor de volksgezondheid, uitputting van grondstoffen en de lage marges bij de producent met als gevolg een verlies aan werkgelegenheid en gebrek aan investeringskracht voor verduurzaming en innovatie.

b. Bij een meerwaardestrategie zetten bedrijven in op meerwaardecreatie

waarbij duurzaamheidsprestaties integraal onderdeel vormen van de productie, verwerking en vermarkting door middel van bijvoorbeeld nieuwe markt- en ketenconcepten, en nieuwe verdienmodellen (zie ook voorbeelden in onderstaand kader). Kansen hiervoor bieden zich onder meer aan als gevolg van de veranderende wensen van burgers en consumenten, internationale handel, ontwikkelingen en innovaties op het terrein van technologie, ICT en logistiek. Enkele in het oog springende kansen zijn: verschuiving van commodity’s naar specialities; van dierlijke naar plantaardige eiwitten; lokale waardeketens; en export van kennis, kunde en duurzame productie- en marktconcepten. Cross-overs met hightech, biobased en gezondheid kunnen daarbij een belangrijke rol spelen zoals bijvoorbeeld bij respectievelijk precisielandbouw, reststofverwaarding en personalised voedsel.

c. Vernieuwingen en innovaties met het grootste potentieel om dit transitieproces te versnellen verdienen de hoogste prioriteit voor steun met publieke middelen. Dit potentieel wordt sterk bepaald door de mate waarin deze aansluiten op de bovengeschetste kansen en uitdagingen in de agrofoodketen, de directe en maatschappelijke omgeving van de agrarische productie. En door de integrale bijdrage ervan aan de belangrijkste duurzaamheidsthema’s (zie toelichting onder beleidsthema’s). Gezien de hoge urgentie voor de transitie van de intensieve veehouderij in Noord-Brabant verdienen initiatieven op dit vlak extra prioriteit.

Initiatieven m.b.t. innovatieve mestbewerking vallen hier buiten tenzij deze bijdragen aan de totale verduurzaming van de gehele agrofoodketen. Dit betekent dat initiatieven geen prioriteit hebben als die ertoe leiden dat de mest van een veehouderij enkel wordt afgevoerd naar een (innovatieve) mestbewerker zonder dat de duurzaamheid op het veehouderijbedrijf zelf wordt verbeterd.

d. Het is zinvol om de verschillende kritische fasen van het innovatie- en vernieuwingsproces van de landbouw- en agrofoodsector met subsidies te blijven stimuleren.

 

Voorbeelden van initiatieven in relatie tot de verwachte waardering voor het thema meerwaardestrategie, van laag naar hoog zijn:

1) De ontwikkeling en/of toepassing van een innovatieve voerrobot of mengmachine voor de veehouderij om arbeid te besparen. Innovaties die alleen leiden tot efficiëntieverhoging scoren niet op meerwaardestrategie.

2) De ontwikkeling en/of toepassing van een innovatief mestbewerkingsproces voor een goedkopere afzet ervan. Dit kan hoog scoren op meerwaardestrategie als hiermee het restproduct beter verwaard wordt met een nieuw verdienmodel, mits de duurzaamheidsprestaties bijdragen aan verduurzaming van de keten. Een dergelijk initiatief zal laag scoren als het alleen een middel is om de negatieve effecten van een niet-duurzame agrarische bedrijfsvoering af te wentelen naar anderen.

3) Ontwikkeling en/of toepassing van precisielandbouwtechnologie waardoor input efficiënter wordt benut, kosten bespaart en milieuemissies afnemen ten gunste van de biodiversiteit en leefomgeving. Dit kan hoog scoren op meerwaardestrategie als de landbouwproducten (mede) hiermee onderscheidend in de markt worden gezet en dit aspect onderdeel is van het project. Dit geldt ook als de innovatie een exclusief voordeel levert voor duurzamere vormen van landbouw. Denk aan kostenreductie door innovaties voor mechanisch wieden in de biologische landbouw waardoor deze concurrerender wordt ten opzichte van minder duurzame vormen van landbouw. Als dit alles niet het geval is, zal het lager scoren op meerwaardestrategie. De lagere milieuemissies en bijdrage aan biodiversiteit kunnen worden gewaardeerd bij de andere thema’s.

4) De ontwikkeling en/of toepassing van een nieuw en verbeterd productieproces en marktconcept dat is verbonden met hogere duurzaamheids-prestaties. Dit kan hoog scoren op meerwaardestrategie als de (extra) kosten voor de duurzaamheids-prestaties terugverdiend gaan worden uit de markt. Voorbeelden hiervan zijn biologische landbouw en een deel van de producten die via korte ketens worden afgezet.

 

Bovengenoemde beleidsmatige uitgangspunten vinden hun weerslag in de subsidievereisten en selectiecriteria van de openstellingen van paragraaf 2 en 8. Daarmee geven Gedeputeerde Staten invulling aan:

1. de SWOT-analyse van het Nederlandse POP3-programma met de bijbehorende groene groeistrategie om economische groei en versterking van de concurrentiepositie te combineren met het verbeteren van het milieu en het maatschappelijk draagvlak voor de landbouw. Innovaties dienen zich daarom uiteindelijk terug te verdienen uit de markt.

2. De constatering van de Europese Commissie dat de financieringsprioriteiten, ‘een innovatievriendelijk ondernemersklimaat’ en ‘het verhogen van de efficiënte van het gebruik van hulpbronnen’ belangrijk zijn voor Nederland.

3. De geactualiseerde uitvoeringsagenda Brabant Agrofood en het Innovatieprogramma Agrofood die Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant in 19 april 2016 respectievelijk 7 mei 2013 hebben vastgesteld.

4. Het Uitvoeringsprogramma Ondersteunende Maatregelen Transitie Veehouderij dat is opgesteld in het kader van het Maatregelenpakket voor de Versnelling Transitie in de Veehouderijsector in Noord-Brabant dat Provinciale Staten op 7 juli 2017 hebben vastgesteld.

 

Innovatie, bredere uitrol en modernisering

Zoals eerder genoemd stimuleert deze maatregel drie kritische fasen van het innovatie en moderniseringsproces van de landbouw. In dit kader zijn de termen innovatie en modernisering als volgt bedoeld. Innovatie heeft betrekking op het nieuwe en unieke van onder andere fysieke investeringen, kennis, samenwerking en combinaties ervan. Naarmate een ‘innovatie’ door meer ondernemers wordt toegepast (uitrolt), verliest het zijn innovativiteit en is er geleidelijk meer sprake van modernisering. In deze paragraaf is dit als volgt afgebakend:

• Bij fysieke investeringen voor innovatie en modernisering van agrarische ondernemingen ten behoeve van agrofood ligt het accent op de bredere uitrol van innovatieve investeringen op het landbouwbedrijf. Innovatieve investeringen die relatief veel middelen vereisen. Met breder wordt hier bedoeld de eerste slimme uitrol naar een kleine groep van koplopers.

Afhankelijk van de aangevraagde subsidiabele kosten wordt gedacht aan een ‘groep’ van minimaal 1 tot maximaal 50 landbouwers. Belangrijker dan de omvang van de ‘groep’ is de mate waarin deze koploper(s) bijdragen aan een marktgedreven bredere uitrol van de investering (vandaar ‘slim’). Daarbij gaat het erom dat de koplopers door toepassing van de innovatie bijdragen aan het vertrouwen van de markt (ofwel collega landbouwers) in de investering waardoor deze beoogde meerderheid in de nabije toekomst over gaat tot aankoop van de innovatie zonder subsidie.

