Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014

Provinciale Staten van Limburg

 

maken ter voldoening aan het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht en de Provinciewet bekend dat zij in hun vergadering van 11 november 2016 hebben vastgesteld:

Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014

Artikel I

 

De Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt als volgt gewijzigd:

 

Inhoudsopgave

A

 

In de inhoudsopgave wordt de tekst van <<§ 2.4 Wonen Zuid-Limburg>> vervangen door:

 

§ 2.4 Bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014

 

2.4.1 Begrippen

2.4.2 Wonen

2.4.3 Detailhandel

2.4.4 Kantoren

2.4.5 Bedrijventerreinen

2.4.6 Vrijetijdseconomie

Hoofdstuk 2 Ruimte

Paragraaf 2.1 Algemeen

B

 

Aan artikel 2.1.1 Begrippen wordt onder verplaatsing van de tekst onder het vierde en vijfde gedachtestreepje naar het vijfde en een zesde gedachtestreepje achter het derde gedachtestreepje als categorie toegevoegd:

C

 

De titel van artikel 2.1.2 <<Ontheffingen wijziging begrenzing>> komt te luiden:

Ontheffing en wijziging begrenzing

D

 

In artikel 2.1.2, eerste lid, worden de woorden <<gemeentelijk ruimtelijk belang>> vervangen door: gemeentelijk ruimtelijk beleid.

Paragraaf 2.4 Wonen Zuid-Limburg

E

 

De titel van Paragraaf 2.4 <<Wonen Zuid-Limburg>> vervalt en komt te luiden:

Bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014

F

 

De artikelen 2.4.1 Begrippen en 2.4.2 Nieuwe woningbouw vervallen.

G

 

Paragraaf 2.4. komt te luiden:

Artikel 2.4.1 Begrippen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • bestaande voorraad: het geheel van fysiek aanwezige bebouwing en voorzieningen voor vrijetijdseconomie;

  • bestaande planvoorraad: mogelijkheden voor bebouwing en voorzieningen voor vrijetijdseconomie die zijn opgenomen in vastgestelde ruimtelijke plannen en die nog niet zijn gerealiseerd;

  • POL2014: Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014, vastgesteld door Provinciale Staten van Limburg op 12 december 2014;

  • regio Noord-Limburg: gebied bestaande uit de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Peel en Maas, Venlo en Venray;

  • regio Midden-Limburg: gebied bestaande uit de gemeenten Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert;

  • regio Zuid-Limburg: gebied bestaande uit de gemeenten Beek, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen , Nuth, Onderbanken, Schinnen, Sittard-Geleen, Simpelveld, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal;

  • bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014: gezamenlijke afspraken van de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten in een regio en gedeputeerde staten van Limburg over de wijze waarop zij in zijn algemeenheid zullen handelen in het kader van de toepassing en verdere uitwerking van het POL2014 en specifiek voor de thema’s wonen, detailhandel, kantoren, bedrijventerreinen, energie, landschap, land- en tuinbouw en vrijetijdseconomie, zoals opgenomen in de bij deze paragraaf behorende bijlage 1 voor de regio Noord-Limburg (Bestuursafspraken POL-uitwerkingen Noord-Limburg), bijlage 2 voor de regio Midden-Limburg (Bestuursafspraken Midden-Limburg POL2014) en bijlage 3 voor de regio Zuid-Limburg (Bestuursovereenkomst Regionale afspraken Zuid-Limburg);

  • (sub-)regionaal, bovenregionaal afstemmen: handelen volgens de werk- en overlegstructuren zoals beschreven in de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014;

Artikel 2.4.2 Wonen

 

  • 1.

    Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.

  • 2.

    Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg.

  • 3.

    Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen.

  • 4.

    Het derde lid is niet van toepassing indien:

    • a)

      er sprake is van een door de gemeenteraad vastgestelde Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg; en

    • b)

      het ruimtelijk plan voldoet aan het bepaalde in de vastgestelde Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.

  • 5.

    De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg respectievelijk de regio Midden-Limburg respectievelijk de regio Zuid-Limburg, dat betrekking heeft op het toevoegen van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen, bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid respectievelijk het tweede lid respectievelijk het vierde lid.

  • 6.

    De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat tevens een verantwoording van de bijdrage die met de vaststelling van dat ruimtelijk plan wordt geleverd aan de regionale opgave gericht op het terugdringen van de planvoorraad van nog onbenutte bouwmogelijkheden voor woningen.

Artikel 2.4.3 Detailhandel

 

  • 1.

    Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor detailhandel aan de bestaande voorraad detailhandel alsmede aan de bestaande planvoorraad detailhandel anders dan in overeenstemming met de thematische principes zoals beschreven in paragraaf 6.3 van het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Noord-Limburg, zoals verwoord in de bij deze paragraaf behorende bijlage 1.

  • 2.

    Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor detailhandel aan de bestaande voorraad detailhandel alsmede aan de bestaande planvoorraad detailhandel anders dan in overeenstemming met de algemene opgaven en principes van het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Midden-Limburg, zoals verwoord in de bij deze paragraaf behorende bijlage 2.

  • 3.

    Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor detailhandel aan de bestaande voorraad detailhandel alsmede aan de bestaande planvoorraad detailhandel anders dan in overeenstemming met de thematische principes zoals beschreven in paragraaf 6.3 van het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Zuid-Limburg, zoals verwoord in de bij deze paragraaf behorende bijlage 3.

  • 4.

    De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg respectievelijk de regio Midden-Limburg respectievelijk de regio Zuid-Limburg bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid respectievelijk het tweede lid respectievelijk het derde lid.

  • 5.

    De toelichting bij een ruimtelijk plan bevat een beschrijving van het proces van voorbereiding van het initiatief, de planvoorbereiding en indien aan de orde de verantwoording van de afstemming in (sub-)regionaal verband.

Artikel 2.4.4 Kantoren

 

  • 1.

    Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor kantoren aan de bestaande voorraad kantoren alsmede aan de bestaande planvoorraad kantoren anders dan in overeenstemming met de thematische principes zoals beschreven in paragraaf 5.3 van het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Noord-Limburg, zoals verwoord in de bij deze paragraaf behorende bijlage 1.

  • 2.

    Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor kantoren aan de bestaande voorraad kantoren alsmede aan de bestaande planvoorraad kantoren anders dan in overeenstemming met de algemene opgaven en principes van het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Midden-Limburg, zoals verwoord in de bij deze paragraaf behorende bijlage 2.

  • 3.

    Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor kantoren aan de bestaande voorraad kantoren alsmede aan de bestaande planvoorraad kantoren anders dan in overeenstemming met de thematische principes zoals beschreven in paragraaf 5.3 van het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Zuid-Limburg, zoals verwoord in de bij deze paragraaf behorende bijlage 3.

  • 4.

    De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg respectievelijk de regio Midden-Limburg respectievelijk de regio Zuid-Limburg bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid respectievelijk het tweede lid respectievelijk het derde lid.

  • 5.

    De toelichting bij een ruimtelijk plan bevat een beschrijving van het proces van voorbereiding van het initiatief, de planvoorbereiding en indien aan de orde de verantwoording van de afstemming in (sub-)regionaal verband.

Artikel 2.4.5 Bedrijventerreinen

 

  • 1.

    Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor bedrijventerreinen aan de bestaande voorraad bedrijventerreinen alsmede aan de bestaande planvoorraad bedrijventerreinen anders dan in overeenstemming met de thematische principes zoals beschreven in paragraaf 5.2 van het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Noord-Limburg, zoals verwoord in de bij deze paragraaf behorende bijlage 1.

  • 2.

    Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor bedrijventerreinen aan de bestaande voorraad bedrijventerreinen alsmede aan de bestaande planvoorraad bedrijventerreinen anders dan in overeenstemming met de algemene opgaven en principes van het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Midden-Limburg, zoals verwoord in de bij deze paragraaf behorende bijlage 2.

  • 3.

    Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor bedrijventerreinen aan de bestaande voorraad bedrijventerreinen alsmede aan de bestaande planvoorraad bedrijventerreinen anders dan in overeenstemming met de thematische principes zoals beschreven in paragraaf 5.2 van het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Zuid-Limburg, zoals verwoord in de bij deze paragraaf behorende bijlage 3.

  • 4.

    De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg respectievelijk de regio Midden-Limburg respectievelijk de regio Zuid-Limburg bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid respectievelijk het tweede lid respectievelijk het derde lid.

  • 5.

    De toelichting bij een ruimtelijk plan bevat een beschrijving van het proces van voorbereiding van het initiatief, de planvoorbereiding en indien aan de orde de verantwoording van de afstemming in (sub-)regionaal verband.

Artikel 2.4.6 Vrijetijdseconomie

 

  • 1.

    Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor voorzieningen voor vrijetijdseconomie aan de bestaande voorraad vrijetijdseconomie alsmede aan de bestaande planvoorraad vrijetijdseconomie anders dan in overeenstemming met de thematische principes zoals beschreven in paragraaf 6.4 van het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Noord-Limburg, zoals verwoord in de bij deze paragraaf behorende bijlage 1.

  • 2.

    Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor voorzieningen voor vrijetijdseconomie aan de bestaande voorraad vrijetijdseconomie alsmede aan de bestaande planvoorraad vrijetijdseconomie anders dan in overeenstemming met de opgaven en algemene principes van het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Midden-Limburg, zoals verwoord in de bij deze paragraaf behorende bijlage 2.

  • 3.

    Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor voorzieningen voor vrijetijdseconomie aan de bestaande voorraad vrijetijdseconomie alsmede aan de bestaande planvoorraad vrijetijdseconomie anders dan in overeenstemming met de thematische principes zoals beschreven in paragraaf 6.4 van het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Zuid-Limburg, zoals verwoord in de bij deze paragraaf behorende bijlage 3.

  • 4.

    De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg respectievelijk de regio Midden-Limburg respectievelijk de regio Zuid-Limburg bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid respectievelijk het tweede lid respectievelijk het derde lid.

  • 5.

    De toelichting bij een ruimtelijk plan bevat een beschrijving van het proces van voorbereiding van het initiatief, de planvoorbereiding en indien aan de orde de verantwoording van de afstemming in (sub-)regionaal verband.

Paragraaf 2.5 Bewoning van recreatieverblijven

H

 

In artikel 2.5.1 vervalt de zinsnede: <<op een recreatieterrein>>

I

 

Artikel 2.5.2 Verbod wonen in recreatieverblijven komt te luiden:

 

Een ruimtelijk plan bevat geen bepalingen die het wonen in recreatieverblijven mogelijk maken.

J

 

Na artikel 2.5.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.5.3 Huisvesting short-stay arbeidsmigranten op recreatieterreinen

 

  • 1.

    Het bepaalde in artikel 2.5.2 is niet van toepassing op tijdelijke huisvesting van short-stay arbeidsmigranten op recreatieterreinen voor de duur van maximaal 10 jaar, onder de voorwaarde dat:

    • a)

      er geen huisvesting mogelijk is binnen de regio in bestaande woningen in of nabij het bestaand bebouwd gebied van steden en dorpen; en

    • b)

      er geen huisvesting mogelijk is binnen overige bebouwing in of nabij het bestaand bebouwd gebied van steden en dorpen; en

    • c)

      er op het recreatieterrein geen samenloop is met verblijfsrecreatief gebruik; en

    • d)

      er duidelijke en bindende afspraken zijn gemaakt over de sanering of revitalisering van de recreatieterreinen na afloop van de tijdelijke huisvesting.

  • 2.

    De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid.

Paragraaf 2.11 Intensieve veehouderij

K

 

Aan Artikel 2.11.1 Begrippen wordt onder wijziging van de punt naar een puntkomma in lid c. een nieuw lid toegevoegd, luidende:

 

  • d.

    vormverandering: verandering van de vorm van een agrarisch bouwvlak waarbij de oppervlakte per saldo gelijk blijft.

L

 

Na artikel 2.11.2 wordt een artikel ingevoegd luidende:

Artikel 2.11.3 Vormverandering van intensieve veehouderij in extensiveringsgebied intensieve veehouderij

 

  • 1.

    Een ruimtelijk plan voorziet niet in de vormverandering van een bouwvlak van intensieve veehouderij binnen een op de kaarten behorende bij deze verordening als extensiveringsgebied intensieve veehouderij aangewezen gebied.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op vormverandering van een bouwvlak van intensieve veehouderij binnen een als extensiveringsgebied intensieve veehouderij aangewezen gebied waarbij:

    • de bestaande bouwmogelijkheden binnen het bouwvlak uit bedrijfseconomisch oogpunt ongunstig zijn, en

    • de vormverandering per saldo geen negatieve invloed heeft op de aspecten die bij de integrale afweging moeten worden betrokken, in het bijzonder landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie, water, milieu en infrastructuur, woon-, werk- en leefklimaat en economische structuur.

Hoofdstuk 6 Ontgrondingen

M

 

In artikel 6.1.1 Vrijstellingen wordt in het eerste lid, onder a, het woord <<diep>> vervangen door:

 

beneden het oorspronkelijke maaiveld

N

 

Artikel 6.1.1, tweede lid, komt te luiden:

  • 2.

    Het verbod van artikel 3, eerste lid, van de Ontgrondingenwet geldt evenmin voor:

    • a.

      Het ontgronden op de plaats waar een infrastructureel werk, industrieterrein, bouwwerk, sportveld, begraafplaats of bassin wordt aangelegd, onderhouden, veranderd of opgeruimd of ten behoeve van dat werk de bodem wordt gesaneerd overeenkomstig de Wet bodembescherming, mits de uitvoering van het werk in overeenstemming is met het geldende ruimtelijk plan als bedoeld in artikel 2.1.1;

    • b.

      Het uitvoeren van een natuurbouwproject gelegen in de Goudgroene natuurzone als bedoeld in artikel 2.6.1, onder a, mits grondlagen op grotere diepte dan 0,5 m beneden het oorspronkelijke maaiveldniveau ongemoeid blijven.

    • c.

      Het uitvoeren van een project mits de uitvoering van het project in overeenstemming is met het geldende ruimtelijk plan als bedoeld in artikel 2.1.1, en mits niet dieper dan 3 meter beneden het oorspronkelijke maaiveldniveau en maximaal 10.000 m³ wordt ontgraven.

O

 

Aan artikel 6.1.1 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:

 

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in het tweede lid, geldt voor de onder a tot en met c van het tweede lid bedoelde werken en projecten, de voorwaarde dat het ontgronden niet verder gaat dan voor de technische realisering van dat werk of project noodzakelijk is.

Hoofdstuk 10 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

P

 

In artikel 10.1.3, zesde lid, vervalt de zinsnede <<, met uitzondering van paragraaf 2.4,>>.

Q

 

Artikel 10.1.3, zevende lid, komt te luiden:

 

De artikelen 2.4.1 tot en met 2.4.6 alsmede artikel 2.5.3 zijn niet van toepassing op ruimtelijke plannen die uiterlijk op de dag van publicatie van de Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 in het Provinciaal Blad zijn vastgesteld of in ontwerp ter inzage zijn gelegd.

Artikel 2.4.2 is evenmin van toepassing op ruimtelijke plannen waarvoor gedeputeerde staten de hardheidsclausule als bedoeld in de aanhef onder C van de Gewijzigde beleidsregel ‘Kwaliteitscriteria nieuwe woningen Zuid-Limburg’ hebben toegepast, zulks met inachtneming van de in de daarop betrekking hebbende besluiten genoemde termijnen.

R

 

De titel van artikel 10.1.4 <<Bekendmaking, inwerkingtreding en citeertitel>> komt te luiden:

Citeertitel

S

 

Artikel 10.1.4, eerste en tweede lid, wordt vervangen door de tekst, luidende:

 

Deze verordening wordt aangehaald als: Omgevingsverordening Limburg 2014.

Bijlagen

T

 

De bijlagen behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014 worden aangevuld met de navolgende bijlagen:

Kaarten

U

 

Kaart 2 <<Duurzame verstedelijking en wonen>> behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt vervangen door Kaart 2 Duurzame verstedelijking en bestuursafspraken regionale uitwerking POL 2014.

W

 

Kaart 4 <<Beschermingszones natuur en landschap>>. In de donkerrode titelbalk wordt aan de opsomming van paragrafen toegevoegd: 6.1

Artikel II

Algemeen

A

 

Aan de toelichting bij de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt onder Algemeen een nieuw tekstblok toegevoegd, luidende:

Toelichting wijziging november 2016

 

Na de publicatie van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014) en de Omgevingsverordening Limburg 2014 in januari 2015 zijn bij de dagelijkse toepassing een aantal technische fouten en kennelijke verschrijvingen (redactionele fouten) aan het licht gekomen.

Via het Erratum mei 2015, vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 16 mei 2015, zijn deze fouten hersteld.

De kennelijke verschrijvingen betroffen passages in de toelichting bij Paragraaf 2.7 Bronsgroene landschapszone. De technische fouten omvatten kaartcorrecties van de goudgroene en zilvergroene natuurzone en het toevoegen van enkele koppelingen tussen tekst en kaartverbeelding.

 

In september 2015 is een tweede aanpassing doorgevoerd in de Omgevingsverordening. Dit betrof een actualisatie van de bijlage bij artikel 3.1.2, eerste lid, inzake stalsystemen, dat wil zeggen de emissiefactoren voor de emissie vanuit het dierenverblijf, inclusief de emissie van de mest die in het dierenverblijf is opgeslagen. Daarnaast zijn diverse aanpassingen in het kaartbeeld van goudgroene natuurzone doorgevoerd naar aanleiding van de inspraak bij de vaststelling van het Natuurbeheerplan 2016.

 

Met de wijziging van de Omgevingsverordening Limburg 2014 in november 2016 is op de eerst plaats invulling gegeven aan, overeenkomstig hetgeen is vastgelegd in POL2014, de borging van de bestuursafspraken regionale uitwerking POL 2014 in de Omgevingsverordening Limburg 2014 door middel van voorzorgsbepalingen (Paragraaf 2.4. is geheel vernieuwd).

Ook zijn nog enkele andere aanpassingen doorgevoerd. Deze aanpassingen betreffen onder meer het onder het toepassingsbereik van de Omgevingsverordening brengen van de zogenaamde kruimelgevallenregeling (Paragraaf 2.1) en een vernieuwde regeling voor de tijdelijke huisvesting van short-stay arbeidsmigranten op recreatieterreinen (Paragraaf 2.5). Verder is een toelichting opgenomen bij paragraaf 2.9 Zone natuurbeek. In Paragraaf 2.11 Intensieve veehouderij is de eerdere beleidsregel Vormverandering bouwkavel intensieve veehouderijen in extensiveringsgebieden intensieve veehouderij (GS, mei 2015) nu ingevoegd in artikel 2.11.3. In Hoofdstuk 6 Ontgrondingen zijn de vrijstellingen van de vergunningenplicht voor ontgrondingswerkzaamheden verruimd, waar het gaat om de technische realisering van projecten. Tevens is een aanpassing van Hoofdstuk 10 Straf-, overgangs- en slotbepalingen doorgevoerd.

De inhoudelijke wijzigingen worden per paragraaf of hoofdstuk toegelicht. Wijzigingen in de vorm van tekstuele verbetering ten behoeve van een betere leesbaarheid of afstemming met (de tekst van) de Wet ruimtelijke ordening zijn niet nader toegelicht.

Paragraafgewijs

 

De toelichting bij de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt als volgt gewijzigd:

Hoofdstuk 2 Ruimte

Paragraaf 2.1 Algemeen

B

 

Aan de tekst onder <<Reikwijdte verordening>> wordt toegevoegd de passage, luidende:

 

Op 1 november 2014 respectievelijk 1 september 2015 is een wijziging van het Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. Daarbij is artikel 4, Bijlage II, Bor (de zogenaamde kruimelgevallenregeling) gewijzigd.

Met toepassing van artikel 2.12, eerste lid , onder a, onder 2° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan een omgevingsvergunning worden verleend in afwijking van het bestemmingsplan of de beheersverordening.

Lid 9 van artikel 4, Bijlage II, Bor maakt het mogelijk het gebruik van bestaande bouwwerken binnen de bebouwde kom voor onbepaalde tijd te wijzigen; met toepassing van lid 11 van artikel 4 kan tijdelijk afwijkend gebruik en bebouwing worden toegestaan voor de duur van maximaal 10 jaar, zowel binnen als buiten de bebouwde kom.

Aldus zijn er ontwikkelingen mogelijk die vanuit provinciaal beleid ongewenst zijn c.q. die de intenties neergelegd in de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 met betrekking tot o.a. de ontwikkeling van de voorraad wonen, detailhandel, kantoren of vrijetijdseconomie kunnen frustreren. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan het veranderen van een bedrijfspand in meerdere appartementen.

Eerder viel een afwijking van het bestemmingsplan of de beheersverordening via toepassing van de zogenaamde kruimelgevallenregeling niet onder het toepassingsbereik van de Omgevingsverordening Limburg 2014. Dat is recht gezet met de aanvulling van de begripsbepaling Ruimtelijk plan.

C

 

In de tekst onder Ontheffingen wordt de zinsnede <<bijzondere, niet-voorzienbare gevallen.>> vervangen door: bijzondere gevallen.

Paragraaf 2.4 Wonen Zuid-Limburg

D

 

De titel van Paragraaf 2.4 <<Wonen Zuid-Limburg>> vervalt en komt te luiden:

Bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014

E

 

De toelichtende tekst bij Paragraaf 2.4 vervalt en komt te luiden:

 

In het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) zijn, na een proces van cocreatie, eind 2014 de hoofdlijnen voor de ambities, opgaven, rolopvatting en aanpak vastgesteld door Provinciale Staten. Samen met stakeholders hebben de gemeenten en provincie geconstateerd dat voor diverse thema’s meer uitvoeringsgerichte regionale bestuursafspraken nodig en wenselijk zijn. Het gaat om 8 thema’s: wonen, detailhandel, bedrijventerreinen, kantoren, energie, land- en tuinbouw, vrijetijdseconomie en Nationaal Landschap Zuid-Limburg.

 

De bestuursafspraken voor de regio’s Noord-Limburg, Midden-Limburg en Zuid-Limburg (zie de bijlagen 1, 2 en 3 behorende bij deze paragraaf 2.4) zijn het resultaat van een intensief proces van samenwerking door gemeenten en provincie; een proces dat doorloopt.

De voorbereiding heeft plaatsgevonden in thematische werkgroepen waarin gemeenten, provincie en stakeholders vertegenwoordigd zijn, aangestuurd vanuit thematische bestuurlijke overleggen en/of 1 regionaal bestuurlijk overleg. Hier rondom zijn tal van workshops en bijeenkomsten georganiseerd.

 

De bestuursafspraken zijn slechts een eerste stap in de regionale samenwerking. Veel van de afspraken gaan over het proces dat gemeenten en provincie in 2016 samen verder gaan doorlopen.

 

Zoals in het POL2014 is vastgelegd zal de provincie de gemaakte afspraken zoveel mogelijk borgen in de Omgevingsverordening Limburg 2014 . We spreken daarbij van ‘voorzorgsbepalingen’. Het gaat daarbij vooral om het bekrachtigen van de afspraken die door de gemeenten zelf gemaakt zijn. De Omgevingsverordening Limburg 2014 biedt de provincie de mogelijkheid om bij afwijking van de afspraken zo nodig ‘de gele of rode kaart te trekken’.

 

In de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 is door alle drie de regio’s als één van de afspraken geformuleerd:

De provincie neemt in het Omgevingsverordening Limburg 2014 bepalingen op, om te borgen dat er geen ruimtelijke plannen worden vastgesteld die in strijd zijn met de voorliggende afspraken.

 

Als de afspraken door één of meer gemeenten niet of niet volledig onderschreven worden, zal de provincie de regie nadrukkelijker naar zich toetrekken (zoals aangekondigd in POL2014). Daarbij wordt richting de betrokken gemeenten gebruik gemaakt van regulerende instrumenten zoals de Omgevingsverordening, een aanwijzing en/of provinciaal inpassingsplan. De keuze voor inzet van deze instrumenten komt pas aan de orde indien blijkt dat dit de enige weg is om ervoor te kunnen zorgen dat de uitvoering van gemeenschappelijk met partners opgesteld beleid niet wordt doorkruist door een individuele partner. Uit de afspraken mag duidelijk zijn dat de juridische borging slechts een vangnet is. Essentieel is dat de regio’s zich bewust zijn van de urgentie om vraagstukken regionaal op te pakken en daarbij stevige keuzes niet uit de weg te gaan, juist om ruimte te creëren voor initiatieven die echt iets toevoegen.

Artikelgewijs

Artikel 2.4.2 Wonen

 

In alle drie de regio’s is door de gemeenten gezamenlijk een intergemeentelijke structuurvisie Wonen opgesteld. In Midden-Limburg is die in 2014 reeds vastgesteld, in de beide andere regio’s zal de vaststelling in de loop van 2016 plaatsvinden.

In de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 van Noord- en Zuid-Limburg (bijlage 1 en 3) zijn onder het kopje Wonen in uiteenlopende bewoordingen de volgende afspraken opgenomen:

  • In het geval een gemeente de Structuurvisie Wonen niet vaststelt op de overeengekomen termijn of gewijzigd vaststelt zal de provincie uit eigen beweging haar wettelijk instrumentarium inzetten om de doorwerking van de Structuurvisie voor die gemeente te garanderen.

  • Zolang de Structuurvisie nog niet in werking is getreden, handelen partijen in overeenstemming met de visie, inhoud en werkwijze uit het ontwerp van het document.

Onderlinge afstemming, monitoring en evaluatie vinden plaats op de wijze zoals beschreven in de Structuurvisie respectievelijk in documenten die ter uitvoering van de visie gezamenlijk worden opgesteld.

 

Het bepaalde in artikel 2.4.2, zesde lid, richt zich op het terugdringen van de overmaat in planvoorraad aan (nog) niet benutte bouwmogelijkheden voor woningen. In alle drie de regio’s is dit een belangrijke en nog betrekkelijk nieuwe opgave.

Het accent is veel meer komen te liggen op de kwaliteitsverbetering van de reeds aanwezige woningvoorraad en transformatie van de bestaande woningvoorraad, opdat vraag en aanbod meer in balans komen.

In de drie regio’s zijn/worden in de intergemeentelijke structuurvisies uiteenlopende afspraken gemaakt over de spelregels voor en de ambities ten aanzien van het terugdringen van de planvoorraad. Als ruimtelijke plannen worden geactualiseerd is het van belang dat in dat kader de binnen het nieuwe ruimtelijk plan nog aanwezige onbenutte planologische ruimte wordt heroverwogen en daar waar mogelijk en wenselijk wordt weggenomen.

Door middel van het bepaalde in het zesde lid wordt de verantwoording ten aanzien van dit onderdeel van de structuurvisies expliciet aan de orde gesteld.

Artikel 2.4.3 Detailhandel

 

POL2014 is in co-creatie met alle Limburgse gemeenten en stakeholders tot stand gekomen, met als motto ‘Limburg is van ons allemaal’. In het POL is beschreven hoe we als overheden samen met marktpartijen en maatschappelijke organisaties ervoor moeten zorgen dat we kansen daadwerkelijk benutten en de grote uitdagingen, zoals het wegnemen van de mismatch tussen vraag en aanbod van winkels, aangaan. Nieuwe ontwikkelingen worden altijd vanuit een brede context planologisch beoordeeld. De samen met de gemeenten opgestelde visies op de regio ‘s (zie hoofdstuk 4 van POL2014) vormen hierbij een referentiekader.

In alle drie de regio’s worden in de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 de thematische principes van POL2014 als uitgangspunt genomen en verder uitgewerkt. Daarnaast zijn er per regio uiteenlopende afspraken aan de orde.

 

Inhoudelijk zijn de thematische principes uit het POL vertrekpunt, d.w.z.:

  • 1.

    In principe worden er géén nieuwe solitaire c.q. verspreid gelegen winkels en winkelgebieden ontwikkeld/gerealiseerd, in het bijzonder geen solitaire supermarkten.

  • 2.

    Winkels horen niet thuis op bedrijventerreinen, behalve als het gaat om verkoop van goederen (volumineus) die zich lenen voor vestiging op zo’n terrein. Op campussen worden detailhandelsbedrijven zonder inhoudelijke of functionele binding met de site uitgesloten.

  • 3.

    Nieuwe ontwikkelingen mogen alleen plaatsvinden in, of direct aansluitend aan, bestaande winkelgebieden, dit betreft onder andere de winkelgebieden die zijn opgenomen op de kaarten in paragraaf 4.3.3. van het POL2014 (p.61 en 68). Bij voorkeur vinden (grotere) nieuwe ontwikkelingen plaats in de stedelijke centra of, passend bij het specifieke thema, in de themacentra. De doorontwikkeling van bestaande winkelgebieden mag alleen doorgang vinden als:

    • a.

      deze past bij (de schaal van) het verzorgingsgebied van het betreffende winkelgebied;

    • b.

      dit leidt tot een versterking van de structuur;

    • c.

      de vitaliteit van de stedelijke centra niet wordt aantast;

    • d.

      een ruimtelijk-economische effectenstudie is uitgevoerd;

    • e.

      de ladder voor duurzame verstedelijking zorgvuldig is doorlopen;

    • f.

      aandacht is voor de principes uit het dynamisch voorraadbeheer;

    • g.

      de ontwikkeling gepaard gaat met het verdwijnen van bestaande voorraad elders in de regio.

In de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio’s Noord-Limburg, Midden-Limburg en Zuid-Limburg zijn onder het kopje Detailhandel overeenkomstige afspraken opgenomen, maar op onderdelen ook verder regiospecifiek ingevuld.

Noord-Limburg (zie bijlage 1):

 

Grootschalige initiatieven met een bovenlokaal/regionaal effect worden ter instemming voorgelegd aan de regiogemeenten. Als toetsingscriterium geldt daarbij onder andere of het initiatief meerwaarde heeft voor de regionale detailhandelsstructuur en of voldoende rekening is gehouden met mogelijke ongewenste effecten. Het gaat daarbij om de volgende initiatieven:

Grootschalige initiatieven met een bovenlokaal/regionaal effect

Algemeen: Het betreft detailhandelsactiviteit die in afwijking is van het bestemmingsplan en die betrekking heeft op een bruto toevoeging of wijziging van de branchering van:

– 2.500 m² bij een

Bovenregionaal verzorgend centrum; regionaal verzorgend centrum, bovenlokaal verzorgend centrum, stadsdeel verzorgend centrum, regionaal cluster van volumineuze detailhandel

– 1.000 m² bij een

Lokaal verzorgend centrum; alle overige centra en solitaire locaties

Zuid-Limburg (zie bijlage 3)

 

  • 1.

    Indien nieuwe initiatieven niet passend binnen het POL en/of het betreffende bestemmingsplan kleiner dan 500 m² toch wenselijk worden geacht, worden, voordat onomkeerbare stappen worden gezet, deze gemeld in de Ambtelijke werkgroep Detailhandel Zuid-Limburg.

  • 2.

    Indien nieuwe initiatieven niet passend binnen het POL en/of het betreffende bestemmingsplan groter dan of gelijk aan 500 m² (en kleiner dan 1.000 m²) toch wenselijk worden geacht, wordt voordat onomkeerbare stappen worden gezet binnen de betreffende subregio afgestemd door middel van bestuurlijk overleg in Westelijke Mijnstreek, Maastricht-Heuvelland, Parkstad Limburg

    Het initiatief wordt bovendien gemeld aan de provincie.

Indien nieuwe initiatieven niet passend binnen het POL en / of het betreffende bestemmingsplan groter dan of gelijk aan 1.000 m² toch wenselijk worden geacht, wordt voordat onomkeerbare stappen worden gezet, binnen Zuid-Limburg afgestemd door middel van overleg binnen de bovengenoemde overleggremia in de subregio’s en daarnaast in het Bestuurlijk Overleg op Zuid-Limburgs niveau.

Artikel 2.4.4 Kantoren

 

POL2014 is in co-creatie met alle Limburgse gemeenten en stakeholders tot stand gekomen, met als motto ‘Limburg is van ons allemaal’. In het POL is beschreven hoe we als overheden samen met marktpartijen en maatschappelijke organisaties ervoor moeten zorgen dat we kansen daadwerkelijk benutten en de grote uitdagingen, zoals het wegnemen van de mismatch tussen vraag en aanbod van kantoren aangaan. Nieuwe ontwikkelingen worden altijd vanuit een brede context planologisch beoordeeld. De samen met de gemeenten opgestelde visies op de regio’s (zie hoofdstuk 4 van POL2014) vormen hierbij een referentiekader.

