REGLEMENT FONDS NAZORG GESLOTEN STORTPLAATSEN VOOR DE PROVINCIE LIMBURG 2016

 

Gedeputeerde Staten van Limburg

maken ter voldoening aan het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht en de Provinciewet bekend dat zij in hun vergadering van 19 juli 2016 hebben vastgesteld:

 

Reglement voor het Fonds Nazorg gesloten stortplaatsen voor de provincie Limburg 2016

 

Artikel 1 Begripsbepaling

In dit reglement wordt verstaan onder:

  • a.

    het fonds: het Fonds Nazorg gesloten stortplaatsen provincie Limburg;

  • b.

    de wet: de Wet milieubeheer;

  • c.

    storten van afvalstoffen, stortplaats, gesloten stortplaats en bedrijfsgebonden stortplaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 8.47 lid 1 en 2 van de wet, doch met uitsluiting van stortplaatsen zoals omschreven in artikel 15:43 van de wet en het storten op zulke stortplaatsen;

  • d.

    nazorg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 8.49 lid 1 van de wet;

  • e.

    uitvoeringsorganisatie: de rechtspersoon of de instantie waaraan op grond van artikel 8.50 lid 2 van de wet door Gedeputeerde Staten de zorg voor de uitvoering van de nazorgwerkzaamheden, zoals aangegeven in lid 1 van dat artikel, is opgedragen;

  • f.

    de gedeputeerden: de gedeputeerde belast met de provinciale financiën en de gedeputeerde belast met de nazorg, dan wel, in het geval twee portefeuilles bij één persoon berusten, een door Gedeputeerde Staten aan te wijzen tweede gedeputeerde;

  • g.

    nazorgheffing: de heffing als genoemd in artikel 2 van de Verordening nazorgheffing stortplaatsen provincie Limburg 2008.

Artikel 2 Doel, vermogen, middelen

  • 1.

    Het fonds is bestemd voor de in artikel 8.49 van de wet bedoelde zorg voor gesloten stortplaatsen.

  • 2.

    Het fonds wordt gevoed met de baten als genoemd in artikel 15.47, lid 5 en 6, van de wet.

  • 3.

    Uit het fonds worden bestreden de kosten als genoemd in artikel 15.47, lid 7, van de wet.

  • 4.

    Het fonds is gevestigd te Maastricht, ten kantore van de provincie Limburg.

Artikel 3 Beheer en vertegenwoordiging

  • 1.

    Gedeputeerde Staten zijn belast met het beheer van het fonds.

  • 2.

    De in artikel 1 onder f. genoemde gedeputeerden zijn gemachtigd tot het dagelijks beheer van het fonds.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen het hoofd van het cluster Financiën machtigen tot het namens hen verrichten van beheersdaden.

  • 4.

    De in artikel 1 onder f. genoemde gedeputeerden vertegenwoordigen ieder afzonderlijk het fonds in en buiten rechte.

Artikel 4 Begroting en rekening

  • 1.

    Gedeputeerde Staten bieden jaarlijks gelijktijdig met de ontwerpbegroting van de provincie, aan Provinciale Staten een ontwerp aan voor de begroting van het fonds met toelichting én een meerjarenraming voor ten minste drie jaar op het begrotingsjaar volgende jaren met toelichting.

  • 2.

    Provinciale Staten stellen gelijktijdig met de begroting van de provincie de begroting van het fonds vast in het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor zij dienen.

  • 3.

    Besluiten tot wijziging van de begroting kunnen tot uiterlijk het eind van het desbetreffende begrotingsjaar worden genomen.

Artikel 5 Verantwoording

  • 1.

    Gedeputeerde Staten leggen aan Provinciale Staten over elk begrotingsjaar verantwoording af van het gevoerde financieel beheer van het nazorgfonds onder overlegging van de jaarrekening en het jaarverslag van het fonds, gelijktijdig met het overleggen aan Provinciale Staten van de jaarrekening van de provincie.