 

De veelal onderling samenhangende thema’s zoals genoemd in art 2.2.3 en 2.8.3, kunnen als volgt worden geïnterpreteerd:

• Bij de verbeterde duurzaamheidsprestaties onder meerwaardestrategie wordt gelet dat ze zo veel als mogelijk gekwantificeerd zijn, zoals 25% lagere emissie van bestrijdingsmiddelen, ten opzichte van de gangbare goede landbouwpraktijk.

• Bij marktconcepten wordt gedacht aan producten die onderscheidend en met toegevoegde waarde worden vermarkt waarbij de afnemer en /of consument bereid is om er meer voor te betalen (zoals kwaliteit en exclusiviteit);

• Bij verdienmodellen wordt gedacht aan nieuwe manieren van (landbouw)bedrijven om geld te verdienen met verbeterde duurzaamheidsprestaties door nieuwe inkomstenbronnen, betere benutting van de productiemiddelen en slimmere agrofoodketens;

• Beheer van productierisico’s zoals voorkomen van lage opbrengsten door weersomstandigheden door teeltmaatregelen die de bodemvruchtbaarheid verhogen;

• Kringlooplandbouw heeft in voorliggende openstellingen een prominentere rol gekregen vanwege de toenemende urgentie om zorgvuldiger gebruik te maken onze hulpbronnen voor de voedselproductie. Kringlooplandbouw verbindt andere thema’s zoals emissiebeperking, minder grondstoffengebruik, biodiversiteit, natuur-inclusieve landbouw, grondgebondenheid, vitale bodem en klimaatmitigatie. Deze zijn allen nodig voor een duurzamere landbouw. Daarmee sluit de provincie aan bij de visie van het ministerie van landbouw en visserij, Landbouw, Natuur en Voedsel van 8 september 2018, https://www.rijksoverheid.nl/ministeries/ministerie-van-landbouw-natuur-en-voedselkwaliteit/documenten/beleidsnota-s/2018/09/08/visie-landbouw-natuur-en-voedsel-waardevol-en-verbonden. Een volledig sluitende kringlooplandbouw kennen we nog niet echt, maar projecten dienen hieraan wel bij te dragen om voor subsidie in aanmerking te komen. De kringlopen kunnen betrekking hebben op onder meer dierlijke mest, organische stof, nutriënten en water waarbij de focus vooral ligt op kringlopen die het meest verstoord zijn en grondstoffen schaars worden. Hernieuwbare energie met energiebesparing versterken het kringloopconcept (maar zijn an sich onvoldoende om hier te subsidiëren). Bekende maatregelen zijn het gebruik van mest voor de productie van veevoer en groenbemesters waardoor minder kunstmest en import van soja uit andere continenten nodig zijn. Een ander voorbeeld is het gebruik van restproducten uit de voedingsmiddelenindustrie als veevoer. De voorkeur gaat uit naar een zo hoogwaardig als mogelijk hergebruik van reststoffen. Zo heeft bijvoorbeeld het gebruik van pluimveemest als bodemverbeteraar de voorkeur boven de verbranding ervan voor groene stroom, omdat met dit laatste veel voor de bodem waardevolle stikstof en organische stof verloren gaat. Een kringloop kan betrekking hebben op een bedrijf, samenwerkingsverband van bedrijven (dierlijke en plantaardige sectoren), regio, Nederland, of is grensoverschrijdend. Daarbij hanteren we het LNV-motto “lokaal wat kan, regionaal of internationaal wat moet”.

• Klimaatadaptatie ofwel het beheer van productierisico’s door klimaatverandering;

• Verbeteren positie primaire producent in de keten zoals de invloed van de landbouwer op de inrichting van en marges in de afzetketen door de ontwikkeling van nieuwe afzetvormen en producten;

• Klimaatmitigatie richt zich op maatregelen die beogen emissies van de broeikasgassen te verminderen zoals kooldioxide (CO2), methaan (CH4) en lachgas (N2O);

• Met omgevingskwaliteit wordt hier bedoeld de leefbaarheid voor mens en dier.

 

De voorwaarde die bij de subsidievereisten aan aanvragen wordt gesteld om meerdere categorieën van thema’s tegelijk te adresseren is gestoeld op het uitgangspunt dat het transitieproces naar een duurzamere landbouw alleen kans van slagen heeft als het innovatie en vernieuwingsproces zich integraal richt op meerdere duurzaamheidsthema’s in de landbouw. Dit is toegelicht onder ‘beleidsmatige uitgangspunten’.

 

Projectaanvragen, die binnen het tijdsbestek van de openstellingsperiode zijn ingediend en aan alle subsidievereisten voldoen, worden beoordeeld en gerangschikt op basis van selectiecriteria. Hierdoor ontvangen alleen projectaanvragen subsidie die het meest bijdragen aan het doel van de openstelling. De volgende vier selectiecriteria zijn van toepassing:

1. Effectiviteit;

2. Kans op succes;

3. Mate van innovativiteit;

4. Efficiëntie.

 

Voor elk van deze selectiecriteria kan 0 tot en met 5 punten worden behaald.

Elk selectiecriterium kent een eigen weging die is bepaald door het belang ervan voor de selectie van de beste aanvragen. Bij de beoordeling wordt gelet op de aansluiting van een aanvraag op het criterium en de mate waarin de bijdrage aan het criterium wordt geleverd. Bij veel criteria zijn verschillende onderdelen genoemd die bij de puntentoekenning in elkaars samenhang worden gewogen. De richtlijn voor puntentoekenning is als volgt:

• 0 punten, indien de bijdrage aan het criterium zeer gering is;

• 1 punt, indien de bijdrage aan het criterium gering is;

• 2 punten, indien de bijdrage aan het criterium matig is;

• 3 punten, indien de bijdrage aan het criterium voldoende is;

• 4 punten, indien de bijdrage aan het criterium goed is;

• 5 punten, indien de bijdrage aan het criterium zeer goed is.

 

Paragraaf 4 Fysieke investeringen voor verduurzaming van agrarische ondernemingen van jonge landbouwers

Dit is de vierde openstelling van paragraaf 4 Fysieke investeringen in verduurzaming van agrarische ondernemingen van jonge landbouwers. De regeling is bedoeld om de aanschaf van modernere voorzieningen, installaties en machines te stimuleren. In deze openstelling is de investeringslijst wederom uitgebreid ten opzichte van eerdere openstellingen, waardoor voor de verschillende sectoren het aanbod aan duurzame investeringen groter is. Daarnaast heeft er een actualisering op basis van beleidsmatige afwegingen en de ervaringen naar aanleiding van eerdere openstellingen plaatsgevonden.

 

De modernisering moet bijdragen aan verbetering van het milieu, klimaatbestendigheid, dierenwelzijn, volks-en diergezondheid, landschap/ruimtelijke kwaliteit of biodiversiteit. Investeringen die alleen of hoofdzakelijk gericht zijn op verbetering van de rentabiliteit van bedrijven en vervanging door dezelfde goederen die al op het bedrijf aanwezig waren komen niet in aanmerking.

 

Gedeputeerde Staten stellen een lijst vast van investeringen die voor subsidie in aanmerking komen. Deze lijst is gezamenlijk met andere provincies opgesteld waarbij in Brabant enkele investeringen zijn geschrapt omdat Gedeputeerde Staten van mening zijn dat deze onvoldoende bijdragen aan verduurzaming om voor subsidie in aanmerking te komen. Op deze lijst zijn investeringen opgenomen die bijdragen aan de duurzaamheidsdoelen. De score per investeringscategorie is bepaald op basis van de mate waarin de investering bijdraagt aan de duurzaamheid (gericht op milieu, klimaatbestendigheid, dierenwelzijn, volks- en diergezondheid, ruimtelijke kwaliteit en biodiversiteit) en de beleidsmatige voorkeur.