In alle drie de regio’s worden in de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 de principes van POL2014 als uitgangspunt genomen en verder uitgewerkt. Daarnaast zijn er per regio uiteenlopende afspraken aan de orde.

Regio Noord-Limburg (zie bijlage 1)

Bij de verdere uitwerking door de gemeenten en de provincie wordt rekening gehouden met:

  • a.

    het feit dat er geen transitiegebieden zijn aangewezen in Noord-Limburg, in Venlo zowel concentratie- als balansgebieden en in Venray uitsluitend een balansgebied (zie tabel);

     

    nader te begrenzen in uitwerking

    concentratiegebied

    Venlo Stedelijk Centrum (inclusief Kazernekwartier)

    Venlo Greenpark

    balansgebied

    Venlo Noorderpoort

    Venray Centrum

    transitiegebied

  • b.

    het feit dat bij nieuwvestigers < 500 m² verkoopvloeroppervlak (vvo) of uitbreiding tot 500 m² vvo de primaire verantwoordelijkheid ligt bij de individuele gemeente en derhalve op gemeentelijk niveau gesaldeerd zal moeten te worden;

  • c.

    het feit dat de bestaande kantorenleegstand in Noord-Limburg en de onbenutte plancapaciteit buiten de concentratie- en balansgebieden aandacht behoeft.

Regio Zuid-Limburg (zie bijlage 3):

 

De volgende basisuitgangspunten voor kantoorprogrammering wordt gehanteerd:

  • a)

    ontwikkeling van kantoorgebieden is niet aan de orde;

  • b)

    nieuwe kantorenplannen/-programma zijn alleen toegestaan in concentratiegebieden;

  • c)

    de huidige voorraad wordt per regio begrensd, dat betekent per saldo geen uitbreiding van kantooroppervlak. Alleen in concentratiegebieden hoeft de saldering in tijd en omvang niet één-op-één te geschieden. Daarbij zal er op het niveau van stad en (sub)regio wel voor gewaakt moeten worden dat het totale kantoorvolume niet of slechts tijdelijk toeneemt.

  • d)

    nieuwe gebouwen met de hoofdfunctie kantoor zijn alleen mogelijk als:

    • i.

      het gaat om een ontwikkeling binnen concentratie- of balansgebieden;

    • ii.

      deze passen binnen modern en flexibel gebruik van kantoorruimte en dus een adequate toevoeging zijn voor de kwaliteit van het regionale aanbod;

    • iii.

      er gewerkt wordt met voorverhuur of concept-huurovereenkomsten waarbij het merendeel van de meters van een gebouw op voorhand is ingevuld;

    • iv.

      er onbenutte voorraad uit de markt wordt genomen (‘nieuw voor oud’) dan wel elders reële plancapaciteit wordt geschrapt. In balansgebieden moet de saldering in tijd en omvang één-op-één plaatsvinden, in concentratiegebieden hoeft de saldering in tijd en omvang niet één-op-één plaats te vinden.

  • e)

    de principes van duurzame verstedelijking worden toegepast, dat wil zeggen: de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van leegstaande (cultuurhistorische) gebouwen;

  • f)

    middelgrote (500 – 2.500 m²) en grote kantoren (> 2.500 m²) alleen te vestigen in concentratie- en balansgebieden; uitzondering kan zijn als dergelijke gebouwen zouden passen binnen de bestaande bebouwing en in een lokale behoefte voorzien. Kleine kantoren (< 500 m²) blijven in bebouwd gebied via maatwerk mogelijk;

  • g)

    buiten concentratie- en balansgebieden waar mogelijk schrappen van bestaande plancapaciteit;

  • h)

    buiten concentratie- en balansgebieden geen vrijstellingen of bestemmingswijzigingen ten faveure van de kantorenfunctie;

  • i)

    alle kantoorlocaties in concentratie- of balansgebieden dienen per openbaar vervoer ontsloten te zijn dan wel te worden ontsloten, bij voorkeur via directe overstap op regionaal hoogwaardig openbaar vervoer. Ook de OV-ontsluiting van de campussen vraagt om aandacht en

  • j)

    kantoorfuncties en -ruimten van ondergeschikte aard blijven mogelijk in, op of bij logistieke, handels- en of productiebedrijven.

De concentratie-, balans- en transitiegebieden in Zuid-Limburg zijn, conform Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014, als volgt:

Gemeente

Concentratiegebieden

Balansgebieden

Transitiegebieden

Sittard-Geleen

Centrum/stationsgebied

Kantorenpark Sittard

Brightlands Chemelot Campus

n.v.t.

Mauritspark

Maastricht

Centrum/stationsgebied

Kantorenpark Randwyck/Brightlands Maastricht Health Campus

Ceramique

Geusselt

n.v.t.

Heerlen

Centrum/stationsgebied

Kantorenboulevard Heerlen

Coriopolis

ABP Heerlen

Zeswegen en Onderwijsboulevard

Beek

n.v.t.

n.v.t.

Kantorenzone Luchthaven

Artikel 2.4.5 Bedrijventerreinen

 

POL2014 is in co-creatie met alle Limburgse gemeenten en stakeholders tot stand gekomen, met als motto ‘Limburg is van ons allemaal’. In het POL is beschreven hoe we als overheden samen met marktpartijen en maatschappelijke organisaties ervoor moeten zorgen dat we kansen daadwerkelijk benutten en de grote uitdagingen, zoals het wegnemen van de mismatch tussen vraag en aanbod van bedrijventerreinen, aangaan. Nieuwe ontwikkelingen worden altijd vanuit een brede context planologisch beoordeeld. De samen met de gemeenten opgestelde visies op de regio’s (zie hoofdstuk 4 van POL2014) vormen hierbij een referentiekader.

 

Inhoudelijk zijn de principes/uitgangspunten uit het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 vertrekpunt; de gemeenten hanteren de in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 opgenomen principes met betrekking tot het thema bedrijventerreinen als uitgangspunt voor regionaal en gemeentelijk beleid.

 

De volgende basisprincipes worden gehanteerd voor de inrichting en beheer van bedrijventerreinen:

  • a)

    de ruimte op bedrijventerreinen dient zorgvuldig en duurzaam gebruikt te worden. Daarbij past structureel beheer via parkmanagement;

  • b)

    functiemenging op bedrijventerreinen kan bijdragen aan de kwaliteit van die terreinen en aan een optimaal ruimtegebruik. Dat geldt zeker op campussen waar een menging van functies bijdraagt aan een uitnodigende werkomgeving. Op grote logistieke en productielocaties is functiemenging minder voor de hand liggend;

  • c)

    voor vestiging van zelfstandige kantoren en detailhandel op bedrijventerreinen is geen plaats;

  • d)

    de milieugebruiksruimte (geluidszones, risicocontouren, geurcirkels) van bedrijven en bedrijfsterreinen wordt beheerd met het oog op en duurzame inpassing van bedrijven in hun omgeving.

Voor nieuwe bedrijventerreinen of uitbreiding van bestaande terreinen worden de volgende basisprincipes gehanteerd.

Nieuwe bedrijventerreinen of uitbreiding van bestaande terreinen zijn mogelijk als:

  • e)

    binnen de bestaande voorraad geen geschikte ruimte meer is;

  • f)

    deze toevoeging additionele kwaliteit toevoegt aan het regionale aanbod;

  • g)

    beperkte uitbreiding van bestaande terreinen (kavelniveau) voor reeds op het terrein gevestigde bedrijven of lokale, solitair gevestigde bedrijven, is onder voorwaarden mogelijk, via maatwerk en met een goede onderbouwing;

  • h)

    de ontwikkeling past binnen de geformuleerde algemene verstedelijkingsprincipes, waaronder de ladder van duurzame verstedelijking en de voorkeur voor gebruik van leegstaande (beeldbepalende en monumentale) panden;

  • i)

    er tegelijkertijd elders in de regio bestaande voorraad of harde plannen (in vergelijkbare omvang) uit de markt worden genomen;

  • j)

    hierover overeenstemming is bereikt in het regionaal afstemmingsoverleg bedrijventerreinen.

In de bestuursafspraken voor de regio’s Noord-Limburg, Midden-Limburg en Zuid-Limburg zijn overeenkomstige afspraken opgenomen, maar op onderdelen ook regiospecifiek ingevuld.

Noord-Limburg (zie bijlage 1)

De gemeenten en provincie constateren op basis van REBIS dat d.d. 1-1-2015 het bestaande aanbod van bedrijventerreinen (kwantitatief) in voldoende mate in de toekomstige vraag voorziet en tevens niet alle rest- en plancapaciteit terstond uitgeefbaar is en dat er derhalve sprake is van een evenwichtige verhouding tussen aanbod-vraag en er daarom geen directe noodzaak is tot het schrappen van plannen. Wel aandacht voor fasering van (kwantitatieve) uitgifte of (kwalitatieve) invulling, door middel van het bepalen van kansrijkheid.

 

Bij de verdere uitwerking van de bedrijventerreinenstrategie staan de volgende uitgangspunten centraal (conform besluit van de 8 gemeentebesturen d.d. 8 oktober 2013):

  • de behoefte van de sector en de klant;

  • herstructurering en leegstandsbestrijding;

  • gedifferentieerd areaal aan bedrijventerreinen;

  • vermindering van de organisatorische versnippering.

De wijze waarop de ruimtevraag van bedrijven (bestaand en nieuw) wordt opgepakt is in onderstaande tabel vastgelegd:

ruimtevraag

opgepakt door

van

lokaal

regionaal

bestaande bedrijvigheid

1. individuele gemeente als eerste aan zet

2. inventariseert de vraag vanuit bedrijf

3. faciliteren op bestaande kavel / op bestaand bedrijventerrein gemeente

4. indien onmogelijk opschalen naar de regio

bijzondere bedrijvigheid

 

1. regio als eerste aan zet

2. belang regionale economie zeer groot of zeer specifieke eisen aan ruimtevraag (bv: havenactiviteiten, grootschalige bedrijvigheid, hoge milieucategorie)

starters

1. individuele gemeente als eerste aan zet

2. starters stimuleren en faciliteren

3. doorgroei faciliteren in eigen gemeente

4. indien onmogelijk opschalen naar regio

nieuwvestigers

 

1. regio als eerste aan zet

2. afstemming over meest geschikte locatie

a. in RPO overleggen

b. rekening houden met segmentering

c. rekening houden met herstructurering

Zuid-Limburg (zie bijlage 3)

 

Afspraken voor de periode tot het vaststellen van de intergemeentelijke structuurvisie ruimtelijke economische thema’s Zuid-Limburg:

  • 1.

    Er worden in principe geen nieuwe initiatieven en plannen (ook tijdelijke) gerealiseerd die strijdig zijn met het POL.

  • 2.

    Voor de periode tot en met de totstandkoming van een intergemeentelijke structuurvisie wordt het volgende afgesproken met betrekking tot:

    • a)

      Initiatieven en plannen (ook tijdelijke) strijdig met het bestemmingsplan én afwijkend van het POL worden, indien ze toch wenselijk worden geacht, per subregio besproken. Deze worden gemeld aan de Ambtelijke Werkgroep en via deze werkgroep ter afstemming doorgeleid naar Bestuurlijk.

    • b)

      Initiatieven en plannen (ook tijdelijke) strijdig met het bestemmingsplan, maar die mogelijk zijn conform het POL worden per subregio besproken. Deze worden gemeld aan de Ambtelijke Werkgroep en via deze werkgroep ter kennisneming doorgeleid naar Bestuurlijk Overleg.

    • c)

      Initiatieven en plannen (ook tijdelijke) conform bestemmingsplan, maar die afwijken van het POL worden, indien ze toch wenselijk worden geacht, per subregio besproken. Deze worden ook gemeld aan de Ambtelijke Werkgroep en via deze werkgroep ter kennisname doorgeleid naar Bestuurlijk Overleg.

    • d)

      Initiatieven en plannen (ook tijdelijke) conform bestemmingsplan en conform het POL. Daarover hoeven geen aparte afspraken gemaakt te worden. Deze worden zichtbaar in ‘REBIS’ en het rapport Werklocaties Limburg.

Artikel 2.4.6 Vrijetijdseconomie

 

Vrijetijdseconomie heeft betrekking op een breed scala aan voorzieningen.

Onder voorzieningen voor vrijetijdseconomie worden verstaan:

  • voorzieningen voor verblijfsrecreatie zoals bungalowparken, kampeerterreinen, hotels, vakantiewoningen en -appartementen, b&b’s en groepsaccomodaties alsmede overnachtingsplaatsen voor campers en jachthavens met overnachtingsmogelijkheden en dergelijke; en

  • voorzieningen voor dagrecreatie zoals attractieparken, speeltuinen, dierenparken, bioscopen, golfbanen, zwembaden en dergelijke;

Deels gaat het om voorzieningen die vooral binnen steden en kernen thuis horen zoals bijvoorbeeld bioscopen, casino’s en hotels. Deels gaat het om voorzieningen die in hoge mate thuis horen en aanwezig zijn in het landelijk gebied, zoals campings, bungalowparken en kamperen bij de boer.

 

Uit de Vitaliteitsscan verblijfsrecreatie (Rapport Vitaliteit Verblijfsrecreatie, ZKA, 2015) blijkt dat er binnen de sector verblijfsrecreatie een urgent probleem bestaat: het kwantitatieve aanbod van bungalowparken en campings is groter dan de vraag en de kwaliteit sluit onvoldoende aan bij de snel veranderende eisen en wensen van de consument. Er is geen behoefte aan meer van hetzelfde. Ook in POL2014 is dat in paragraaf 6.4.3 aangegeven.

 

Bij nieuwe ontwikkelingen van vrijetijdseconomie is het principe van dynamisch voorraadbeheer van belang, d.w.z. ruimte creëren voor nieuwe innovatieve plannen in combinatie met verbeteren kwaliteit van bestaande voorraad, terugdringen leegstand en schrappen van plannen die niet aansluiten op de vraag.

Dit betekent in de eerste plaats een analyse van de behoefte in relatie tot bestaande, aanwezige voorzieningen. Vervolgens dienen de mogelijkheden van hergebruik of omvorming van bestaande voorzieningen van vrijetijdseconomie te worden nagegaan en de mogelijkheden van benutting van leegstaande monumentale of beeldbepalende gebouwen. Ook dient in een vroeg stadium in (sub-)regionaal verband afstemming plaats te vinden van de initiatieven.

 

POL2014 is in co-creatie met alle Limburgse gemeenten en stakeholders tot stand gekomen, met als motto ‘Limburg is van ons allemaal’. In het POL is beschreven hoe we als overheden samen met marktpartijen en maatschappelijke organisaties ervoor moeten zorgen dat we kansen daadwerkelijk benutten en de grote uitdagingen, zoals het wegnemen van de mismatch tussen vraag en aanbod van voorzieningen van vrijetijdseconomie, aangaan. Nieuwe ontwikkelingen worden altijd vanuit een brede context planologisch beoordeeld. De samen met de gemeenten opgestelde visies op de regio ‘s (zie hoofdstuk 4 van POL2014) vormen hierbij een referentiekader.

 

In alle drie de regio’s worden in de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 de principes van POL2014 als uitgangspunt genomen en verder uitgewerkt. Daarnaast zijn er per regio uiteenlopende afspraken aan de orde.

Noord-Limburg (zie bijlage 1)

 

In de bijlage 1 behorende bij paragraaf 2.4 is voor de regio Noord-Limburg bij het thema Vrijetijdseconomie onder het kopje Verblijfsrecreatie als afspraak 2 opgenomen:

Er zal in principe geen medewerking worden verleend aan plannen tot nieuwvestiging van verblijfsrecreatie (campings en bungalowparken).

Nieuwe verblijfsrecreatie (campings en bungalowparken) is mogelijk mits:

  • a.

    kwaliteit wordt toegevoegd;

  • b.

    met positief advies van het expertteam;

  • c.

    verevening van toeristische capaciteit plaatsvindt.

Uitbreiding van bestaande verblijfsrecreatie (campings en bungalowparken) is mogelijk indien:

  • a.

    de uitbreiding bijdraagt aan kwaliteitsverbetering/transformatie;

  • b.

    met positief advies van het expertteam;

  • c.

    bij uitbreiding ˃25%: verevening van toeristische capaciteit boven 25% plaats vindt.

Onder het kopje Dagrecreatie zijn als afspraken 3 en 7 opgenomen:

  • De gemeenten informeren elkaar over grote bovenregionale evenementen en verwijzen zo nodig naar elkaars evenemententerreinen.

  • De gemeenten willen afstemmen over nieuwe dagrecreatieve voorzieningen.

Midden-Limburg (zie bijlage 2)

 

In bijlage 2 behorende bij paragraaf 2.4 staat voor de regio Midden-Limburg bij het werkveld Recreatie en Toerisme onder het kopje Ladder voor duurzame verstedelijking en dynamisch voorraadbeheer onder meer de volgende afspraken:

  • De regio past bij nieuwe initiatieven op het terrein van Recreatie & Toerisme de ladder voor duurzame verstedelijking toe.

  • De regio zal daarbij op korte termijn afspraken maken over een te hanteren ondergrens voor kleinschalige ontwikkelingen

  • De gemeenten en provincie ontwikkelen in 2016 voostellen voor het creëren van een monitoringssysteem voor verblijfsrecreatie als instrument voor dynamisch voorraadbeheer.

  • De regio stemt in de interim-periode, omdat nog niet alle benodigde informatie beschikbaar is om dynamisch voorraadbeheer te kunnen toepassen, vooruitlopend hierop nieuwe initiatieven regionaal af aan de hand van een hiervoor opgesteld format.

Zuid-Limburg (zie bijlage 3)

 

In bijlage 3 behorende bij paragraaf 2.4 staat voor de regio Zuid-Limburg onder het kopje Algemeen als tweede afspraak:

  • De gemeenten en provincie passen de ladder van duurzame verstedelijking breed toe, dus ook op initiatieven voor vrijetijdseconomie.

Onder het thema vrijetijdseconomie staan als afspraken:

  • Gemeenten en Provincie werken samen bij het in een zo vroeg mogelijk stadium begeleiden van en adviseren over initiatieven voor (aanpassing van) ruimtelijke plannen voor vrijetijdseconomie. Daarbij hoort het (sub)regionaal afstemmen van initiatieven voor vestiging, uitbreiding of doorontwikkeling van dag- of verblijfsrecreatieve voorzieningen.

  • In 2016 worden door gemeenten en provincie gezamenlijk in een visie nadere spelregels en instrumenten voor dynamisch voorraadbeheer van vrijetijdseconomie uitgewerkt, resulterend in bestuurlijke afspraken.

In de toelichtende tekst bij het kopje Algemeen staat onder ad 2:

Voor de meeste stedelijke ontwikkelingen is er geen discussie over het al dan niet van toepassing zijn van de ladder van duurzame verstedelijking.

Voor ontwikkelingen op het terrein van vrijetijdseconomie spreken de partners, gezien de urgentie van de problematiek, af om ook hierbij de ladder consequent toe te passen.

Goede initiatieven binnen de vrijetijdseconomie moeten de ruimte krijgen. In Limburg bestaan al veel locaties met een ruimtelijke bestemming die vrijetijdseconomie (verblijfs- en/of dagrecreatie) toestaat. Toch lijkt er ook behoefte te bestaan aan nieuwe locaties. Een focus op kwaliteit is nodig om te voorkomen dat er teveel van hetzelfde is. Een belangrijk instrument daarbij is de ladder van duurzame verstedelijking. Door middel van daarin opgenomen eisen over onderbouwing wordt de economische meerwaarde van initiatieven (of het gebrek daaraan) inzichtelijk. Afgesproken wordt daarom dat de gemeenten de ladder van duurzame verstedelijking toepassen op initiatieven voor verblijfsrecreatieve voorzieningen.

Paragraaf 2.5. Bewoning van recreatieverblijven

F

 

De derde, vierde en vijfde alinea van Paragraaf 2.5. Bewoning van recreatieverblijven worden vervangen door de passage, luidende:

 

Daarom is een verbod opgenomen om via het bestemmingsplan wonen op recreatieterreinen of in recreatieverblijven mogelijk te maken. Het verbod is niet alleen gericht op de wijziging van de bestemming zelf (artikel 2.5.1), maar op elke regeling in een ruimtelijk plan waardoor wonen mogelijk wordt gemaakt. Dus ook het toelaten van wonen via bijvoorbeeld de gebruiksbepaling of de bestemmingsomschrijving van een recreatieve bestemming, is niet toegestaan.

 

In POL2014 is aangegeven dat er naast dit verbod ook ruimte moet zijn voor uitzonderingen, zoals het tijdelijk voorzien in geschikte huisvesting voor arbeidsmigranten. Daarin wordt voorzien door het (nieuwe) artikel 2.5.3.

Artikel 2.5.3 richt zich specifiek op short-stay arbeidsmigranten. Dit zijn arbeidsmigranten die niet de intentie hebben om zich permanent in Limburg te vestigen. Om dit gegeven ‘meetbaar’ te maken, wordt een verblijfsduur van maximaal 9 maanden aangehouden. Deze groep arbeidsmigranten heeft behoefte aan een tijdelijke woonvoorziening en kan daarvoor nu vaak nog niet terugvallen op de reguliere woningmarkt.

 

Uitgangspunt is dat huisvesting van short-stay arbeidsmigranten zoveel mogelijk plaatsvindt in reguliere woningen in of nabij het bestaand bebouwd gebied van steden en dorpen. Het bestaand bebouwd gebied is indicatief weergegeven op Kaart 2 Duurzame verstedelijking en bestuursafspraken regionale uitwerking POL 2014 behorende bij deze verordening.

Indien huisvestingsmogelijkheden binnen de reguliere woningvoorraad niet voorhanden zijn, dient onderzocht te worden of er bestaande bebouwing in of nabij het bestaand bebouwd gebied van steden en dorpen beschikbaar is die geschikt gemaakt kan worden voor huisvesting (bv. vrijkomende agrarische gebouwen). Pas als aantoonbaar is dat dit ook geen mogelijkheden biedt, kan onder goede motivering per specifiek geval uitgeweken worden naar recreatieverblijven op te saneren of te revitaliseren recreatieterreinen.

 

Huisvesting op recreatieterreinen is immers ongewenst. Campings en bungalowparken zijn opgezet en bestemd voor toerisme en recreatie. De tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten op dergelijke recreatieterreinen maakt een verblijf voor toeristen minder aantrekkelijk. Een uitzondering op de verbodsbepaling is alleen denkbaar indien het huisvesting op een óf te saneren óf te revitaliseren recreatieterrein betreft; dit is tijdelijk mogelijk onder de voorwaarde dat een deel van de inkomsten vanuit het huisvesten van arbeidsmigranten wordt gebruikt om de sanering of revitalisering van het betreffende recreatieterrein te bekostigen.

De Beleidsnotitie Huisvesting arbeidsmigranten geeft een nadere visie weer op de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten en vormt een handreiking voor gemeenten en overige belanghebbenden.

 

Het combineren van huisvesting van arbeidsmigranten en recreatieve gasten op een recreatieterrein is uitgesloten. Dit geeft imagoschade voor het betreffende bedrijf en de sector in de regio. Gedurende de periode dat arbeidsmigranten gehuisvest worden op een recreatieterrein, is daarom verblijf van recreanten op dat terrein niet mogelijk.

Daar waar op termijn, na de tijdelijke benutting van het recreatieterreinen voor de tijdelijke huisvesting van short-stay arbeidsmigranten, een kwaliteitsimpuls als recreatieterrein geen reële optie is, dienen met de eigenaar afspraken te worden gemaakt over sanering.

Zowel voor de renovatie (kwaliteitsimpuls) als voor de sanering na afloop van het gebruik voor huisvesting van short-stay arbeidsmigranten is het van belang dat de planologische medewerking aan termijnen wordt verbonden.

Hiermee wordt eindigheid gecreëerd en kan de eigenaar gedurende de termijn van huisvesting gelden genereren voor de uiteindelijke kwaliteitsimpuls of de sanering van het terrein.

 

Voor uitzonderingssituaties in het kader van revitalisering of sanering van recreatieterreinen kan er gebruikt worden gemaakt van het instrument van de tijdelijke omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik. Deze kan voor maximaal 10 jaar worden verleend.

Paragraaf 2.9

G

 

Na Paragraaf 2.8 Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg wordt ingevoegd Paragraaf 2.9 Zone natuurbeek, luidende:

 

In en rond natuurbeken staat het ecologisch functioneren ofwel de natuurfunctie centraal. Inrichting, beheer en onderhoud van de beek dienen op de natuurfunctie te zijn afgestemd. Vanuit de Kaderrichtlijn water (KRW) geldt er een resultaatsverplichting voor het herstel van deze beken, uiterlijk per 2027 dienen al deze beken te zijn heringericht.

De reeds heringerichte natuurbeken (beek + stroken van ca. 25 meter aan weerszijden van de beek) worden beschermd door regelgeving vanuit de keur van het waterschap. Dat is echter niet het geval voor de trajectdelen van beken die nog moeten worden verbeterd.

Teneinde te voorkomen dat er in de nog her in te richten trajecten langs natuurbeken onomkeerbare ontwikkelingen plaatsvinden, geldt in de zone natuurbeek (een indicatieve zone ter breedte van 25 m aan weerszijden van de betreffende beektrajecten) bij nieuwe ontwikkelingen een motiveringsplicht:

in het daarvoor op te stellen ruimtelijke plan dient aangegeven te worden hoe rekening is gehouden met en geanticipeerd is op de beoogde herinrichting van de natuurbeek.

 

De concrete invulling en dimensionering is lokaal maatwerk: er is binnen de kader van de KRW-doelen flexibiliteit in vorm en ligging van de uiteindelijke natuurbeek.

 

Voor de kleinere waterlopen geldt de natuurfunctie als deze waterlopen geheel of grotendeels binnen het provinciaal natuurnetwerk liggen, hoge actuele of potentiële natuurwaarden bezitten en vanuit de watersysteembenadering van belang zijn. Op grond van deze criteria legt het waterschap in overleg met Provincie en gemeenten de kleinere natuurbeken inclusief hun natuurzones op kaart vast in hun beheerplannen.

Beheer en onderhoud dient zo natuurvriendelijk mogelijk te zijn en afgestemd te zijn op het gezond ecologisch functioneren van het beeksysteem. Hiertoe hebben de waterschappen operationeel beleid en regelgeving in hun beheerplan en keur opgenomen.

Paragraaf 2.11 Intensieve veehouderij

H

 

Aan het einde van Paragraaf 2.11 Intensieve veehouderij wordt ingevoegd de passage, luidende:

 

In artikel 2.11.3, tweede lid, is een uitzondering opgenomen voor de zogenaamde vormverandering van een bouwvlak van intensieve veehouderij binnen een op de kaarten behorende bij deze verordening als extensiveringsgebied intensieve veehouderij aangewezen gebied.

In de partiële herziening van het Reconstructieplan Noord- en Midden-Limburg (2006) was eveneens een uitzondering voor vormverandering opgenomen. Dit naar aanleiding van de vernietiging door de Raad van State (2005) van de eerdere algehele verbodsbepaling voor vormverandering van een bouwvlak van intensieve veehouderij in extensiveringsgebieden intensieve veehouderij, zoals verwoord in het Reconstructieplan Noord- en Midden-Limburg (2004).

Omdat de regeling in de Omgevingsverordening Limburg 2014 de vervanger is van het voormalige Reconstructieplan Noord- en Midden-Limburg, dienen de begrippen en de uitleg daarvan aan te sluiten bij het voormalige Reconstructieplan.

Dat betekent dat de uitzondering die in de partiële herziening van het Reconstructieplan Noord- en Midden-Limburg voor vormverandering was opgenomen, ook in deze Omgevingsverordening is verankerd.

 

De aspecten die in geval van een beoogde vormverandering in ieder geval bij de integrale afweging moeten worden betrokken zijn landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie, water, milieu en infrastructuur, woon-, werk- en leefklimaat en economische structuur. Dit als vertaling van de aspecten bedoeld in artikel 4 van de voormalige Reconstructiewet concentratiegebieden.

Naast de kaders neergelegd in wet- en regelgeving (zoals de Wet ammoniak en veehouderij, de Wet geurhinder en veehouderij, de Wet Natuurbescherming, de Wet milieubeheer en de regels met betrekking tot Veehouderij en Natura 2000 in de Omgevingsverordening Limburg 2014) zal daarbij tevens het met betrekking tot deze aspecten geformuleerde Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid in de beoordeling moeten worden betrokken. Normstelling inzake o.a. luchtkwaliteit gebeurt vooral op rijksniveau en voor sommige aspecten binnen daarbij aangegeven bandbreedtes op gemeentelijk niveau (o.a. geur). Ook de op genoemde aspecten ontwikkelde jurisprudentie zal in beschouwing moeten worden genomen.

Vanuit provinciaal beleid speelt hier onder meer de Programmatische aanpak Stikstof (PAS), en de ambitie, zoals beschreven in het POL2014 en de nota Limburgse Land- en tuinbouw Loont, dat in 2025 elk land- en tuinbouwbedrijf een lust voor zijn omgeving is. Voor de veehouderij betekent dat het toewerken naar een lager emissieniveau van ammoniak, geur en fijn stof met als doel om te komen tot een emissieniveau dat geen of slechts verwaarloosbare hinder/risico voor de omgeving oplevert.

Het is vanzelfsprekend, dat de beantwoording van de vraag of een eventuele vormverandering acceptabel kan worden bevonden sterk afhankelijk is van de concrete feiten en omstandigheden.

Hoofdstukgewijs

Hoofdstuk 6 Ontgrondingen

I

 

In de toelichting wordt de tekst onder Ontgrondingen ten behoeve van werken (artikel 6.1.1, lid 2) vervangen door de passage, luidende:

 

Voor ontgrondingen, die uitsluitend worden verricht voor het aanleggen, onderhouden, veranderen, opruimen of uitvoeren van de in dit artikel genoemde werken en projecten is geen ontgrondingsvergunning vereist. Dit geldt ook voor sanering van de bodem overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet bodembescherming als die sanering ten behoeve van zo’n werk plaatsvindt.

Er gelden twee voorwaarden.

Ten eerste dat de ontgronding niet primair gericht is op de winning van oppervlaktedelfstoffen, maar op het realiseren van bepaalde werken of projecten. De ontgrondingen mogen naar omvang of diepte dan ook niet uitgaan boven hetgeen nodig is voor de technische realisering van het werk. Hierbij moet vooral worden gedacht aan de noodzaak van funderingen, het bouwrijp maken, zetting en stabiliteit, en verschraling en herstel van de morfologie in het geval van natuurbouwprojecten.

Ten tweede moet het ontgronden voor de werken of projecten op gemeentelijk of provinciaal niveau planologisch zijn geregeld. Uitgangspunt is dat het ontgrondingsaspect dan daarbij afdoende is betrokken en het dus niet noodzakelijk is in een ontgrondingsvergunning daaromtrent wederom een afweging te maken. Beide vereisten kunnen uiteraard niet los worden gezien. Een ontgronding die planologisch geregeld is, maar desondanks uitgaat boven hetgeen voor de technische realisatie nodig is, is vergunningplichtig.

 

Voor een aantal werkzaamheden is het inherent aan de realisering van een werk of project, dat ontgrondingen plaatsvinden. Bijvoorbeeld bij de aanleg van een weg is het ontgronden voor het wegcunet nodig, bij de aanleg van een gebouw is het ontgronden voor de aanleg van de fundering nodig. In andere gevallen zal het ontgrondingsaspect in de planologische regeling meegewogen moeten zijn om geen vergunning nodig te hebben, bijvoorbeeld indien een weg verdiept aangelegd wordt.

 

Voorts gelden de uitzonderingsbepalingen alleen voor die ontgrondingen die nodig zijn voor de realisering van het werk of project. Bijvoorbeeld bij de aanleg van een industrieterrein is het verrichten van ontgrondingen nodig voor het bouwrijp maken van het terrein. Bij een natuurbouwproject kan het verrichten van ontgrondingen nodig zijn om de oorspronkelijke morfologie te herstellen en/of te voedselrijke bovengrond af te voeren voor het realiseren van de gewenste natuurdoelen. Hiervoor is geen ontgrondingsvergunning nodig, mits in het geval van de uitvoering van natuurbouwprojecten in de Goudgroene natuurzone (artikel 6.1.1 tweede lid, onder b) niet dieper wordt ontgrond dan 0,5 meter.

