Besluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland van 21 maart 2017 tot vaststelling van de beleidsregel toedeling ontwikkelingsruimte havengebieden Westpoort en Hoogtij Programmatische Aanpak Stikstof Noord-Holland

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland,

 

Gelet op artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming, artikelen 2.7 en 2.8 van het Besluit natuurbescherming, artikelen 2.4 en 2.5 van de Regeling natuurbescherming, artikel 2.1. eerste lid onder i Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 2.2aa onder a Besluit omgevingsrecht juncto artikel 6.10a Besluit omgevingsrecht, paragraaf 4.2.7 en 4.2.9 van het PAS-programma en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht.

Overwegende:

dat het provinciale beleid gericht is op het bieden van ruimte voor economische ontwikkelingen en activiteiten mits de daarmee gepaard gaande stikstofdepositie de realisatie van de Natura 2000 doelstellingen niet belemmert;

dat in de Visie Noordzeekanaalgebied 2040 wordt gesteld dat intensivering van bedrijventerreinen van belang is, waarbij er voldoende milieuruimte moet zijn.

dat de uitgangspunten voor toedeling van ontwikkelingsruimte op landelijk niveau zijn gereguleerd in de Wet natuurbescherming, het Besluit natuurbescherming, de Regeling natuurbescherming en het Programma Aanpak Stikstof;

dat Gedeputeerde Staten bevoegd gezag kunnen zijn voor toedelingsbesluiten (artikel 2.7 Wet natuurbescherming in samenhang met artikel 2.7, eerste lid Besluit natuurbescherming) en voor afgifte van het onderdeel natuur voor een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht dan wel een verklaring van geen bedenkingen (artikel 2.1, eerste lid onder i Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 2.2aa onder a Besluit omgevingsrecht juncto artikel 6.10a Besluit omgevingsrecht);

dat voor de havengebieden Westpoort en Hoogtij ontwikkelingsruimte is gereserveerd op grond van artikel 2.8, eerste lid Besluit natuurbescherming juncto artikel 2.5 en bijlage bij Regeling natuurbescherming voor de toekomstige deposities van stikstof door nieuwe activiteiten en uitbreiding van bestaande activiteiten;

 

dat de prioritaire projecten Westpoort en Hoogtij uit een verzameling van (toekomstige) activiteiten bestaan, die zowel stikstof emitterende bronnen op het land als op het water (scheepvaart) kunnen bevatten;

dat de maximaal mogelijke intensiteit aan scheepvaart, gerelateerd aan activiteiten in Westpoort en Hoogtij, reeds is beoordeeld en vergund op grond van de vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 voor de aanleg en het gebruik van de nieuwe Zeesluis in IJmuiden (DGAN-NB / 15163083);

dat aan de reservering van de ontwikkelingsruimte voor Westpoort en Hoogtij emissieberekeningen ten grondslag liggen waarover de provincie Noord-Holland beschikt;

dat het in het belang van alle partijen is dat realistische aanvragen om ontwikkelingsruimte worden ingediend;

dat Gedeputeerde Staten het wenselijk achten vast te leggen op welke wijze zij aan deze bevoegdheden uitvoering gegeven, zodat alle betrokkenen daar in hun beleid, besluitvorming en bij hun initiatieven rekening mee kunnen houden;

Besluiten vast te stellen:

Beleidsregel toedeling ontwikkelingsruimte Westpoort en Hoogtij Programma Aanpak Stikstof (PAS) Noord-Holland:

1 Begripsbepaling

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

a. activiteit: een project of andere handeling waarvoor een vergunningaanvraag met ontwikkelingsruimte uit het Programma Aanpak Stikstof (PAS) wordt ingediend.

b. gereserveerde ontwikkelingsruimte: ontwikkelingsruimte die is gereserveerd op grond van artikel 2.8, eerste lid Besluit natuurbescherming juncto artikel 2.5 en de bijlage bij Regeling natuurbescherming.