 

De aanvragen worden gerangschikt op de score van de investeringen. Deze score wordt bepaald aan de hand van de duurzaamheidscore zoals opgenomen in bijlage 1. Ook deze score is bij deze openstelling geactualiseerd. Indien een aanvraag uit meerdere investeringen bestaat wordt de duurzaamheidsscore bepaald op basis van de gemiddelde score. De gemiddelde score wordt berekend door de scores van de individuele investeringen bij elkaar op te tellen en te delen door het aantal investeringen.

 

Voor wat betreft de investeringen die energie of warmte produceren:

Indien de te verwachten gemiddelde energieproductie door de investering(en) hoger is dan de energie die gemiddeld jaarlijks nodig is voor het eigen landbouwbedrijf, met inbegrip van het landbouwhuishouden, zijn onder deze POP-maatregel slechts de kosten subsidiabel voor de investeringen die (naar rato) worden gedaan ten behoeve van de gemiddelde eigen energiebehoefte van het landbouwbedrijf inclusief het landbouwhuishouden. Voor de berekening van de hoogte van de gemiddelde eigen energiebehoefte wordt uitgegaan van de bestaande bedrijfssituatie ten tijde van de subsidieverlening, tenzij er aantoonbaar sprake is van een voorziene uitbreiding van de energiebehoefte van het eigen bedrijf, inclusief het landbouwhuishouden. Indien er aantoonbaar sprake is van een voorziene uitbreiding van de energiebehoefte van het eigen bedrijf, inclusief het landbouwhuishouden, zal ten tijde van het vaststellingsverzoek op basis van de bestaande situatie ten tijde van het vaststellingsverzoek worden bezien wat de gemiddelde jaarlijkse energiebehoefte van het bedrijf inclusief landbouwhuishouden is geworden op basis van overgelegde onderbouwingen van de nieuwe verbruiksgegevens.

 

 

Toelichting op bijlage 1 Lijst van fysieke investeringen gericht op verduurzaming van landbouwbedrijven

 

 

Investering

Toelichting

1

Zonnepanelen en zonnecollectoren

Subsidiabel:

  • -

    Zonnepanelen, geplaatst op daken.

  • -

    Zonnecollectoren inclusief zonneboiler. De kosten van de boiler zijn niet subsidiabel zonder daadwerkelijke aanschaf van zonnecollectoren.

  • -

    Bijbehorende installatiekosten.

 

Niet subsidiabel:

  • -

    Kosten met betrekking tot het warmtenet (bijvoorbeeld de radiatoren of vloerverwarming).

 

De opgewekte energie moet gebruikt worden door de eigen landbouwonderneming. Het worden van (netto) energieleverancier door deze investering is niet subsidiabel.

 

 2

Windmolen

Subsidiabel:

  • -

    Windmolen.

  • -

    Bijbehorende installatiekosten.

 

De opgewekte energie moet gebruikt worden door de eigen landbouwonderneming. Het worden van (netto) energieleverancier door deze investering is niet subsidiabel.

3

Kleine windturbine

Subsidiabel:

  • -

    Windturbine met een ashoogte van 15 meter of lager.

  • -

    Bijbehorende installatiekosten.

 

De opgewekte energie moet gebruikt worden door de eigen landbouwonderneming. Het worden van (netto) energieleverancier door deze investering is niet subsidiabel.

4

Systemen voor precisielandbouw betreffende plaats specifieke bemesting, plaats specifieke gewasbescherming, plaats specifieke opbrengstmeting of plaats specifieke bewatering inclusief GPS/GIS apparatuur

De bedoelde systemen precisie bemesting zijn onder andere:

  • -

    systemen voor het gericht emissiearm, in de juiste dosering, zonder overlapping in de bodem toedienen van vloeibare stikstofhoudende kunstmeststoffen bij het planten, zaaien, aanaarden of het moment dat het gewas er aantoonbaar om vraagt;

  • -

    systemen om vloeibare meststoffen via druppelslangen in de juiste dosering en op het juiste moment toe te dienen aan het gewas;

  • -

    systemen voor het meten van het stikstofgehalte van de toegediende mest met NIRS indien dit meteen wordt door vertaald in het doseren;

  • -

    systemen voor rijenbemesting met dierlijke mest;

  • -

    systemen voor het digitaal meten van opbrengsten voor opbrengstkaarten ten behoeve van plaats-specifieke teeltoptimalisatie;

 

Subsidiabel:

  • -

    Alle soorten precisiebemesters die plaatsspecifiek kunnen bemesten.

  • -

    Alle soorten gewasbeschermingssystemen voor precisielandbouw.

  • -

    Alle soorten bewateringssystemen voor precisielandbouw.

  • -

    Alle soorten digitale meetsystemen voor het meten van opbrengsten voor oogst- en rooimachines

  • -

    Aanschaf software voor gegevensbewerking en/of maken taakkaarten.

  • -

    GPS/GIS apparatuur, inclusief bodemkaart, voor beide systemen. GPS en GIS apparatuur voor deze systemen is alleen subsidiabel in combinatie met aanschaf systeem.

  • -

    Bijbehorende installatiekosten.

 

Niet subsidiabel:

  • -

    De tractor waaraan wordt gekoppeld.

  • -

    Abonnementen op software updates en servicecontracten.

 

6

Machines voor niet kerende grondbewerking en mechanische onkruidbestrijding

Systemen / werktuigen die gericht zijn op het toepassen van een niet-kerende-grondbewerking, zoals grondbewerkingsmachines en schijvenzaaimachines.

 

Subsidiabel:

  • -

    Machines ten behoeve van niet kerende grondbewerking.

  • -

    Machines ten behoeve van mechanische onkruidbestrijding.

  • -

    GPS/GIS apparatuur in combinatie met een investering in een machine voor niet-kerende grondbewerking.

  • -

    Bijbehorende installatiekosten.

 

Niet subsidiabel:

  • -

    Ploegen en spitten (kerende grondbewerking).

8

Voorzieningen voor weidegang

Subsidiabel:

  • -

    Alle soorten GPS/pijlbaken systemen voor koeien (mogelijke doelen: tracking in veld of stal, bijhouden gezondheid koe, bijhouden afgifte melk etc.)

  • -

    Automatische selectiepoorten voor koeien voor toegang richting de weide (alleen in combinatie met GPS-systeem)

  • -

    Aanschaf van software behorend bij een selectiepoort/GPS systemen voor koeien.

  • -

    Aanschaf van materialen voor een oversteekplaats (waaronder koetunnel).

  • -

    Bijbehorende aanleg- en installatiekosten.

 

Niet subsidiabel:

  • -

    Hardware zoals laptops/ computers, tablets etc. voor het ontvangen/ invoeren/sturen van GPS gegevens.

  • -

    Abonnementen op software updates en servicecontracten.

12

Pad cooling in stallen voor veehouderij

Subsidiabel:

  • -

    Pad cooling systeem ten behoeve van stallen dat zorgt voor afkoeling van binnenkomende lucht via het verdampen van water in de binnenkomende lucht.

  • -

    Bijbehorende installatiekosten.

13

Temperatuurregulatie in stallen door warmte wisselaars, warmtepompen of aardwarmtesystemen

Subsidiabel:

  • -

    Warmte wisselaar inclusief onderdelen van het systeem voor het regelen van de temperatuur op basis van lucht-lucht of medium-lucht zoals water-lucht.