Op grond van artikel 6.1.1, tweede lid, onder c, is geen ontgrondingsvergunning vereist voor projecten met een ontgronding tot een diepte van 3 meter beneden het oorspronkelijke maaiveld, mits niet meer dan 10.000 m3 wordt ontgraven. Voorwaarde daarbij is wel dat het project in het geldende ruimtelijk plan is afgewogen.

 

Het ter plaatse dieper ontgronden om zand te winnen en het weer aanvullen met andere bodemmaterialen, valt niet onder de uitzonderingsbepaling.

 

Onder infrastructurele werken worden in ieder geval verstaan wegen, spoor- en waterwegen, havens, kunstwerken, vliegvelden, waterkeringen en kabels en leidingen ten behoeve van gas, elektriciteit, water, afvalwater, telefoon en internet.

Onder een natuurbouwproject wordt verstaan een project waarbij door maatregelen de uitgangssituatie wordt gecreëerd voor de natuurdoelen zoals deze voor het gebied waar het project plaatsvindt zijn vastgesteld in het provinciaal natuurbeheerplan.

Hoofdstuk 10 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

J

 

Aan de toelichting bij de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt onder Overgangsbepalingen (artikel 10.1.3) een nieuw tekstblok toegevoegd, luidende:

Toelichting wijziging november 2016

 

Het is de bedoeling dat de gewijzigde bepalingen van Hoofdstuk 2 alleen gelden voor ruimtelijke plannen die worden vastgesteld nadat de Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 in werking is getreden. Plannen die vóór inwerkingtreding van deze Wijzigingsverordening al in ontwerp ter inzage hebben gelegen worden eveneens onder het overgangsrecht gebracht. De reden hiervoor is dat tijdens het opstellen van dat ontwerp de wijzigingen in de Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 nog niet van toepassing waren en hiermee dus geen rekening gehouden hoefde te worden.

Voor de bepalingen die in Hoofdstuk 2 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 zijn opgenomen en die geen wijziging hebben ondergaan blijft de overgangsbepaling, zoals opgenomen in artikel 10.1.3, zesde lid, van kracht met dien verstande dat de verwijzing naar paragraaf 2.4 (Wonen Zuid-Limburg) is geschrapt.

Het overgangsrecht met betrekking tot de met de Wijzigingsverordening doorgevoerde wijzigingen is neergelegd in het nieuwe lid 7 van artikel 10.1.3.

Tevens is daarin een uitzondering opgenomen voor gevallen waarin door gedeputeerde staten toepassing is gegeven aan de hardheidsclausule als bedoeld in de aanhef onder C van de Gewijzigde beleidsregel ‘Kwaliteitscriteria nieuwe woningen Zuid-Limburg’.

Artikel III

Inwerkingtreding

 

Deze Wijzigingsverordening Omgevingsverordening 2014 treedt in werking met ingang van de dag na publicatie in het Provinciaal Blad.

Artikel IV

Integrale tekst

 

De integrale nieuwe tekst van de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt in een afzonderlijk Provinciaal Blad geplaatst.

 

Aldus besloten in de openbare vergadering van Provinciale Staten, gehouden op 11 november 2016

Provinciale Staten voornoemd,

de griffier,

mw. drs. J.J. Braam

de voorzitter,

dhr. drs. Th.J.F.M. Bovens

Bijlage 1 behorende bij Paragraaf 2.4 van de Omgevingsverordening Limburg 2014: Bestuursafspraken POL-uitwerkingen Noord-Limburg

Bestuursafspraken

POL-uitwerkingen Noord-Limburg

 

Colleges van B&W van

 

Gemeente Beesel

Gemeente Bergen

Gemeente Gennep

Gemeente Horst aan de Maas

Gemeente Mook en Middelaar

Gemeente Peel en Maas

Gemeente Venlo

Gemeente Venray

en het college van GS van

Provincie Limburg

 

april 2016

1. Algemeen

 

De demografische ontwikkelingen, de economische crisis en de decentralisatie van rijks/provinciale taken levert vraagstukken op die ons in de regio binden. De regio speelt immers een steeds belangrijkere rol of het nu gaat om de aanpak van leegstand (detailhandel, agrarisch vastgoed), het oplossen van de mismatch in de woningvoorraad, etc. In het proces rondom de totstandkoming van het P012014 is de rol van de regio steeds nadrukkelijker naar voren gekomen. Dit heeft ertoe geleid dat onder het mom van ‘regio aan zet’ de regio Noord-Limburg de uitdaging heeft opgepakt om te komen tot 6 thematische POL-uitwerkingen (als onderdeel van het werkprogramma 2015–2018 van de Regio Venlo). Regionale samenwerking is essentieel om tot een goede visie te komen. De mensen die de regio wonen, werken en leven, houden zich namelijk niet aan gemeentegrenzen en hebben over het algemeen dezelfde behoefte: een aantrekkelijk woon-, werk- en leefomgeving met een hoge ruimtelijke kwaliteit en voldoende voorzieningen.

 

Aanvankelijk zouden eind 2015 de POL-uitwerkingen gereed moeten zijn (op basis waarvan dan concrete bestuursafspraken konden worden gemaakt). Hoewel de regio voortvarend aan de slag is gegaan, is de visievorming nog niet gereed (op een aantal fronten is er (nog) geen overeenstemming in de regio) en is er op aandringen van het PHO Ruimte meer tijd en aandacht besteed aan het meenemen van de gemeenteraden in dit proces.

 

Op verzoek van de provincie ligt er nu toch een set (tussentijdse) bestuursafspraken (peildatum 31 december 2015). Gezien de verschillende fases waarin de POL-uitwerkingen verkeren, hebben deze bestuursafspraken ook een divers karakter. Daar waar mogelijk gaat het om concrete afspraken (hoe bereiken we het doel), aangevuld met procesmatige afspraken (wat gaan we samen doen om het doel te bereiken). Deze bestuursafspraken worden gebruikt om de Provinciale Omgevingsverordening in de zomer van 2016 te actualiseren.

Uitgangspunten

Het P0L2014 bevat een aantal algemene Limburgse principes waarbij kwaliteit en uitnodigen centraal staat:

  • vanuit het motto ‘meer stad, meer land’ een nadrukkelijke keuze voor hoogwaardige steden (stedelijkheid wint aan economische en sociale betekenis) in een waardevol landschap (het belang van het Limburgse platteland als vestigingsfactor);

  • het bieden van (tijdelijke) ruimte voor verweving van functies kan enerzijds de vitaliteit en aantrekkelijkheid van gebieden vergroten en anderzijds leiden tot creatieve vormen van meervoudig ruimtegebruik;

  • kwaliteitsbewustzijn in de vorm van het ‘nieuwe groeien’ oftewel zorgvuldig omgaan met onze voorraden: onze ruimte (steden en dorpen, natuur, landschap), onze voorzieningen (gebouwde omgeving, infrastructuur, vervoersystemen), onze natuurlijke hulpbronnen, onze milieuruimte en onze ondergrond (dynamisch voorraadbeheer);

  • prioriteit voor het herbenutten van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen;

  • inzet op energiebesparing en op een zo groot mogelijk aandeel vernieuwbare energiebronnen;

  • de uitnodigingen om (samen) zaken op te pakken en zo te werken aan een beter leef- en vestigingsklimaat: plannen maken is mooi, omgevingskwaliteit tot stand brengen is nog mooier!

Afspraken

  • 1.1.

    De basisafspraken en spelregels uit het P0L2014 worden door de regiogemeenten onderschreven en uitgewerkt in regionale visies (POL-uitwerkingen) voor de thema's Werklocaties, Wonen, Energie, Detailhandel, Vrijetijdseconomie en Landelijk gebied in lijn met de Ladder voor Duurzame verstedelijking. De POL-uitwerkingen vormen de basis voor het gemeentelijk beleid.

  • 1.2.

    Gezien de samenhang en het samenspel tussen deze thematische uitwerkingen onderling én andere actuele regionale beleidstrajecten(Mobiliteitsplan en Delta-opgave) neemt het PHO Ruimte begin 2016 een besluit over het in elkaar te schuiven van deze sectorale visies tot één integraal afwegingskader: de Regionale Omgevingsvisie 2016.

  • 1.3.

    Het borgen van de ruimtelijke kwaliteit, ofwel de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde, is een essentieel onderdeel van de Regionale Omgevingsvisie. Vanuit de POL-uitwerking Landelijk gebied wordt in 2016 een Ruimtelijk kwaliteitskader opgezet. Niet alleen als afwegingskader voor nieuwe ontwikkelingen, maar ook vanuit de ruimtelijke component van de opgaven v.w.b. klimaat, water, natuur, landschap en cultuurhistorie zelf.

  • 1.4.

    De provincie faciliteert de regio met tools voor monitoring en evaluatie, met GIS-toepassingen op regionale schaal.

  • 1.5.

    De POL-uitwerkingen zullen (deels) de status van een structuurvisie krijgen en zullen dus door de afzonderlijke raden moeten worden vastgesteld. Inspraakprocedures worden gezamenlijk en gelijktijdig doorlopen. Gemeenten spannen zich in om, vanuit de ambitie om er in de regio samen uit te komen, te komen tot zoveel mogelijk gelijkluidende besluiten. In overleg met de griffies in de regio wordt begin 2016 de procesgang vastgesteld.

  • 1.6.

    In het PHO Ruimte (en indien nodig ook bovenregionaal vanuit de regierol van de provincie) vindt afstemming plaats over:

    • a.

      nieuwe initiatieven voor ruimtelijke ontwikkelingen, die vallen binnen de criteria voor regionale afstemming (zie verschillende theme’s);

    • b.

      wijzigingen in programma, die vallen binnen de criteria voor regionale afstemming, in lopende projecten en integrate gebiedsontwikkelingen (rekening houdend met de meervoudige doelstellingen).

  • De zogenaamde 'pijplijn' initiatieven (die weliswaar vallen binnen de criteria, maar nog niet regionaal afgestemd zijn) worden voorjaar 2016 door gemeenten en provincie samen in beeld gebracht.

  • 1.7.

    Regiobestuurders zitten met mandaat bij het PHO Ruimte (8 tot 10x per jaar) en op uitnodiging van de regio kan de provinciale bestuurder daarbij aanschuiven. Voorjaar 2016 wordt een protocol ontwikkeld waarin deze bestuurlijke afstemming wordt beschreven (denk aan procesgang, rolverdeling, bevoegdheden, wat houdt informeren-afstemmen-instemmen in, wat te doen bij een meerderheidsbesluit, status van adviezen, etc.).

  • 1.8.

    Bij gesignaleerde afwijkingen van de afspraken wordt als volgt gehandeld:

    • a.

      primair spreken gemeenten elkaar hierop aan;

    • b.

      indien dit onvoldoende resultaat heeft, zal de provincie op verzoek van één of meer gemeenten haar beschikbare instrumenten inzetten om naleving van de afspraken te bevorderen;

    • c.

      daarnaast kan de Provincie uit eigen beweging haar instrumentarium inzetten om de naleving van de afspraken te bevorderen of af te dwingen.

  • 1.9.

    De provincie neemt in het hoofdstuk Ruimte van de Provinciale Omgevingsverordening bepalingen op om te borgen dat er geen ruimtelijke plannen worden vastgesteld die in strijd zijn met de voorliggende afspraken.

  • 1.10.

    Wijziging van de afspraken en onderliggende documenten gebeurt alleen in samenspraak tussen alle partners.

2. Werklocaties

Bedrijventerreinen

Doel

Doel van het nog nader uit te werken regionale bedrijventerreinenvisie en -beleid is te komen tot een consistente regionale programmering en goede ruimtelijke ordening van werklocaties ten behoeve van het behoud en uitbreiding van de lokale en regionale werkgelegenheid.

Uitgangspunten

  • De basisafspraken en spelregels uit het POL 2014 worden door de regiogemeenten onderschreven en uitgewerkt in de regionale bedrijventerreinenvisie en -beleid dat daarmee in lijn zal zijn met de Ladder van duurzame verstedelijking.

  • De gemeenten en provincie onderschrijven het regionale belang en de bijzondere positie van natte bedrijventerreinen en kavels voor milieucategorie 5 bedrijven.

  • De provincie onderhoudt het bedrijventerreineninformatiesysteem REBIS op basis van door de terreineigenaren te leveren basisinformatie en stelt dit ter beschikking van de gemeenten. Gemeenten en provincie gebruiken de gegevens uit REBIS als basis voor hun analyses en beleidskeuzes.

  • De gemeenten en provincie constateren op basis van REBIS dat d.d. 1-1-2015 het bestaande aanbod van bedrijventerreinen (kwantitatief) in voldoende mate in de toekomstige vraag voorziet en tevens niet alle rest- en plancapaciteit terstond uitgeefbaar is en dat er derhalve sprake is van een evenwichtige verhouding tussen aanbod-vraag en er daarom geen directe noodzaak is tot het schrappen van plannen. Wel aandacht voor fasering van (kwantitatieve) uitgifte of (kwalitatieve) invulling, door middel van het bepalen van kansrijkheid.

  • Bij de verdere uitwerking van de bedrijventerreinenstrategie staan de volgende uitgangspunten centraal (conform besluit van de 8 gemeentebesturen d.d. 8 oktober 2013):

    • de behoefte van de sector en de klant;

    • herstructurering en leegstandsbestrijding;

    • gedifferentieerd areaal aan bedrijventerreinen;

    • vermindering van de organisatorische versnippering.

  • De wijze waarop de ruimtevraag van bedrijven (bestaand en nieuw) wordt opgepakt is in onderstaande tabel vastgelegd:

    ruimtevraag van

    opgepakt door

    lokaal regionaal

    bestaande bedrijvigheid

    1. individuele gemeente als eerste aan zet

    2. inventariseert de vraag vanuit bedrijf

    3. faciliteren op bestaande kavel / op bestaand bedrijventerrein gemeente

    4. indien onmogelijk opschalen naar regio

    bijzondere bedrijvigheid

     

    1. regio als eerste aan zet

    2. belang regionale economie zeer groot of zeer specifieke eisen aan ruimtevraag (bv: havenactiviteiten, grootschalige bedrijvigheid, hoge milieucategorie

    starters

    1. individuele gemeente als eerste aan zet

    2. starters stimuleren en faciliteren

    3. doorgroei faciliteren in eigen gemeente

    4. indien onmogelijk opschalen naar regio

    nieuwvestigers

     

    1. regio als eerste aan zet

    2. afstemming over meest geschikte locatie

    a. in RPO overleggen

    b. rekening houden met segmentering

    c. rekening houden met herstructurering

Afspraken

  • 2.1.

    De verdere uitwerking in 2016 vindt plaats via twee hoofdlijnen: beleid en instrumentarium:

    • a.

      Een bestaand bedrijf altijd gefaciliteerd moet kunnen worden in de regio en bij voorkeur op een bedrijventerreinenlocatie in de eigen gemeente. Herstructurering en hergebruik vormen hierbij belangrijke instrumenten en is derhalve een door de gemeenten en provincie nader uit te werken thema. Als het bijvoorbeeld nodig is om een kavel eenmalig beperkt uit te breiden (bijvoorbeeld met maximaal 10%) om de verplaatsing van een lokaal gebonden bedrijf te voorkomen (en daarmee mogelijke leegstand) zou dat in goede regionale afstemming mogelijk moeten zijn, zonder dat dit verrekend hoeft te warden in kader van dynamisch voorraad beheer.

    • b.

      Indien bij lokale uitbreidingsbehoefte van grootschalige bedrijven de ruimtevraag niet binnen de bestaande lokale voorraad gefaciliteerd kan worden, zullen de gemeenten en de provincie gezamenlijk bezien of er een maatwerkoplossing gevonden kan warden. De randvoorwaarden voor maatwerkaanpak zullen de gemeenten en provincie gezamenlijk uitwerken en in lijn zijn met de uitgangspunten.

    • c.

      Omdat de lokale uitbreiding van grootschalige bedrijven, ondanks de gezamenlijke inspanning van gemeenten en provincie, in sommige gevallen uitsluitend via verplaatsing binnen de regio kan warden gefaciliteerd, zullen de gemeenten en provincie gezamenlijk compensatiemaatregelen voor achterblijvende kavels in relatie tot het thema herstructurering of transformatie uitwerken.cl. Het faciliteren van de ruimtebehoefte van nieuwvestigers zal regionaal worden opgepakt. In gezamenlijkheid zullen de gemeenten en provincie de meest geschikte locatie(s) in beeld brengen. Bij de uitwerking van dit onderdeel van het regionale bedrijventerreinenbeleid warden in ieder geval meegenomen de thema's: ‘segmentering’, ‘schaalgrootte’, ‘herstructurering’, ‘wensen en keuzevrijheid bedrijven’, ‘regionale werkgelegenheid (inzet Werkgeversservicepunt)’ en ‘acquisitie’.

  • 2.2.

    Bij de verdere uitwerking van het bedrijventerreinenvisie en -beleid wordt in de loop van 2016 ook de bedrijventerreinenprogrammering nader uitgewerkt, waarbij geldt dat:

    • a.

      Indien op basis van de gegevens uit REBIS een mogelijk toekomstig kwantitatief tekort aan bedrijventerrein in de regio wordt voorzien, de gemeenten en/of de provincie het initiatief nemen om in gezamenlijkheid te komen tot een additionele bedrijventerreinontwikkeling in Noord-Limburg.

    • b.

      Indien er op basis van gegevens uit REBIS en/of door de gemeenten en/of provincie een kwalitatieve mismatch wordt voorzien, zal er in gezamenlijke afstemming tussen en met gezamenlijke instemming van de gemeenten en provincie nieuwe lokale of regionale planvoorraad warden toegevoegd middels lokale of regionale saldering, in achtneming van de uitgangspunten. Ten behoeve hiervan zullen de gemeenten en provincie de randvoorwaarden van saldering, in het kader van het dynamisch voorraadbeheer, nader uitwerken, waarbij rekening zal warden gehouden met de uitgangspunten en afspraak 1.

  • 2.3.

    Gemeenten en provincie werken in het 1.e kwartaal van 2016 de rol en positie van de bestaande ambtelijke RP0's uit voor de thema’s werklocaties, kantoren en detailhandel (mede in het licht van algemene afspraak 7 en 8).

  • 2.4.

    Voor de (middel)lange termijn verkennen de gemeenten en provincie de ontwikkeling van één regionaal grondbedrijf. De gemeenten en provincie zullen deze ambitie (middels één of meerdere scenario's) gezamenlijk uitwerken.

Kantoren

Doel

Doel van het nader uit werken regionale kantorenvisie en -beleid is het behoud en waar mogelijk uitbreiding van de werkgelegenheid in een kwantitatief en kwalitatief passende voorraad aan kantoren.

Uitgangspunten

  • De basisafspraken en spelregels uit het POL 2014 worden door de regiogemeenten onderschreven en uitgewerkt in een regionale kantorenvisie en -beleid dat daarmee in lijn zal zijn met de Ladder voor duurzame verstedelijking.

  • Bij de uitwerking van de regionale kantorenvisie zullen de regiogemeenten en de provincie gezamenlijk de in het POL 2014 benoemde concentratie- en balansgebieden nadere begrenzen en vastleggen.

  • De provincie stelt periodiek/jaarlijks een kantorenmonitor op en stelt deze ter beschikking aan de regiogemeenten. Gemeenten en provincie gebruiken deze als basis voor hun analyses en beleidskeuzes.

Afspraken

  • 2.5.

    Bij de verdere uitwerking door de gemeenten en de provincie wordt rekening gehouden met:

    • a.

      Het feit dat er geen transitiegebieden zijn aangewezen in Noord-Limburg, wel concentratie- en balansgebieden in Venlo en Venray (zie tabel).

       

      nader te begrenzen in uitwerking

      concentratiegebied

      Stedelijk Centrum Venlo (inclusief Kazernekwartier) Venlo Greenpark

      balansgebied

      Venlo Noorderpoort

      Centrum Venray

    • b.

      Dat bij nieuwvestigers <500 m² wo of uitbreiding tot SOO m² wo de primaire verantwoordelijkheid ligt bij de individuele gemeente en derhalve op gemeentelijk niveau gesaldeerd zal moeten te worden.

    • c.

      Het feit dat de bestaande kantorenleegstand in Noord-Limburg en de onbenutte plancapaciteit buiten de concentratie- en balansgebieden aandacht behoeft.

3. Wonen

Doel

Het vastleggen van de gezamenlijke ambities, sturingsmechanismen (met instrumenten) en afwegingskaders (kwantitatief en ruimtelijk).

Uitgangspunten

Partners onderschrijven de in het P0L2014 opgenomen algemene Limburgse principes en hanteren die als uitgangspunt. Bovendien zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 regels opgenomen gericht op het bevorderen van een duurzame verstedelijking en het hergebruik van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen.

Naar aanleiding van de grote opgave die er ligt op het gebied van wonen zijn de gemeenten in Noord-Limburg eind 2013 samen met de provincie aan de slag gegaan om een regionale structuurvisie op te stellen. Deze regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg is in de periode november–december 2015 door de colleges van de 8 Noord-Limburgse gemeenten in ontwerp vastgesteld. De provincie heeft daarvan kennis genomen. Besluitvorming in de gemeenteraden is voorzien voor de eerste helft van 2016.

Afspraken

  • 3.1.

    Partijen zullen uitvoering geven aan de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg (hierna: ‘de Structuurvisie’) op de wijze en binnen de termijnen zoals beschreven in het ontwerp van het document.

  • 3.2.

    Gemeenten spannen zich in om de vaststelling van de Structuurvisie door de gemeenteraad te laten plaatsvinden vóór 1 mei 2016.

  • 3.3.

    In het geval een gemeente de Structuurvisie niet vaststelt op de overeengekomen termijn of gewijzigd vaststelt kan de provincie uit eigen beweging haar wettelijk instrumentarium inzetten om de doorwerking van de Structuurvisie voor die gemeente te garanderen.

  • 3.4.

    De Structuurvisie kan tussentijds niet eenzijdig gewijzigd. Bij noodzakelijke (tussentijdse) wijziging vindt vooraf overleg plaats tussen partijen.

  • 3.5.

    Zolang de Structuurvisie nog niet in werking is getreden, handelen partijen in overeenstemming met de visie, inhoud en werkwijze uit het ontwerp van het document.

  • 3.6.

    Partijen treden met elkaar in overleg wanneer ontwikkelingen in strijd zijn met de bestuursafspraken (zie afspraak 1.7 en 1.8).

  • 3.7.

    De Provincie zal voorzorgbepalingen opnemen in het hoofdstuk ruimte van de Omgevingsverordening Limburg, om te borgen dat er geen bestemmingsplannen (c.a.) warden vastgesteld die in strijd zijn met de gemaakte afspraken.

  • 3.8.

    Onderlinge afstemming, monitoring en evaluatie vinden plaats op de wijze zoals beschreven in de Structuurvisie respectievelijk in documenten die ter uitvoering van de visie gezamenlijk worden opgesteld.

  • 3.9.

    Op basis van de structuurvisie (waarin een regionaal afwegingskader is opgenomen voor nieuwe initiatieven) wordt voor 31 december 2016 een regionale woningprogrammering opgesteld, gebaseerd op de lokale afwegingen (bottum-up).

  • 3.10.

    Deze afspraken zijn geldig tot en met het einde van de geldigheid van de nog vast te stellen Structuurvisie. De afspraken kunnen alleen na onderling overleg worden gewijzigd na instemming van alle partijen tot de voorziene herijking in 2019.

4. Energie

Doel

Doel van de nader uit te werken regionale energievisie en het actieprogramma is het realiseren van een meer energieonafhankelijkere regio met een economisch gezonde woon-, werk- en leefomgeving, welke geschikt is voor toekomstige generaties.

Uitgangspunten

  • De regio ondersteunt de ‘Parijsverklaring’ van het Klimaatverbond. Dit houdt in dat de regio zich maximaal inzet op het treffen van maatregelen die leiden tot een klimaat-neutrale regio. Dit vormt de input en impuls voor het realiseren van de Regionale Energievisie Noord Limburg.

  • De Energiestrategie Beesel-Venlo-Venray is onderdeel van de uit te werken visie.

  • De door de provincie aangeleverde nulmeting en gebruikte methodiek vormen de basis voor een, nog op te zetten, jaarlijkse energiemonitoring voor de regio.

  • Provincie stelt kansenkaarten voor de duurzame energiebronnen beschikbaar.

Afspraken

Op basis van de huidige stand van zaken kunnen de volgende procesafspraken geformuleerd worden:

  • 4.1.

    De gemeenten en de provincie leveren maximale inspanning om de doelen uit het nationale energieakkoord te realiseren.

  • 4.2.

    Gemeenten en provincie stellen in 2016 de Regionale Energievisie vast met daarin een strategie gericht op faciliteren/stimuleren en een bijbehorend actieprogramma.

  • 4.3.

    Focus van de strategie ligt op:

    • a.

      het stimuleren van energiebesparing bij de grootverbruikers in de regio en onderzoeken of het mogelijk is om de financiële prikkel daartoe te beïnvloeden

    • b.

      het stimuleren van stakeholders om duurzame energie opties te ontwikkelen waarvan in de regio de meeste potentie aanwezig is.

  • 4.4.

    De regio werkt deze visie uit op basis van de kansenkaarten voor zon, wind, geothermie en biomassa,

  • 4.5.

    Op basis van de kansenkaarten formuleren regio en provincie in 2016 samen voor welk aandeel duurzame energie te realiseren is in de regio Noord Limburg.

  • 4.6.

    De uiteindelijke regionale energievisie zal bestaan uit het benoemen van potentieel per duurzame energiebron, de kansenkaarten en een set van kwaliteitsprincipes (als input voor het Ruimtelijk Kwaliteitskader: zie bestuursafspraak 1.3)

  • 4.7.

    De provincie neemt de jaarlijkse energiemonitoring op zich.

5. Detailhandel

Doel

De regiogemeenten willen Adequaat inspelen op ontwikkelingen en trends in de markt zodat een gezond en gedifferentieerd winkelklimaat1 in stand blijft.

Uitgangspunten

  • Behoud en versterking van bestaande detailhandelsstructuur.

  • Kwaliteit in plaats van kwantiteit (het nieuwe groeien).

  • Innovatie en dynamiek in de detailhandel op verantwoorde wijze faciliteren.

  • Schaalvergroting op de juiste plek faciliteren.

  • Clusters van volumineuze en grootschalige detailhandel dienen complementair te zijn aan bestaande winkelgebieden.

Afspraken

  • 5.1.

    De basisprincipes en spelregels uit het POL 2014 worden door de regiogemeenten onderschreven en zijn de basis voor het regionale en lokale detailhandelsbeleid.

  • 5.2.

    Grootschalige initiatieven met een bovenlokaal/regionaal effect warden ter instemming voorgelegd aan de regiogemeenten. Als toetsingscriterium geldt daarbij onder andere of het initiatief meerwaarde heeft voor de regionale detailhandelsstructuur en of voldoende rekening is gehouden met mogelijke ongewenste effecten. Het gaat daarbij om de volgende initiatieven:

    Grootschalige initiatieven met een bovenlokaal/regionaal effect

    Algemeen:

    Het betreft detailhandelsactiviteit die in afwijking is van het bestemmingsplan en die

    betrekking heeft op een bruto toevoeging of wijziging van de branchering van:

    > 2.500 m² bij een: bovenregionaal verzorgend centrum;

    regionaal verzorgend centrum Bovenlokaal verzorgend centrum

    stadsdeel verzorgend centrum

    regionaal cluster met volumineuze detailhandel

    > 1.000 bij een: lokaal verzorgend centrum

    alle overige centra en solitaire locaties

  • 5.3.

    Concentratie van detailhandel in perspectiefvolle, elkaar aanvullende, winkelgebieden is van groot belang. Om dit versterken gaan de regiogemeenten in 2016:

    • a.

      de specifieke opgave per winkelgebied aanscherpen;

    • b.

      de onbenutte plancapaciteit en restcapaciteit/leegstand buiten de winkelgebieden in beeld brengen;

    • c.

      de winkelgebieden concreet afbakenen.

  • Met als doel om op termijn restcapaciteit/leegstand buiten de afgebakende winkelgebieden te saneren. Middels de regionale detailhandelsvisie wordt voorzienbaarheid gecreëerd. Tevens wordt onderzocht welke mogelijkheden (by. instrumentarium) er zijn om te herstructureren c.q. saneren/transformeren.

  • 5.5.

    De afstemming tussen de bovenregionaal verzorgende centra, zoals Roermond en Venlo, is ook van groot belang voor een gezond en gedifferentieerd winkelklimaat. De regionale afstemming voorziet niet in deze afstemming. In samenspraak met betrokken gemeenten zal de provincie de afstemming tussen regionale centra verzorgen.

6. Vrijetijdseconomie

Doel

Het ruimtelijke beleid ten aanzien van de vrijetijdseconomie moet voorwaarden scheppen pm toerisme en recreatie de ruimte te geven en negatieve factoren voor de sector te beperken.

Uitgangspunten

  • We willen een verblijfsrecreatie sector die gericht is op het aanbieden van een breed scala aan verblijfsmogelijkheden, verspreid over Noord-Limburg gevestigd en kwalitatief goed op peil. Het aanbod kenmerkt zich door diversiteit en voldoet zodoende aan de vraag van de klant.

  • We willen een aantrekkelijke, gastvrije regio zijn voor dagrecreanten met een evenwichtige mix van groot-en kleinschalige voorzieningen.

  • Het versterken van de toeristisch-recreatieve functie van de Maas c.q. het Maasdal.

Afspraken

In lijn met de visie zijn de bestuursafspraken gegroepeerd rondom de 3 invalshoeken verblijfsrecreatie, dagrecreatie en De Maas. De onderliggende analyse en toelichting (Regionale uitwerking POL Vrijetijdseconomie Noord-Limburg) dient als onderbouwing en maakt onverbrekelijk deel uit van de navolgende bestuursafspraken.

Verblijfsrecreatie

  • 6.1.

    Gemeenten en provincie zetten in op de komst van een regionaal expertteam, dat aan de hand van een afwegingskader, nieuwe en uitbreidingsplannen toetst op het terrein van verblijfsrecreatie. Status, rol, reikwijdte e.d. van dit expertteam wordt in 2016 uitgewerkt.

  • 6.2.

    Er zal in principe geen medewerking worden verleend aan plannen tot nieuw vestiging van verblijfsrecreatie (campings en bungalowparken).

    Nieuwe verblijfsrecreatie (campings en bungalowparken) is mogelijk mits:

    • a.

      kwaliteit wordt toegevoegd;

    • b.

      met positief advies van het expertteam;

    • c.

      verevening van toeristische capaciteit plaats vindt.

  • Uitbreiding van bestaande verblijfsrecreatie (campings en bungalowparken) is mogelijk indien:

    • a.

      de uitbreiding bijdraagt aan kwaliteitsverbetering/transformatie;

    • b.

      met positief advies van het expertteam;

    • c.

      bij uitbreiding >25%: verevening van toeristische capaciteit boven 25% plaats vindt.

  • 6.3.

    Provincie en gemeenten verkrijgen inzicht in alle harde en zachte plannen op het terrein van verblijfsrecreatie. Deze cijfers vormen de basis voor de verdere monitoring op dit terrein.

  • 6.4.

    Regio en provincie trekken samen op om met de hoofddirecties van ketens van bungalowparken tot ontwikkelplannen ter verbetering van de toeristische aantrekkingskracht te komen.

  • 6.5.

    De gemeenten organiseren werkateliers waarin belanghebbenden, onderwijs, brancheverenigingen, overheden en bedrijfsleven samenwerken aan vraaggerichte cases.

  • 6.6.

    Handhaving van onrechtmatige huisvesting moet worden opgepakt door de samenwerkende gemeenten. De provincie beziet in hoeverre zij daarbij een faciliterende/ondersteunende rol kan spelen.

  • 6.7.