  • 2.

    De jaarrekening gaat vergezeld van een accountantsverklaring.

  • 3.

    Het begrotingsjaar van het fonds is gelijk aan het kalenderjaar.

  • 4.

    Provinciale Staten stellen de jaarrekening van het fonds vast in het jaar volgende op het begrotingsjaar.

  • 5.

    De vastgestelde jaarrekening wordt toegezonden aan degenen aan wie de nazorgheffing is opgelegd.

Artikel 6 Geldmiddelen

Gedeputeerde Staten dragen er zorg voor dat het vermogen van het fonds zodanig is samengesteld dat het fonds steeds aan zijn verplichtingen kan voldoen.

Artikel 7 Beleggingen en geldleningen

  • 1.

    Gedeputeerde Staten beleggen de beschikbare gelden van het fonds overeenkomstig de kaders die daarvoor door Provinciale Staten zijn vastgesteld en zijn neergelegd in het Beleggingsstatuut Fonds nazorg gesloten stortplaatsen provincie Limburg, met dien verstande dat in aanvulling hierop tevens de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo) van toepassing is.

  • 2.

    In het geval onvoorzien nazorgkosten opkomen en het fonds niet voldoende nazorgmiddelen ter beschikking staan om deze kosten te dekken kunnen Gedeputeerde Staten een vaste geldlening aangaan met een geldgever met dien verstande dat:

    • a.

      het rentepercentage niet hoger zal zijn dan de op de kapitaalmarkt geldende rentevoet.

  • b.

    de aflossing zal geschieden in ten hoogste veertig jaar.

    • 3.

      Gedeputeerde Staten kunnen besluiten tot het aangaan van rekeningcourantovereenkomsten.

Artikel 8 Inwerkingtreding
  • 1.

    Dit besluit treedt in werking op de dag na publicatie in het Provinciaal Blad.

  • 2.

    Het Reglement voor het Fonds nazorg zoals vastgesteld in 1998 (PB 1998, nr. 45) en laatst gewijzigd d.d. 25 oktober 2005 (PB 2005, nr. 88) wordt ingetrokken.

Artikel 9 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Reglement Fonds nazorg gesloten stortplaatsen voor de provincie Limburg 2016.

 

 

Gedeputeerde Staten voornoemd,

, voorzitter

, secretaris

Uitgegeven,

De Secretaris,

 

Toelichting

Algemene toelichting

Inleiding

Op 1 april 1998 is de in de Wet milieubeheer (Wm) opgenomen regeling voor de nazorg van operationele stortplaatsen (d.w.z. stortplaatsen waar het storten van afvalstoffen niet vóór 1 september 1996 is beëindigd) bij Koninklijk besluit in werking getreden (Staatsblad 1997, 532). Dit betekent dat Gedeputeerde Staten er bestuurlijk en financieel verantwoordelijk voor zijn dat deze stortplaatsen na sluiting geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaken. Art. 15.47 Wm verplicht het College van Gedeputeerde Staten een nazorgfonds in te stellen voor het beheer van de heffingsopbrengsten. Het nazorgfonds is een publiekrechtelijk rechtspersoon (BW boek 2 art 1 lid 2: “…lichamen, waaraan een deel van de overheidstaak is opgedragen, bezitten slechts rechtspersoonlijkheid, indien dit uit het bij of krachtens de wet bepaalde volgt.”). Gedeputeerde Staten zijn belast met het beheer ervan (art. 15.47, lid 4 Wm).