c. Hoogtij: het industriegebied Hoogtij gelegen in de gemeente Zaanstad zoals is aangegeven op de overzichtskaart bij deze beleidsregel;

d. ontwikkelingsruimte: stikstofdepositie die in het kader van het Programma Aanpak Stikstof met betrekking tot een daarin opgenomen Natura 2000-gebied kan worden toebedeeld in of gereserveerd voor toestemmingsbesluiten. Ontwikkelingsruimte wordt uitgedrukt in mol stikstofdepositie per hectare stikstofgevoelig habitattype in Natura 2000 per jaar;

e. PAS: Programma Aanpak Stikstof

f. PAS-programmaperiode: de periode waarvoor het Programma Aanpak Stikstof geldt;

g. toedelingbesluit: besluit als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, Wet natuurbescherming in samenhang met artikel 2.7, eerste lid, onderdeel b, Besluit natuurbescherming;

h. Westpoort: het deel van de Gemeente Amsterdam, dat de havens, bedrijventerreinen en het industriegebied ten westen van Amsterdam en ten zuiden van het Noordzeekanaal omvat, zoals is aangegeven op de overzichtskaart bij deze beleidsregel;

i. wet: Wet natuurbescherming;

 

2 Reikwijdte

Deze beleidsregel is van toepassing op besluitvorming door Gedeputeerde Staten met betrekking tot activiteiten binnen Westpoort en Hoogtij waarvoor een beroep wordt gedaan op voor Westpoort en Hoogtij gereserveerde ontwikkelingsruimte.

 

3. Aanvraag

1. In aanvulling op een aanvraag voor een toedelingsbesluit kunnen Gedeputeerde Staten van de initiatiefnemer een separate schriftelijke onderbouwing vragen waaruit blijkt dat de aangevraagde stikstof veroorzakende activiteiten zowel vanuit technisch als bedrijfseconomisch perspectief realistisch zijn.

2. Bij een aanvraag waarbij een beroep wordt gedaan op ontwikkelingsruimte kunnen Gedeputeerde Staten Havenbedrijf Amsterdam c.q. Gemeente Zaanstad om advies vragen. Gedeputeerde Staten zullen in ieder geval om een dergelijk advies vragen bij aanvragen die een beroep doen op een ontwikkelingsruimte groter dan 0,5 mol/ha/jaar op enig punt.

3. Deposities ten gevolge van binnenscheepvaart- en zeescheepvaartbewegingen dienen in de aanvraag afzonderlijk van elkaar en afzonderlijk van de inrichting inzichtelijk gemaakt te zijn.

 

4. Uitgangspunten toedeling ontwikkelingsruimte

1. Voor de stikstof veroorzakende activiteiten met uitzondering van scheepvaartbewegingen wordt bij een toedelingsbesluit niet meer dan 1 mol stikstof per hectare per jaar aan ontwikkelingsruimte toebedeeld per PAS-programmaperiode.

2. Het maximum van 1 mol uit het eerste lid is niet van toepassing op aanvragen die betrekking hebben op:

a. een activiteit waarbij sprake is van een verbrandingsproces van minimaal 1 Megawatt;

b. een activiteit op minder dan 2 km van een Natura 2000 gebied met een oppervlakte van minimaal 10 hectare;

c. een activiteit, die een oppervlak beslaat van meer dan 18 ha.

3. Voor de scheepvaartbewegingen die deel uitmaken van de activiteit wordt bij een toedelingsbesluit geen ontwikkelingsruimte toebedeeld.

4. In geval de activiteit betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer dan geldt de in het eerste lid opgenomen waarde in cumulatie met andere activiteiten met betrekking tot dezelfde inrichting, maar met inbegrip van activiteiten in de PAS-programmaperiode die ingevolge artikel 2.12, eerste lid, van het Besluit natuurbescherming zijn uitgezonderd van het verbod van artikel 2.7, tweede lid, van de wet. Activiteiten die voldoen aan artikel 4.2 van deze beleidsregel dienen niet in deze cumulatie betrokken te worden.

5. Onverminderd het eerste en tweede lid vindt toedeling van ontwikkelingsruimte alleen plaats ten behoeve van stikstof veroorzakende activiteiten voor zover deze vanuit technisch en bedrijfseconomisch perspectief realistisch zijn. Bij de toedeling zullen de gegevens als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, in de afweging worden betrokken.