  • -

    Voorbeelden zijn verwarming waarbij gebruik wordt gemaakt van aardwarmte of warme stallucht om nieuwe verse lucht mee te warmen.

  • -

    Bijbehorende installatiekosten.

 

Niet subsidiabel:

  • -

    Reguliere verwarmingssystemen o.a. waarbij water moet worden opgewarmd met gas of elektriciteit om de lucht te warmen. Het is noodzakelijk om warmte of koelte te hergebruiken (wisselwerking) om te warmen of koelen.

 

De opgewekte energie of warmte moet gebruikt worden door de eigen landbouwonderneming. Het worden van (netto) energieleverancier door deze investering is niet subsidiabel.

14

Waterbeheer voorzieningen ter verlaging van risico’s van verontreiniging door erfafspoeling

 

Subsidiabel:

  • -

    Aanleg van overdekte verharde, vloeistofdichte vul- en wasplaats voor spuitmachines, inclusief een voorziening voor opvang en opslag van waswater.

  • -

    Chemisch zuiveringssysteem voor was- en spoelwater van spuitmachines (dat wil zeggen de aanschaf en aanleg van een chemisch zuiveringssysteem dat is opgenomen op de BZG-lijst

  • -

    Biologisch zuiveringssysteem voor was- en spoelwater van spuitmachines. (dat wil zeggen de aanschaf en aanleg van een vloeistofdicht biologisch zuiveringssysteem.

  • -

    Een waterdichte opslagput voor de opvang van perssap, percolatiewater en afstromend water van kuilplaten, voerplein of koepad, waarmee erfafspoeling gescheiden blijft van regulier rioolsysteem. Inclusief de buizen, goten, richels en kolken voor afvoer van met voer- of mestresten vervuild water naar de daarvoor bestemde opslagput.

  • -

    Een waterdichte opvangput waarmee verontreinigd afvalwater van het bedrijf gescheiden blijft van regulier rioolsysteem. Inclusief de buizen, goten, richels en kolken voor afvoer.

  • -

    Waterveegmachine met opvangbak erfafspoeling of bedrijfsafvalwater.

  • -

    Veegmachine voor het schoonhouden van het erf ter voorkoming van erfafspoeling bij regen.

  • -

    Opvang- en afvoersysteem van perssappen (onder sleufsilo’s).

  • -

    Bijbehorende installatiekosten

 

Niet subsidiabel:

  • -

    Systemen voor het lozen van drain- of afvalwater vanuit kassen.

  • -

    Overkapping voor een voederopslag.

  • -

    Overkapping voor een mestopslag.

  • -

    Kosten voor herinrichting van het erf.

  • -

    Erfverharding.

  • -

    Hemelwatersysteem waaronder dakgoten, buizen voor afvoer en reguliere riolering.

  • -

    Spoelplaats (voor materieel anders dan een spuitmachine e.d.)

  • -

    Kuilplaten of sleufsilo’s;

  • -

    Installaties of machines voor opvang van perssap of percolaat indien een overloopvoorziening is of wordt aangebracht naar het reguliere riool, de bodem of het oppervlaktewater.

  • -

    Waterzuiveringsinstallatie

15

Spuitmachine met restvloeistof reductie in de akkerbouw, bloembollen-, boom-, fruit- of vollegrondteelt

Spuitmachine met restvloeistofreductie in de akkerbouw, bloembollen-, boom- fruit—of vollegrondsteelt bestemd voor het voorkomen van het ontstaan van restvloeistof in de spuittank bij het toedienen van gewasbeschermingsmiddelen of vloeibare meststoffen aan gewassen in de akkerbouw, bloembollen-, boom- fruit—of vollegrondsteelt, door een systeem waarbij de gewasbeschermingsmiddelen op het laatste moment voor het spuiten op het gewas in de spuitleiding vermengd worden.

 

Subsidiabel:

  • -

    een spuitmachine met een selectieve doseringseenheid

  • -

    een spuitmachine met een volledig gescheiden vloeistofsysteem etc.

  • -

    Bijbehorende installatiekosten.

 

Niet subsidiabel:

  • -

    De tractor waaraan wordt gekoppeld. Enkel het systeem wat kan worden aangekoppeld is subsidiabel.

 

16

Emissie arme vloeren voor stallen rundveehouderij

 

Emissiearme vloer voor stallen in de rundveehouderij en aanleg daarvan.

 

Subsidiabel:

  • -

    De vloerdelen van de volgende typen:

  • o

    Rundveevloer MDV type A1.9: BWL 2010.30.V3, ligboxenstal met roostervloer voorzien van een bolle rubber toplaag en afdichtflappen in de roosterspleten, met mestschuif

  • o

    Rundveevloer MDV type A1.10: BWL 2010.31.V4, ligboxenstal met roostervloer voorzien van een bolle rubber toplaag, met mestschuif

  • o

    Rundveevloer MDV type A1.13: BWL 2010.34.V5, ligboxenstal met roostervloer voorzien van cassettes in de roosterspleten en mestschuif

  • o

    Rundveevloer MDV type A1.14: BWL 2010.35.V5, ligboxenstal met geprofileerde vlakke vloer met hellende sleuven, regelmatige mest afstorten voorzien van afdichtflappen, met mestschuif

  • o

    Rundveevloer MDV type A1.21: BWL2013.01.V2, ligboxenstal met vlakke vloerplaten met tegelprofiel, hellende sleuven en regelmatige mest afstorten voorzien van afdichtflappen of -kleppen en mestschuif

  • o

    Rundveevloer MDV type A1.23: BWL2013.04.V2, ligboxenstal met geprofileerde vloerplaten met sterk hellende langssleuven met urineafvoergat en hellende dwarsgroeven, aaneengesloten gelegd of gescheiden door mest afstorten voorzien van emissiereductiekleppen, met mestschuif

  • o

    Rundveevloer MDV type A1.28: BWL2015.05 Ligboxenstal met roostervloer, voorzien van rubber matten en composiet nokken met een hellend profiel, kunststofcassettes met kleppen in de roosterspleten en met mestschuif.

  • o

    (Robot) Mestschuifsysteem en robot mestcollectors voor genoemde typen vloeren.

  • o

    Bijbehorende aanleg- en installatiekosten.

 

Niet subsidiabel:

  • -

    Fundering waarop vloer ligt.

  • -

    Mestkelder.

  • -

    Muren en dak stal.

  • -

    Mestkanaal.

  • -

    Sloopkosten oude vloer.

18

Fijnstof reducerende maatregelen voor pluimveestallen

Subsidiabel:

  • -

    oliefilmsysteem met drukleidingen; 54% emissiereductie fijn stof (BWL 2009.17)

  • -

    ionisatiesysteem met negatieve coronadraden; 49% emissiereductie fijn stof (BWL 2009.18)

  • -

    ionisatiefilter; 57% emissiereductie fijn stof (BWL 2011.01)

 

Niet subsidiabel:

  • -

    Olie.

19

Geautomatiseerd systeem voor afvoer van bovenmatig strooisel van de vloeren in de pluimveestal

Subsidiabel:

  • -

    aanbrengen oliefilm in stallen met gedeeltelijk rooster door middel van een olierobot; 30% emissiereductie fijn stof (BWL 2015.02)

  • -

    strooiselschuif bij volièrehuisvesting; 20% emissiereductie fijn stof (BWL 2017.02)

 

Niet subsidiabel:

  • -

    Olie.