    De Woonvisie is leidend ten aanzien van huisvesten van arbeidsmigranten en permanente bewoning op recreatieparken, met dien verstande dat nieuwe huisvesting van arbeidsmigranten op recreatieparken en permanente bewoning onwenselijk is en moet worden voorkomen. Bestaande huisvesting van arbeidsmigranten willen we afbouwen, zodra elders huisvesting mogelijk is. Ontwikkelingen met betrekking tot dit thema zullen dan ook in onderling overleg worden opgepakt.

Dagrecreatie

  • 6.8.

    Het leefstijlenmociel gebruiken we om nieuwe ontwikkelingen te beoordelen op haalbaarheid en wenselijkheid. Niet meer van hetzelfde maar op basis van dit model kijken waar nog kansen liggen.

  • 6.9.

    De gemeenten maken een kaart met het huidige aanbod aan dagrecreatie voorzieningen. Een dergelijke kaart inspireert/voedt de regio om duidelijk te krijgen over beleid en afstemming van voorzieningen.

  • 6.10.

    De gemeenten informeren elkaar over grote, bovenregionale evenementen en verwijzen zo nodig naar elkaars evenemententerreinen.

  • 6.11.

    De gemeenten zullen de bestaande routenetwerken verder door ontwikkelen en inzetten op het versterken van de synergie met het dagrecreatieve aanbod. Waar mogelijk worden nieuwe routevormen toegevoegd, bestaande routes verbeterd, en beter op elkaar aangesloten.

  • 6.12.

    We werken aan een betere afstemming tussen overheid, onderwijs en bedrijfsteven met als doel om te komen tot instrumentarium dat leidt tot de gewenste professionalisering van de dagrecreatie voorzieningen.

  • 6.13.

    We streven er naar om op basis van kwaliteit en maatwerk per gemeente horeca aan routestructuren in het buitengebied, zogenaamde pleisterplaatsen, mogelijk te maken.

  • 6.14.

    De gemeenten willen afstemmen over nieuwe dagrecreatieve voorzieningen.

  • 6.15.

    De regio zet samen met de provincie en betrokken organisaties in op het beter verbinden en vermarkten van de grote natuurgebieden.

  • 6.16.

    De kwaliteit van natuur en landschap vanuit de toerist gezien dient een integraal afwegingscriterium te zijn bij alle ruimtelijke ontwikkelingen. Vanuit de POL-uitwerking Landelijk gebied zal een overkoepelend ruimtelijk kwaliteitskader (zie afspraak 3 in het algemene deel) warden ontwikkeld, hierbij zal recreatie en toerisme een van de afwegingscriteria zijn.

De Maas

  • 6.17.

    Ruimtelijke afstemming in de regio over meer ‘grootschalige’ speerpuntlocaties voor toeristische ontwikkelingen aan en op de Maas (in lijn met afspraak 6 uit het algemene deel).

  • 6.18.

    Creëren gezamenlijk draagvlak met stakeholders, voor projecten als natuurvriendelijke oevers, dagstrandjes, etc.

  • 6.19.

    Creëren gezamenlijk draagvlak met stakeholders, voor toeristisch-recreatieve projecten (zoals Fietsen langs de Maas) met inbegrip van het realiseren van ontbrekende schakels.

  • 6.20.

    We gaan in overleg met de provincie en RWS om te proberen te komen tot verruiming van de strenge en beperkende regels voor het watervoerend winterbed van de Maas.

  • 6.21.

    Met in acht name van het P0L2014 brengen gemeenten gezamenlijk de toeristisch-recreatieve belangen in bij het invullen van de Delta-opgave voor de Maasvallei (uitwerking voorkeursstrategie t.b.v. het Regionaal Uitvoeringsprogramma Limburgse Maasvallei.

  • 6.22.

    De gemeenten blijven investeren in de toeristische aantrekkingskracht van de dorpskernen langs de Maas. Hierdoor moet een keten van pleisterplaatsen ontstaan waar de Maas kan worden beleefd.

7. Landelijk gebied

Inleiding

Het landelijk gebied van de regio Noord-Limburg is divers van karakter; bestaande uit beekdalen, ontginningsgebieden en stuifduinengebied, terwijl ook het gebruik van dit landschap sterk varieert: natuurgebieden, concentraties intensieve veehouderij, recreatiegebieden en woongebieden. Om in de toekomst voldoende ontwikkelingsruimte te blijven bieden voor alle gebruikers is het belangrijk om keuzes te maken die afgestemd zijn op de ontwikkelingen en de wensen van die gebruikers.

Uitgangspunten

De ontwikkeling van de landbouw kenmerkt zich door schaalvergroting en nieuwe allianties bij de blijvers en door leegstand bij de stoppende bedrijven. Tegelijkertijd is groeiende aandacht voor de gevolgen van de schaalvergroting voor landschap en gezondheid. Vanuit het thema Vrijetijdseconomie wordt benadrukt dat een aantrekkelijk landschap een belangrijk decor is voor de toeristische voorzieningen in onze regio. En niet in de laatste plaats vormt een goed leef- en woonklimaat in het buitengebied een belangrijke randvoorwaarde voor alle bewoners van onze regio.

Hiermee staat de regio voor de opgave om in de regionale POL-uitwerking Landelijk Gebied de volgende zaken uit te werken én met elkaar in balans te brengen:

  • faciliteren van de dynamiek in de landbouw;

  • ruimtelijke kwaliteit behouden (afwegingscriteria voor nieuwe ontwikkelingen) en versterken (opgaven op het gebied van klimaat, water, natuur, landschap en cultuurhistorie);

  • verbeteren van het leef- en woonklimaat.

Afspraken

Deze ambitie wordt door middel van bestuursafspraken geconcretiseerd. Deze afspraken bestaan uit een mix van beleidsstandpunten en vooral procesafspraken. De analyse en de bestuursafspraken vormen een basis voor een regionale POL-uitwerking Landelijk Gebied.

Ontwikkelruimte landbouw

Afspraak 7.1

De ontwikkelruimte voor de landbouw wordt beschreven aan de hand van een regionaal ruimtelijk kwaliteitskader.

Toelichting

De landbouw is gebaat met een helder toekomstperspectief waarbij duidelijk is waar zij welke ontwikkelingsmogelijkheden hebben. Streven is te komen tot één regionaal ruimtelijk kwaliteitskader waarin de economische, belevings- en toekomstwaarde van het gebied wordt beschreven. De kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen vormt een belangrijk gegeven. Evenals het absorptievermogen dat een gebied heeft om bedrijfsontwikkelingen in te passen.

De uitwerking van deze bestuursafspraak hangt samen met de uitwerking van de hierna genoemde bestuursafspraken en met de intentie om een regionaal Ruimtelijk kwaliteitskader op te stellen (zie afspraak 1.3). Ten behoeve van het ruimtelijk kwaliteitskader worden in ieder geval de volgende zaken uitgewerkt:

  • Een heroverweging van het areaal ontwikkelingsgebieden glas dat beschikbaar is op basis van beleid en plannen, aangezien dit niet meer is afgestemd op de uitbreidingsbehoefte van de glastuinbouw. Deze heroverweging (mede op basis van de evaluatie van het Reconstructiebeleid) bestaat uit:

    • het (lokaal) heroverwegen van de ontwikkelingsgebieden glastuinbouw onder andere op basis van infrastructurele knelpunten, landschappelijke kwaliteiten, marktvraag, etc.;

    • onderzoek welk hergebruik van de ruimte binnen de ontwikkelingsgebieden mogelijk is. In ieder geval wordt gedacht aan intensieve teelten en eventueel agglomeratielandbouw;

    • de lokale heroverwegingen warden regionaal afgestemd vanwege de regionale samenhang (bv. regionale ambities met betrekking tot de Greenport Venlo).

  • Het creëren van ontwikkelingsruimte voor de intensieve teelten aangezien de volle grond tuinbouw zich ontwikkelt naar een intensieve teelt waarbij wordt onderzocht:

    • welke impact de verschillende (intensieve) teeltondersteunende voorzieningen (hoog, laag, tijdelijk, permanent) hebben op het landschap en de ruimtelijke kwaliteit;

    • welke gebieden lenen zich bij uitstek voor grootschalige (nieuwe) initiatieven waarbij in ieder geval wordt onderzocht welke Ontwikkelingsgebieden Glas hiervoor ingezet kunnen worden?

  • De regiogemeenten stellen gezamenlijk uitgangspunten op over de ontwikkelingsruimte voor agglomeratielandbouw waarbij met name wordt uitgewerkt: welke agglomeratielandbouw is passend op bedrijventerreinen en onder welke voorwaarden is vestiging in het buitengebied mogelijk?

  • De regiogemeenten stellen gezamenlijk uitgangspunten op over de incidentele nieuwvestiging van intensieve veehouderijbedrijven waarbij uitgegaan wordt van een per saldo kwalitatieve verbetering van het leefklimaat er van uitgaande dat er sprake is van een verplaatsing naar een duurzame vestigingslocatie: onderzocht wordt of en hoe het principe dynamisch voorraadbeheer binnen het landelijk gebied kan worden toegepast. Daarbij wordt ook het vraagstuk rondom leegstand betrokken.

Mestverwerking

Afspraak 7.2

  • a.

    Het uitgangspunt is dat er binnen de regio voldoende verwerkingscapaciteit is voor het mestoverschot uit de regio.

  • b.

    De regiogemeenten faciliteren de bestaande mestverwerkingsinitiatieven, waarbij voor grootschalige initiatieven in eerste instantie ingezet wordt op vestiging op bedrijventerreinen.

  • c.

    Binnen een periode van een jaar zetten de regiogemeenten een regionaal monitoringssysteem op.

  • d.

    Nieuwe initiatieven dienen verdergaande vormen van duurzame mestverwerking te omvatten en worden gezamenlijk binnen de regio en met de provincie afgestemd.

Toelichting

In de regio is sprake van een mestoverschot. De regiogemeenten vinden dat er regionaal voldoende verwerkingscapaciteit voorhanden moet zijn om het mestoverschot uit de regio te verwerken. De veehouderij is aan zet om zorg te dragen voor de benodigde verwerkingscapaciteit op boerderijniveau of door te participeren in grootschalige verwerking.

 

Uit inventarisatie blijkt dat de bestaande initiatieven voor het realiseren van grootschalige mestverwerking voldoende is om een balans tussen mestproductie en mestverwerking te realiseren. Bij grootschalige mestverwerking zijn infrastructuur en eventuele effecten op de omgeving (zoals ammoniak en geur) belangrijke factoren. Daarmee vormen bedrijventerreinen een goede locatie voor grootschalige mestverwerking. Vestiging in het buitengebied wordt niet uitgesloten mits er geen locatie op het bedrijventerrein beschikbaar is, de locatie geschikt is (goede infrastructuur en omgevingskwaliteit) en de aanvoer met name uit de directe omgeving komt. Bestaande (grootschalige) mestverwerkingen in het buitengebied, die op een passende locatie in het buitengebied liggen, kunnen door ontwikkelen.

Ervaring leert dat niet alle initiatieven worden gerealiseerd. Het is van belang om regionaal de verwerkingscapaciteit en initiatieven te monitoren om inzicht te hebben of er voldoende capaciteit is of ontstaat.

 

In samenhang met de POL uitwerking Energie hebben duurzame vormen van mestverwerking de voorkeur. Het gaat om initiatieven waarbij het gaat om het opwekken van energie, het produceren van gas en/of elektriciteit en het vervaardigen van minerale concentraten. De regiogemeenten zullen, bij concrete initiatieven, samen onderzoeken op welke wijze zij extra kunnen faciliteren. Afstemming over gevallen bedoeld onder 2b en 2d vindt plaats om de balans tussen geproduceerde mest en te verwerken mest te bewaken maar biedt partijen ook inzicht in verschijningsvormen van verdergaande vormen van duurzame verwerking. Waar het gaat om initiatieven die in de nabijheid liggen van provinciegrenzen worden die ook afgestemd met de desbetreffende provincie.

Leegstand

Afspraak 7.3

  • a.

    De regiogemeenten stimuleren het verminderen van leegstand door het ontwikkelen van instrumentarium voor hergebruik en sloop van vrijgekomen agrarisch vastgoed, waarbij in ieder geval ingegaan wordt op:

    • of het wenselijk is om een koppeling aan te brengen tussen nieuw agrarisch vastgoed en het voorkomen of verminderen van leegstand en zo ja, hoe;

    • gezamenlijk met de provincie de verplichting tot asbestverwijdering in samenhang met de leegstandproblematiek (of hergebruiksmogelijkheden) stimuleren;

    • gezamenlijk met de provincie onderzoeken of een monitoring van leegstaand agrarisch vastgoed haalbaar en noodzakelijk is voor het te ontwikkelen instrumentarium;

    • onderzoeken of samen een excessenregeling kan worden gecreëerd om te kunnen ingrijpen bij ongewenste verrommeling als gevolg van leegstand.

  • b.

    De regiogemeenten stellen een regionale aanpak plattelandswoningen op dat dient als een handvat voor een lokale uitwerking.

Toelichting

De verwachting is dat de leegstand van agrarisch vastgoed de komende jaren toeneemt, met als gevolg verrommeling en wellicht oneigenlijk gebruik. Om verdere leegstand te voorkomen is het bestaand instrumentarium ontoereikend. Bij het ontwikkelen van nieuw instrumentarium wordt ingezet op de prioriteitsvolgorde:

  • hergebruik binnen de agrarische sector;

  • hergebruik door andere niet-agrarische gebruikers;

  • sloop.

Aandachtspunten hierbij zijn verder het hergebruik van monumenten en beeldbepalende objecten en de gevolgen van het asbestverbod voor daken in 2024 (en bekijken of energietransitie een oplossing kan bieden). Op basis van de prognoses is de verwachting dat sloop onvermijdelijk is. Een (provinciale) sloopregeling in combinatie met een subsidieregeling die gericht is op kwaliteit (sloop in ‘kwetsbare gebieden’) is wenselijk. Onderzocht wordt of en zo ja, op welke wijze nieuwbouw van (agrarische) bedrijfsgebouwen gepaard kan gaan met sloop elders. Bij het ontwikkelen en inzetten van het nieuwe pallet aan instrumenten is inzicht in en monitoring van de leegstand (prognoses, feitelijke gegevens, kwaliteit, locaties) van belang.

De regelgeving omtrent plattelandswoningen staat momenteel onder druk door jurisprudentie. Een gezamenlijke aanpak is gewenst om enerzijds in gesprek te gaan met de Rijksoverheid, anderzijds om gezamenlijk de jurisprudentie te vertalen naar gemeentelijk beleid.

Schone stallen

Afspraak 7.4

De regiogemeenten werken samen onder regie van de provincie in 2016 aan de uitwerking van de ambitie Schone stallen.

Toelichting

Naast de schaalvergroting binnen de veehouderij (zie afspraak 1 over ontwikkelruimte landbouw) speelt ook het onderwerp Schone stallen. De ambitie Schone stallen dient te worden vertaald naar concrete doelen op basis van wat technisch, financieel en maatschappelijk haalbaar is en passend binnen het op te stellen ruimtelijk kwaliteitskader (zie afspraak 3 in het algemene deel). Omdat dit telkens kan veranderen warden gezamenlijk regelmatig de doelen herijkt en bijgesteld. In ieder geval richt de uitwerking zich op de volgende onderdelen:

  • uitwisseling van kennis en expertise;

  • het opstellen van een monitoringssysteem;

  • onderzoek hoe om te gaan met latente ruimte en het voorkomen van opvulling van normen;

  • heroverwegen van het gemeentelijk geurbeleid (mede op basis van nieuwe regelgeving en in relatie tot de nieuwe inzichten op het gebied van gezondheid).

Aldus opgemaakt en ondertekend in 9-voud:

Namens de gemeente Bergen,

Dhr. B.J.M. Buiting

Namens de gemeente Beesel,

Dhr. J.J.L. Smolenaers

Namens de gemeente Gennep,

Dhr. J.P.M. Welles

Namens de gemeente Horst aan de Maas,

Dhr. P.E.M. Driessen

Namens de gemeente Mook en Middelaar,

Dhr. G.J.M. Wienhoven

Namens de gemeente Peel en Maas,

Dhr. A.G.P. Janssen

Namens de gemeente Venlo,

Dhr. J.H.G.M. Teeuwen

Namens de gemeente Venray,

Dhr. M.P.J. van der Putten

Namens de provincie Limburg,

Dhr. J.M.T. Teunissen

Bijlage 2 behorende bij Paragraaf 2.4 van de Omgevingsverordening Limburg 2014: Bestuursafspraken Midden-Limburg POL2014

Bestuursafspraken Midden-Limburg

POL 2014

 

De ondergetekenden:

Gedeputeerde Staten van Limburg, in deze vertegenwoordigd door de heer H. Teunissen, gedeputeerde en handelende ter uitvoering van het besluit van de Gedeputeerde Staten van 2 februari 2016, hierna te noemen ‘de Provincie’;

 

en

 

Burgemeester en Wethouders van de gemeente Echt-Susteren, te deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar wethouder de heer J. Wackers, en handelende ter uitvoering van het besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Echt-Susteren, van 2 februari 2016, hierna te noemen ‘de Gemeente’,

 

Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leudal, te deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar wethouder de heer P. Verlinden, en handelende ter uitvoering van het besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leudal, van 2 februari 2016, hierna te noemen ‘de Gemeente’,

 

Burgemeester en Wethouders van de gemeente Maasgouw, te deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar wethouder de heer J. Lalieu, en handelende ter uitvoering van het besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Maasgouw, van 2 februari 2016, hierna te noemen ‘de Gemeente’,

 

Burgemeester en Wethouders van de gemeente Nederweert, te deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar burgemeester de heer H. Evers, en handelende ter uitvoering van het besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Nederweert, van 2 februari 2016, hierna te noemen ‘de Gemeente’,

 

Burgemeester en Wethouders van de gemeente Roerdalen, te deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar wethouder de heer C. Wolfhagen, en handelende ter uitvoering van het besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Roerdalen, van 2 februari 2016, hierna te noemen ‘de Gemeente’,

 

Burgemeester en Wethouders van de gemeente Roermond, te deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar burgemeester mevrouw R. Donders — de Leest, en handelende ter uitvoering van het besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Roermond, van 2 februari 2016, hierna te noemen ‘de Gemeente’,

 

Burgemeester en Wethouders van de gemeente Weert, te deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar burgemeester de heer J. Heijmans, en handelende ter uitvoering van het besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Weert, van 2 februari 2016, hierna te noemen ‘de Gemeente’,

 

hierna gezamenlijk te noemen: ‘partijen’,

Algemeen

 

Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten het P0L2014 vastgesteld. Het is een integrale visie op wat er nodig is om de kwaliteit van onze fysieke omgeving te verbeteren, met als centrale ambitie het realiseren van een voortreffelijk grensoverschrijdend leef- en vestigingsklimaat. P0L2014 is in co-creatie met alle Limburgse gemeenten en stakeholders tot stand gekomen, met als motto ‘Limburg is van ons allemaal’. In P0L2014 staan de regio’s centraal. Het plan bevat vanuit dat perspectief ook een samen met de gemeenten opgesteld visie op Midden-Limburg waarin de kansen en uitdagingen voor deze regio in het fysieke domein centraal staan. In het POL is beschreven hoe we als overheden samen met marktpartijen en maatschappelijke organisaties ervoor moeten zorgen dat we kansen daadwerkelijk benutten en de grote uitdagingen, zoals het wegnemen van de mismatch tussen vraag en aanbod van woningen, winkels, kantoren, bedrijventerreinen en verblijfsaccommodaties en de energietransitie.

 

Een van de belangrijkste uitvoeringslijnen van het POL2014 is de totstandkoming van uitwerkingen per regio voor de thema's wonen, bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel, energie, land- en tuinbouw en vrijetijdseconomie. Daarin vindt een concretisering plaats van de algemene opgaven en principes uit P0L2014. De gemeenten in Midden Limburg zijn samen met de Provincie en stakeholders voortvarend aan de slag gegaan met deze regionale uitwerkingen. Dit heeft geresulteerd in de voorliggende bestuursovereenkomst met afspraken tussen de zeven colleges van B&W in Midden-Limburg en het college van GS over deze thema's.

 

Met uitzondering van de afspraken over het thema wonen hebben de afspraken nog vooral het karakter om binnen afgesproken termijnen zaken nader uit te werken en te verankeren. De verwachting is dan ook dat de afspraken in de loop van 2016 of begin 2017 worden aangevuld en op onderdelen aangescherpt.

Regionale ambitie

In de Gezamenlijke ambitie ‘Samenwerking werkt!!!, Agenda van Midden-Limburg’ is de volgende ambitie geformuleerd:

Midden Limburg ligt centraal aan weerszijden van de Maas omringd door belangrijke stedelijke en economische concentratiegebieden. Onze regio vormt tegelijk een groene oase, een verbindingsknooppunt en een aantrekkelijke woon/leefomgeving met zowel stedelijke dynamiek als landelijke rust en ruimte. Samenwerking tussen gemeenten en onze maatschappelijke partners is er op gericht deze groene, verbindende en aantrekkelijke identiteit te behouden en waar nodig te versterken. Door deze samenwerking dragen we bij aan een innovatieve en duurzame ontwikkeling van onze regio. Zo'n organische ontwikkeling genereert blijvend welvaart en welzijn voor onze inwoners. Deze identiteit en de langjarig opgebouwde kwaliteiten van onze regio zijn het vertrekpunt voor onze visie op de toekomst. Onze regionale identiteit is te vangen in drie kernbegrippen: Groen, Verbindend en Aantrekkelijk.

 

‘Midden-Limburg vormt het hart van grote metropolen. In die zin is het niet Midden-, maar Centraal-Limburg.’

 

Riek Bakker, Het oog van Midden-Limburg Regiovisie 2008

 

Het is aan de Samenwerking in Midden-Limburg (SML) om burgers en marktpartijen te prikkelen om met ideeën te komen, actief verschillende initiatiefnemers aan elkaar te koppelen, beleidsmatige, financiële en planologische flexibiliteit te scheppen binnen heldere kaders. Kortom: invulling geven aan een inspirerende en faciliterende rol. Voor samenwerking in de regio hanteren we als overheden – samen met partners uit onderwijs en bedrijfsleven – de volgende uitgangspunten:

  • Uitgaan van het bestaande, we nemen de kracht die ons als regio kenmerkt als vertrekpunt en koesteren de variëteit.

  • Waarde-creatie vindt plaats in co-creatie met partners, zoals Keyport.

  • Bij het betrekken van partners richten we ons niet enkel op de bekende boegbeelden, niet alleen op de tussentijd en niet alleen op Nederland.

  • Samenwerking in Midden-Limburg gebeurt volgens het netwerkconcept op basis van wens, behoefte en vrijwilligheid.

  • Samenwerking kost tijd en die nemen we.

Bestuursafspraken werkveld Landbouw en Natuur

Doel en werkwijze

Het doel zoals omschreven in de Startnotitie regionale landbouw- en natuurvisie Agenda Samenwerking Midden-Limburg is het uitgangspunt van deze bestuursovereenkomst: een breed gedragen regionale landbouw- en natuurvisie voor Midden-Limburg

 

Om dit te bereiken wordt de regionale landbouw- en natuurvisie voorzien van een:

  • 1.

    Bestuursovereenkomst (tussen gemeenten en ‘bekrachtigd’ door de provincie).

  • 2.

    Gezamenlijk toekomstbeeld met ambitie en doelen.

  • 3.

    Doorlopende thematische agenda met uitwerking van de strategie voor de verdere aanpak.

  • 4.

    Concrete resultaten in de vorm van initiatieven c.q. projecten in de diverse themalijnen.

  • 5.

    Opzet voor de ontwikkeling van een flankerend monitoringsysteem voor de benoemde thema’s.

  • 6.

    Beschrijving van gewenste regionale overlegstructuur.

Samenwerking binnen de regio en met provincie

Partijen hebben de intentie om binnen het werkveld Landbouw en Natuur samen te werken. De samenwerking is er op gericht om de inspirerende stimulerende en faciliterende rol van de overheid in het werkveld vorm te geven.

Het invulling geven aan deze nieuwe rol en verantwoordelijkheid vraagt om samenwerking binnen de overheid, Lc. van gemeenten, provincie en rijk. leder afzonderlijke schakel in de overheidsketen dient zich bewust te zijn van zijn plaats in de totale overheidsketen en het handelingsperspectief dat daarbij past.

Binnen de geschetste context bestaat binnen de regio behoefte aan samenwerking op het terrein van landbouw en natuur. Het gaat hierbij enerzijds om het uitwisselen van informatie en kennis tussen de gemeenten onderling en tussen gemeenten en provincie en anderzijds om het instellen van een samenwerkingsverband. De invulling van dit samenwerkingsverband behoeft nadere uitwerking. Er wordt hierbij gedacht aan het vervullen van een rol bij aanvragen waarvoor specifieke deskundigheid of regionale afstemming gewenst is, zoals initiatieven voor mestverwerking of de regionale behoefte bij de invulling van vrijkomende agrarische bebouwing. Ook kan een samenwerkingsverband verbindende rol spelen tussen overheid en het maatschappelijk middenveld/ondernemers bij de diverse thema’s binnen LEN.

Daarnaast maakt de regio afspraken over de wijze van samenwerking binnen het werkveld. Het gaat hierbij om zaken zoals bij welke initiatieven wordt samengewerkt, op welke wijze vindt afstemming plaats en wat is de rol van gemeenten en provincie hier in. Een belangrijk doel is het scheppen en benutten van kansen voor een duurzame sociaal-economische ontwikkeling van het platteland, met name op het gebied van landbouw, natuur en voor een aantrekkelijk woon-, werk-, en leefklimaat. Zolang deze afspraken nog niet zijn geconcretiseerd vindt afstemming binnen het werkveld plaats door middel van agendering bij het ambtelijk en bestuurlijk overleg LEN.

 

Om de gewenste regionale overlegstructuur te bereiken, worden de volgende afspraken gemaakt:

  • 1.

    Partijen onderzoeken de mogelijkheden om een samenwerkingsverband vorm te geven en in te richten in de regio dat ter ondersteuning van de samenwerking op gebied van landbouw en natuur een verbindende rol speelt. Hierbij wordt aangesloten op al bestaande regionale overlegorganen.

  • 2.

    Partijen maken afspraken over de mate waarin en de wijze waarop ze binnen SML-LEN als daarbuiten samenwerken en elkaar informeren over initiatieven die zich voordoen binnen het werkveld.

  • 3.

    Zolang de afspraken onder 1. en 2. niet zijn uitgewerkt is afstemming binnen het werkveld LEN gericht op het ophalen van informatie en elkaar informeren over mogelijke samenwerking via ambtelijk en bestuurlijk overleg LEN (procesmatigheid en inspanningsverplichting).

  • 4.

    Partijen werken mee aan het in beeld brengen van informatie die nodig is om de thema’s uit te werken (informatiemanagement).

Schone stallen en latente ruimte

Partijen zijn zich ervan bewust dat de structuur van de agrarische sector verandert. Er is sprake van schaalvergroting, ketenverlenging en maatschappelijk debat over geur en gezondheid. Om die reden willen partijen gezamenlijk toewerken naar schone stallen in 2025.

Gebleken is dat de urgentie om het thema schone stallen aan te pakken met name aanwezig is bij de gemeenten Weert, Nederweert en Leudal. Zij gaan zich in 2016 onder regie van de provincie hiervoor inzetten. De overige gemeenten blijven via het ambtelijk en bestuurlijk overleg LEN betrokken bij het proces. Onderzocht wordt of op dit thema samenwerking met gemeenten in Noord-Limburg mogelijk is.

 

Om te komen tot schone stallen in 2015 worden door partijen de volgende afspraken gemaakt:

  • 1.

    Gemeenten Weert, Nederweert en Leudal werken onder regie van de provincie samen aan de uitvoering van een plan van aanpak om te komen tot een blijvende vermindering van uitstoot van emissies van agrarische bedrijven.

  • 2.

    Meer concreet betekent dit dat deze partijen zich in 2016 inzetten voor:

    • a.

      Het opzetten van een monitoringssysteem.

    • b.

      Het experimenteren met innovatieve systemen door gebruik te maken van de mogelijkheden van de proefstal status uit de Regeling Ammoniak en Veehouderij (RAV), en de toekomstige mogelijkheden van de nieuwe omgevingswet.

    • c.

      Onderzoek naar gedragen normen in gemeentelijke geurverordeningen.

    • d.

      Onderzoek naar mogelijkheid om opvulling van normen te voorkomen.

    • e.

      Uitwisseling van kennis en expertise.

    • f.

      Een visie over hoe om te gaan met latente ruimte.

  • 3.

    Maatregelen worden regio breed afgestemd voordat ze worden ingevoerd.

Mestverwerking

Partijen hebben een voorlopige leidraad op mestverwerking opgesteld. De leidraad is als bijlage bij de bestuursafspraken gevoegd.

Er wordt gewerkt vanuit een drie-sporen aanpak waarbinnen de initiatieven beoordeeld worden. Bij mestbe- en verwerking van meerdere bedrijven samen of op industriële schaal wordt een deskundigenpool ingeschakeld.

De leidraad heeft een impact op het ruimtelijk beleid van de gemeenten en wordt derhalve eerst ter instemming voorgelegd aan de gemeenteraden, met uitzondering van de gemeenten Weert en Roerdalen. De leidraad kan echter geen bestemmingsplannen, die `soepeler' zijn dan de leidraad buiten werking stellen.

De leidraad is voorlopig en zal na een jaar geëvalueerd worden.

 

Partijen spreken hierover af dat:

  • 1.

    De leidraad ter instemming voor wordt gelegd aan de gemeenteraden, met uitzondering van de gemeenten Weert en Roerdalen waar deze ter kennis wordt gebracht aan de raad.

  • 2.

    Indien de gezamenlijke leidraad minder toe staat dan het geldende bestemmingsplannen, het geldende bestemmingsplan voorrang heeft.

  • 3.

    De leidraad voorlopig is en als pilot maximaal 1 jaar wordt toegepast. De toepassing van de leidraad wordt uiterlijk in november 2016 geëvalueerd.

  • 4.

    De definitieve leidraad voor mestverwerking onderdeel gaat uitmaken van de regionale visie landbouw en natuur.

Vrijkomende agrarische bebouwing (VAB)

De verwachting is dat de komende jaren 2/3 van de agrarische bedrijven (nu: 1500) in de regio Midden-Limburg gaat stoppen. Een deel van deze locaties zal leeg komen te liggen of een nieuwe functie krijgen.

Om verloedering en illegaliteit te voorkomen is een financiële regeling om sloop te bevorderen wenselijk. Hiertoe zal enerzijds een lobby gestart moeten worden en anderzijds gezocht moeten worden naar bestaande regelingen die hiervoor kunnen worden ingezet.

Een deel zal worden ingevuld door nieuwe functies. Hierbij zal afstemming moeten worden gezocht met andere werkvelden (oa wonen, toerisme en recreatie en economie) om te komen tot een verantwoorde herverdeling van functies (dynamisch voorraadbeheer).

 

Om deze ontwikkeling te begeleiden spreken partijen af dat:

  • 1.

    Partijen een gezamenlijk ambitie formuleren voor de aanpak van VAB met een doorvertaling naar concrete handvatten die de gemeenten kunnen toepassen binnen het RO spoor. Hierbij wordt een relatie gelegd met de andere werkvelden binnen het SML, de sanering van asbest in 2024 en het dynamisch voorraadbeheer.

  • 2.

    Dat gezamenlijk ambitie en handvatten onderdeel gaan uitmaken van de regionale visie landbouw en natuur.

  • 3.

    Partijen gaan zich inspannen om de problematiek van de VAB op de (politieke) agenda's te krijgen bij Rijk en belangenorganisaties (lobby).

Agglomeratielandbouw

  • 1.

    Partijen zullen in 2016 afspraken maken over dit thema.

  • 2.

    De afspraken worden meegenomen in de regionale visie landbouw en natuur.

Overige thema’s

Naast de thema’s die in het POL 2014 genoemd zijn, spreken de partijen af om in 2016 in ieder geval:

  • 1.

    Een regionale visie landbouw en natuur op te stellen die ter vaststelling wordt aangeboden aan de gemeenteraden.

  • 2.