6. Op grond van artikel 2.7, vierde lid van het Besluit natuurbescherming kunnen Gedeputeerde Staten het door hen vastgestelde toedelingsbesluit, al dan niet gedeeltelijk, intrekken of wijzigen of, indien het om een omgevingsvergunning gaat, burgemeester en wethouders verzoeken het toedelingsbesluit, al dan niet gedeeltelijk, in te trekken of wijzigen, voor zover:

a. de realisatie of verrichting van de activiteit waarvoor ontwikkelingsruimte is toebedeeld niet binnen één jaar na het onherroepelijk worden van het toedelingsbesluit waarbij de ontwikkelingsruimte is toebedeeld, is aangevangen;

b. na aanvang van de realisatie gedurende een termijn van 26 weken geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van het toedelingsbesluit;

c. de activiteit waarvoor ontwikkelingsruimte is toebedeeld niet binnen vier jaar na het onherroepelijk worden van het toedelingsbesluit waarbij de ontwikkelingsruimte is toebedeeld, is gerealiseerd;

d. niet (langer) aannemelijk is dat realisatie van de activiteit nog geheel of gedeeltelijk uitvoerbaar is dan wel hiervoor ontwikkelingsruimte nodig is.

7. Voor de toedeling van ontwikkelingsruimte geldt de volgorde van ontvangst van de volledige en ontvankelijke aanvraag voor een toestemmingsbesluit, bij binnenkomst via de post geldt het tijdstip van 12.00 uur.

 

Artikel 5 Registratieplicht

Gedeputeerde Staten kunnen aan de toedeling van ontwikkelingsruimte de voorwaarde verbinden dat jaarlijks registratie en rapportage plaatsvindt van stikstof veroorzakende activiteiten.

Artikel 6 Bekendmaking en inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin het besluit wordt geplaatst.

Artikel 7 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Beleidsregel Toedeling Ontwikkelingsruimte Westpoort en Hoogtij Programma Aanpak Stikstof (PAS) Noord-Holland

 

Begrenzing Westpoort (ten zuiden van het Noordzeekanaal) en Hoogtij (ten noorden van het Noordzeekanaal))

 

Toelichting Beleidsregel Toedeling Ontwikkelingsruimte Westpoort en Hoogtij Programma Aanpak Stikstof (PAS) Noord-Holland

 

Algemeen

Het PAS

Depositie van stikstof kan een bedreiging vormen voor stikstofgevoelige Natura 2000 gebieden. Het Programma Aanpak Stikstof 2015-2021 (PAS-programma) is in Nederland op 1 juli 2015 in werking getreden voor een tijdvak van zes jaar. Na dit tijdvak volgt er steeds een nieuw programma voor een tijdvak van zes jaar.

Het PAS bevat maatregelen die leiden tot een afname van stikstofdepositie en een versterking van de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden. Het PAS maakt daarnaast economische ontwikkelingen mogelijk. De bedrijventerreinen Westpoort en Hoogtij zijn prioritaire projecten in het kader van het PAS.

In stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden is depositieruimte voor stikstof gereserveerd. Een deel hiervan is gereserveerd als ontwikkelingsruimte voor prioritaire projecten van het Rijk en de provincies (‘segment 1’) en overige projecten en andere handelingen (‘segment 2). De overige depositieruimte is gereserveerd voor activiteiten waarvoor geen toestemmingsbesluit hoeft te worden genomen . Meer informatie over het PAS is te vinden op de website ‘Pas in uitvoering’ (www.pas.bij12.nl).

Westpoort en Hoogtij

Artikel 2.8 van het Besluit natuurbescherming biedt de mogelijkheid om ontwikkelingsruimte te reserveren voor economische ontwikkelingen van nationaal en provinciaal belang. Deze bepaling is uitgewerkt in artikel 2.5 van de Regeling Natuurbescherming en de daarbij behorende Bijlage 1. De bedrijventerreinen Westpoort en Hoogtij (hierna: Westpoort en Hoogtij) zijn als afzonderlijke prioritaire projecten opgenomen in deze Bijlage. Voor deze bedrijventerreinen is ontwikkelingsruimte gereserveerd voor nieuwe of (uitbreiding van) bestaande activiteiten gedurende het eerste PAS-programma. De activiteiten binnen deze gebieden waarvoor ontwikkelingsruimte is gereserveerd, betreffen industriële en bedrijfsmatige activiteiten, verkeersbewegingen van weg- en treinverkeer en inzet van materieel. Het kaartje bij de beleidsregel toont de ligging van Westpoort en Hoogtij.