 

Provinciewet van toepassing

De wetgever draagt de nazorgtaak op aan Gedeputeerde Staten. Hier wordt van Gedeputeerde Staten “medebewind gevorderd”. Zoals bij alle medebewind, is op de uitoefening van deze taak de Provinciewet van toepassing voor zover de desbetreffende bijzondere regeling of andere wetten daarop geen uitzondering maken. Voor de jaarrekening dienen de verslaggevingsrichtlijnen voor zover van toepassing vanuit het Burgerlijk Wetboek deel 2 titel 9 te worden gevolgd. Omdat het Nazorgfonds een aparte publiekrechtelijke rechtspersoon is valt het niet onder het Besluit Begroting en Verantwoording provincie en gemeenten (BBV).

Het is de uitgesproken bedoeling van de wetgever om een zo strikt mogelijke scheiding tussen de provinciale middelen en die van het nazorgfonds aan te brengen zodat de nazorgmiddelen niet voor andere doeleinden kunnen worden ingezet en dit ook zichtbaar en controleerbaar is. Tevens is beoogd een toekomstige verstoring van de provinciale begroting bij eventueel verminderde heffingsopbrengsten te vermijden. Het is daarom ongewenst om de (geplande) uitgaven voor nazorg in de provinciale begroting en rekening op te nemen, hetgeen strikt genomen in strijd is met art. 193 lid 1 Provinciewet “Voor alle taken en activiteiten brengen Provinciale Staten jaarlijks op de begroting de bedragen die zij daarvoor beschikbaar stellen…”. De inkomsten en de uitgaven van het nazorgfonds worden dus in een aparte begroting opgenomen.

 

Het afleggen van verantwoording door Gedeputeerde Staten over nazorgfonds.

De bevoegdheidsverdeling tussen Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten dient te worden benaderd als ten aanzien van alle medebewindstaken. In een aan het IPO uitgebracht advies stelt Dölle van de RUG het volgende: “Gedeputeerde Staten zijn te allen tijde aanspreekbaar op de wijze waarop de middelen voor nazorg worden verdeeld en besteed” (24321, nr. 3, pag. 9). Die verantwoordelijkheid kan toch slechts door Provinciale Staten, zoals bij ieder medebewind, worden geactiveerd. “Gedeputeerde Staten zullen aan Provinciale Staten verantwoording moeten afleggen voor het beheer van het fonds.” (24321, nr. 6, pag. 18).

Het afleggen van verantwoording wordt actief inhoud gegeven door de rekening ter vaststelling voor te leggen aan Provinciale Staten. Passief door incidenteel gevraagde verantwoording af te leggen, zoals bij alle medebewind.

Dat betekent het volgende:

  • -

    Provinciale Staten stellen de begroting en de rekening vast uitgaande van het feit dat sprake is van verplichte uitgaven en rekening houdend met de bedoeling van de Wm.

  • -

    Gedeputeerde Staten zijn belast met het beheer en nemen alle in dat kader vereiste beslissingen binnen het kader van de begrotingsbeslissingen van Provinciale Staten.

  • -

    Gedeputeerde Staten zijn tegenover Provinciale Staten verantwoording schuldig over het beheer (regeling en uitvoering).

  • -

    Over het doen van uitgaven ten laste van het fonds besluiten Gedeputeerde Staten. Dat is onderdeel van het beheer.

     

De voorgeschreven risicoparagraaf

Voorgeschreven is dat “het dagelijks bestuur (Gedeputeerde Staten) in de toelichtingen op de begroting en de meerjarenraming alle risico’s moet noemen en toelichten die tot het moment van aanbieden hiervan bij hem bekend zijn” en “Bedoelde risico’s zijn risico’s waarvoor geen voorzieningen zijn gevormd, omdat het niet mogelijk is een redelijke schatting van het bedrag van de schade of van het verlies te maken, of die niet tot afwaardering van activa hebben geleid en die van materiele betekenis kunnen zijn in relatie tot het balanstotaal of de financiële positie”. Dit voorschrift dient ook gevolgd te worden voor het nazorgfonds.