20

Luchtwassystemen in de veehouderij voor bestaande stallen

Dit zijn gecombineerde luchtwassers die naast ammoniak ook fijn stof en geur reduceren en vallen in de RAV-lijst.  Met POP3 mag alleen voor bovenwettelijke investeringen steun worden verleend. Provincie Noord-Brabant hanteert via de Verordening Natuurbescherming strengere emissie-eisen aan stallen dan in veel andere provincies. Daardoor kunnen onderstaande investeringen alleen voor aanpassing van bestaande stallen (renovatie of herbouw) worden gesubsidieerd. Nieuwe stallen moeten al sinds 2010 van luchtwassers worden voorzien; dit is wettelijk voorgeschreven en daarmee niet subsidiabel. Onder nieuwe stallen wordt hier verstaan nieuwbouw, bijvoorbeeld bij uitbreiding. Onder herbouw wordt hier verstaan wanneer een bestaande stal wordt gesloopt en opnieuw op dezelfde plak en met dezelfde omvang wordt teruggebouwd.

 

Subsidiabel:

  • -

    gecombineerd luchtwassysteem 85% emissiereductie met chemische wasser (lamellenfilter) en waterwasser (BWL 2006.14.V5)

  • -

    gecombineerd luchtwassysteem 85% emissiereductie met waterwasser, chemische wasser en biofilter (BWL 2007.01.V6)

  • -

    gecombineerd luchtwassysteem 85% emissiereductie met watergordijn en biologische wasser (BWL 2007.02.V4; BWL 2009.12.V2; BWL 2010.02.V4)

  • -

    gecombineerd luchtwassysteem 85% emissiereductie met waterwasser, biologische wasser en geurverwijderingssectie (BWL 2011.07.V3)

  • -

    gecombineerd luchtwassysteem 90% emissiereductie met een biologische en een chemische wasser en een biofilter (BWL 2011.08.V3).

21

Omgekeerde osmose

bestemd voor: het verminderen van het waterverbruik van biologische luchtwassers met ten minste 60%, door met omgekeerde osmose het spuiwater te zuiveren, waarna het gezuiverde spuiwater opnieuw wordt gebruikt in de biologische luchtwasser en het resterende concentraat nuttig wordt toegepast,

 

Subsidiabel:

  • -

    een omgekeerde osmose-eenheid .

  • -

    een opslagvoorziening voor het concentraat.

  • -

    een opslagvoorziening voor het te recirculeren waswater.

  • -

    voorzieningen om het behandelde spuiwater geschikt te maken voor hergebruik.

 

Niet subsidiabel:

  • -

    Luchtwasser.

  • -

    Spuiwateropslag en waswateropslag

22

Potafdekinstallatie voor boom-, vaste planten- en sierteelt

Bestemd voor: het in de boom-, vaste planten- of sierteelt tegengaan van de groei van onkruid in de potten, door het machinaal strooien van een afdeklaag bestaande uit los organisch materiaal op de bovenzijde van het substraat.

 

Subsidiabel:

  • -

    een elevator,

  • -

    een doseersysteem,

  • -

    transportbanden en een trilsysteem.

23

Elektrische voertuigen, gericht op het uitoefenen van landbouwgerichte activiteiten.

   

  • a.

    Elektrische of hybride aangedreven mobiele machine bestemd voor het verrichten van werkzaamheden in de land- en tuinbouw, waarbij de aandrijving is voorzien van een elektromotor, waarbij voor de opslag van energie een of meerdere accu’s worden toegepast.

  • b.

    Oplaadpunt voor elektrische voer- of vaartuigen bestemd voor het elektrisch laden van accu’s van eigen voer- of vaartuigen, die zijn voorzien van een geheel of gedeeltelijke elektrische hoofdaandrijving, waarbij het oplaadpunt is opgesteld op het eigen bedrijfsterrein

 

Subsidiabel:

  • -

    Elektrische machines/werktuigen gericht op het uitoefenen van landbouwgerichte activiteiten.

  • -

    een oplaadsysteem en al dan niet de volgende onderdelen: een ontlaadsysteem, een meet- en regelsysteem, een lockerkast met een stroomafnamepunt per locker en een stekkerherkenningssysteem.

  • -

    Bijbehorende aanleg en installatiekosten.

 

Niet subsidiabel:

  • -

    Elektrische auto’s, fietsen of andere vervoersmiddelen voor personen.

24

Automatisch ruwvoermengsysteem voor herkauwers

Automatisch ruwvoermengsysteem voor herkauwers, voor meerdere keren per dag automatisch en gemengd voeren van ruwvoeders.

 

Subsidiabel:

  • -

    Automatisch ruwvoermengsysteem.

  • -

    een voerkeuken.

  • -

    bijbehorende software.

  • -

    Bijbehorende installatiekosten.

 

Niet subsidiabel:

  • -

    Krachtvoerautomaten.

  • -

    Krachtvoerinstallaties.

  • -

    Voerbak.

  • -

    Machines voor vullen voerkeuken, die niet automatisch functioneren, zoals kuilsnijders, kuilhappers, shovel/verreiker en tractoren.

  • -

    Voorraadbunkers welke geen deel uitmaken van het geautomatiseerde systeem.

25

Technieken om bodemverdichting tegen te gaan

Investeringen in subsidiabel gestelde systemen die het risico op (structuur) schade van de bodem verminderen.

 

Subsidiabel:

  • -

    Aanpassingskosten aan tractoren en werktuigen die bedoeld zijn voor het overschakelen op een teeltsysteem met vaste rijpaden en een spoorbreedte van minimaal 280 cm.

  • -

    GPS/GIS apparatuur i.c.m. een investering t.b.v. het rijpadensysteem.

  • -

    Luchtdrukwisselsystemen met een zodanige capaciteit dat de banden binnen 1 minuut op 2 bar kunnen worden gebracht. Subsidiabel zijn maximaal vier banden per aangeschaft systeem. Door aanpassing van bandendruk aan omstandigheden kan structuurschade worden verminderd.

27

Emissie arme stalsystemen voor de varkenshouderij

 

Het aanleggen van stalsystemen in de varkenshouderij die emissies bij de bron aanpakken. Dit geldt voor nieuwe aanleg en voor vervanging van bestaande systemen.

 

Subsidiabel:

  • -

    Voor kraamzeugen: D 1.2.20: BWL 2018.01, mestpan met mestkanaal met koelsysteem en waterkanaal onder het kraamhok.

 

Niet subsidiabel:

  • -

    Sloopkosten bestaande systemen

 

 

$ 8 Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties ten behoeve van agrofood

Alles wat onder paragraaf 2 van deze toelichting onder uitgangspunten is opgenomen, is ook van toepassing op deze paragraaf 8 en in aanvulling daarop:

 

Innovatie, bredere uitrol en modernisering

Zoals eerder genoemd stimuleert deze maatregel drie kritische fasen van het innovatie- en moderniseringsproces van de landbouw. In dit kader zijn de termen innovatie en modernisering als volgt bedoeld. Innovatie heeft betrekking op het nieuwe en unieke van onder andere fysieke investeringen, kennis, samenwerking en combinaties ervan. Naarmate een ‘innovatie’ door meer ondernemers wordt toegepast (uitrolt), verliest het zijn innovativiteit en is er geleidelijk meer sprake van modernisering. In deze paragraaf is dit als volgt afgebakend:

Bij trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties ten behoeve van agrofood ligt het accent op modernisering ofwel een brede uitrol van de nieuwe kennis bij een grote groep. In het kader van deze maatregel wordt innovatie breder uitgelegd dan in paragraaf 2. Hier krijgt het begrip innovatie bij de subsidie- en selectiecriteria de betekenis van brede uitrol van innovaties ofwel modernisering.