    Afspraken te maken over de ontwikkeling van natuur en landschap in de regio.

  • 3.

    Een visie op te stellen over de toepassing van teeltondersteunende voorzieningen.

  • 4.

    Een doorlopende thematische agenda op te stellen die onderdeel gaat uitmaken van de Agenda van Midden-Limburg en die gevoed wordt door de thema’s die onder andere in gesprekken door het maatschappelijk middenveld en ondernemers worden aangedragen. Daar waar nodig wordt een verbinding gelegd met de andere werkvelden binnen SML.

Werkingsduur

  • 1.

    Deze bestuursafspraken worden uiterlijk 1 februari 2017 geactualiseerd.

  • 2.

    Bij de actualisatie vervallen deze (voorliggende) bestuursafspraken.

Planning en proces eerste helft 2016.

Januari

  • Ondertekening bestuursafspraken.

  • Afspraken maken met provincie over aanpak schone stallen.

  • Gesprekken met portefeuillehouders/werkveldtrekkers over ambitie 2016.

  • Gesprekken met maatschappelijk veld (vervolg).

Februari

  • Bijeenkomst landschap en natuur (ambtelijk)

  • Bijeenkomst VAB (ambtelijk)

  • Ambtelijk overleg LEN (optioneel)

  • Gesprekken met maatschappelijk veld (vervolg)

  • Bespreken thema’s met bestuurders

Maart

  • Bijeenkomst samenwerkingsverband (ambtelijk)

  • Bijeenkomst agglomeratielandbouw (ambtelijk)

  • Bijeenkomst TOV (ambtelijk).

  • Gesprekken met maatschappelijk veld (vervolg)

April

  • Verkenningsnotitie met resultaten maatschappelijk middenveld en opzet thematische agenda.

  • Ambtelijk overleg LEN

  • Bestuurlijk overleg LEN

Mei

  • Terugkoppeling resultaten interviews met geïnterviewden.

Juni

  • 1e concept landbouw- en natuurvisie.

    • °

      Bouwstenen voor de visie:

    • °

      Mestverwerking

    • °

      VAB

    • °

      Schone stallen en latente ruimte

    • °

      Agglomeratielandbouw

    • °

      Samenwerking

    • °

      Natuur en landschap

    • °

      TOV

    • °

      Thematische agenda als gevolg van gesprekken van maatschappelijk middenveld.

  • Ambtelijk overleg LEN

  • Bestuurlijk overleg LEN

  • Planning tweede helft 2016.

Bestuursafspraken werkveld Wonen, zorq en Woonomgeving

  • 1.

    Partijen zullen uitvoering geven aan de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg op de wijze en binnen de termijnen zoals beschreven in de daarin opgenomen uitvoeringsparagraaf.

  • 2.

    Onderlinge afstemming, monitoring en evaluatie vinden plaats op de wijze zoals beschreven in de uitvoeringsparagraaf van de Structuurvisie.

  • 3.

    Deze bestuursafspraken en de daar aan verbonden Structuurvisie met uitvoeringsparagraaf zijn leidend. Partijen treden met elkaar in overleg wanneer afwijkingen tussen P0L2014 en Structuurvisie tot onduidelijkheid of verschil van inzicht leiden.

  • 4.

    (Tussentijdse) wijziging of intrekking van de structuurvisie met uitvoeringsparagraaf is een bevoegdheid van de gezamenlijke gemeenten. Bij voorgenomen (tussentijdse) wijziging of intrekking vindt overleg plaats tussen partijen.

  • 5.

    De Provincie zal voorzorgbepalingen opnemen in het hoofdstuk ruimte van de Omgevingsverordening Limburg, om te borgen dat er geen bestemmingsplannen worden vastgesteld die in strijd zijn met de gemaakte afspraken.

  • 6.

    Bij gesignaleerde afwijkingen van de afspraken wordt als volgt gehandeld:

    • primair spreken de gemeenten elkaar hier op aan;

    • indien dit onvoldoende resultaat heeft, zal de Provincie op verzoek van een of meer regiogemeenten de haar ten dienste staande instrumenten inzetten om naleving van de afspraken te bevorderen;

    • daarnaast kan de Provincie uit eigen beweging haar wettelijk instrumentarium inzetten om naleving van de afspraken te bevorderen of af te dwingen.

  • 7.

    Bij intrekking van de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg d.d. december 2014 komen deze bestuursafspraken te vervallen.

Toelichting

P0L2014 schetst de grote opgave die er ligt op het gebied van wonen. Het P0L2014 bevat de uitnodiging om hieraan per regio uitwerking te geven, met het doel binnen een jaar na vaststelling van P0L2014 bestuursafspraken te maken tussen gemeenten en Provincie. De gemeenten in Midden-Limburg zijn op 12 mei 2012 semen met de Provincie gestart om een regionale structuurvisie op te stellen. Deze Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg is in de periode november–december 2014 door de Raden van alle Midden-Limburgse gemeenten vastgesteld. De Provincie heeft daarvan kennis genomen. Deze structuurvisie legt de gezamenlijke ambities, sturingsmechanismen (met instrumenten) en afwegingskaders (kwantitatief en ruimtelijk) vast en bevat een uitvoeringsparagraaf. De structuurvisie sluit op hoofdlijnen goed aan bij P0L2014. De structuurvisie wijkt op een aantal punten af van de in het P0L2014 opgenomen algemene Limburgse principes en de specifieke principes voor het theme wonen. Wanneer dit leidt tot onduidelijkheid of verschil van inzicht treden partijen met elkaar in overleg. In de Omgevingsverordening Limburg 2014 zijn regels opgenomen gericht op het bevorderen van een duurzame verstedelijking en het hergebruik van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen.

Bij intrekking van de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg d.d. december 2014 komen deze bestuursafspraken te vervallen. Bij (tussentijdse) wijziging of bij een opvolger van deze structuurvisie wordt bezien of er tussen partijen nieuwe bestuursafspraken worden gemaakt.

Bestuursafspraken werkveld Energie en Economisch Beleid

 

Op basis van het vastgestelde Plan van aanpak Regionale Energieafspraken Regio Midden-Limburg worden de volgende bestuursafspraken overeengekomen:

  • 1.

    De gemeenten werken samen met de provincie aan een schone, betaalbare en levering zekere energievoorziening die gepaard gaat met regionale economische ontwikkeling, innovatie en werkgelegenheid en de aanpak van het klimaatprobleem.

  • 2.

    De door de Provincie Limburg aangeleverde nulmeting en gebruikte methodiek zal als uitgangspunt gelden voor een jaarlijkse energiemonitoring voor de regio. Onder aansturing van de Provincie wordt in 2016 (in overleg met o.a. CBS, Klimaatmonitor, Energie in Beeld) in gezamenlijkheid één integrale kwantitatieve monitoringssystematiek ontwikkeld om de voortgang van de uitvoering en de realisatie van de energiedoelen te evalueren.

  • 3.

    De Provincie stelt begin 2016 kansenkaarten op voor duurzame energieopwekking met zon, wind, aardwarmte en biomassa. Op basis van deze kansenkaarten stelt de regio kansen vast voor elk van deze duurzame energiebronnen (in de regio)

  • 4.

    Focus van de regionale energiestrategie ligt op het stimuleren van stakeholders waarbij het doel is de opties voor energiebesparing zoveel mogelijk te benutten en om de opties voor duurzame energieopwekking te ontwikkelen waarvan in de regio de meeste potentie aanwezig is (cafetariamodel). Het potentieel per duurzame energiebron is gebaseerd op de kansenkaarten en een set van nog te ontwikkelen kwaliteitsprincipes.

  • 5.

    De gemeenten zullen uiterlijk eind 2016 inzichtelijk hebben gemaakt op welke wijze zij uitvoering van energiebesparing en duurzame energieopwekking, eventueel in samenwerking met andere gemeenten, zullen invullen. Hierbij worden op voorhand géén opties uitgesloten. Zo nodig worden de mogelijkheden en behoeften opgenomen in een regionaal uitvoeringsprogramma. Een onderdeel van het uitvoeringsprogramma is bijvoorbeeld het VNG project Regionale Energieallianties dat zich richt op energiebesparing in de gebouwde omgeving.

  • 6.

    Samen met de Provincie onderzoekt de regio welk deel van de Limburgse windenergie-opgave in de regio Midden-Limburg te realiseren is. In 2016 zullen de gemeenten kiezen (cafetariamodel) of ze met windenergie aan de slag gaan of met andere vormen van opwekking/besparing. De deelnemende gemeenten starten daarna met het opstellen van ruimtelijke plannen voor de op hun grondgebied gelegen kansrijke locaties voor windturbines mits daarvoor bestuurlijk en maatschappelijk draagvlak aanwezig is.

  • 7.

    De Provincie onderzoekt samen met de gemeenten hoe een warmteplan kan worden opgesteld voor Midden-Limburg waarin inzicht wordt gegeven in vraag en aanbod van alle soorten warmte en koude, hoe partijen kunnen worden verbonden, hoe rollen van partijen scherper kunnen worden omschreven en hoe partijen in beweging kunnen worden gebracht.

  • 8.

    Reeds eerder hebben de wethouders zich akkoord verklaard met het zoveel mogelijk willen bijdragen aan de energietransitie ambities zoals deze in het POL 2014 zijn verwoord. Deze ambitie wordt opnieuw met deze bestuursafspraken bekrachtigd.

Ten aanzien van het Economisch Beleid worden voor de komende periode de volgende plannings- en procesafspraken overeengekomen:

 

Uiterlijk einde Q1 2016 (SML Energie & Economisch Beleid Bestuurlijk Overleg 3-3-2016):

  • Is de inventarisatie van de locaties voor bedrijventerreinen, kantoren en winkels gereed.

  • De inventarisatie biedt inzicht in de totalen op Midden-Limburgs niveau, per gemeente en per locatie.

  • Hierbij worden bestaande locaties, restcapaciteiten (voor de bedrijventerreinen) en plannen (hard en zacht) onderscheiden.

  • Hierbij geldt dat de inventarisatie als rapportage / deelproduct wordt opgeleverd. Eventuele bestuurlijke vaststelling valt buiten dit tijdspad.

Uiterlijk einde Q2 2016 (SML EEB BO 2-6-2016):

  • Is de visie werklocaties gereed, inclusief de voorzet tot het afsprakenkader, de organisatie en het afwegingsprotocol, die als input voor de bestuursafspraken kunnen dienen. De juridische status van de visie wordt in Q2 bepaald, waarbij de wenselijkheid en mogelijkheid wordt onderzocht om het document als structuurvisie vast te stellen. Hiermee kan onder andere het instrument voorzienbaarheid vorm worden gegeven.

  • In de visie wordt de vestigingsstructuur per sector weergegeven en worden perspectiefvolle en perspectiefarme locaties onderscheiden.

  • In het afsprakenkader en organisatie wordt aangegeven hoe met bestaande en nieuwe vestigingen wordt omgegaan en welke regionale organisatievorm daarbij hoort.

  • In de periode tot dat de uitwerking van de visie gereed is, zullen gemeenten zich inspannen om zoveel mogelijk nieuwe initiatieven met elkaar te delen en bespreken in het ambtelijk en bestuurlijk overleg van het SML EEB. Om zodoende lerende wijs in te groeien naar de nieuwe situatie zoals die straks ais onderdeel van het regionaal beleidskader wordt vastgesteld. Daarmee wordt in die periode ook de ingrediënten en kader van het afwegingsprotocol verkend.

  • Aanvullend aan het voorgaande wordt ook zoals gebruikelijk en wettelijk verplicht de Ladder voor Duurzame Verstedelijking gehanteerd, waarin regionale behoefte en mogelijkheden in bestaand stedelijk gebied afgelopen dienen te worden.

  • In het afwegingsprotocol, dat als onderdeel van de visie werklocaties wordt ontwikkeld, wordt opgenomen op welke wijze met nieuwe initiatieven wordt omgegaan en welke inhoudelijke afwegingen en procesmatige regionale afstemming daarbij horen. Tevens wordt aangegeven wat de rol van de provincie daarbij is, bijvoorbeeld wanneer er regionaal niet tot afstemming wordt gekomen en er een objectieve beslissing (of bemiddeling) wenselijk is.

Gedurende de voortgang van het traject wordt de ambtelijke inhoudelijke afstemming met de provincie via de werkgroep SML EEB verzorgd. Aan het einde van Q2 wordt een bestuurlijk voortgangsmoment met de provincie Limburg belegd.

Bestuursafspraken werkveld Recreatie en Toerisme

Proces

In het Bestuurlijk Overleg SML Recreatie & Toerisme van 8 juli 2015 is het Plan van aanpak ‘Regionale POL-uitwerking verblijfsrecreatie’ vastgesteld. Doel van dit plan is om te komen tot regionale bestuursafspraken over bestaande situatie en perspectieven voor bungalowparken en campings, afstemming en harmonisatie van beleid en regels voor verblijfsaccommodaties en het terugdringen c.q. voorkomen van het oneigenlijk gebruik van recreatieparken.

De planning van het hiervoor genoemde Plan van Aanpak is beïnvloed doordat nog niet alle benodigde informatie beschikbaar was om een goede discussie te kunnen voeren over dynamisch voorraadbeheer en de te volgen werkwijze, terwijl nieuwe initiatieven op het gebied van verblijfsrecreatie zich reeds aandienden.

Regionale Toeristisch Recreatieve Visie

De gemeenten in Midden-Limburg zien kansen voor de toeristisch recreatieve sector in de regio.

De recreatieve sector speelt een belangrijke rol in de regionale economie. De gemeenten willen deze versterken en zijn daarom ook bereid om problemen in de sector aan te pakken en kansen te stimuleren.

In 2016 wordt de regionale toeristisch en recreatieve visie Midden-Limburg (2012) aangepast en uitgebreid tav het onderwerp verblijfsrecreatie.

Afspraak:

  • Er wordt gezamenlijk een toeristisch recreatieve visie opgesteld voor Midden-Limburg (aanpassing visie 2012), welke sturend is voor nieuwe ontwikkelingen en de aanpak van problemen in de sector.

Ladder duurzame verstedelijking en dynamisch voorraadbeheer

De ladder voor duurzame verstedelijking is vastgelegd als een vereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) met als doel om een optimale (duurzame) benutting van ruimte te bereiken. Bij planologische procedures (bv. uitbreidingen verblijfsrecreatie) moet worden aangetoond dat de uitbreiding voorziet in een regionale (markt)behoefte. Om dat te kunnen bepalen moet ook rekening worden gehouden met andere plannen in de betreffende regio die willen inspelen op dezelfde doelgroep in de markt. Ook andere regio’s (Brabant, België, Duitsland) zijn van belang, afhankelijk van het schaalnivo van de betreffende ontwikkeling, zeker voor die gemeenten die in het grensgebied liggen. Het verzorgingsgebied van veel ontwikkelingen gaat veel verder dan de regio Midden-Limburg. Om het principe van dynamisch voorraadbeheer, dat in het POL 2014 is geïntroduceerd, goed te kunnen toepassen dient eerst de regionale visie voor Recreatie & Toerisme opgesteld te worden om de gewenste ontwikkelingsrichting te duiden en moet er inzicht komen in o.a. de huidige capaciteit en planvoorraad en behoefte.

Bij ieder planologisch plan dient de initiatiefnemer de economische uitvoerbaarheid en haalbaarheid te onderzoeken en aan te tonen (en daarmee ook de behoefte in een regionale markt en de locatie-keuze). Toetsing van deze haalbaarheidsplannen vormt in feite het belangrijkste instrument bij de toepassing van het principe van dynamisch voorraadbeheer.

Afspraak:

  • De regio past bij nieuwe initiatieven op het terrein van Recreatie & Toerisme de ladder voor duurzame verstedelijking toe.

    De regio zal daarbij op korte termijn afspraken maken over een te hanteren ondergrens voor kleinschalige ontwikkelingen.

  • Gemeenten en provincie ontwikkelen in 2016 voorstellen voor het creëren van een monitoringsysteem voor verblijfsrecreatie als instrument voor dynamische voorraadbeheer.

  • De regio stemt in de interim-periode, omdat nog niet alle benodigde informatie beschikbaar is om dynamisch voorraadbeheer te kunnen toepassen, vooruitlopend hierop alle nieuwe initiatieven regionaal af aan de hand van een hiervoor opgesteld format.

  • Op basis van de ervaringen wordt de werkwijze voor beoordeling en afstemming gaande weg duidelijker en aangepast. Dit geldt voor grootschalige initiatieven waarop ladder van duurzame verstedelijking van toepassing is maar niet de voor initiatieven die via bestemmingsplannen reeds zijn toegestaan.

  • Bij initiatieven die volgens het bestemmingsplan rechtstreeks zijn toegestaan is een nadere toets aan de Ladder niet aan de orde maar zal de regio elkaar wel vrijblijvend informeren.

Vitaliteit verblijfsaccommodaties

Vitale parken met recreatiewoningen of vitale campings zijn van economische waarde omdat ze zorgen voor werkgelegenheid en bestedingen in de regio. Indien de vitaliteit minder is en afneemt, heeft dat niet alleen economische gevolgen, maar ook vaak negatieve gevolgen in maatschappelijke en ruimtelijke zin. Daarmee vormt deze vitaliteitsproblematiek een gezamenlijk probleem voor overheden en ondernemers. Uit de resultaten van de in 2015 uitgevoerde ‘Vitaliteitsscan verblijfsaccommodaties provincie Limburg’ blijkt dat dat bij een groot aantal van de onderzochte accommodaties in Limburg de vitaliteit te wensen over laat en dat er maatregelen uitgewerkt moeten worden ter verbetering van de vitaliteit van de verblijfsrecreatieve sector (uitvoeringsprogramma).

Afspraak:

  • Voor de aanpak van de vitaliteit van de verblijfsrecreatieve sector worden afspraken gemaakt over de rollen en taken van bij de uitvoering betrokken partijen.

Oneigenlijk c.q. onrechtmatiq gebruik van recreatiewoningen

Het oneigenlijk gebruik van recreatiewoningen gaat ten koste gaat van de uitstraling, dynamiek en vitaliteit van verblijfsaccommodaties. Toeristen en recreanten blijven steeds vaker weg als recreatieparken ook gebruikt worden door mensen met een ander leef- en werkpatroon zoals mensen die permanent wonen op parken, mensen die tijdelijke woonruimte nodig hebben of arbeidsmigranten. Daardoor komen de betreffende parken uiteindelijk in een neerwaartse spiraal terecht.

Het ‘oneigenlijk gebruik’ ofwel de permanente bewoning van verblijfsrecreatieve parken overlapt met het werkveld Wonen. De (semi)permanente bewoning van verblijfsrecreatieve parken heeft nl ongunstige effecten op de woningmarkt.

De problematiek is niet beperkt tot Midden-Limburg, maar speelt in de hele provincie. Er dient afstemming over de aanpak plaats te vinden met de provincie en beide andere regio's (Zuid- en Noord-Limburg).

Afspraak:

  • Het permanent bewonen van recreatieobjecten is niet toegestaan, maar komt in de praktijk toch voor. De opstelling van een adequaat regionaal handhavingsbeleid is een belangrijk instrument voor de aanpak van de onrechtmatige bewoning.

  • Onderzocht wordt of het voorkomen (preventie) van oneigenlijk gebruik mogelijk is door middel van aanpassing, aanscherping of harmonisatie van beleid.

  • In verband met benodigde capaciteit en de lange doorlooptijd van handhavingstrajecten wordt er in de regio een afweging gemaakt waar de beschikbare capaciteit ingezet wordt.

  • In overleg tussen de regio en de provincie wordt bezien in hoeverre daarbij ondersteuning door de provincie nodig en gewenst is.

Aldus overeengekomen en getekend in achtvoud,

Provincie Limburg,

Gedeputeerde H. Teunissen

Datum 29-03-2016

Gemeente Echt-Susteren,

Wethouder J. Wackers

Datum 22-03-2016

Gemeente Leudal,

Wethouder P. Verlinden

Datum 23-03-2016

Gemeente Maasgouw,

Wethouder J. Lalieu

Datum 29-03-2016

Gemeente Nederweert,

Burgemeester H. Evers

Datum 22-03-2016

Gemeente Roerdalen,

Wethouder C. Wolfhagen

Datum 23-03-2016

Gemeente Roermond,

Burgemeester R. Donders-de Leest

Datum 21-03-2016

Gemeente Weert,

Burgemeester J. Heijmans

Datum 22-03-2016

Leidraad regionale mestverwerking

Bijlage bij de bestuursafspraken Midden-Limburg POL 2014

Inleiding

In Nederland wordt meer mest geproduceerd dan op het land kan worden uitgereden. Vanaf 1 januari 2014 is in de meststoffenwet bepaald dat veebedrijven die hun mest niet binnen de normen die hiervoor gelden volledig op hun eigen grond kwijt kunnen, mest moeten laten verwerken. Doel van de verwerkingsplicht is dat de mest buiten de Nederlandse landbouw wordt afgezet, zodat er geen sprake meer is van mestoverschot. Onder mestverwerking wordt verstaan:

  • het exporteren van dierlijke meststoffen (afhankelijk van exportland mogelijkheden voor mestproducten via: covergisten, scheiden, hygiëniseren, drogen, korrelen of andere bewerkingsmethodes van dierlijke mest);

  • het verbranden of vergassen van dierlijke meststoffen tot as waarin maximaal 10% organische stof aanwezig is. De verbranding of vergassing vindt onder voldoende hoge temperatuur plaats en/of duurt voldoende lang zodat het organisch materiaal in de dierlijke meststoffen grotendeels is vergaan.

De verplichte verwerking is voor de regio Zuid 30% in 2014 en 50% in 2015. De staatssecretaris van Economische Zaken kan het verwerkingspercentage jaarlijks bijstellen wanneer omstandigheden veranderen, zoals een krimpende nationale mestplaatsingsruimte of groeiende mestproductie. De gemeenten krijgen en hebben aanvragen gekregen voor de ontwikkeling van mestverwerking en -bewerking op boerderijniveau of op regionaal niveau. De opdracht voor alle gemeenten is dan ook ‘wat kan waar en onder welke voorwaarden’.

Mestbewerking — Mestverwerking

Wat er wordt bedoeld onder mestverwerking of mestbewerking verschilt tussen de ministeries van Infrastructuur en Milieu en van Economische Zaken (meststoffenwet).

I. Ministerie van Infrastructuur en Milieu

Onder het bewerken van mest wordt verstaan het behandelen van dierlijke mest zonder het product noemenswaardig te veranderen. Bijvoorbeeld: het mengen, roeren of homogeniseren van mest en het mechanisch scheiden van de mest in een dunne en een dikke fractie. Omgekeerde osmose geldt als bewerking. Bij het verwerken van mest warden technieken of combinaties daarvan toegepast waardoor de aard en de hoedanigheid van de dierlijke mest wijzigt. Voorbeelden hiervan zijn: het vergisten of composteren van mest en het produceren van mineralenconcentraten (kunstmestvervangers) uit dierlijke mest.

II. Ministerie van Economische Zaken

Met mestverwerking in de meststoffenwet bedoelt men:

  • Het exporteren van dierlijke meststoffen.

  • Het verbranden of vergassen van dierlijke meststoffen tot as waarin maxim aal 10% organische stof (koolstofketens) aanwezig is. De verbranding of vergassing vindt onder voldoende hoge temperatuur plaats en/of duurt zo lang als nodig is om het organisch materiaal in de dierlijke meststoffen grotendeels te vernietigen.

  • Covergisten, scheiden, korrelen zijn bewerkingsmethodes en vallen niet onder mestverwerking.

In deze notitie gebruiken we de definities van bewerken en verwerken van het ministerie van Infrastructuur en Milieu.

Mestverwerkings- en mestbewerkingstechnieken

Er zijn nogal wat technieken voor mestverwerking en mestbewerking. Sommige zijn al volop in praktijk andere nog in ontwikkeling. Maar er komen nog steeds nieuwe technieken bij. Er is een overzicht opgesteld van alle mestverwerkings- en -bewerkingstechnieken die bekend zijn. Hierbij is aangegeven of de techniek op boerderij niveau, regionaal niveau of grootschalig wordt ingezet. De gegevens zijn afkomstig van Innivw.mestverwerken.wur.nl.

Huidige ruimtelijke beleid gemeenten

Onderstaande tabel geeft in het kort weer wat het huidige ruimtelijke beleid is t.a.v. mestverwerking en mestbewerking voor de SML-gemeenten (het milieubeleid is vastgelegd in landelijke wet- en regelgeving).

 

Boerderij mobiele installatie

Boerderij vaste installatie

Boerderij meerdere locaties

Boerderij mest derden

Industriële verwerking

Leudal

meldingsplicht

mestscheiding is mogelijk

niet mogelijk

niet mogelijk

Zevenellen (in ontwikkeling)

Weert

meldingsplicht

mogelijk

mogelijk indien één bedrijf

10% van derden

Lozerweg (mogelijkheid)

Nederweert

meldingsplicht

mogelijk

Aileen op LOG mogelijk

alleen op LOG mogelijk

Aan Veertien

(mogelijkheid)

Roermond

meldingsplicht

Mogelijk als nevenactiviteit

Mogelijk als nevenactiviteit

Niet mogelijk

Niet mogelijk

Roerdalen

meldingsplicht

Mogelijk

Mogelijk

Mogelijk

Mogelijk voor bedrijven op LOG

Maasgouw

meldingsplicht

Mogelijk als nevenactiviteit

Mogelijk als nevenactiviteit

Mogelijk als nevenactiviteit

Niet mogelijk

Echt-Susteren

meldingsplicht

Mogelijk

Mogelijk

Mogelijk als nevenactiviteit (LOG)

Niet mogelijk, tenzij1

Visie provincie

In het POL 2014 is in het hoofdstuk land- en tuinbouw onder de paragraaf bevorderen innovaties ook een gedeelte gewijd aan de mestverwerking. Daarin wordt aangegeven dat uitbreiding van bestaande agrarische bedrijven met een mestbewerkingsinstallatie of een biomassa-installatie (in samenwerkingsverband met andere agrarische bedrij(ven) op bedrijfsniveau onder voorwaarden mogelijk is. In alle gevallen dient er aandacht te zijn voor:

  • de schaal en locaties van de ontwikkeling dient te passen bij gebiedskwaliteiten;

  • bijdrage aan verbetering leefomgeving (emissies, transport, ruimtelijke kwaliteit);

  • Indien samenwerkingsverband/meerdere bedrijfslocaties: beste locatiemethode;

  • dialoog met belanghebbenden.

De beste locaties voor regionale en grootschalige mestverwerkingsinstallaties zijn bedrijventerreinen. Deze locaties passen het beste bij het karakter van dergelijke voorzieningen en beschikken over goede ontsluiting. Ook ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij en grootschalige clusters land- en tuinbouwbedrijven lenen zich voor regionale mestverwerking. De koppeling tussen mestverwerking (als producent van energie) en energievragers biedt kansen en speelt mee bij de locatiekeuze.

Uitgangspunten

Vanuit het streven naar evenwicht in de driehoek ecologie-economie-maatschappij zijn de mogelijke toepassingen door de SML — gemeenten en de stakeholders langs de lat gelegd voor wat betreft:

  • People/Leefbaarheid: geur, geluid, transport, volksgezondheid, fijn stof

  • Profit: Verdienmodel (verdienmodel voor omgeving/mens is minder overlast)

  • Planet: Bodem, Water, Lucht

Belangrijkste thema is dat er geen negatieve aspecten mogen zijn voor de volksgezondheid. Met andere woorden leefbaarheid (People) is het belangrijkste uitgangspunten voor het opstellen van de leidraad. Het is echter belangrijk om de samenhang te houden tussen de afzonderlijke trends bij People, Profit en Planet. Om die reden geen sectorale afspraken maken maar juist een integrale leidraad op te stellen. Om die reden wordt in de leidraad ruimte gegeven voor innovaties en nieuwe technieken. Daarom wordt gewerkt met een regionaal deskundigenteam waarin nieuwe regionale initiatieven beoordeeld worden op basis van een aantal vooraf meegekregen randvoorwaarden.

 

Door de stakeholders en de SML – gemeenten zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:

  • Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen mestverwerking en mestbewerking

  • ˜

    Een goed woon- en leefklimaat moet worden gegarandeerd

  • Geen onevenredige toename van geur, geluid, fijn stof en andere overlast

  • Initiatief mag geen gevaar vormen voor de volksgezondheid

  • Nieuwe initiatieven moeten via SML BO_LEN op elkaar worden afgestemd. Hiervoor wordt een adviserende deskundigenpool geformeerd.

  • Samenhang met SML-werkveld Energie en Economie

  • Industriële installaties op daarvoor geschikte locatie zijnde bedrijventerreinen en niet in het buitengebied m.u.v. nog andere te benoemen locaties.

  • Ondernemers wijzen op Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen.

  • Open communicatie, omgeving betrekken bij initiatieven

  • Dialoog is in alle gevallen onderdeel van het proces

  • Communicatie van gemeenten naar initiatiefnemers moet duidelijk zijn

  • In alle gevallen goede landschappelijk inpassing

  • Geen onderscheid tussen mest afkomstig van derden en mest afkomstig van bedrijf met meerdere locaties;

  • Toepassing nieuwe technieken (innovatie) moet mogelijk zijn. Ruimte om te experimenteren. Voor bedrijf moet daarbij continuïteit gewaarborgd zijn.

  • Transportbewegingen passend bij het wegprofiel en omgeving

  • Mestverwerkingsbedrijven in LOG’s moeten qua karakter (gebouwen en bouwwerken) aansluiten bij bouwmogelijkheden voor agrarische bedrijven.

Samenvattend

  • I.

    Mestbewerking en mestverwerking op eigen bedrijf tot < 15.000 m3 mogelijk;

  • II.

    Grootschalige industriële verwerking op regionale schaal op de daarvoor geschikte locaties.

  • III.

    Mestbewerking en mestverwerking, ongeacht locatie tot 25.000 m3 worden op regionale schaal besproken;

  • IV.

    Ruimte voor innovatie.

  • V.

    Dialoog

Regionale afstemming

Mestbewerking- en mestverwerking initiatieven, ongeacht locatie tot 25.000 m3 en bij initiatieven voor industriële verwerking > 25.000 m3 worden door een regionale deskundigenpool beoordeeld en van een niet bindend advies voorzien aan BO-LEN en het college B&W van de gemeente waarbinnen het initiatief gesitueerd is. Er wordt gewerkt met een deskundigenpool dat nieuwe initiatieven voor mestbewerking en mestbewerking uit de regio beoordeelt op basis van een aantal vooraf opgedane invalshoeken en kwantitatieve waarden. Door het inschakelen van de deskundigenpool krijgen de verschillende initiatiefnemers binnen Midden-Limburg een zelfde benadering van hun initiatieven. Dit komt de integraliteit en uniformiteit ten goede.

 

De deskundigenpool, welke per casus van samenstelling wisselt, doorloopt de aangedragen initiatieven tezamen met vertegenwoordigers van landbouworganisaties (LLTB), maatschappelijke organisaties (NFM Limburg, dorpsraden) en overheden (provincie, SML-gemeenten, Waterschap), zodat iedereen in een zo vroeg mogelijk stadium op de hoogte is van de initiatieven. Afhankelijk van het impact en de vraag van het initiatief zal de samenstelling van de deskundigenpool een andere samenstelling of omvang hebben.

 

Voor elk initiatief wordt gezamenlijk de waarde bepaald en uitgediept, een afweging gemaakt en uiteindelijk een advies gegeven richting de betreffende gemeente. Bij de invulling van de deskundigenpool zal er goed gekeken moeten worden dat de onafhankelijkheid gewaarborgd is en dat die deskundigheid gevraagd wordt welke nodig is voor de ingebrachte casus.

 

Concreet richt de deskundigenpool zich daarbij op:

Onderdeel

Invalshoeken/kwantitatieve waarden

Installaties

Gesloten installatie; luchtbehandeling; logistiek rond aan en afvoer; beheersing van procesrisico's; behandeling afvalwater; inzicht in ontwikkeltraject; organisatorische aanpak en monitoring.

Locaties

Locatiekeuze passend binnen aan- en afvoerroutes; afvoer waterige fractie(s); voorzieningen voor levering energie aan derden (biogas/elektriciteit /warmte) en nabijheid burgerwoningen.