Gedurende de werking van het (eerste) PAS-programma 2015-2021 kunnen individuele initiatiefnemers die een project of andere handeling (hierna: activiteit) binnen Westpoort en Hoogtij willen aanvangen een beroep doen op de ontwikkelingsruimte die voor deze gebieden is gereserveerd.

Doel van deze beleidsregel

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland (hierna: Gedeputeerde Staten) zijn het bevoegd gezag voor toestemmingsbesluiten waarbij ontwikkelingsruimte wordt toebedeeld, via vergunningverlening of een verklaring van geen bedenkingen. Gedeputeerde Staten stellen deze beleidsregel vast om ervoor te zorgen dat de voor Westpoort en Hoogtij gereserveerde ontwikkelingsruimte op een evenwichtige wijze wordt verdeeld over activiteiten binnen deze gebieden gedurende de looptijd van het PAS-programma. Daarbij is vooral van belang dat individuele initiatiefnemers geen onredelijke hoeveelheid ontwikkelingsruimte (aanvragen en) toebedeeld krijgen. De ontwikkelingsruimte die is gereserveerd voor Westpoort en Hoogtij is namelijk niet ongelimiteerd; het is een schaars goed dat zorgvuldig in tijd en ruimte moet worden verdeeld. Wanneer een aanvraag om toestemming niet voldoet aan de provinciale beleidsregels, kan dat voor Gedeputeerde Staten een reden zijn om de gevraagde ontwikkelingsruimte te weigeren. Toebedeelde ontwikkelingsruimte is gekoppeld aan een toestemmingsbesluit. Het toestemmingsbesluit is activiteitgebonden en de depositieruimte van dat toestemmingsbesluit is dus niet vrij verhandelbaar.

 

Artikelsgewijs

Artikel 2 Reikwijdte

Artikel 2 is zodanig geformuleerd dat deze beleidsregel van toepassing is op alle besluitvorming door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland met betrekking tot activiteiten waarvoor een beroep wordt gedaan op de ontwikkelingsruimte die is gereserveerd voor Westpoort en Hoogtij. In artikel 2.7, 1e lid van het Besluit natuurbescherming worden de type besluiten genoemd waarin bestuursorganen ontwikkelingsruimte kunnen toebedelen, bijvoorbeeld een Natura 2000 Beheerplan, een vergunning als bedoeld in artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming, of een omgevingsvergunning. Deze besluiten kunnen door verschillende bevoegde gezagen worden vastgesteld. Dit kunnen gemeenteraden zijn, Gedeputeerde Staten van de eigen provincie en Gedeputeerde Staten van andere provincies.

 

Artikel 3 Aanvraag

Lid 1 en 2 Onderbouwing en advies

Gedeputeerde Staten willen de ontwikkelingsruimte inzetten om een realistische bedrijfsontwikkeling van ondernemers binnen Westpoort en Hoogtij mogelijk te maken. Een aanvraag moet zowel vanuit technisch als vanuit bedrijfseconomisch perspectief realistisch zijn. Gedeputeerde Staten zullen aanvragen hierop beoordelen. Zie de toelichting bij artikel 4 voor de criteria die daarbij worden gehanteerd. Om deze beoordeling te kunnen maken kan aanvullende informatie nodig zijn die in voorkomend geval wordt gevraagd van de initiatiefnemer. Gedeputeerde Staten kunnen het Havenbedrijf Amsterdam (met betrekking tot activiteiten in Westpoort) of Gemeente Zaanstad (met betrekking tot activiteiten in Hoogtij) om advies vragen over de opgevraagde informatie. Havenbedrijf Amsterdam respectievelijk Gemeente Zaanstad hebben, als ontwikkelaar, beheerder en exploitant van Westpoort en Hoogtij, inzicht in bedrijfsactiviteiten. Een advies van Havenbedrijf of Gemeente Zaanstad kan om die reden toegevoegde waarde hebben. De informatie en het advies worden gebruikt bij de toedeling van ontwikkelingsruimte (zie artikel 4).