 

Voor de wijze waarop de onderligging samenhangende thema’s geïnterpreteerd dienen te worden en de puntentelling wordt verwezen naar hetgeen in deze toelichting onder paragraaf 2 is opgenomen.

 

§ 10 Fysieke investeringen voor innovatie en modernisering van agrarische ondernemingen ten behoeve van verbetering van de waterkwaliteit

In het kader van de Europese Kaderrichtlijn Water en de Nitraatrichtlijn dienen de emissies van nutriënten en andere schadelijke stoffen vanuit de landbouw te worden verminderd. Vooral in Noord-Brabant ligt hiervoor een grote opgave omdat deze provincie veel uitspoelingsgevoelige zandgronden en intensieve teelten kent. Van landbouwondernemers in deze gebieden worden extra inspanningen verwacht om hun bedrijfsvoering aan te passen waardoor milieuverliezen afnemen en de efficiëntie van nutriënten toeneemt.

 

Inmiddels zijn diverse werktuigen en hulpmiddelen beschikbaar om de agrariërs daarbij te helpen. Deze kunnen betrekking hebben op nauwkeuriger bemesten (precisiebemesting) of het verbeteren van de groeiomstandigheden voor het gewas (beter bodembeheer). Gedeputeerde Staten besluiten om zich bij deze derde openstelling volledig te richten op investeringen in beter bodembeheer.

Op basis van een lijst die is opgesteld door het Bestuurlijk Overleg Open Teelten (BOOT) is een selectie gemaakt van maatregelen die het meest effectief bijdragen aan het verminderen van de stikstof- of fosfaatemissies vanuit landbouwgrond door beter bodembeheer. Deze lijst is vervolgens met behulp van experts omgebouwd tot een lijst van fysieke investeringen die voor POP-subsidie in aanmerking komen. Alleen de investeringen die in de investeringslijst staan, komen voor subsidie in aanmerking. Onderstaande tabel geeft het verband weer tussen de BOOT-lijst en de lijst van fysieke investeringen voor de bredere uitrol van innovaties binnen de agrarische sector die betrekking hebben op verbetering van de waterkwaliteit, zoals weergegeven in bijlage 11.

 

Verband tussen de BOOT-lijst en de investeringslijst in bijlage 11.

Maatregel uit de BOOT-lijst

Investering in bijlage 11

24. Toepassen niet-kerende grondbewerking

2, 4,

26. Nuttig toepassen van sloot- en bermmaaisel

3

27. Toepassen stikstofarme gewasresten, niet zijnde mest

3

28. Vaste rijpaden op perceel

1

Overige maatregelen om goede bodemstructuur te bevorderen om daarmee watervasthoudend vermogen te verhogen en uitspoeling te voorkomen

5, 6, 7, 8, 9, 10, 11

 

In de investeringslijst zijn alleen investeringen opgenomen die voldoende zijn uitontwikkeld. Efficiency wordt daarnaast geborgd door het feit dat de aanvrager tenminste 60% van de kosten voor eigen rekening moet nemen en dus baat heeft bij een gunstige kosten-/baten-verhouding.

De score per investering is gebaseerd op de mate van effectiviteit. Er is gekeken naar:

  • invloed van de investering op de waterhuishouding in de bodem (infiltratie; afspoeling; vochtvoorziening);

  • invloed van de investering op de stikstofhuishouding in de bodem (vastlegging; afgifte);

  • mate waarin is geborgd dat de investering ook bij onzorgvuldig handelen of storingen bijdraagt aan emissiereductie;

  • mate waarin de investering bijdraagt aan andere beleidsprioriteiten (vermindering broeikasgassen; toename biodiversiteit).

 

De totaalscore is vermeld in bijlage 11, lijst van fysieke investeringen voor de bredere uitrol van innovaties binnen de agrarische sector die betrekking hebben op verbetering van de waterkwaliteit.

 

Artikelsgewijs

 

Artikel 2.2.3, eerste lid onderdeel c onder 2

Zie toelichting onder ‘beleidsdoelen en thema’s, subsidievereisten en selectiecriteria’.

 

Artikel 2.2.7 Subsidieplafond

De subsidie bestaat uit 50% ELFPO en 50% provinciale bijdrage.

 

Art 2.2.9 Selectiecriteria

De effectiviteit heeft betrekking op de beleidsdoelstelling van de openstelling. Dit wordt bepaald door:

1e. Bij de aansluiting wordt gelet op de mate waarin de aanvraag slim inspeelt op ontwikkelingen die uitdagingen stellen en nieuwe kansen bieden voor de beoogde transitie naar een duurzamere landbouw.

Daarbij wordt onder meer gekeken naar ontwikkelingen in de agrofoodketen (zoals door ICT en nieuwe technologie), de directe omgeving (zoals overlast en zorgen over gezondheidsrisico’s) en de maatschappelijke omgeving (zoals publieke aandacht voor de voedselproductie).

2e. De integrale bijdrage aan de duurzaamheid is om te prioriteren op innovaties met een positief effect op meerdere duurzaamheidsthema’s zoals in artikel 2.2.3 genoemd. Er wordt daarbij extra gelet op de bijdrage aan de verschuiving van kostenreductiestrategie naar meerwaardestrategie en de bijdrage aan kringlooplandbouw omdat deze van groot belang zijn voor de noodzakelijk transitie naar een duurzamere landbouw (zie ook onder uitgangspunten in de toelichting) Daarbij wordt ook gelet op: (1) eventuele negatieve effecten op andere duurzaamheidsthema’s; en (2) op een goede verankering in de agrofoodketen.

3e. De mate waarin wordt bijgedragen aan de verlaging van ammoniakemissie door een veehouderijbedrijf, is opgenomen vanwege de maatschappelijke onrust over de ontwikkelingen in de dierlijke productiesectoren. Dit als gevolg van de negatieve effecten ervan op het milieu en het leefklimaat van het landelijk gebied. Daarbij moet worden gedacht aan stalsystemen die emissies integraal en bij de bron reduceren, met name die van ammoniak, maar waarbij ook geur, fijnstof en endotoxinen een rol spelen. Het betreft systemen met een emissiereductie die voldoet aan de eisen die gesteld worden in bijlage 2 van de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant en daarnaast een lager energieverbruik, beter stalklimaat (gezondere dieren, veehouders en omwonenden), beter dierenwelzijn en minder risico op brand dan in de gangbare goede landbouwpraktijk.

4e. De BZV-score is als criterium opgenomen vanwege de hoge urgentie voor verduurzaming van de veehouderij in Brabant. Deze is opgenomen om dezelfde redenen als onder 3e vermeld.

 

Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV; zie bzv.brabant.nl) is een instrument waarin maatregelen zijn benoemd ter bevordering van de transitie naar zorgvuldige veehouderij voor individuele bedrijven, als opgenomen in de bijlage bij de Nadere regels Verordening ruimte – Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (versie 2.0). Als projectaanvragen van bedrijven met een BZV-score van minimaal 7,5 punten (circa de best presterende 5% van de bedrijven met een BZV-score) meer kans maken draagt dit ertoe bij dat de koplopersrol wordt gepakt door die bedrijven en ondernemers die daartoe het meest geëigend zijn. Tevens vormt dit onderdeel van het selectiecriterium een stimulans voor alle veehouderijbedrijven om hun BZV-score, respectievelijk duurzaamheid te verhogen ten opzichte van het minimaal noodzakelijke om te mogen uitbreiden. Hiermee wordt voor de dierlijke sectoren een verbinding gelegd tussen het ruimtelijke beleid en het stimuleringsbeleid ter verhoging van de beleidseffectiviteit. Deze score is niet van toepassing voor de plantaardige sectoren waar de urgentie over het algemeen minder hoog is.