Omgeving

Landschapsplan en (on)mogelijkheid voor opschaling. Het initiatief moet onder meer beoordeeld worden op de plaatselijke waarden ten aanzien van verkeer, water, natuur, geur, fijn stof, gezondheid en landschap.

Uitvoerbaarheid

Duidelijkheid over beoogde economische uitvoerbaarheid; beoogde kwaliteit en waarborging kwaliteit; voorgenomen ontwikkeltraject met afnemers; restproducten terugkoppeling naar mestleveranciers en afzet van afvalwater.

Communicatie

Deze mestbeleidsvisie zal goed gecommuniceerd moeten worden met de agrarische bedrijven. Hiertoe kunnen allereerst persberichten worden uitgezet en bijeenkomsten met adviesbureaus, LLTB worden georganiseerd.

Werkwijze

De Gemeente beoordeelt alle plannen waarvoor in het kader van het bestemmingsplan een ruimtelijke toets en beoordeling nodig is. Bij enkele concepten wordt een initiatief ter advisering beoordeeld door een regionale deskundigenpool. Er wordt gewerkt vanuit drie clusters waarbinnen de initiatieven beoordeeld worden:

Cluster 1

Mestbewerking en mestverwerking op eigen bedrijf max. 15.000 m3

Deze initiatieven worden door de SML-gemeenten via de gebruikelijke vergunningsprocedure elk afzonderlijk getoetst en eventueel vastgesteld.

 

Cluster 2

Mestbewerking en mestverwerking, ongeacht locatie max. 25.000 m3

Initiatieven welke binnen dit cluster vallen worden door een regionale deskundigenpool beoordeeld en van een niet bindend advies voorzien aan BO-LEN en het college B&W van de gemeente waarbinnen het initiatief gesitueerd is.

 

De deskundigenpool geeft een maatwerkadvies aan de hand van de waarden die op het initiatief van toepassing zijn. Voor elk afzonderlijk initiatief wordt gezamenlijk de waarden bepaalt en uitgediept, wordt een afweging gemaakt en uiteindelijk advies gegeven aan de betreffende gemeente.

 

Cluster 3

Industriële verwerking meer dan 25.000 m3

Op daar voor geschikte bedrijventerreinen in Midden-Limburg:

Zevenellen

Andere nog te benoemen geschikte locaties

 

Initiatieven welke binnen dit cluster vallen worden door een regionale deskundigenpool beoordeeld en van een niet bindend advies voorzien aan BO-LEN en het college B&W van de gemeente waarbinnen het initiatief gesitueerd is.

 

De deskundigenpool geeft een maatwerkadvies aan de hand van de waarden die op het initiatief van toepassing zijn. Voor elk afzonderlijk initiatief wordt gezamenlijk de waarden bepaalt en uitgediept, wordt een afweging gemaakt en uiteindelijk advies gegeven aan de betreffende gemeente.

Evaluatie

De leidraad en werkwijze wordt in november 2016 geëvalueerd.

Bijlage 3 behorende bij Paragraaf 2.4 van de Omgevingsverordening Limburg 2014: Bestuursovereenkomst Regionale afspraken Zuid-Limburg

Bestuursovereenkomst Regionale afspraken Zuid-Limburg

 

afspraken tussen de colleges van Burgemeester en Wethouders van de achttien Zuid-Limburgse gemeenten en het college van Gedeputeerde Staten van Limburg over de regionale uitwerking van P0L2014 voor Zuid-Limburg, over het Nationaal Landschap als geheel en over de thema's wonen, detailhandel, kantoren, bedrijventerreinen, energie, landschap, land- en tuinbouw en vrijetijdseconomie

 

2016

 

Inhoud

Algemene afspraken

Wonen

Detailhandel

Kantoren

Bedrijventerreinen

Energie

Landschap

Land- en tuinbouw

Vrijetijdseconomie

Toelichting op de Bestuursovereenkomst Regionale afspraken Zuid-Limburg – onderdeel van de overeenkomst –

Algemene afspraken

Onderstaand zijn de algemene afspraken geformuleerd op welke wijze gemeenten en Provincie hebben te handelen in het kader van de toepassing en uitwerking van het P0L2014 en de onderliggende bestuurlijke afspraken voor de in deze overeenkomst opgenomen thema’s.

  • 1.

    De gemeenten en Provincie nemen de in P0L2014 opgenomen algemene Limburgse principes, de tien kernwaarden Nationaal Landschap Zuid-Limburg en de specifieke principes per thema steeds als uitgangspunt bij de ontwikkeling en uitvoering van regionaal en gemeentelijk beleid.

  • 2.

    De gemeenten en Provincie passen de ladder van duurzame verstedelijking breed toe, dus ook op initiatieven voor vrijetijdseconomie.

  • 3.

    Regionale afstemming is de norm. Initiatieven voor ruimtelijke ontwikkelingen met een bovenlokale impact op de thema’s waar deze afspraken betrekking op hebben, worden regionaal afgestemd en indien relevant ook bovenregionaal. In het eerste kwartaal van 2016 worden voor zover nog nodig door gemeenten en Provincie de werk- en overlegstructuren ingeregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt gewerkt vanuit samenwerking op basis van integraal ontwerpen en dialoog voeren aan de voorkant van een ontwikkeling. Voor complexe situaties wordt een expert- of casusteam ingezet bij de begeleiding en advisering over dergelijke initiatieven.

  • 4.

    De Provincie faciliteert de gemeenten bij het invulling geven aan (de afspraken rond) dynamisch voorraadbeheer.

  • 5.

    Bij discussie over de naleving van de afspraken wordt als volgt gehandeld:

    • primair spreken de gemeenten elkaar hier op aan;

    • indien men niet tot overeenstemming komt vindt afstemming pleats in (sub)regionaal verband;

    • indien dit onvoldoende resultaat heeft, zal de Provincie op verzoek van een of meer gemeenten een bindend oordeel vellen op basis van POL-uitgangspunten en de haar ten dienste staande instrumenten inzetten om naleving van de afspraken te bevorderen

  • 6.

    Daarnaast kan de Provincie uit eigen beweging haar wettelijk instrumentarium inzetten om naleving van de afspraken te bevorderen of af te dwingen.

  • 7.

    De Provincie neemt medio 2016 (zover dat juridisch mogelijk is) bepalingen op in het hoofdstuk ruimte van de Omgevingsverordening Limburg om te borgen dat er geen ruimtelijke plannen worden vastgesteld die in strijd zijn met de voorliggende afspraken.

Afspraken over het thema wonen

  • 1.

    Partijen zullen na vaststelling uitvoering geven aan de Regionale Structuurvisie Wonen Zuid-Urn burg (hierna: 'de Structuurvisie') op de wijze en binnen de termijnen zoals beschreven in het ontwerp van het document.

  • 2.

    Gemeenten spannen zich in om de vaststelling van de Structuurvisie door de gemeenteraad te laten plaatsvinden vóór 1 oktober 2016.

  • 3.

    Zolang de Structuurvisie nog niet in werking is getreden, handelen partijen in de geest van het ontwerp van het document.

  • 4.

    Onderlinge afstemming, monitoring en evaluatie vinden plaats op de wijze zoals beschreven in de Structuurvisie resp. in documenten die ter uitvoering van de visie gezamenlijk worden opgesteld en aan de visie worden toegevoegd.

  • 5.

    Partijen treden met elkaar in overleg wanneer afwijkingen tussen P0L2014 en Structuurvisie tot onduidelijkheid of verschil van inzicht leiden.

  • 6.

    De Provincie zal voorzorgbepalingen opnemen in het hoofdstuk ruimte van de Omgevingsverordening Limburg, om te borgen dat er geen bestemmingsplannen (c.a.) worden vastgesteld die in strijd zijn met de gemaakte afspraken.

  • 7.

    In het geval een gemeente de Structuurvisie niet vaststelt op de overeengekomen termijn of gewijzigd vaststelt zal de Provincie uit eigen beweging haar wettelijk instrumentarium inzetten om de doorwerking van de Structuurvisie voor die gemeente te garanderen.

  • 8.

    Gemeenten en Provincie werken samen instrumenten en arrangementen uit gericht op het bereiken van een beter evenwicht in vraag en aanbod op de woningmarkt.

  • 9.

    Deze afspraken zijn geldig tot en met het einde van de geldigheid van de nog vast te stellen Structuurvisie. De afspraken kunnen alleen na onderling overleg worden gewijzigd.

Afspraken over het thema detailhandel

  • 1.

    Resultaat:

    Gemeenten en Provincie werken in 2016 samen aan een intergemeentelijke structuurvisie ruimtelijk economische thema’s op het niveau van Zuid-Limburg, met als doel: een gezonde en toekomstbestendige detailhandelsstructuur.

  • 2.

    Proces:

    De bestuurlijke verantwoordelijkheid en aansturing van (het proces en de producten in het kader van) de POL-uitwerking Detailhandel ligt bij het Bestuurlijk Overleg Ruimtelijke Economie. De voorbereidende werkzaamheden (zie toelichting) worden uitgevoerd door de Ambtelijke Werkgroep Detailhandel Zuid-Limburg. De voorbereiding vindt plaats binnen de subregio’s.

  • 3.

    Afspraken voor de periode tot het vaststellen van de intergemeentelijke structuurvisie detailhandel Zuid-Limburg:

    • De regio Zuid-Limburg wordt niet op slot gezet. Aan kwalitatief goede projecten die een toegevoegde waarde bieden en de economische structuur van de regio versterken of die van belang zijn voor de leefbaarheid in de kernen wordt, mits op de juiste manier onderbouwd, een kans tot ontwikkeling gegeven.

    • Voor de toetsing van al dan niet tijdelijke nieuwe plannen en initiatieven in de periode tot en met de totstandkoming van de structuurvisie ruimtelijke economie Zuid-Limburg wordt afgesproken:

      • 1.

        Er worden in principe geen nieuwe initiatieven gerealiseerd die strijdig zijn met het POL;

      • 2.

        Indien nieuwe initiatieven niet passend binnen het POL en/of het betreffende bestemmingsplan kleiner dan 500 m² toch wenselijk worden geacht, wordt voordat onomkeerbare stappen worden gezet, deze gemeld in de Ambtelijke werkgroep Detailhandel Zuid-Limburg.

      • 3.

        Indien nieuwe initiatieven niet passend binnen het POL en/of het betreffende bestemmingsplan groter dan of gelijk aan 500 m² (en kleiner dan 1.000 m²) toch wenselijk worden geacht, wordt voordat onomkeerbare stappen warden gezet binnen de betreffende subregio afgestemd door middel van overleg in:

        • 1.

          Westelijke Mijnstreek: Portefeuillehoudersoverleg Economie en Toerisme

        • 2.

          Maastricht-Heuvelland: Portefeuillehoudersoverleg Economie

        • 3.

          Parkstad Limburg: Bestuurscommissie Economie en Toerisme

      • Het initiatief wordt bovendien gemeld aan de provincie.

      • 4.

        Indien nieuwe initiatieven niet passend binnen het POL en/of het betreffende bestemmingsplan groter dan of gelijk aan 1.000 m² toch wenselijk worden geacht, wordt voordat onomkeerbare stappen worden gezet, binnen Zuid-Limburg afgestemd door middel van overleg binnen de bovengenoemde overleggremia in de subregio's en daarnaast in het Bestuurlijk Overleg Ruimtelijke Economie op Zuid-Limburgs niveau.

  • Inhoudelijk zijn de principes uit het POL leidend (zie toelichting).

Afspraken over het thema kantoren

  • 1.

    Resultaat:

    Gemeenten en Provincie werken samen aan een intergemeentelijke structuurvisie ruimtelijk economische thema’s op het niveau van Zuid-Limburg met als doel: een gezonde en toekomstbestendige ruimtelijke economische structuur.

  • 2.

    Proces:

    De bestuurlijke verantwoordelijkheid en aansturing van (het proces en de producten in het kader van) de POL-uitwerking Bedrijventerreinen ligt bij het Bestuurlijk Overleg Ruimtelijke Economie. De voorbereidende werkzaamheden (zie toelichting) worden uitgevoerd door de Ambtelijke Werkgroep Bedrijventerreinen & Kantoren Zuid-Limburg.

  • 3.

    Afspraken voor de periode tot het vaststellen van de intergemeentelijke structuurvisie ruimtelijke economische thema’s Zuid-Limburg:

    Er worden in principe geen nieuwe initiatieven en plannen (ook tijdelijke) gerealiseerd die strijdig zijn met het POL. Voor de periode tot en met de totstandkoming van een intergemeentelijke structuurvisie wordt het volgende afgesproken met betrekking tot initiatieven vanaf 500 m² bruto vloeroppervlakte:

    • a)

      Initiatieven en plannen (ook tijdelijke) strijdig met het bestemmingsplan én afwijken van het POL worden, wanneer ze toch wenselijk worden geacht, per subregio besproken. Deze worden gemeld aan de Ambtelijke Werkgroep Bedrijventerreinen & Kantoren en via deze werkgroep ter afstemming doorgeleid naar Bestuurlijk Overleg Ruimtelijke Economie.

    • b)

      Initiatieven en plannen (ook tijdelijke) strijdig met het bestemmingsplan, maar die mogelijk zijn conform het POL worden per subregio besproken. Deze worden gemeld aan de Ambtelijke Werkgroep Bedrijventerreinen & Kantoren en via deze werkgroep ter afstemming doorgeleid naar Bestuurlijk Overleg Ruimtelijke Economie.

    • c)

      Initiatieven en plannen (ook tijdelijke) conform bestemmingsplan, maar die afwijken van het POL worden, wanneer ze toch wenselijk worden geacht, per subregio besproken. Deze worden ook gemeld aan de Ambtelijke Werkgroep Bedrijventerreinen & Kantoren en via deze werkgroep ter kennisname doorgeleid naar Bestuurlijk Overleg Ruimtelijke Economie.

    • d)

      initiatieven en plannen (ook tijdelijke) conform bestemmingsplan en conform het POL. Daarover hoeven in de werkgroep en met het BO RE geen aparte afspraken gemaakt te worden. Deze initiatieven en plannen warden gemeld in de Ambtelijke Werkgroep Bedrijventerreinen & Kantoren Zuid-Limburg.

  • Inhoudelijk zijn de principes uit het POL leidend (zie toelichting).

  • 4.

    Monitoring:

    De Provincie Limburg stelt periodiek/jaarlijks een Kantorenmonitor op en stelt deze ter beschikking aan de gemeenten. De gemeenten hanteren deze als basis voor hun analyses en beleidskeuzes.

Afspraken over het thema bedrijventerreinen

  • 1.

    Resultaat:

    Gemeenten en Provincie werken samen aan een intergemeentelijke structuurvisie ruimtelijk economische thema's op het niveau van Zuid-Limburg met als doel: een gezonde en toekomst-bestendige ruimtelijke economische structuur.

  • 2.

    Proces:

    De bestuurlijke verantwoordelijkheid en aansturing van (het proces en de producten in het kader van) de POL-uitwerking Bedrijventerreinen ligt bij het Bestuurlijk Overleg Ruimtelijke Economie. De voorbereidende werkzaamheden (zie toelichting) worden uitgevoerd door de Ambtelijke Werkgroep Bedrijventerreinen & Kantoren Zuid-Limburg.

  • 3.

    Afspraken voor de periode tot het vaststellen van de intergemeentelijke structuurvisie ruimtelijke economische thema's Zuid-Limburg:

    Er worden in principe geen nieuwe initiatieven en plannen (ook tijdelijke) gerealiseerd die strijdig zijn met het POL. Voor de periode tot en met de totstandkoming van een intergemeentelijke structuurvisie wordt het volgende afgesproken met betrekking tot:

    • a)

      Initiatieven en plannen (ook tijdelijke) strijdig met het bestemmingsplan én afwijkend van het POL worden, indien ze toch wenselijk worden geacht, per subregio besproken. Deze worden gemeld aan de Ambtelijke Werkgroep Bedrijventerreinen & Kantoren en via deze werkgroep ter afstemming doorgeleid naar Bestuurlijk Overleg Ruimtelijke Economie.

    • b)

      Initiatieven en plannen (ook tijdelijke) strijdig met het bestemmingsplan, maar die mogelijk zijn conform het POL worden per subregio besproken. Deze worden gemeld aan de Ambtelijke Werkgroep Bedrijventerreinen & Kantoren en via deze werkgroep ter kennisneming doorgeleid naar Bestuurlijk Overleg Ruimtelijke Economie.

    • c)

      Initiatieven en plannen (ook tijdelijke) conform bestemmingsplan, maar die afwijken van het POL worden, indien ze toch wenselijk worden geacht, per subregio besproken. Deze worden ook gemeld aan de Ambtelijke Werkgroep Bedrijventerreinen & Kantoren en via deze werkgroep ter kennisname doorgeleid naar Bestuurlijk Overleg Ruimtelijke Economie.

    • d)

      Initiatieven en plannen (ook tijdelijke) conform bestemmingsplan en conform het POL. Daarover hoeven in de werkgroep en met het BO RE geen aparte afspraken gemaakt te worden. Deze worden zichtbaar in ‘REBIS’ en het rapport Werklocaties Limburg.

  • Inhoudelijk zijn de principes uit het POL leidend (zie toelichting).

  • 4.

    Monitoring:

    De Provincie Limburg onderhoudt het bedrijventerreineninformatiesysteem REBIS op basis van door de terreineigenaren te leveren basisinformatie en stelt dit ter beschikking van de gemeenten (rapport Werklocaties Limburg). Gemeenten en Provincie Limburg gebruiken de gegevens uit REBIS als basis voor hun analyses en beleidskeuzes.

Afspraken over het thema energie

  • 1.

    De gemeenten werken samen met de provincie Limburg en shareholders aan een schone, betaalbare en leveringszekere energievoorziening die gepaard gaat met regionale economische ontwikkeling, innovatie en werkgelegenheid en de aanpak van het klimaatprobleem.

  • 2.

    De gemeenten en de Provincie Limburg zullen zich naar draagkracht en vermogen inspannen om de noodzakelijke overgang van een fossiele naar een duurzame energievoorziening via een gezamenlijk uitvoeringsprogramma met concrete projecten uit te voeren.

  • 3.

    De gemeenten en de Provincie Limburg erkennen dat de energietransitie een ruimtevraag met zich meebrengt. De gemeenten nemen deze ruimtevraag mee in hun ruimtelijke visie en toekomstige Omgevingsplan.

  • 4.

    De gemeenten en de Provincie Limburg zullen uiterlijk eind 2016 een gezamenlijk uitvoeringsprogramma gereed hebben, waarin zij inzichtelijk hebben gemaakt op welke wijze zij organisatie, financiering (incl. eigen bijdrage) en communicatie, zullen invullen. Daarbij maken zij eveneens inzichtelijk op welke wijze zij de maatschappelijke partners verbinden aan het uitvoeringprogramma en concrete projecten.

  • 5.

    Via het Bestuurlijk Overleg Energie (2 à 3 keer per jaar) en de Ambtelijke Werkgroep Energie (6 keer per jaar) wordt de kwalitatieve monitoring van en kennisuitwisseling over projecten en processen georganiseerd.

  • 6.

    Onder aansturing van de Provincie Limburg wordt in 2016, in overleg met o.a. SER/ECN, CBS, Rijkswaterstaat (Klimaatmonitor) en Enexis (Energie in Beeld) in gezamenlijkheid één integrale kwantitatieve monitoringssystematiek ontwikkeld om de voortgang van de uitvoering te evalueren.

  • 7.

    De Provincie Limburg stelt samen met de gemeenten en shareholders een warmteplan op voor Zuid-Limburg, waarin uiterlijk eind 2016 inzicht wordt gegeven in vraag en aanbod van alle soorten warmte en koude, dat partijen verbindt, scherpte aanbrengt in de rollen van partijen, en partijen in beweging brengt om stappen te zetten in de transitie naar een andere warmtevoorziening.

  • 8.

    Gemeenten die niet gelegen zijn in de in het POL benoemde uitsluitingsgebieden, starten in 2016 het traject om te komen tot ruimtelijke plannen voor de op hun grondgebied gelegen maatschappelijk en bestuurlijk gedragen locaties voor windturbines.

  • 9.

    Gemeenten, Provincie Limburg en shareholders zorgen samen voor naleving van de Wet milieubeheer op gebied van energiebesparende maatregelen, zodat ze zoveel mogelijk worden toegepast.

Afspraken over het thema landschap

  • 1.

    De gemeenten en de Provincie werken samen met andere actoren in het gebied aan het behoud en de ontwikkeling van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg.

  • 2.

    Gemeenten en Provincie werken samen in 2016 voor het Nationaal Landschap een meerjarige programmerings- en financieringssystematiek uit gericht op:

    • Het stimuleren en faciliteren van initiatieven gericht op onderhoud, herstel en aanleg van groene en cultuurhistorische landschapselementen, routestructuren voor extensieve recreatie (wandelen, paardensport, fietsen) en het verankeren van de zorg voor landschap in de lokale gemeenschap (‘landschap in het hart van de samenleving’).

    • Het realiseren van integrale projecten gericht op de ontwikkeling van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg en versterking van de stad-land-relatie samen met actief participerende maatschappelijke partners en het bedrijfsleven.

    • Overheden (en belangenorganisaties) werken een communicatieplan uit ten behoeve van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg.

    • Selectie, aanpak, financierbaarheid en voortgang worden op het regionaal niveau van Zuid-Limburg geregeld, bestuurlijk besproken en actueel gehouden. Deze manier van werken gericht op de grotere gebiedsontwikkelingen heeft in principe een langjarig karakter.

Afspraken over het thema land- en tuinbouw

  • 1.

    Gemeenten en Provincie werken samen bij het in een zo vroeg mogelijk stadium begeleiden van en adviseren over initiatieven ('initiatief staat centraal') binnen de land- en tuinbouw die niet passen binnen de bestaande ruimtelijke plannen.

  • 2.

    In 2016 worden voor dynamisch voorraadbeheer van agrarisch vastgoed gezamenlijk nadere spelregels uitgewerkt, en instrumenten verkend, resulterend in bestuurlijke afspraken. Speciale aandacht is daarbij nodig voor de leegstandproblematiek van agrarische bebouwing.

  • 3.

    Gemeenten en Provincie werken samen met de sector aan de ontwikkeling van een duurzame veehouderij in Zuid-Limburg, door gecoördineerde inzet van hun stimulerend en regulerend instrumentarium met ruimte voor maatwerk. De gemeenten en Provincie ontwikkelen in 2016 voorstellen gericht op een landbouwinformatiesysteem.

  • 4.

    Voor het behoud van grasland en grondgebondenheid is het bieden van ontwikkelruimte voor grondgebonden land- en tuinbouw, in goede balans met omgevingswaarden, van belang. In 2016 wordt bezien of aanvullend stimuleringsinstrumentarium nodig is.

Afspraken over het thema vrijetijdseconomie

  • 1.

    Gemeenten en Provincie werken samen bij het in een zo vroeg mogelijk stadium begeleiden van en adviseren over initiatieven voor (aanpassing van) ruimtelijke plannen voor vrijetijdseconomie. Daarbij hoort het (sub)regionaal afstemmen van initiatieven voor vestiging, uitbreiding of doorontwikkeling van dag- of verblijfsrecreatieve voorzieningen.

  • 2.

    In 2016 worden door gemeenten en Provincie gezamenlijk in een visie nadere spelregels en instrumenten voor dynamisch voorraadbeheer van vrijetijdseconomie uitgewerkt, resulterend in bestuurlijke afspraken.

  • 3.

    Gemeenten en Provincie maken in 2016 nadere afspraken over het voorkomen en terugdringen van ongewenst gebruik van verblijfsrecreatieve voorzieningen.

  • 4.

    Gemeenten en Provincie ontwikkelen in 2016 voorstellen voor een monitoringssysteem voor verblijfsrecreatie.

Toelichting op de bestuursovereenkomst regionale afspraken Zuid-Limburg – onderdeel van de overeenkomst –

Inleiding

Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten het P0L2014 vastgesteld. Het is een integrale visie op wat er nodig is om de kwaliteit van onze fysieke omgeving te verbeteren, met als centrale ambitie het realiseren van een voortreffelijk grensoverschrijdend leef- en vestigingsklimaat. P0L2014 is in co-creatie met alle Limburgse gemeenten en stakeholders tot stand gekomen, met als motto ‘Limburg is van ons allemaal’. In P0L2014 staan de regio’s centraal. Het plan bevat vanuit dat perspectief ook een samen met de gemeenten opgesteld visie op Zuid-Limburg waarin de kansen en uitdagingen voor deze regio in het fysieke domein centraal staan. In het POL is beschreven hoe we als overheden samen met marktpartijen en maatschappelijke organisaties ervoor moeten zorgen dat we kansen daadwerkelijk benutten en de grote uitdagingen, zoals het wegnemen van de mismatch tussen vraag en aanbod van woningen, winkels, kantoren, bedrijventerreinen en verblijfsaccommodaties, de energietransformatie en het realiseren van de ambities voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg.

 

Een van de belangrijkste uitvoeringslijnen van het P0L2014 is de totstandkoming van uitwerkingen per regio, dus ook voor Zuid-Limburg, voor de thema's wonen, bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel, energie, land- en tuinbouw, vrijetijdseconomie en nationaal landschap. Daarin vindt een concretisering plaats van de algemene opgaven en principes uit P0L2014. De gemeenten zijn samen met de Provincie en stakeholders voortvarend aan de slag gegaan met deze regionale uitwerkingen. Ze hebben eind 2015 geresulteerd in de voorliggende bestuursovereenkomst met afspraken tussen de achttien colleges van B&W in Zuid-Limburg en het college van GS over deze acht thema’s.

 

Het is het resultaat van intensief regionaal samenwerken in de afgelopen maanden. De voorbereiding heeft o.a. plaatsgevonden in zeven thematische werkgroepen waarin gemeenten, Provincie en stakeholders vertegenwoordigd zijn, maar ook via een groot aantal ambtelijke en bestuurlijke workshops en bijeenkomsten.

In een bestuurlijk overleg op 15 juli 2015 werd met de colleges van Burgemeester en Wethouders van de Zuid-Limburgse gemeenten, aanpak en voortgang met betrekking tot de genoemde thema's besproken. Op 4 november 2015 werden circa 80 raads- en statenleden, tijdens een brede raadsconferentie Zuid-Limburg, geïnformeerd over proces en inhoud van de regionale uitwerkingen van P0L2014.

De voorliggende afspraken zijn vastgesteld in het BO Wonen, BO Ruimtelijke economie, BO Energie en BO Nationaal Landschap ZL. Voorafgaand daaraan werden deze afspraken ook op hoofdlijnen gedeeld en besproken tijdens bredere bestuurlijke bijeenkomsten, zoals de Regio Alliantie Energie, het Portefeuillehoudersoverleg Economie en de Oogstbijeenkomst van het Nationaal Landschap. Zeker ook rondom de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg was er intensief overleg met gemeenten en stakeholders.

 

De afspraken zijn eerste generatie-afspraken. Ze hebben deels een inhoudelijk karakter, bijvoorbeeld over gezamenlijke ambities, spelregels en werkwijze, maar deels zijn het procesafspraken om binnen afgesproken termijnen nader uit te werken en te verankeren. We verwachten dan ook dat de afspraken eind 2016 of begin 2017 worden aangevuld en op onderdelen aangescherpt. Beoogd wordt om dan ook waterschap en andere stakeholders te laten aanhaken bij de afspraken.

De afspraken zijn per thema gebundeld, maar hangen op veel punten met elkaar samen. Het is belangrijk om steeds die integraliteit in het oog te blijven houden. Een aantal algemene afspraken geldt voor alle acht thema’s en is daarom in een aparte paragraaf opgenomen. Een van die algemene afspraken heeft betrekking op de borging van deze afspraken in de Omgevingsverordening Limburg.

Toelichting op de algemene afspraken

Ad 1

POL2014 bevat in hoofdstuk 3 een aantal algemene Limburgse principes. Samengevat zijn dat:

  • Meer stad, meer land (kort gezegd: inzetten op het versterken van de kwaliteit van de steden en het versterken van de kwaliteit van het landelijk gebied) Kwaliteit staat centraal.

  • Zorgvuldig omgaan met onze voorraden:

    • Dynamisch voorraadbeheer, waarbij centraal staan: werken aan de kwaliteit van de bestaande voorraad (incl. aanpak leegstand); waar mogelijk schrappen (verkleuren/ van functie veranderen) van harde plannen die niet de beoogde toevoeging van kwaliteit opleveren; onder voorwaarden ruimte bieden voor het toevoegen van goede nieuwe voorraad, maar dan wel in combinatie met het schrappen van bestaande voorraad.

    • Nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten een plek krijgen binnen het bebouwd gebied. Als dat in uitzonderingsgevallen niet kan, dan toch zoveel mogelijk aansluitend daaraan én met een stevige tegenprestatie voor het verlies aan kwaliteit. Met dit principe in combinatie met het dynamisch voorraadbeheer, geven we invulling aan het principe van duurzame verstedelijking. Grotere stedelijke ontwikkelingen en grootschalige stedelijke voorzieningen concentreren we in de steden.

    • Goed gebruik maken van reeds bestaande voorzieningen (benutten bestaande voorraad, optimaal benutten wegen door verkeer- en vervoersmanagement, meervoudig ruimtegebruik e.d.).

    • Bij nieuwe ontwikkelingen zoveel mogelijk benutten van leegstaande cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.

    • Gebruik maken van de kansen die het watersysteem biedt en rekening houden met en zich aanpassen aan het watersysteem (klimaatadaptatie).

    • Nieuwe stedelijke functies die veel woon-werkverkeer of bezoekersstromen oproepen dienen goed aangesloten te zijn op het OV-systeem.

    • Zorgvuldig gebruik van de ondergrond.

    • Inzet op energiebesparing en op een zo groot mogelijk aandeel vernieuwbare energiebronnen. Beter benutten van grondstoffen door er efficiënter mee om te springen en het benutten van afval- en reststromen en uiteindelijk realiseren van gesloten kringlopen.

  • Uitnodigen en inspireren staat centraal, waarbij voorlopers gestimuleerd worden en er ruimte is om te experimenteren. Hierbij passen instrumenten op maat en een selectieve Provincie. De aanpak is steeds grensoverschrijdend.

De visie op Zuid-Limburg in P0L2014 benoemt de tien kernwaarden (deels landschappelijk, deels sociaal-economisch) van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg: reliëf, cultuurhistorisch erfgoed, groen karakter, open-besloten, bereikbaarheid, grondgebonden landbouw, metropolitane binnentuin, beleving, cultureel aanbod en leefbaarheid.

 

Daarnaast zijn er in het POL per theme specifieke principes geformuleerd. Deels zijn deze principes overigens al vertaald in bepalingen in de Omgevingsverordening. De principes van duurzame verstedelijking zijn wettelijk verankerd (ladder van duurzame verstedelijking, Besluit R0).

Ad 2

Voor de meeste stedelijke ontwikkelingen is er geen discussie over het al dan niet van toepassing zijn van de ladder van duurzame verstedelijking. Voor ontwikkelingen op het terrein van vrijetijdseconomie spreken de partners, gezien de urgentie van de problematiek, af om ook hierbij de ladder consequent toe te passen.

Goede initiatieven binnen de vrijetijdseconomie moeten de ruimte krijgen. In Zuid-Limburg bestaan al veel locaties met een ruimtelijke bestemming die vrijetijdseconomie (verblijfs- en/of dagrecreatie) toestaat. Toch lijkt er ook behoefte te bestaan aan nieuwe locaties. Een focus op kwaliteit is nodig om te voorkomen dat er teveel van hetzelfde is. Een belangrijk instrument daarbij is de ladder van duurzame verstedelijking. Door middel van daarin opgenomen eisen over onderbouwing wordt de economische meerwaarde van initiatieven (of het gebrek daaraan) inzichtelijk. Afgesproken wordt daarom dat de gemeenten de ladder van duurzame verstedelijking toepassen op initiatieven voor verblijfsrecreatieve voorzieningen.