 

Lid 3 en 4 Scheepvaartverkeer

Indien een activiteit leidt tot een toename van scheepvaartverkeer, dient de stikstofdepositie ten gevolge van dit scheepvaartverkeer betrokken te worden bij de berekening van het projecteffect. Deze berekening wordt gebruikt om te bepalen of de aangevraagde activiteit vergunningplichtig is in het kader van de Wet natuurbescherming. Volgens vaste jurisprudentie dienen de effecten van aantrekkende werking van verkeer betrokken worden bij de beoordeling van een activiteit. Er is sprake van een vergunningplicht wanneer het projecteffect (dit is het effect van de hele inrichting inclusief aantrekkende werking verkeer) een stikstofdepositie veroorzaakt op voor stikstof gevoelige habitats in minstens één Natura 2000-gebied van meer dan 1 mol per hectare per jaar.

Scheepvaartverkeer maakt onderdeel uit van de vergunning en is dus wel relevant bij het bepalen van de vergunningplicht voor activiteiten, maar er wordt in dit geval geen beroep op ontwikkelingsruimte uit het PAS gedaan voor scheepvaartverkeer. De reden hiervoor is dat het scheepvaartverkeer al is vergund bij de verbreding van de Zeetoegang IJmond. Op 9 december 2015 heeft de minister van Economische zaken een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet verleend voor de verbreding van de Zeetoegang IJmond. Onderdeel van deze vergunning was de groei in zee- en binnenvaart in het gehele Noordzeekanaalgebied tot aan de Noordzee als gevolg van de capaciteitsvergroting van de Zeetoegang IJmond. Daarin wordt rekening gehouden met een volledige benutting van de maximale sluiscapaciteit, vertaald naar zee- en binnenvaartverkeer en het daaraan gerelateerde aanmeren, wegvaren en stilliggen van schepen in het gehele Noordzeekanaalgebied inclusief Westpoort en Hoogtij., en de stikstofdepositie die daardoor veroorzaakt kan worden. In de praktijk betekent dit, dat er niet meer scheepvaartverkeer in het Noordzeekanaalgebied kan plaatsvinden dan in de vergunning voor de zeesluis is betrokken. Significante effecten als gevolg van scheepvaart zijn hierdoor uitgesloten.

 

 

Artikel 4 Uitgangspunten toedeling ontwikkelingsruimte

Gedeputeerde Staten willen de beschikbare ruimte inzetten om de bedrijfsontwikkeling van Westpoort en Hoogtij mogelijk te maken, rekening houdend met de Visie Noordzeekanaalgebied 2040 waarin wordt gesteld dat intensivering van bedrijventerreinen van belang is waarbij er voldoende milieuruimte moet zijn. Met deze beleidsregel willen zij ervoor zorgen dat er voldoende ruimte is voor bestaande en nieuwe activiteiten in deze gebieden. Gedeputeerde Staten willen daarbij voorkomen dat ontwikkelingsruimte wordt toebedeeld die vervolgens niet wordt gebruikt, terwijl voor andere activiteiten dan onvoldoende ruimte resteert.

 

Lid 1: Maximum aan toe te kennen ontwikkelingsruimte binnen een programmaperiode

Er is een maximum hoeveelheid van 1 mol/ha/jaar aan ontwikkelingsruimte opgenomen dat kan worden toebedeeld per activiteit. Op basis van de emissiedatabase die is gebruikt voor de bepaling van de gereserveerde ontwikkelingsruimte is de verwachting dat een groot deel van te voorziene aanvragen voor Westpoort en Hoogtij binnen het gestelde maximum blijven.

 

Lid 2: Uitzonderingen op het toegestane maximum van 1 mol/ha/jaar

In een aantal gevallen zal het in lid 1 bedoelde maximum van 1 mol/ha/jaar ontoereikend zijn. Voor activiteiten die voldoen aan één van de in artikel 4, lid 2 genoemde voorwaarden, geldt het maximum van 1 mol/ha/jaar niet. Maatwerk zal in deze gevallen moeten uitwijzen hoeveel ontwikkelingsruimte benodigd is en toebedeeld kan worden.

 

Lid 3: Voor scheepvaartverkeer wordt geen ontwikkelingsruimte toebedeeld

Zie de toelichting op artikel 3.