 

Bedrijven die een BZV-score hebben aangevraagd en toegekend gekregen staan met BZV-score vermeld op bzv.brabant.nl waar ook de BZV-systematiek staat beschreven.

 

Bij de effectiviteit wordt ook de hoogte van de subsidie in ogenschouw genomen, om te voorkomen dat aanvragen met een grote financiële omvang per definitie hoger op dit onderdeel scoren dan aanvragen met een geringe financiële omvang.

 

Ook wordt meegewogen of de aangevraagde middelen werkelijk nodig zijn om het project mogelijk te maken. Bijvoorbeeld omdat er al voldoende vertrouwen in de markt is of omdat een andere stimuleringsregeling de uitrol al voldoende bespoedigt.

 

De kans op succes heeft betrekking op de volgende drie onderdelen:

- Bij het eerste onderdeel wordt gelet op de praktische aansluiting bij de bedrijfsvoering. Dit in tegenstelling tot het eerste onderdeel van het criterium effectiviteit waar het niet gaat om het praktische op bedrijfsniveau maar om strategische en tactische keuzes voor een bedrijf en vergelijkbare bedrijven;

- Bij het tweede onderdeel wordt gelet of de innovatie inspeelt op een behoefte bij de grote groep van vergelijkbare landbouwers;

- Bij het derde onderdeel wordt er bijvoorbeeld gelet op de communicatie naar de grote groep van vergelijkbare landbouwers (de markt) en de voorbeeld- of koplopersfunctie die de aanvrager kan vervullen. Hierbij wordt ook gelet op de kwalificaties van de aanvrager of groep van aanvragers zoals de relevante netwerken waarin men actief is en de mate waarin het bedrijf/bedrijven al een voorbeeldrol vervult.

 

De innovativiteit heeft betrekking op de volgende onderdelen:

- de innovatie wordt nog niet of zeer weinig toegepast bij de doelgroep in Noord-Brabant

- de innovatie wijkt voldoende af van de gangbare praktijk;

- de mate waarin het initiatief bijdraagt aan sociale innovatie.

 

Sociale innovatie is als aandachtspunt toegevoegd vanuit de gedachte dat voor de landbouwtransitie diepgaande veranderingen van het agrofoodsysteem nodig zijn waarbij barrières overwonnen moeten worden die verder gaan dan technische verbeteringen. Het gaat bijvoorbeeld om barrières op het vlak van denkwijzen (taboes), gevestigde belangen, kredietsystemen, ingesleten routines en dominante business modellen. Daarbij speelt dat technische innovaties beter geaccepteerd worden wanneer er ook aandacht is voor de sociale of menselijke dimensie. Goede voorbeelden daarvan zijn initiatieven die duurzaamheidsprestaties, met nieuwe (korte) ketens of door een actieve communicatie met de consument en burger, in de markt weten te verwaarden. Gezien de exportpositie van de Nederlandse agrofoodsector geldt dit niet alleen voor de lokale en nationale schaal. Het gaat ook om initiatieven die de kloof tussen boer en burger/consument verkleinen waardoor de maatschappelijke waardering voor voedsel en de productie ervan toenemen.

 

De efficiëntie heeft betrekking op de redelijkheid van de kosten, gegeven de resultaten van het project. Daarnaast wordt meegewogen in hoeverre efficiënt gebruik wordt gemaakt van bestaande bronnen zoals kennis, kunde en overige middelen.

 

De efficiëntie kan toenemen als meerdere aanvragers samen een projectaanvraag indienen als door een gelijktijdige investering de kosten worden gereduceerd. Tevens kan dit leiden tot een hogere waardering voor het criterium kans op succes als daardoor een effectieve kopgroep ontstaat die andere landbouwers stimuleert om het voorbeeld te volgen (zie toelichting onder kans op succes).

 

De wegingsfactoren voor de selectiecriteria kans op succes, innovativiteit en efficiëntie zijn allen van gelijk belang voor het selecteren van de projecten die het meest bijdragen aan de doelstellingen van de openstelling. Effectiviteit is voor deze maatregel het belangrijkste criterium en heeft daarom een wegingsfactor 3 in plaats van 2 zoals voor de overige drie criteria.

 

Artikel 2.4.4., eerste lid, onderdeel c

Aanvrager mag niet eerder op een ander landbouwbedrijf als bedrijfshoofd of medebedrijfshoofd gevestigd zijn geweest.

 

Artikel 2.4.8 Subsidieplafond

De subsidie bestaat uit 50% ELFPO en 50% provinciale bijdrage.

 

Artikel 2.8.3, eerste lid, onderdeel c

Het gaat om steun voor activiteiten gericht op meerdere landbouwers tegelijk.

De activiteiten hebben een collectief karakter. Het gaat om activiteiten gericht op landbouwers, zoals trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstratieprojecten.

 

Demonstratieactiviteiten vinden plaats op proefstations, agrarische bedrijven of elk willekeurige andere locatie waar nieuwe kennis kan worden gedemonstreerd, onder het motto ‘eerst zien dan geloven’. Het zal hier bijvoorbeeld gaan om demonstratievelden, nieuwe apparatuur en nieuwe stalconcepten.

 

De openstelling is gericht op projecten die niet alleen ervoor zorgen dat landbouwers nieuwe kennis opdoen maar ook bijdragen aan gedragsverandering van deze doelgroep. De gedragsverandering heeft betrekking op de bedrijfsvoering, samenwerking met bestaande en nieuwe partners (zoals in de keten) en/of door investeringen. In de aanvraag zullen beide onderdelen aannemelijk gemaakt moeten worden, dat wil zeggen:

a. het opdoen van nieuwe kennis door beschrijving van de reeds genoemde activiteiten zoals trainingen, demonstraties;

b. de bijdrage aan gedragsverandering door de wijze waarop de doelgroep met de onder a genoemde activiteiten wordt gemotiveerd om de nieuwe kennis om te zetten in een ander gedrag. Daarbij kan worden gedacht aan het in groepsverband opstellen van individuele bedrijfs- en actieplannen of andere vormen van workshops waarbij ondernemers, met hulp van de kennisaanbieder of dienstverlener zelf aan de slag gaan om een beeld te krijgen wat het betekent om de nieuwe kennis toe te passen binnen de context van het eigen landbouwbedrijf.

 

Zie ook de algemene toelichting onder het kopje ‘beleidsthema’s, subsidievereisten en selectiecriteria’.

 

Artikel 2.8.7 Subsidieplafond

De subsidie bestaat uit 50% ELFPO en 50% provinciale bijdrage.

 

Artikel 2.8.9 Selectiecriteria

De effectiviteit heeft betrekking op de beleidsdoelstelling van de openstelling. Dit wordt bepaald door:

1e. Bij de aansluiting wordt gelet op de mate waarin de aanvraag slim inspeelt op ontwikkelingen die uitdagingen stellen en nieuwe kansen bieden voor de beoogde transitie naar een duurzamere landbouw.

Daarbij wordt onder meer gekeken naar ontwikkelingen in de agrofoodketen (zoals door ICT en nieuwe technologie), de directe omgeving (zoals overlast en zorgen over gezondheidsrisico’s) en de maatschappelijke omgeving (zoals publieke aandacht voor de voedselproductie).