Ad 3

In het schema is een algemeen model opgenomen van de werkwijze wanneer zich nieuwe initiatieven voordoen. Het loket is vrijwel altijd de gemeente. De bestaande werkwijze omvat een toetsing aan wettelijke kaders, gemeentelijk en provinciaal beleid. Die blijft uiteraard bestaan. Nieuw element in de beoordeling is de toetsing aan de regionale bestuursafspraken waarbij de insteek is een initiatief in een zo vroeg mogelijk stadium bespreekbaar te maken. Het is belangrijk om hiervoor met elkaar te komen tot een werkbare structuur, die is toegespitst op het betreffende thema (zie specifieke afspraken). Basisgedachte daarbij is ‘groot bij groot, klein bij klein’, ofwel de mate van afstemming moet passen bij de impact van een initiatief.

 

Overige aandachtspunten voor afstemming:

  • De gemeenten zorgen voor duidelijke loketten' in de regio namens alle overheden, waar initiatiefnemers terecht kunnen voor informatie en eventuele begeleiding met betrekking tot hun projectplannen. Bij begeleiding en planvorming wordt het initiatief centraal gesteld.

  • Gemeenten betrekken de Provincie vroegtijdig ingeval van initiatiefvoorstellen die kunnen raken aan provinciale en/of bovengemeentelijke belangen (basis is brief ‘POL belangen in de praktijk, juli 2015’).

  • Bij complexe situaties werken gemeenten en Provincie samen in de vorm van casusteams bij de begeleiding en beoordeling van initiatieven. Een casusteam wordt samengesteld vanuit een regionale deskundigenpool vanuit de context van de opgave.

Waar in deze bestuursafspraken gesproken wordt over regionale afstemming wordt bedoeld de afstemming op het schaalniveau Zuid-Limburg. Waar gesproken wordt over subregionale afstemming wordt bedoeld afstemming op schaalniveau Parkstad, Maastricht-Heuvelland en Westelijke Mijnstreek. Waar nodig vindt bovenregionale afstemming plaats, tussen de drie Limburgse regio’s en/of met de aangrenzende buitenlandse regio’s. De Provincie zal hierbij zo nodig een coördinerende rol vervullen.

regionale afstemming: algemeen model

Ad 4

De Provincie faciliteert de gemeenten bij het invulling geven aan (de afspraken rond) dynamisch voorraadbeheer. Elementen van deze ‘toolbox’ zijn onder meer:

  • Advies/steun bij (grotere) ontwikkelingen door provinciale expert(team)s

  • Beschikbaarheid basisgegevens vastgoedvoorraad o.a. over leegstand

  • Steun bij GIS- analyses op regionale schaal

  • Juridisch advies bij invulling dynamisch voorraadbeheer

Ad 5

Zoals in het POL is vastgelegd zal de Provincie deze afspraken zoveel mogelijk borgen in de Omgevingsverordening Limburg. We spreken daarbij van voorzorgsbepalingen: het gaat daarbij vooral om het bekrachtigen van afspraken die door de gemeenten zelf gemaakt zijn. Dit biedt de Provincie de mogelijkheid om bij afwijking van de afspraken zo nodig ‘de gele of rode kaart te trekken.’ Deze lijn van gezamenlijke bestuursafspraken, bekrachtigd in de verordening, heeft de voorkeur. Als een regionale uitwerking niet leidt tot bestuursafspraken die ‘ertoe doen’ (geen afspraken, afspraken veel te laat, afspraken niet in lijn met POL) of de afspraken niet door alle partners onderschreven worden, zal de Provincie de regie nadrukkelijker naar zich toetrekken (zoals aangekondigd in P0L2014). Daarbij wordt gebruik gemaakt van regulerende instrumenten zoals Omgevingsverordening, aanwijzing en/of Provinciaal Inpassingsplan.

 

Onder ruimtelijk plan wordt in dit kader verstaan:

  • bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening;

  • een wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, van de Wro;

  • beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening;

  • omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2° of 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken;

  • een projectuitvoeringsbesluit als bedoeld in artikel 2.10 van de Crisis- en herstelwet

Toelichting op de afspraken over het thema wonen

 

P0L2014 schetst de grote opgave die er ligt op het gebied van wonen. De Zuid-Limburgse gemeenten werken samen met de Provincie aan een structuurvisie wonen. Deze Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg is in de periode november-december 2015 door de Colleges van het merendeel van de Zuid-Limburgse gemeenten in ontwerp vastgesteld. De Provincie heeft daarvan kennis genomen. Besluitvorming in de gemeenteraden is voorzien voor de eerste helft van 2016.

 

Deze structuurvisie legt de gezamenlijke ambities, sturingsmechanismen (met instrumenten) en afwegingskaders (kwantitatief en ruimtelijk) vast en wordt nog aangevuld met een subregionale woningprogrammering.

De structuurvisie sluit op hoofdlijnen goed aan bij P0L2014. Op onderdelen kunnen de in het P0L2014 opgenomen algemene Limburgse principes en de specifieke principes voor het thema wonen afwijken van de Structuurvisie.

 

In de Omgevingsverordening Limburg 2014 zijn regels opgenomen gericht op het bevorderen van een duurzame verstedelijking en het hergebruik van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen.

 

Meer informatie:

  • Ontwerp Regionale Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg

Toelichting op de afspraken over het thema detailhandel

1. Resultaat

Een intergemeentelijke structuurvisie ruimtelijk economische thema’s op het niveau van Zuid-Limburg met als doel: een gezonde en toekomstbestendige detailhandelsstructuur

 

Het resultaat van het proces waar deze bestuursafspraken voor worden gemaakt, is te komen tot een intergemeentelijke structuurvisie ruimtelijke economische thema’s op het niveau van Zuid-Limburg, via een doelgericht en efficiënt planvormingsproces. Deze structuurvisie is een middel om in Zuid-Limburg een gezonde en toekomstbestendige detailhandelsstructuur te bewerkstelligen. Hierin dienen ten minste de belangrijkste winkelgebieden c.q. -clusters te zijn benoemd, heldere keuzes te zijn gemaakt ten aanzien van de toekomstige winkelstructuur en voorzienbaarheid te worden gecreëerd om, waar dat aan de orde en mogelijk is, in een vervolgfase plannen te schrappen en overtollige, leegstaande winkelmeters uit de markt te nemen inclusief een set maatregelen c.q. instrumentarium om dit te bereiken.

2. Proces

Bestuurlijke verantwoordelijkheid: BO Ruimtelijke Economie

 

De bestuurlijke verantwoordelijkheid en aansturing van (het proces en de producten in het kader van) de POL-uitwerking detailhandel ligt bij het Bestuurlijk Overleg Ruimtelijke Economie. De voorbereidende werkzaamheden worden uitgevoerd door de Ambtelijke Werkgroep Detailhandel Zuid-Limburg. De voorbereiding vindt plaats binnen de sub-regio’s. Zie ook het schema in bijlage 1.

 

Op 1 maart 2016 is beschikbaar:

  • Per sub-regio een uniforme aanbodinventarisatie

    Een aanbodinventarisatie per sub-regio, incl. eerste kaartbeelden (A-, B- en C-categorie winkelgebieden, zie de definitie in de bijlage), daarbij gebruikmakend van uniforme kwantitatieve gegevens.

  • Per sub-regio en voor Zuid-Limburg als geheel een uniforme vraaginventarisatie inclusief een grensoverschreidende component

    Een vraagonderbouwing per sub-regio op basis van dezelfde onderzoeksmethode (onderzoek naar distributieve planologische mogelijkheden c.q. een levensvatbare omvang van de winkelvoorraad in Zuid-Limburg in 2025, rekening houdend met (de effecten van) relevante trends en ontwikkelingen).

  • Een procesvoorstel voor de periode 1-3-2016 tot 1-1-2017

    In de periode tot 1 maart 2016 wordt een procesvoorstel voorbereid m.b.t. de periode tot 1 januari 2017, waarbij expliciet aandacht is voor het traject om te komen tot een ontwerp intergemeentelijke structuurvisie ruimtelijk economische thema’s Zuid-Limburg inclusief een set instrumenten om het in de visie weergegeven eindbeeld te bereiken en een procesvoorstel over de wijze waarop raadsleden en stakeholders in het traject worden betrokken.

  • Besluitvorming

    Een voorstel over de besluitvorming, c.q. het vaststellen van de intergemeentelijke structuurvisie ruimtelijk economische thema’s.

Tussen 1 maart 2016 en 1 januari 2017:

  • Wordt de ontwerp intergemeentelijke structuurvisie economische thema's op het niveau van Zuid-Limburg opgesteld op basis van de aanbod- en vraaginventarisatie inclusief een set instrumenten om het in de visie weergegeven eindbeeld te bereiken;

  • Is op uniforme wijze de harde, zachte en verborgen plancapaciteit qua vierkante meters detailhandel in Zuid-Limburg geïnventariseerd;

  • De in gezamenlijkheid opgestelde ontwerp intergemeentelijke structuur-visie en de keuzes die daarin gemaakt zijn vormen het uitgangspunt voor de invulling van het subregionale (Westelijke Mijnstreek / Parkstad Limburg / Maastricht-Heuvelland) en gemeentelijke beleid van de 18 gemeenten in Zuid-Limburg.

  • Wordt een voorstel opgesteld waarin de wenselijkheid van het instellen van een regionale adviescommissie, na het vaststellen van de intergemeentelijke structuurvisie ruimtelijke economische thema's (bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel) wordt geduid.

  • Wordt er een voorstel voorbereid hoe om te gaan met de ambtelijke en bestuurlijke afstemming voor de periode na de vaststelling van de intergemeentelijke structuurvisie op niveau van Zuid-Limburg.

  • Wordt een voorstel opgesteld over een uniforme monitoringssystematiek.

Na 1 januari 2017:

  • Vindt de besluitvorming over het vaststellen van de ontwerp intergemeentelijke structuurvisie ruimtelijk economische thema’s Zuid-Limburg plaats conform het voor 1 maart 2016 opgestelde voorstel;

  • Wordt op basis van de ontwerp intergemeentelijke structuurvisie ruimtelijk economische thema’s op het niveau van Zuid-Limburg voor het subthema detailhandel een uitvoeringsprogramma opgesteld om, met behulp van de in de visie opgenomen set instrumenten, het in de visie weergegeven eindbeeld te bereiken.

3. Afspraken voor de periode tot het vaststellen van de intergemeentelijke structuurvisie ruimtelijk economische thema’s Zuid-Limburg

  • De regio Zuid-Limburg wordt niet op slot gezet. Aan kwalitatief goede projecten die een toegevoegde waarde bieden en de economische structuur van de regio versterken of die van belang zijn voor de leefbaarheid in de kernen wordt, mits op de juiste manier onderbouwd, een kans tot ontwikkeling gegeven.

  • Voor de toetsing van al dan niet tijdelijke nieuwe plannen en initiatieven in de periode tot en met de totstandkoming van de structuurvisie ruimtelijke economie Zuid-Limburg wordt het volgende afgesproken:

    • 1.

      Er worden in principe geen nieuwe initiatieven gerealiseerd die strijdig zijn met POL.

    • 2.

      Indien nieuwe initiatieven niet passend binnen het POL en/of het betreffende bestemmingsplan kleiner dan 500 m² toch wenselijk worden geacht, wordt voordat onomkeerbare stappen worden gezet, deze gemeld in de Ambtelijke Werkgroep Detailhandel Zuid-Limburg.

    • 3.

      Indien nieuwe initiatieven niet passend binnen het POL en/of het betreffende bestemmingsplan grater dan of gelijk aan 500 m² (en kleiner dan 1.000 m²) toch wenselijk worden geacht, wordt voordat onomkeerbare stappen worden gezet binnen de betreffende subregio afgestemd door middel van overleg in:

      • i.

        Westelijke Mijnstreek: Portefeuillehoudersoverleg Economie en Toerisme

      • ii.

        Maastricht-Heuvelland: Portefeuillehoudersoverleg Economie

      • iii.

        Parkstad Limburg: Bestuurscommissie Economie en Toerisme

    • Het initiatief wordt bovendien gemeld aan de provincie.

    • 4.

      Indien nieuwe initiatieven niet passend binnen het POL en/of het betreffende bestemmingsplan groter dan of gelijk aan 1.000 m2 toch wenselijk worden geacht, wordt voordat onomkeerbare stappen worden gezet, binnen Zuid-Limburg afgestemd door middel van overleg binnen de bovengenoemde overleggremia in de subregio's en daarnaast in het Bestuurlijk Overleg Ruimtelijke Economie op Zuid-Limburgs niveau

Inhoudelijk zijn de principes uit het POL leidend, d.w.z.:

  • In principe worden er géén nieuwe solitaire c.q. verspreid gelegen winkels en winkelgebieden ontwikkeld/gerealiseerd, in het bijzonder geen solitaire supermarkten.

  • Winkels horen niet thuis op bedrijventerreinen, behalve als het gaat om verkoop van goederen (volumineus) die zich lenen voor vestiging op zo'n terrein. Op campussen worden detailhandelsbedrijven zonder inhoudelijke of functionele binding met de site uitgesloten.

  • Nieuwe ontwikkelingen mogen alleen plaatsvinden in, of direct aansluitend aan, bestaande winkelgebieden, dit betreft onder andere de winkelgebieden die zijn opgenomen op de kaarten in paragraaf 4.3.3. van het POL (p.61 en 68). Bij voorkeur vinden (grotere) nieuwe ontwikkelingen plaats in de stedelijke centra of, passend bij het specifieke thema, in de themacentra. De doorontwikkeling van bestaande winkelgebieden mag alleen doorgang vinden als:

    • a.

      deze past bij (de schaal van) het verzorgingsgebied van het betreffende winkelgebied

    • b.

      dit leidt tot een versterking van de structuur

    • c.

      de vitaliteit van de stedelijke centre niet wordt aantast

    • d.

      een ruimtelijk-economische effectenstudie is uitgevoerd

    • e.

      de ladder voor duurzame verstedelijking zorgvuldig is doorlopen

    • f.

      aandacht is voor de principes uit het dynamisch voorraadbeheer

    • g.

      de ontwikkeling gepaard gaat met het verdwijnen van bestaande voorraad elders in de regio.

  • We zetten in op compactere winkelgebieden, clustering van winkels en daarmee gepaard gaand een verkleuring van aanloopstraten.

  • In het landelijk gebied, buiten de (dorps-)kernen, zijn geen nieuwe winkels toegestaan met uitzondering van kleinschalige boerderijwinkels.

  • Om te voorkomen dat grootschalige winkelgebieden aan de rand van de steden uitgroeien tot `nieuwe binnensteden' bieden we in deze gebieden geen ruimte voor winkels uit branches die bij uitstek thuishoren in de binnensteden (zoals: kleding, schoenen).

  • Voor de themacentra Woonboulevard (thema wonen), Rodaboulevard (thema sport en leisure) en Gardenz (huis en tuin) wordt in principe vastgehouden aan de voornoemde branchering

Bijlage 1

Bijlage 2:

Definitie categorie winkelgebieden A, B en C

Categorie A

Categorie B

Categorie C

• Al locaties binnensteden

• Aanloopstraten met duidelijk profiel of thema (exclusieve kleding, vers en reform, discounters)

• Toeristische centra

• Compacte wijkwinkelcontra (>5.000 m2) met prettige mix van supermarkt(en), huishoud (Blokker, Marskramer), slijterij, drogist

• Compacte buurt- en dorpscentra (>3.000 m2) met grote supermarkt(en)

• PDV concetratie (met een aantrekkelijke mix van functies, by. retail on leisure)

• Aanloopstraten zonder profiel of trekker

• Middelgrote wijk- on dorpscentra met verspreid winkelaanbod en onvoldoende trekkers

• Middelgrote thema-boulevards (interieur, bouw, tuin, outdoor. ABC)

• Uitgestrekte buurtcentra of centre zonder (grote) supermarkt (<3.000 m2)

• Solitaire (of verspreid gelegen) winkels (ook op bedrijventerreinen)

• Strips onder flats

• Kleine woonboulavards zonder massa of trekker

Toelichting op de afspraken over het thema kantoren

1. Resultaat

Een intergemeentelijke structuurvisie ruimtelijke economische theme's op het niveau van Zuid-Limburg met als doel: een gezonde en toekomstbestendige ruimtelijke economische structuur

 

Het resultaat van het proces waar deze bestuursafspraken voor worden gemaakt, is te komen tot een intergemeentelijke structuurvisie ruimtelijke economische thema's op het niveau van Zuid-Limburg, via een doelgericht en efficiënt planvormingsproces. Deze structuurvisie is een middel om in Zuid-Limburg een gezonde en toekomstbestendige ruimtelijke economische structuur te bewerkstelligen. Hierin dienen ten minste de belangrijkste kantoorgebieden te zijn benoemd, heldere keuzes te zijn gemaakt ten aanzien van de toekomstige structuur omtrent kantoorlocaties en voorzienbaarheid te worden gecreëerd. Het creëren van voorzienbaarheid is noodzakelijk om, waar dat aan de orde en noodzakelijk is, in een vervolgfase plannen en verborgen plancapaciteit te schrappen en overtollige kantoorvloeroppervlakte uit de markt te kunnen nemen. Dit gaat gepaard met een set aan maatregelen c.q. instrumentarium.

2. Proces

Bestuurlijke verantwoordelijkheid: BO Ruimtelijke Economie

 

De bestuurlijke verantwoordelijkheid en aansturing van (het proces en de producten in het kader van) de POL-uitwerking Bedrijventerreinen, ligt bij het Bestuurlijk Overleg Ruimtelijke Economie. De voorbereidende werkzaamheden worden uitgevoerd door de Ambtelijke Werkgroep Bedrijventerreinen & Kantoren Zuid-Limburg.

 

Op 1 maart 2016 is beschikbaar:

  • Updaten van kantoorplannen

    Alle gemeenten inventariseren de harde en zachte plannen, op basis van dezelfde uitgangspunten, met betrekking tot kantoren. Van deze plannen wordt de restcapaciteit c.q. beschikbare kavels weergegeven. Daarnaast worden de leegstaande kantoorgebouwen geïnventariseerd. Hiervoor worden de gegevens uit de Kantorenmonitor Limburg 2014 gebruikt.

  • Verborgen plancapaciteit in beeld brengen

    Naast het updaten van de kantoorplannen wordt ook de verborgen plantitels inzake kantoorbestemmingen per gemeente in beeld gebracht. Hiertoe heeft de Ambtelijke Werkgroep Bedrijventerreinen & Kantoren Zuid-Limburg een stappenplan opgesteld. Hierdoor wordt op een eenduidige manier de verborgen plantitels in beeld gebracht.

  • Contouren concentratie-, balans- en transitie gebieden

    Aan de hand van het kaartmateriaal dat door de Provincie Limburg is aangeleverd, worden de contouren van de concentratie-, balans- en transitiegebieden weergegeven. Indien dit kaartmateriaal voor een desbetreffend gebied niet aanwezig is, wordt dit door de Ambtelijke Werkgroep Bedrijventerreinen & Kantoren Zuid-Limburg aangeleverd. Dit kaartmateriaal is nodig ten behoeve van het opstellen van een ontwerp intergemeentelijke structuurvisie ruimtelijke economische thema’s Zuid-Limburg.

  • Procesvoorstel voor de periode 1-3-2016 tot 1-1-2017

    In de periode tot 1 maart 2016 wordt een procesvoorstel voorbereid met betrekking tot de periode 1 januari 2017, waarbij expliciet aandacht is voor het traject om te komen tot een ontwerp intergemeentelijke structuurvisie ruimtelijke economische thema’s Zuid-Limburg inclusief een set instrumenten om het in de visie weergegeven eindbeeld te bereiken. Daarnaast wordt een procesvoorstel voorbereid over de wijze waarop raadsleden en stakeholders in het traject warden betrokken.

  • Besluitvorming

    Een voorstel over de besluitvorming c.q. het vaststellen van de ontwerp intergemeentelijke structuurvisie ruimtelijke economische thema's Zuid-Limburg.

  • Beslisprotocol

    Is binnen het BO RE overeenstemming bereikt over een beslisprotocol inzake het afstemmen over nieuwe initiatieven en plannen (ook tijdelijke) in Zuid-Limburg.

Tussen 1 maart 2016 en 1 januari 2017:

  • wordt de ontwerp intergemeentelijke structuurvisie ruimtelijke economische thema’s op het niveau van Zuid-Limburg opgesteld op basis van de inventarisatie inclusief een set instrumenten om het in de visie weergegeven eindbeeld te bereiken; is op uniforme wijze de harde en zachte plannen, restcapaciteit alsook de verborgen plancapaciteit qua vierkante meter kantoorvloeroppervlakte in Zuid-Limburg geïnventariseerd; is de begrenzing van de concentratie-, balans- en transitiegebieden inzichtelijk gemaakt;

  • de in gezamenlijkheid op te stellen ontwerp intergemeentelijke structuurvisie en de keuzes die daarin gemaakt zijn, vormen het uitgangspunt voor de invulling van het gemeentelijk beleid van de 18 gemeenten in Zuid-Limburg;

  • wordt er een voorstel voorbereid hoe om te gaan met de ambtelijke en bestuurlijke afstemming voor de periode na de vaststelling van de intergemeentelijke structuurvisie op niveau van Zuid-Limburg.

Na 1 januari 2017:

  • vindt de besluitvorming over het vaststellen van de ontwerp intergemeentelijke structuurvisie ruimtelijke economische thema’s Zuid-Limburg plaats;

  • wordt op basis van de ontwerp intergemeentelijke structuurvisie ruimtelijke economische thema’s op het niveau van Zuid-Limburg voor het subthema kantoren een uitvoeringsprogramma opgesteld om, met behulp van de in de visie opgenomen set instrumenten, het in de visie weergegeven eindbeeld te bereiken;

3. Afspraken voor de periode tot het vaststellen van de intergemeentelijke structuurvisie ruimtelijke economische thema's Zuid-Limburg:

Er worden in principe geen nieuwe initiatieven en plannen (ook tijdelijke) gerealiseerd die strijdig zijn met het POL. Voor de periode tot en met de totstandkoming van een intergemeentelijke structuurvisie wordt het volgende afgesproken met betrekking tot initiatieven vanaf 500 m2 bruto vloeroppervlakte:

  • a)

    Initiatieven en plannen (ook tijdelijke) strijdig met het bestemmingsplan én afwijken van het POL warden, wanneer ze toch wenselijk worden geacht, per subregio besproken. Deze worden gemeld aan de Ambtelijke Werkgroep Bedrijventerreinen & Kantoren en via deze werkgroep ter afstemming doorgeleid naar Bestuurlijk Overleg Ruimtelijke Economie.

  • b)

    Initiatieven en plannen (ook tijdelijke) strijdig met het bestemmingsplan, maar die mogelijk zijn conform het POL worden per subregio besproken. Deze worden gemeld aan de Ambtelijke Werkgroep Bedrijventerreinen & Kantoren en via deze werkgroep ter afstemming doorgeleid naar Bestuurlijk Overleg Ruimtelijke Economie.

  • c)

    Initiatieven en plannen (ook tijdelijke) conform bestemmingsplan, maar die afwijken van het POL worden, wanneer ze toch wenselijk worden geacht, per subregio besproken. Deze worden ook gemeld aan de Ambtelijke Werkgroep Bedrijventerreinen & Kantoren en via deze werkgroep ter kennisname doorgeleid naar Bestuurlijk Overleg Ruimtelijke Economie.

  • d)

    Initiatieven en plannen (ook tijdelijke) conform bestemmingsplan en conform het POL. Daarover hoeven in de werkgroep en met het BO RE geen aparte afspraken gemaakt te warden. Deze initiatieven en plannen worden gemeld in de Ambtelijke Werkgroep Bedrijventerreinen & Kantoren Zuid-Limburg.

    De voornoemde afspraken zijn in het volgende schema vervat:

    * waarbij afhankelijk van momentum of aard van de casuïstiek dit eerst subregionaal wordt gedeeld, dan wel direct op Zuid-Limburgs niveau van het BO RE

 

Inhoudelijk zijn de principes/uitgangspunten uit het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 leidend:

De gemeenten hanteren de in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 opgenomen principes met betrekking tot het theme ‘kantoren’ als uitgangspunt voor regionaal en gemeentelijk beleid. De volgende basisuitgangspunten voor kantoorprogrammering wordt gehanteerd:

  • a)

    ontwikkeling van kantoorgebieden is niet aan de orde;

  • b)

    nieuwe kantorenplannen/-programma zijn alleen toegestaan in concentratiegebieden;

  • c)

    de huidige voorraad wordt per regio begrensd, dat betekent per saldo geen uitbreiding van kantooroppervlak. Aileen in concentratiegebieden hoeft de saldering in tijd en omvang niet één-op-één te geschieden daarbij zal er op het niveau van stad en (sub)regio wel voor gewaakt moeten worden dat het totale kantoorvolume niet of slechts tijdelijk toeneemt.

  • d)

    nieuwe gebouwen met de hoofdfunctie kantoor zijn alleen mogelijk als:

    • i.

      het gaat om een ontwikkeling binnen concentratie- of balansgebieden;

    • ii.

      deze passen binnen modern en flexibel gebruik van kantoorruimte en dus een adequate toevoeging zijn voor de kwaliteit van het regionale aanbod;

    • iii.

      er gewerkt wordt met voorverhuur of concept-huurovereenkomsten waarbij het merendeel van de meters van een gebouw op voorhand is ingevuld;

    • iv.

      er onbenutte voorraad uit de markt wordt genomen (‘nieuw voor oud’) dan wel elders reële plancapaciteit wordt geschrapt. In balansgebieden moet de saldering in tijd en omvang één-op-één plaatsvinden, in concentratiegebieden hoeft de saldering in tijd en omvang niet één-op-één plaats te vinden.

  • e)

    de principes van duurzame verstedelijking worden toegepast, dat wil zeggen: de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van leegstaande (cultuurhistorische) gebouwen;

  • f)

    middelgrote (500 – 2.500 m²) en grote kantoren (>2.500 m²) alleen te vestigen in concentratie-en balansgebieden; uitzondering kan zijn als dergelijke gebouwen zouden passen binnen de bestaande bebouwing en in een lokale behoefte voorzien. Kleine kantoren (<500 m²) blijven in bebouwd gebied via maatwerk mogelijk;

  • g)

    buiten concentratie- en balansgebieden waar mogelijk schrappen van bestaande plancapaciteit;

  • h)

    buiten concentratie- en balansgebieden geen vrijstellingen of bestemmingswijzigingen ten faveure van de kantorenfunctie;

  • i)

    alle kantoorlocaties in concentratie- of balansgebieden dienen per openbaar vervoer ontsloten te zijn dan wel te worden ontsloten, bij voorkeur via directe overstap op regionaal hoogwaardig openbaar vervoer. Ook de OV-ontsluiting van de campussen vraagt om aandacht en

  • j)

    kantoorfuncties en -ruimten van ondergeschikte aard blijven mogelijk in, op of bij logistieke, handels- en of productiebedrijven.

De concentratie-, balans- en transitie gebieden in Zuid-Limburg zijn, conform Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014, als volgt:

 

Gemeente

Concentratiegebieden

Balansgebieden

Transitiegebieden

Sittard-Geleen

Centrum/stationsgebied Kantorenpark Sittard Brightlands Chemelot Campus

n.v.t.

Mauritspark

Maastricht

Centrum/stationsgebied Kantorenpark Randwyck/ Brightlands Maastricht Health Campus

Ceram ique

Geusselt

n.v.t.

Heerlen

Centrum/stationsgebied Kantorenboulevard Heerlen

Coriopolis

ABP Heerlen

Zeswegen en Onderwijsboulevard

Beek

n.v.t.

n.v.t.

Kantorenzone Luchthaven

4. Monitoring

De Provincie Limburg stelt periodiek / jaarlijks een Kantorenmonitor op en stelt deze ter beschikking aan de gemeenten. De gemeenten hanteren deze als basis voor hun analyses en beleidskeuzes.

Toelichting

In het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 is de grote opgave op het gebied van kantoorlocaties beschreven. De leegstand in de regio Zuid-Limburg bedraagt op dit moment 14,9 procent. De totale kantorenvoorraad (vvo in m²) bedraagt in deze regio 1.846.020 m² waarvan 275.390 m² leegstand (bron: Kantorenmonitor Limburg 2014).

 

Het beleid voor kantoren is in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014, in vergelijking met andere thema's, al concreet uitgewerkt. Er zijn concentratie-, balans- en transitiegebieden benoemd met bijbehorende thema's. Het vastleggen van deze gebieden in (inter)gemeentelijk beleid is van belang teneinde voorzienbaarheid te creëren met betrekking tot een (krimp) strategie, met onder meer het schrappen van (verborgen) plancapaciteit buiten de concentratiegebieden.

Meer informatie

  • Definitielijst (bijlage)

  • Kantorenmonitor Limburg 2014

Toelichting op de afspraken over het thema bedrijventerreinen

1. Resultaat

een intergemeentelijke structuurvisie ruimtelijke economische thema's op het niveau van Zuid-Limburg met als doe!: een gezonde en toekomstbestendige ruimtelijke economische structuur

 

Het resultaat van het proces waar deze bestuursafspraken voor worden gemaakt, is te komen tot een intergemeentelijke structuurvisie ruimtelijke economische thema's op het niveau van Zuid-Limburg, via een doelgericht en efficiënt planvormingsproces. Deze structuurvisie is een middel om in Zuid-Limburg een gezonde en toekomstbestendige ruimtelijke economische structuur te bewerkstelligen. Hierin dienen ten minste de bedrijventerreinen in Zuid-Limburg te worden benoemd, keuzes te worden gemaakt ten aanzien van logistieke, regionale, bovenregionale en bedrijventerreinen met een specifiek profiel, en het aangeven van de herstructureringsopgave inclusief een set maatregelen c.q, instrumentarium om dit te bereiken. Vooralsnog wordt voor bedrijventerreinen ingezet op fasering.

2. Proces

Bestuurlijke verantwoordelijkheid: BO Ruimtelijke Economie

 

De bestuurlijke verantwoordelijkheid en aansturing van (het proces en de producten in het kader van) de POL-uitwerking Bedrijventerreinen, ligt bij het Bestuurlijk Overleg Ruimtelijke Economie. De voorbereidende werkzaamheden worden uitgevoerd door de Ambtelijke Werkgroep Bedrijventerreinen & Kantoren Zuid-Limburg.

 

Op 1 maart 2016 is beschikbaar:

  • Uniforme aanbodinventarisatie

    Een inventarisatie van de oppervlakte, inclusief restcapaciteit, van alle bedrijventerreinen in Zuid-Limburg, gebaseerd op dezelfde uitgangspunten, te weten de kwantitatieve gegevens uit het rapport Werklocaties Limburg 2014 & REBIS. Bovendien behoort tot deze inventarisatie een onderzoek naar harde en zachte plannen van bedrijventerreinen binnen de desbetreffende gemeenten.

  • Vaststellen van de uitgifte van bedrijventerreinen

    Een inventarisatie van de uitgifte van bedrijventerreinen over de afgelopen tien jaar, gebaseerd op dezelfde uitgangspunten, te weten de kwantitatieve gegevens uit het rapport Werklocaties Limburg & REBIS.

  • Criteria logistieke bedrijventerreinen

    Er wordt een set van criteria ontwikkeld inzake logistieke bedrijventerreinen. Deze criteria worden ‘gematcht’ met het aanbod aan bedrijventerreinen in Zuid-Limburg. Op basis hiervan wordt een prioritering aangegeven van logistieke bedrijventerreinen in Zuid-Limburg.

  • Bepalen reikwijdte en doelgroep per bedriiventerrein

    Naast het prioriteren van logistieke bedrijventerreinen, worden de overige bedrijventerreinen onderverdeeld c.q. toebedeeld tot ‘regionale’, ‘bovenregionale’ en bedrijventerreinen met een specifiek profiel. Deze toebedeling vindt plaats op basis van uitgangspunten c.q. omschrijving die door de Ambtelijke Werkgroep Bedrijventerreinen & Kantoren Zuid-Limburg wordt ontwikkeld.

  • Procesvoorstel voor de periode 1-3-2016 tot 1-1-2017

    In de periode tot 1 maart 2016 wordt een procesvoorstel voorbereid met betrekking tot de periode 1 januari 2017, waarbij expliciet aandacht is voor het traject om te komen tot een ontwerp intergemeentelijke structuurvisie ruimtelijke economische theme's Zuid-Limburg inclusief een set instrumenten om het in de visie weergegeven eindbeeld te bereiken.