 

Lid 4: Voorkomen opknippen aanvragen per PAS-periode

Bij een uitbreiding van een bestaande inrichting (als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer) dient de stikstofdepositie te worden opgeteld bij de stikstofdepositie van de daaraan voorafgaande uitbreidingen ten aanzien van dezelfde inrichting in dezelfde PAS-programmaperiode. Hierbij dienen ook de uitbreidingen te worden meegeteld die onder de uitzondering van de vergunningplicht vallen (deposities onder grenswaarden, zie artikel 2.12, eerste lid, sub a, onderdeel 1º van Besluit natuurbescherming). Met deze toevoeging wordt voorkomen dat een initiatiefnemer de maximale waardes overschrijdt door het opknippen van een groter project in kleine deelprojecten. Uitbreidingen die voldoen aan artikel 4.2 hoeven niet te worden meegeteld, aangezien het in artikel 4.1 genoemde maximum niet op deze activiteiten van toepassing is. Terzijde wordt opgemerkt dat vergelijkbare regelingen worden toegepast bij meldingsplichtige activiteiten en bij toedeling van ontwikkelingsruimte uit segment 2.

 

Lid 5: Technisch en bedrijfseconomisch realistisch

Los van het maximum dat is opgenomen in het eerste lid, beogen Gedeputeerde Staten dat alleen ontwikkelingsruimte wordt toebedeeld voor die activiteiten die technisch en bedrijfseconomisch realistisch zijn voor initiatieven binnen Westpoort en Hoogtij. Hiermee wordt bedoeld dat de aangevraagde activiteit haalbaar en uitvoerbaar moet zijn en voldoet aan andere (milieu)wetgeving. Een aanvraag om ontwikkelingsruimte is altijd voorzien van een AERIUS-berekening. De emissiebronnen voor stikstof dienen op de juiste wijze en met de juiste karakteristieken en kentallen ingevoerd te zijn, omdat deze voor een groot deel bepalen hoe groot de ontwikkelbehoefte voor de aangevraagde activiteit is. De aanvrager dient daarom in ieder geval de volgende zaken aan te tonen:

• De aangevraagde activiteit is haalbaar en uitvoerbaar. Een eventueel advies van het Havenbedrijf Amsterdam c.q. Gemeente Zaanstad zal o.a. ook op dit aspect gericht zijn. Het is daarbij van belang dat aangetoond wordt dat de aanvraag voor de activiteit realistisch is en daadwerkelijk binnen de daarvoor geldende periode uitgevoerd kan worden;

• De aanvrager dient inzichtelijk te maken dat de activiteit voldoet of kan voldoen aan andere (milieu)wetgeving om het belang bij de aangevraagde activiteit aan te tonen. In de advisering van het Havenbedrijf Amsterdam en Gemeente Zaanstad en bij de beoordeling door Gedeputeerde Staten geldt als uitgangspunt dat het belang bij de aanvraag in beginsel ontbreekt indien aanvrager niet kan aantonen dat de activiteit voldoet aan andere geldende wet- en regelgeving;

• Aanvrager toont aan dat de in de AERIUS berekening betrokken emissiebronnen noodzakelijk zijn voor de activiteit. Daarnaast moet onder andere worden aangetoond dat voor deze bronnen

o de juiste emissiekentallen worden gehanteerd;

o realistische draaiuren worden gehanteerd;

o de juiste emissiehoogte wordt gehanteerd;

o een juiste warmte-inhoud wordt gehanteerd.

Daarnaast worden de volgende aspecten in het advies van het Havenbedrijf Amsterdam en Gemeente Zaanstad en de beoordeling van Gedeputeerde Staten betrokken:

• Er is geen sprake van onevenredige aantasting van belangen van andere inrichtingen;

• Er zijn geen overige (milieu)technische belemmeringen.

 

Lid 6: Limitering aan gebruikslengte ontwikkelingsruimte

Op grond van artikel 2.7, vierde lid van het Besluit natuurbescherming kan het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een toestemmingsbesluit, dit besluit intrekken of wijzigen indien de activiteit waarop dit besluit betrekking heeft, nadat het besluit onherroepelijk is geworden, niet is gerealiseerd. Tegen een eventueel besluit tot intrekking of wijziging staat rechtsbescherming open.

• Sub a legt vast dat binnen een jaar vanaf het moment dat het toestemmingsbesluit onherroepelijk is geworden een aanvang moet worden gemaakt met de realisatie danwel met de verrichting.

• Sub b strekt ertoe dat Gedeputeerde Staten ook kunnen ingrijpen indien na de aanvang gedurende een zekere tijd – gesteld op 26 weken – geen handelingen meer worden verricht. Voor realisatie of verrichting van de activiteit is mede vanuit het perspectief van handhaafbaarheid ook een eindtermijn gesteld.