2e. De integrale bijdrage aan de duurzaamheid is om te prioriteren op innovaties met een positief effect op meerdere duurzaamheidsthema’s zoals in artikel 2.8.3 genoemd. Er wordt daarbij extra gelet op de bijdrage aan de verschuiving van kostenreductiestrategie naar meerwaardestrategie en de bijdrage aan kringlooplandbouw omdat deze van groot belang zijn voor de noodzakelijk transitie naar een duurzamere landbouw (zie ook onder uitgangspunten in de toelichting). Daarbij wordt ook gelet op: (1) eventuele negatieve effecten op andere duurzaamheidsthema’s; en (2) op een goede verankering in de agrofoodketen..

3e. Bij het bereik van de activiteit in verhouding tot de aangevraagde subsidiabele kosten wordt gelet op: het aantal deelnemers, contacturen per deelnemer aantal bijeenkomsten en keuze van de doelgroep in relatie tot het beleidsdoel van de openstelling.

4e. De bijdrage aan de verlaging van ammoniakemissie bij veehouderijbedrijven is opgenomen vanwege de maatschappelijke onrust over de ontwikkelingen in de dierlijke productiesectoren als gevolg van de negatieve effecten ervan op het milieu en leefklimaat in het landelijk gebied. Daarbij moet worden gedacht aan kennisuitwisseling over stalsystemen die emissies integraal en bij de bron de emissie van ammoniak, geur en fijnstof/endotoxinen reduceren. Het betreft systemen met een emissiereductie die voldoet aan de eisen die gesteld worden in bijlage 2 van de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant en daarnaast een lager energieverbruik, beter stalklimaat (gezondere dieren, veehouders en omwonenden), beter dierenwelzijn en minder risico op brand dan in de gangbare goede landbouwpraktijk.

 

Bij de effectiviteit wordt ook de hoogte van de subsidie in ogenschouw genomen, om te voorkomen dat aanvragen met een grote financiële omvang per definitie hoger op dit onderdeel scoren dan aanvragen met een geringe financiële omvang.

 

De kans op succes heeft hier betrekking op de kans dat het project succesvol zal zijn ofwel dat de geplande activiteiten:

a. kunnen worden gerealiseerd;

b. een goede kwaliteit hebben;

c. leiden tot de gewenste toepassing van de kennis.

 

Ad a. Hier wordt gelet op de kwaliteit van het projectplan:

* kent het project een realistische planning, opzet en begroting,

* zijn de relevante partijen bij de kennisoverdrachtsacties betrokken,

* zijn risico’s geïdentificeerd en gereduceerd.

 

Ad b. Hier wordt gelet op de kwaliteit van de kennisaanbieder:

* mate waarin deze aantoonbaar gekwalificeerd zijn voor het werk,

* mate waarin de aanbieder – gelet op kennis, ervaring en netwerk van de kennisaanbieders – kennis en ervaring inbrengt om de specifieke kennisoverdrachtsactie bedoeld in de openstelling te kunnen verzorgen.

 

Ad c. Hier wordt gelet hoe groot de kans is dat de opgedane kennis werkelijk

in de praktijk wordt toegepast ofwel leidt tot de gewenste gedragsverandering:

* in welke mate worden deelnemers hiertoe uitgedaagd tijdens en na afloop van het project,

* in welke mate wordt de kennis praktisch toepasbaar op bedrijfsniveau en kan deze bijdragen aan het economisch bedrijfsresultaat,

* in welke mate gaat het om vraaggestuurd kennis-aanbod waardoor ondernemers gemotiveerd zijn om deel te nemen.

* in welke mate worden erfbetreders, zoals loonwerkers, bij de kennisoverdracht betrokken. Dit omdat erfbetreders die diensten verlenen aan landbouwers (advies, uitrijden van mest, etc) vaak veel invloed hebben op de keuzes die landbouwers maken.

* in welke mate wordt ingespeeld op de beleving van de burger op lokaal niveau. Dit vanwege de groeiende spanning en de maatschappelijke druk.

 

De innovativiteit heeft bij deze maatregel betrekking op de modernisering, omdat het hier gaat om de brede uitrol van nieuwe kennis (zie toelichting over accentverschil innovatie en modernisering). Innovatie is ook voor de brede uitrol een belangrijk middel voor transitie van de landbouw (zie toelichting onder beleidsmatige uitgangspunten). Daarbij wordt gelet op de volgende onderdelen:

- De mate waarin de over te brengen kennis al bij de doelgroep in de praktijk wordt toegepast;

- De mate waarin toepassing van de nieuwe kennis leidt tot een verandering van de gangbare werkwijze;

- De mate waarin het project bijdraagt aan sociale innovatie.

 

Sociale innovatie is als aandachtspunt toegevoegd vanuit de gedachte dat voor de landbouwtransitie diepgaande veranderingen van het agrofoodsysteem nodig zijn waarbij barrières overwonnen moeten worden die verder gaan dan technische verbeteringen. Het gaat bijvoorbeeld om barrières op het vlak van denkwijzen (taboes), gevestigde belangen, kredietsystemen, ingesleten routines en dominante business modellen. Daarbij speelt dat technische innovaties beter geaccepteerd worden wanneer er ook aandacht is voor de sociale of menselijke dimensie. Goede voorbeelden daarvan zijn initiatieven die duurzaamheidsprestaties, met nieuwe (korte) ketens of door een actieve communicatie met de consument en burger, in de markt weten te verwaarden. Gezien de exportpositie van de Nederlandse agrofoodsector geldt dit niet alleen voor de lokale en nationale schaal. Het gaat ook om initiatieven die de kloof tussen boer en burger/consument verkleinen waardoor de maatschappelijke waardering voor voedsel en de productie ervan toeneemt.

 

De efficiëntie heeft betrekking op de redelijkheid van de kosten, gegeven de resultaten van het project. Daarnaast wordt meegewogen in hoeverre efficiënt gebruik wordt gemaakt van bestaande bronnen zoals kennis, kunde en andere middelen.

 

De wegingsfactoren voor de selectiecriteria effectiviteit, kans op succes, efficiëntie zijn allen gelijkwaardig van belang omdat ze allen cruciaal zijn voor het selecteren van de projecten die het meest bijdragen aan de doelstellingen van de openstelling. Innovativiteit staat voor de brede uitrol minder centraal waardoor dit criterium een wegingsfactor van 1 heeft in plaats van 2 zoals bij de overige drie criteria.

 

Artikel 2.10.6 Subsidieplafond

Het subsidieplafond bestaat voor € € 524.029 uit middelen die op verzoek van Nederland door de Europese Unie aan de voor Nederland beschikbare middelen uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) zijn toegevoegd en wordt door de provincie Noord-Brabant aangevuld met € 1.628.862 uit de provinciale begroting.

 

Artikel 2.10.8 Selectiecriteria

Het gemiddeld aantal punten wordt berekend door de scores die conform bijlage 11 horen bij de investeringen waarvoor subsidie wordt aangevraagd bij elkaar op te tellen en te delen door het betreffende aantal investeringen. Indien twee of meer investeringen worden aangevraagd binnen een investering, dan tellen deze als één investering.

Een voorbeeld van de berekening: er vinden twee investeringen in onderdeel 1 en één investering in 4 plaats. Dan is de berekening van de gemiddelde score als volgt: 8 punten voor de investeringen in onderdeel 1 en 7 punten voor de investering in onderdeel 4. Dat zijn in totaal 15 punten. 15 punten: 2 investeringen = een gemiddelde score van 7,5 punten.

 

Gedeputeerde Staten van Noord Brabant,

 

 

de voorzitter

prof. dr. W.B.H.J. van de Donk

 

de secretaris

drs. M.J.A. van Bijnen MBA

Naar boven