    Daarnaast wordt een procesvoorstel voorbereid over de wijze waarop raadsleden en stakeholders in het traject worden betrokken.

  • Besluitvorming

    Een voorstel over de besluitvorming c.q. het vaststellen van de ontwerp intergemeentelijke structuurvisie ruimtelijke economische theme's Zuid-Limburg.

  • Beslisprotocol

    Is binnen het BO RE overeenstemming bereikt over een beslisprotocol inzake het afstemmen over nieuwe initiatieven en plannen (ook tijdelijke) in Zuid-Limburg.

Tussen 1 maart 2016 en 1 januart 2017:

  • wordt de ontwerp intergemeentelijke structuurvisie ruimtelijke economische thema’s op het niveau van Zuid-Limburg opgesteld op basis van de inventarisatie inclusief een set instrumenten om het in de visie weergegeven eindbeeld te bereiken. Vooralsnog wordt voor bedrijventerreinen ingezet op fasering;

  • is op uniforme wijze de harde en zachte plannen alsook de restcapaciteit qua hectaren bedrijventerreinen in Zuid-Limburg geïnventariseerd;

  • is de herstructureringsopgave van bedrijventerreinen in Zuid-Limburg inzichtelijk en zijn de mogelijkheden verkend om een uitgifteprotocol op te stellen met betrekking tot de uitgifte van kavels (restcapaciteit) voor alle bedrijventerreinen in Zuid-Limburg; de in gezamenlijkheid op te stellen ontwerp intergemeentelijke structuurvisie en de keuzes die daarin gemaakt zijn, vormen het uitgangspunt voor de invulling van het gemeentelijk beleid van de 18 gemeenten in Zuid-Limburg;

  • wordt er een voorstel voorbereid hoe om te gaan met de ambtelijke en bestuurlijke afstemming voor de periode na de vaststelling van de intergemeentelijke structuurvisie op niveau van Zuid-Limburg.

Na 1 januari 2017:

  • vindt de besluitvorming over het vaststellen van de ontwerp intergemeentelijke structuurvisie ruimtelijke economische thema’s Zuid-Limburg plaats;

  • wordt op basis van de ontwerp intergemeentelijke structuurvisie ruimtelijke economische thema’s op het niveau van Zuid-Limburg voor het subthema bedrijventerreinen een uitvoeringsprogramma opgesteld om, met behulp van de in de visie opgenomen set instrumenten, het in de visie weergegeven eindbeeld te bereiken.

3. Afspraken voor de periode tot het vaststellen van de intergemeentelijke structuurvisie ruimtelijke economische thema’s Zuid-Limburg:

Er worden in principe geen nieuwe initiatieven en plannen (ook tijdelijke) gerealiseerd die strijdig zijn met POL. Voor de periode tot en met de totstandkoming van een intergemeentelijke structuurvisie wordt het volgende afgesproken met betrekking tot:

  • a)

    Initiatieven en plannen (ook tijdelijke) strijdig met het bestemmingsplan én afwijken van het POL worden, indien ze toch wenselijk worden geacht, per subregio besproken. Deze worden gemeld aan de Ambtelijke Werkgroep Bedrijventerreinen & Kantoren en via deze werkgroep ter afstemming doorgeleid naar Bestuurlijk Overleg Ruimtelijke Economie.

  • b)

    Initiatieven en plannen (ook tijdelijke) strijdig met het bestemmingsplan, maar die mogelijk zijn conform het POL worden per subregio besproken. Deze worden gemeld aan de Ambtelijke Werkgroep Bedrijventerreinen & Kantoren en via deze werkgroep ter kennisneming doorgeleid naar Bestuurlijk Overleg Ruimtelijke Economie.

  • c)

    Initiatieven en plannen (ook tijdelijke) conform bestemmingsplan, maar die afwijken van het POL worden, indien ze toch wenselijk worden geacht, per subregio besproken. Deze worden ook gemeld aan de Ambtelijke Werkgroep Bedrijventerreinen & Kantoren en via deze werkgroep ter kennisname doorgeleid naar Bestuurlijk Overleg Ruimtelijke Economie.

  • d)

    Initiatieven en plannen (ook tijdelijke) conform bestemmingsplan en conform het POL. Daarover hoeven in de werkgroep en met het BO RE geen aparte afspraken gemaakt te worden. Deze worden zichtbaar in ‘REBIS’ en het rapport Werklocaties Limburg.

De voornoemde afspraken zijn in het volgende schema vervat:

* waarbij afhankelijk van momentum of aard van de casuïstiek dit eerst subregionaal wordt gedeeld, dan wel direct op Zuid-Limburgs niveau van het BORE

 

Inhoudelijk zijn de principes/uitgangspunten uit het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 leidend:

De gemeenten hanteren de in het POL opgenomen principes met betrekking tot het thema ‘bedrijventerreinen’ als uitgangspunt voor regionaal en gemeentelijk beleid. De volgende basisprincipes worden gehanteerd voor de inrichting en beheer van bedrijventerreinen:

  • a)

    de ruimte op bedrijventerreinen dient zorgvuldig en duurzaam gebruikt te worden. Daarbij past structureel beheer via parkmanagement;

  • b)

    functiemenging op bedrijventerreinen kan bijdragen aan de kwaliteit van die terreinen en aan een optimaal ruimtegebruik. Dat geldt zeker op cam pussen waar een menging van functies bijdraagt aan een uitnodigende werkomgeving. Op grote logistieke en productielocaties-is functiemenging minder voor de hand liggend;

  • c)

    voor vestiging van zelfstandige kantoren en detailhandel op bedrijventerreinen is geen plaats;

  • d)

    de milieugebruiksruimte (geluidszones, risicocontouren, geurcirkels) van bedrijven en bedrijfsterreinen wordt beheerd met het oog op en duurzame inpassing van bedrijven in hun omgeving.

Voor nieuwe bedrijventerreinen of uitbreiding van bestaande terreinen worden de volgende basisprincipes gehanteerd.

Nieuwe bedrijventerreinen of uitbreiding van bestaande terreinen zijn mogelijk als:

  • e)

    binnen de bestaande voorraad geen geschikte ruimte meer is;

  • f)

    deze toevoeging additionele kwaliteit toevoegt aan het regionale aanbod;

  • g)

    beperkte uitbreiding van bestaande terreinen (kavelniveau) voor reeds op het terrein gevestigde bedrijven of lokale, solitair gevestigde bedrijven, is onder voorwaarden mogelijk, via maatwerk en met een goede onderbouwing;

  • h)

    de ontwikkeling past binnen de geformuleerde algemene verstedelijkingsprincipes, waaronder de ladder van duurzame verstedelijking en de voorkeur voor gebruik van leegstaande (beeldbepalende en monumentale) panden;

  • i)

    er tegelijkertijd elders in de regio bestaande voorraad of harde plannen (in vergelijkbare omvang) uit de markt worden genomen;

  • j)

    hierover overeenstemming is bereikt in het regionaal afstemmingsoverleg bedrijventerreinen.

4. Monitoring

De Provincie Limburg onderhoudt het bedrijventerreineninformatiesysteem REBIS op basis van door de terreineigenaren te leveren basisinformatie en stelt dit ter beschikking van de gemeenten (rapport Werklocaties Limburg). Gemeenten en Provincie Limburg gebruiken de gegevens uit REBIS als basis voor hun analyses en beleidskeuzes.

Toelichting

De regio Zuid-Limburg telt een kleine honderd bedrijventerreinen. Voor Chemelot e.o en VDL/Nedcar lopen separate gebiedsontwikkelingstrajecten, waarmee afstemming nodig is. De resultaten van deze visietrajecten moeten bij de uitwerking van de bestuursafspraken en de totstandkoming van de intergemeentelijke structuurvisie betrokken worden.

De netto oppervlakte van de circa honderd bedrijventerreinen in Zuid-Limburg is ca. 2.400 hectaren. De restcapaciteit op deze bedrijventerreinen is in totaal ca. 280 hectaren (bron: Werklocaties Limburg 2014).

De opgave is met name gelegen in versterking van de kwaliteit zonder dat de kwantiteit toeneemt, alsmede zorgvuldige benutting van de bestaande voorraad.

Meer informatie

  • Definitielijst (bijlage)

  • Rapport Werklocaties Limburg 2014

Bijlage: Definitielijst

 

WAT:

Definitie:

POL:

Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014.

 

 

BORE:

Bestuurlijk Overleg Ruimtelijke Economie (Zuid-Limburg). Hierin zijn bestuurders (en ambtenaren op uitnodiging) van de Zuid-Limburgse gemeenten en de Provincie vertegenwoordigd

 

 

Werklocaties Limburg 2014:

Resultaten monitor Limburgse bedrijventerreinen en dienstenlocaties in 2014 (Provincie Limburg).

 

 

REBIS:

Informatie over de Limburgse werklocaties wordt samengebracht in het Regionaal Economisch Bedrijventerreinen Informatie Systeem (REBIS) van de Provincie Limburg.

Ambtelijke werkgroep Bedrijventerreinen & Kantoren Zuid-Limburg:

Hierin zijn ambtenaren van de gemeenten Beek, Stein, Sittard-Geleen, Maastricht, Heerlen, Eijsden-Margraten, Parkstad Limburg en Provincie Limburg vertegenwoordigd en bereiden het BO RE voor.

Kantorenmonitor Limburg 2014:

De Limburgse kantorenmarkt in beeld (Provincie Limburg).

Concentratiegebieden: (kantoren)

Deze gebieden liggen veelal centraal in het stedelijk gebied met hoogwaardige OV-ontsluiting (IC-verbinding). In deze gebieden ligt de focus op stimuleren, vernieuwen, en voorwaardelijk nieuwbouw toestaan.

Balansgebieden (kantoren):

Hier is het niet de bedoeling dat de kantorenvoorraad groeit. Hier is kwaliteitsverbetering alleen via her- en verbouw mogelijk.

Transitiegebieden: (kantoren)

In deze gebieden wordt sterker ingezet op toekomstige afname van de kantorenvoorraad door kantoorfuncties te ontmoedigen en toekomstige functieverandering/sloop te stimuleren (met respectering van bestaande afspraken en rechten).

Afstemmen:

Binnen het BO RE wordt vóór 1 maart 2016 overeenstemming bereikt over het te volgen beslisprotocol (consensus, meerderheidsbesluit of gekwalificeerde meerderheid).

Toelichting op de afspraken over het thema energie

  • 1.

    Deze afspraak betreft een bevestiging van de POL-principes energie. Conform overige thema’s warden deze herhaald. Door de koppeling aan economische componenten blijkt, in samenhang met afspraak 3, de integrale benadering van het energievraagstuk.

  • 2.

    Onderkend wordt dat een overgang van een op fossiele brandstoffen gebaseerde naar een duurzame energievoorziening noodzakelijk is. De gemeenten hebben dat in verschillende ambities met verschillende horizonten geformuleerd en hebben daarom ook via VNG het Nationaal Energieakkoord voor duurzame groei ondertekend. Vast staat dat op enig moment in de tijd de energie idealiter alleen met hernieuwbare bronnen opgewekt moet warden. Die situatie is te bereiken door enerzijds het energiegebruik steeds meer te beperken en anderzijds steeds meer duurzaam op te wekken (zie figuur).

    Wanneer die situatie voor Zuid Limburg is bereikt, moet aan de hand van het afwegen van kansen en potenties ingeschat worden. Daartoe zijn potentiekaarten in ontwikkeling. Regio Parkstad heeft deze exercitie reeds uitgevoerd en komt met het jaartal van 2040.

    De overheden zijn niet alleen verantwoordelijk voor de energietransitie. Alle partijen in de samenleving moeten hun steentje bijdragen. De capaciteit en middelen van de overheden zijn primair bedoeld om het proces van de energietransitie aan te jagen, en niet om investeringen te plegen. De mogelijkheden voor gemeenten om capaciteit en middelen in te zetten zijn echter beperkt en mogelijk niet toereikend om het transitieproces optimaal te faciliteren.

    Een uitvoeringsprogramma onderschrijft nut en noodzaak van samenwerking, maar voorziet ook in genoeg ruimte voor individuele gemeenten om eigen keuzes te maken. Bij het opzetten van een uitvoeringsprogramma (afspraak 4) moet de balans tussen gezamenlijkheid en zelfstandig kunnen opereren warden bewaard.

  • 3.

    De energietransitie heeft ruimtelijke gevolgen. Windenergie is daarvan het meest bekende voorbeeld, maar ook andere energieoplossingen zoals zonne-akkers, warmtenetten en biomassa-installaties kennen een vaak niet eerder onderkende ruimtevraag. Deze afspraak is bedoeld om energie als integraal thema te laten landen in de gemeentelijke ruimtelijke visies en besluitvorming. De grensoverschrijdende impact van sommige energieoplossingen toont tevens de noodzaak aan van regionale samenwerking op gebied van energietransitie.

  • 4.

    Een uitvoeringsprogramma is per definitie geen feestje van de overheden. De samenwerking met shareholders moet opgezocht worden en een duidelijke plek krijgen in de uitvoering. Een uitvoeringsprogramma moet vertaald worden naar de begrotingen van de gemeenten en provincie. Eind 2016 wordt een uitvoeringsprogramma opgeleverd. Dat is weliswaar te laat om de financiering mee te nemen in de begroting van 2017, maar een eerdere oplevering van een uitvoeringsprogramma wordt niet haalbaar geacht.

    Zoals reeds vermeld bij afspraak 2, dient een uitvoeringsprogramma blijk te geven van een balans tussen noodzakelijke samenwerking in de regio (de gezamenlijke aanpak) en de individuele verantwoordelijkheid van gemeenten. Daarmee zal het optuigen van een organisatie van een uitvoeringsprogramma de meeste tijd kosten. Afspraak 5 geeft reeds een voorzet van de denkrichting voor die organisatie.

  • 5.

    De kwalitatieve monitoring van de bestuursafspraken heeft betrekking op de voortgang van het proces en de projecten op niet energetische aspecten, zoals de samenwerking in de regio en financiering. Voor de kwantitatieve monitoring (de energiecijfers: wat is het aandeel duurzame energie, hoe groot is de besparing etc.) is afspraak 6 bedoeld.

  • 6.

    Een goede aanpak om de energietransitie aan te zwengelen begint bij een gedegen nulmeting: hoeveel energie gebruikt Zuid Limburg nu, hoeveel wordt er duurzaam opgewekt en hoe luidt de verdeling onder sectoren? Het opstellen van een valide nulmeting is geen eenvoudige klus, omdat een landelijk protocol vooralsnog ontbreekt en veel data niet verbijzonderd zijn naar gemeente of regio. De Provincie Limburg heeft een nulmeting opgeleverd, welke in 2016 als basis gaat dienen voor de monitoringssystematiek. Hierbij wordt aansluiting gezocht met dataleveranciers als CBS en Enexis, en landelijke monitoringsinstanties ECN (Energieonderzoekscentrum Nederland; voert de monitoring van het Nationaal Energieakkoord uit) en Rijkswaterstaat (de Klimaatmonitor). De eigen nulmeting blijft gehandhaafd zolang er geen acceptabele landelijke alternatieven zijn. Vooralsnog zijn geen regels opgesteld voor de uitkomsten van de monitoring en mogelijke consequenties, die daaraan kunnen worden verbonden. Eventuele issues naar aanleiding van de monitoring worden aan het Bestuurlijk Overleg Energie voorgelegd. Eén aspect krijgt tijdens het opstellen van de monitoringssystematiek speciale aandacht, en dat is het verschijnsel dat de monitoring van energiecijfers uit de pas loopt met bestuursperiodes. Data over de energiehuishouding kennen in de regel een vertraging van ongeveer twee jaar, alvorens zij beschikbaar zijn voor monitoringsdoeleinden, waarna ze nog regelmatig warden bijgesteld. Dit zorgt ervoor dat de monitoringsresultaten zorgvuldig moeten worden geïnterpreteerd en niet zonder meer zijn toe te schrijven naar de prestaties van bestuurders en programma's. Belangrijk is dat wel een beweging kan worden getoond, een beweging naar 100% duurzame energieopwekking.

  • 7.

    Eén van de maatregelen die zijn overeengekomen in het Nationaal Energieakkoord voor Duurzame Groei is dat provinciale en lokale overheden, in samenwerking met leverende en verbruikende sectoren een lange termijn warmteplan ontwikkelen. In Zuid Limburg liggen veel kansen om de warmtevoorziening te verduurzamen, zoals de beschikbaarheid van restwarmte van de industrie (o.a. Chemelot) en warmte opgeslagen in mijnwater. Om deze kansen te verzilveren is een strategie nodig. Het warmteplan beschrijft, aan de hand van een beknopte visie, deze strategie. Het warmteplan is echter meer dan een statisch document. Het is vooral ook een proces om de warmtetransitie op gang te brengen. Door hen actief te betrekken bij de totstandkoming ervan, wordt met het warmteplan bij andere partijen eigenaarschap ontwikkeld. Dat is nodig omdat niet de Provincie en gemeenten, maar (markt-)partijen, al dan niet in samenwerking met overheden, uiteindelijk warmteprojecten realiseren.

    Het warmteplan kent vijf doelen:

    • 1.

      inzicht geven in vraag en aanbod

    • 2.

      kansrijke clusters en/of projecten benoemen

    • 3.

      partijen verbinden

    • 4.

      scherpte aanbrengen in de rollen van shareholders

    • 5.

      anderen in beweging brengen door middel van het tonen van initiatief.

  • Het warmteplan moet eind 2016 gereed zijn, al loopt het proces om warmteprojecten te ontwikkelen natuurlijk langer door.

  • 8.

    Voor alle energieoplossingen die een ruimtevraag met zich meebrengen geldt dat deze maatschappelijk en bestuurlijk gedragen moeten zijn. Daarvoor is afspraak 3 toegevoegd met conform focusnotitie deze expliciete afspraak over wind. Voor regio Zuid Limburg betekent dat bijvoorbeeld dat op basis van een gedragen belangenafweging het Heuvelland als uitsluitingsgebied is opgenomen in het POL. Maatschappelijk gedragen moet breder gezien worden dan alleen als locatievraagstuk. Het creëren van maatschappelijke meerwaarde van wind voor de omgeving (maatschappelijk rendement) staat centraal.

  • 9.

    Opgemerkt wordt dat de gemeenten en de Provincie al aan de RUD opdracht hebben gegeven, en dat niet alle handhavers in dienst zijn van de RUD. De afspraak is daarom gericht op nader onderzoek om te komen tot intensivering, rekening houdend met het kennisniveau van de handhaver.

Toelichting op de afspraken over het thema landschap

Ad 1

In P0L2014 is een visie opgenomen op het Nationaal Landschap Zuid-Limburg, gericht op ‘behoud door ontwikkeling’ met tien kernwaarden als basis. Deze tien kernwaarden vormen het uitgangspunt van handelen en beoordelen bij initiatieven in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg, ongeacht of die initiatieven van regionale of lokale betekenis zijn.

Het unieke karakter van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg vraagt om het gezamenlijk optrekken van overheden bij het begeleiden van de ontwikkelingen in het gebied.

 

In het onderdeel ‘Algemene afspraken’ zijn hiertoe afspraken opgenomen die zich richten op het integraal ontwerpen en dialoog voeren aan de voorkant van een ontwikkeling, de begeleiding en afstemming van initiatieven, en het belang van casusteams bij meer complexe ontwikkelingen. De kernkwaliteiten landschap – reliëf, cultuurhistorisch erfgoed, groen karakter, openheid plateaus en beslotenheid van dorpen en dalen – nemen hierbij een belangrijke plaats in. De vier landschappelijke kernkwaliteiten maken onderdeel uit van de tien kernwaarden. Voor de omgang met de vier landschappelijke kernkwaliteiten geldt een motiveringsplicht in de Omgevingsverordening Limburg 2014.

De duiding van deze kern kwaliteiten en het omgaan met die kwaliteiten wordt gezamenlijk ter hand genomen. Dat gebeurt op diverse manieren, onder meer door het digitaal ontsluiten van de kennis over en de aanwezigheid van de kernkwaliteiten ('Handvat Kernkwaliteiten') en goede praktijkvoorbeelden van behoud door ontwikkeling.

 

Na het gereedkomen van het Handvat kernkwaliteiten wordt in 2016 gestart met de ontwikkeling van een inspiratieboek voor agrarische stallen en loodsen (‘Inspiratieboek Mooie stallen’) en een verdiepingsstudie uitgevoerd naar mogelijkheden voor clustering van nieuwe agrarische loodsen. De publicatie ‘Modern boeren op oude hoeves’ geeft inspiratie over inhoud en proces van kwaliteitsgericht ontwikkelen.

Het ‘Handvat Kernkwaliteiten’ (beschikbaar op 1-6-2016), ‘Kamperen en Landschap’ en het ‘Inspiratieboek Mooie stallen’ (beschikbaar eind 2016) worden bij ruimtelijke afwegingen als referentie bij de beoordelingen gehanteerd en als zodanig geborgd in de bestuursafspraken d.d. 2016.

Ad 2

Gemeenten en Provincie werken in 2016 samen met het waterschap en overige stakeholders aan de ontwikkeling en realisatie van een meerjarig uitvoeringsprogramma (2016–2020) voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg inclusief financieringssystematiek. Dit programma stimuleert en faciliteert initiatieven gericht op onderhoud, herstel en aanleg van groene en cultuurhistorische landschapselementen, routestructuren voor extensieve recreatievormen zoals wandelen, paardensport en, fietsen. Het programma biedt ruimte voor initiatieven uit de lokale gemeenschap (ondernemers, burgers, dorpsraden, verenigingen), gericht op vermaatschappelijking van natuur en landschap en verankering van de zorg voor landschapskwaliteit in de lokale gemeenschap (‘landschap in het hart van de samenleving’). In navolging van de nog lopende gebiedsontwikkeling Buitengoed Geul en Maas en het Plan van aanpak voor de landschapsontwikkeling in het Nationaal Landschap Zuid-Limburg (2014–2015) is een eerste inventarisatie gemaakt van kansrijke projecten en initiatieven (de zgn. ‘icoonprojecten’). Voor veel initiatieven kan worden volstaan met het bieden van ondersteuning in de vorm van medefinanciering. Hiervoor zullen gemeenten en Provincie samen een systematiek uitwerken gericht op een operationalisering in 2016.

 

Voor enkele grotere gebiedsontwikkelingen die vallen onder het thema versterken stad-land-relaties wordt een meer gestructureerde aanpak in de vorm van een gefaseerde gebiedsontwikkeling wenselijk geacht teneinde tot realisatie te kunnen komen. Gemeenten en de Provincie nemen ieder de co-trekkersrol voor een of meer van deze gebiedsontwikkelingsprojecten op zich. Ambitie is om zoveel mogelijk andere actieve regionale partners als trekker te laten fungeren. Waar nodig zullen gemeenten of de Provincie de regie voeren.

 

Overheden (en belangenorganisaties) werken een communicatieplan uit over het Nationale Landschap Zuid-Limburg in het algemeen en meer specifiek de ontwikkeling van de land- en tuinbouw hierin.

Meer informatie

  • Handvat Kernkwaliteiten, Kamperen en Landschap, Inspiratieboek Mooie stallen (2016)

  • Publicatie ‘Modern boeren op oude hoeves’

  • Plan van aanpak voor landschapsontwikkeling Nationaal Landschap Zuid-Limburg (2014–2015)

  • Voorlopige inventarisatie van icoonprojecten voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg (26 november 2015)

Toelichting op de afspraken over het thema land- en tuinbouw

Ad 1.

In P0L2014 is de ambitie opgenomen dat in 2025 elk land- en tuinbouwbedrijf een lust voor zijn omgeving is. Dit wil zeggen dat de land- en tuinbouw in Limburg zich verder ontwikkelt als innovatieve sector met economisch gezonde bedrijven en vooruitstrevende ondernemers die duurzaam produceren en midden in de lokale samenleving staan. De sector is hier zelf primair verantwoordelijk voor.

Door in een zo vroeg mogelijk stadium in overleg te komen met initiatieven vanuit de ondernemers kunnen synergie-effecten en draagvlakvergroting worden bereikt. Bij de algemene afspraken zijn hier al afspraken over opgenomen, onder meer over een duidelijke loketfunctie op gemeentelijk niveau en de wijze van (sub-)regionale afstemming. De directe betrokkenheid van de Provincie bij initiatieven richt zich met name op initiatieven van regionale betekenis of specifieke provinciale belangen zoals goud- en zilvergroene natuurzone, bronsgroene landschapszone, grootschalige uitbreidingslocaties, nieuwe locaties en het oplossen van hinderlocaties.

Ad 2.

In 2016 worden voor dynamisch voorraadbeheer van agrarisch vastgoed gezamenlijke ambities geformuleerd, spelregels uitgewerkt, instrumentarium beoordeeld op haalbaarheid en effectiviteit en bestuurlijke afspraken gemaakt. De spelregels hebben onder meer als insteek om bij landbouwontwikkelingen zoveel mogelijk gebruik te maken van leegstaande agrarische bebouwing op kansrijke locaties. De nu nog ruime hergebruiksmogelijkheden (VAB-beleid) in vigerende bestemmingsplannen worden in 2016 heroverwogen. We zien in dit kader met name nog kansen voor herbenutting van monumentale en beeldbepalende VAB’s voor niet-agrarische functies.

Belangrijke onderlegger is een gezamenlijk te ontwikkelen landbouwinformatiesysteem. Gemeenten en Provincie zullen zo mogelijk in 2016 besluiten nemen over de wijze waarop samengewerkt kan worden bij het beschikbaar krijgen en ontsluiten van relevante en actuele gegevens inzake de landbouw. Reeds beschikbare monitorings- en informatiesystemen met betrekking tot vergunningen, grondgebruik e.d. vormen daarvoor input. Met deze gegevens wordt de huidige situatie van het agrarisch vastgoed geanalyseerd (waaronder leegstand en plancapaciteit) ten behoeve van de probleemerkenning en -herkenning.

Ad 3.

Voor de regio’s Noord- en Midden-Limburg wordt een aanpak Schone Stallen uitgewerkt, die is gericht op het terugdringen van de emissies van ammoniak, geur en fijn stof vanuit stallen. Provincie en gemeenten beoordelen in 2016 het resultaat op relevantie voor Zuid-Limburg (met in deze regio aandacht voor ammoniak/stikstof in het bijzonder).

Daarnaast wordt in 2016 gestart met de ontwikkeling van een inspiratieboek Mooie Stallen (agrarische stallen en loodsen; zie verder thema landschap, toelichting ad 1).

Meer informatie

  • Uitwerking bouwsteen schone stallen

  • Publicatie ‘Modern boeren op oude hoeves’

Toelichting op de afspraken over het thema vrijetijdseconomie

Ad 1.

De vrijetijdseconomie is een belangrijke economische sector voor Zuid-Limburg. In P0L2014 wordt groot belang toegekend aan de verdere ontwikkeling van deze sector in balans met de waarden van het Nationaal Landschap.

De vrijetijdseconomie bestaat uit voorzieningen voor verblijfsrecreatie en dagrecreatie. Belangrijke aspecten bij vrijetijdseconomie zijn mobiliteit/bereikbaarheid en drukte/beleving.

Uit de Vitaliteitsscan verblijfsrecreatie (2015) blijkt dat er binnen de verblijfsrecreatie een urgent probleem bestaat: het kwantitatieve aanbod van bungalowparken en campings is groter dan de vraag en de kwaliteit sluit onvoldoende aan bij de snel veranderende eisen en wensen van de consument. Er is geen behoefte aan meer van hetzelfde.

 

Door in een zo vroeg mogelijk stadium in overleg te komen met initiatieven vanuit de ondernemers kunnen synergie-effecten en draagvlakvergroting worden bereikt.

In het onderdeel algemene afspraken zijn hier al afspraken over opgenomen, onder meer over een duidelijke loketfunctie op gemeentelijk niveau en de wijze van (sub-)regionale afstemming.

 

Zoals onder de algemene afspraken is aangegeven is regionale afstemming de norm. Het is belangrijk om daarbij ook voor initiatieven op het gebied van vrijetijdseconomie te komen tot een werkbare afstemmingsstructuur. Basisgedachte daarbij is ‘groot bij groot, klein bij klein’, ofwel de mate van afstemming moet passen bij de impact van een initiatief. De verwachting is dat op korte termijn hiervoor praktische afspraken kunnen worden gemaakt.

Ad 2.

Gemeenten en Provincie stellen in 2016 een intergemeentelijke visie vrijetijdseconomie op die recht doet aan de verscheidenheid binnen Zuid-Limburg. Deze visie omvat nadere analyses, beleidskeuzes, spelregels en zo nodig afspraken over de toepassing van bestaande en/of te ontwikkelen instrumenten. De visie heeft betrekking op de deelterreinen verblijfsrecreatie, dagrecreatie en mobiliteit/bereikbaarheid (waaronder routestructuren).

De te ontwikkelen instrumenten zullen onder meer betrekking hebben op het verbeteren van de kwaliteit van de bestaande locaties en het saneren van perspectiefloze locaties.

 

De beleidskeuzes geven invulling aan een nadere toeristisch-recreatieve profilering van deelgebieden binnen Zuid-Limburg. De visie heeft niet alleen betrekking op het zo goed mogelijk economisch functioneren van de sector vrijetijdseconomie maar ook op het behoud en versterking van landschappelijke kwaliteiten als basiskapitaal voor toerisme en recreatie.

De kwaliteitsslag van voorzieningen is een zaak van de sector zelf. Ter voorbereiding op de visie is overleg door gemeenten met toeristisch-recreatieve ondernemers zinvol. Hierdoor wordt inzicht verkregen in onbenutte capaciteit/locaties, urgente probleemgevallen maar ook kansen voor nieuwe ontwikkelingen.

Ad 3.

Op een aantal recreatieterreinen vindt ongewenst gebruik pleats zoals permanent wonen en tijdelijke huisvesting (tenzij in overeenstemming met de Beleidsregel Arbeidsmigranten).

Ad 4.

Gemeenten en Provincie zullen voorstellen ontwikkelen en zo mogelijk in 2016 besluiten nemen over het invoeren, vullen, actualiseren en bijhouden van een monitoringssysteem voor verblijfsrecreatie.

Een onderdeel van dit monitoringssysteem is het inventariseren en bijhouden van de onbenutte plancapaciteit voor verblijfsrecreatie. Dit biedt de mogelijkheid nader te bezien of het nodig c.q. gewenst is de eventuele onbenutte capaciteit te schrappen.

Meer informatie

  • Vitaliteitsscan Verblijfsrecreatie Limburg

  • Toeristische trendrapportage Limburg 2014–2015

  • ‘Kamperen en Landschap’

Aldus overeengekomen en ondertekend te Wittem op 12 april 2016

Namens het college van B&W van de gemeente Beek

J. (Jean) Wachelder

Namens het college van B&W van de gemeente Eijsden-Margraten

J.E.M. (Jos) Custers

Namens het college van B&W van de gemeente Gulpen-Wittem

P.H.J. (Piet) Franssen

Namens het college van B&W van de gemeente Maastricht

G.J. (Gerdo) van Grootheest

Namens het college van B&W van de gemeente Meerssen

L.W. (Berry) van Rijswijk

Namens het college van B&W van de gemeente Schinnen

K.M. (Karel) Wolff

Namens het college van B&W van de gemeente Sittard-Geleen

R.J.M. (Ruud) Guyt

Namens het college van B&W van de gemeente Stein

D.M.M. (Danny) Hendrix

Namens het college van B&W van de gemeente Vaals

R. (Rainer) Kersten

Namens het college van B&W van de gemeente Valkenburg aan de Geul

C.P.J.L. (Carlo) Vankan

Namens de colleges van B&W van de Parkstad Limburg-gemeenten Brunssum, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Nuth, Onderbanken, Simpelveld en Voerendaal

De voorzitter van de Bestuurscommissie Economie & Toerisme,

M.E.E. (Martin) de Beer

De voorzitter van de Bestuurscommissie Ruimte,

R.F.M. (Ramon) Lucassen

De voorzitter van de Bestuurscommissie Wonen en Herstructurering,

T.W. (Tim) Weijers

Namens het college van Gedeputeerde Staten van de Provincie Limburg

J.M.T. (Hans) Teunissen

Naar boven