• Deze ligt ingevolge sub c op vier jaar. Gedeputeerde Staten hebben daarbij in ogenschouw genomen dat realisatie van activiteiten binnen Westpoort en Hoogtij veel tijd in beslag kunnen nemen.

• Tot slot zijn er situaties denkbaar dat korter dan vier jaar na vergunningverlening duidelijk wordt dat geen gebruik kan worden gemaakt van het toestemmingsbesluit. In die gevallen is van belang dat niet eerst vier jaar behoeft te worden gewacht voordat intrekking kan plaatsvinden. Sub d voorziet voor die gevallen in de mogelijkheid van (gedeeltelijke) intrekking in een eerder stadium. In die gevallen ligt een motiveringsplicht bij Gedeputeerde Staten waarbij ook advies kan worden gevraagd van derden zoals het Havenbedrijf Amsterdam voor Westpoort en de Gemeente Zaanstad voor Hoogtij. Deze bepaling kan ook toegepast worden in gevallen waarin de uitgangspunten voor de behoefte aan ontwikkelingsruimte (al dan niet door voortschrijdend inzicht) wijzigen en een lagere hoeveelheid ontwikkelingsruimte toereikend is voor de activiteit.

Indien er sprake is van een omgevingsvergunning met een onderdeel natuur van Gedeputeerde Staten of waarvoor Gedeputeerde Staten een verklaring van geen bedenkingen hebben afgegeven, kunnen Gedeputeerde Staten burgemeester en wethouders verzoeken het toestemmingsbesluit al dan niet gedeeltelijk in te trekken. Artikel 2.7, vierde lid van het Besluit natuurbescherming is een bevoegdheid en geen plicht. Bij toepassing van de bepaling zullen Gedeputeerde Staten steeds de feitelijke omstandigheden in de beoordeling betrekken. Wanneer in de praktijk bijvoorbeeld gegronde redenen aanwezig zijn waardoor gedurende de in sub b opgenomen termijn geen handelingen meer worden verricht, dan zullen Gedeputeerde Staten dit in de afweging betrekken. Tevens wordt in ogenschouw genomen dat activiteiten jaarlijks (sterk) kunnen fluctueren. Ook dergelijke omstandigheden worden in de beoordeling betrokken.

Wanneer een toedelingsbesluit wordt ingetrokken of zodanig wordt gewijzigd dat er minder ontwikkelingsruimte wordt toegekend, wordt de vrijgekomen ontwikkelingsruimte teruggeboekt naar het prioritaire project Westpoort onderscheidenlijk Hoogtij, zodat deze ruimte beschikbaar komt voor andere initiatiefnemers.

 

Lid 7: Toekennen van ontwikkelingsruimte op volgorde van de datum en tijdstip van ontvangst van een ontvankelijke aanvraag.

Voor de toedeling van ontwikkelingsruimte is het van belang dat de aanvraag in behandeling kan worden genomen. Dat houdt in dat de juiste gegevens zijn overlegd en dat ook de inhoud van de aanvraag op orde is. Het is dus in het belang van de initiatiefnemer dat de ingediende aanvraag zowel formeel als inhoudelijk op orde is. Is dat niet het geval dan wordt de initiatiefnemer in de gelegenheid gesteld zijn aanvraag aan te vullen. De datum waarop de benodigde gegevens alsnog en op tijd zijn ingediend is bepalend voor de volgorde van toekenning van ontwikkelingsruimte.

 

Artikel 5 Registratieplicht

Gedeputeerde Staten kunnen aan de toedeling van ontwikkelingsruimte de voorwaarde verbinden dat jaarlijks registratie en rapportage plaatsvindt van stikstof veroorzakende activiteiten. Met behulp van deze informatie kan te zijner tijd onder meer worden nagegaan of de voor Westpoort en Hoogtij gereserveerde ruimte toereikend is en of de per activiteit toebedeelde ruimte toereikend of te ruim bemeten is.

 

 

Haarlem, 21 maart 2017.

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland,

J.W. Remkes, voorzitter.

R.M. Bergkamp, provinciesecretaris.

Uitgegeven op 22 maart 2017

Namens Gedeputeerde Staten van Noord-Holland,

R.M. Bergkamp, provinciesecretaris.

Naar boven