In het onwaarschijnlijke geval van volledige uitputting van het nazorgfonds zonder dat de mogelijkheid bestaat om, via verhoging van de heffing of via verandering van de heffingssystematiek (van objectgebonden naar verevening bijv.), extra gelden te genereren, rust op Gedeputeerde Staten nog steeds de taak om de nazorg uit te voeren. De nazorgkosten zouden dan ten laste van de algemene middelen van de provincie moeten worden gebracht. Ook in de risicoparagraaf bij de provinciale begroting dienen derhalve de restrisico’s van de nazorg voor de provinciale rekening te worden opgenomen (als die tenminste van materiële betekenis zijn).

 

Toezicht

Hiervoor is geconcludeerd dat de voorschriften in de Provinciewet in beginsel onverkort dienen te worden toegepast op het nazorgfonds.

 

Toezending begroting en rekening aan minister

 

Op grond van de Provinciewet - art. 195, lid 2 en art. 204, lid 2 - dienen Gedeputeerde Staten de begroting en de rekening met bijbehorende stukken toe te zenden aan de Minister. Deze verplichting geldt dan eveneens t.a.v. de begroting en de rekening van het nazorgfonds.

 

Verordening ex. art. 216 inzake het beheer van vermogenswaarden

 

Art. 216 Provinciewet verplicht tot een verordening inzake de organisatie van de administratie en het beheer van vermogenswaarden van de provincie. Ook dit voorschrift dient in beginsel onverkort te worden toegepast op het nazorgfonds. Derhalve zullen in een beleggingsstatuut aparte regels moeten worden opgenomen ten aanzien van het nazorgfonds.

 

Verordening ex. art. 217 inzake het beheer van vermogenswaarden

Ook art. 217 Provinciewet (controle op de administratie en op het beheer van vermogenswaarden van de provincie) is van toepassing op het nazorgfonds (zie ook artikelsgewijze toelichting bij art. 5).

 

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2

De in het artikel 8.49 Wm bedoelde zorg houdt in dat wordt gewaarborgd dat een stortplaats geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt, dan wel dat, voor zover dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd, de grootst mogelijke bescherming wordt geboden tegen die nadelige gevolgen. Hiertoe worden maatregelen genomen strekkende tot

  • -

    het in stand houden en onderhouden, alsmede het herstellen, verbeteren of vervangen van voorzieningen ter bescherming van de bodem, en

  • -

    het regelmatig inspecteren van voorzieningen ter bescherming van de bodem;

  • -

    het regelmatig onderzoeken van de bodem onder de stortplaats.

De baten als genoemd in artikel 15.47, lid 5 en 6 Wm bestaan uit de opbrengsten van de heffing, de gestelde financiële zekerheid ingeval de betaling van de heffing niet tijdig nagekomen wordt, de rentebaten en beleggingsopbrengsten die via het fonds zijn verkregen, het batig saldo van de laatstelijk afgesloten rekening van het fonds en andere bedragen die bestemd zijn voor de in artikel 8.49 Wm bedoelde zorg.

 

De kosten die worden bestreden als genoemd in artikel 15.47, lid 7 Wm zijn de kosten die worden gemaakt in verband met de uitvoering van de in artikel 8.49 bedoelde zorg, de kosten die zijn verbonden aan de werkzaamheden van het fonds, alsmede de kosten die worden gemaakt ter dekking van de aansprakelijkheid.

Artikel 3

De gedeputeerden zijn volgens lid 2 zowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk gemachtigd tot het dagelijks beheer van het fonds. Bij verschil van mening besluiten Gedeputeerde Staten plenair.

 

Artikel 4

Dit artikel is opgenomen omdat, zoals in de algemene inleiding vermeld, in afwijking van het bepaalde in de Provinciewet voor het fonds een aparte begroting wordt opgesteld die eveneens door Provinciale Staten dient te worden vastgesteld. Om de normale planning- en control cyclus niet te doorbreken, is ervoor gekozen om de begroting van het fonds, alsmede de nazorgheffing gelijktijdig met de begroting van de provincie aan Provinciale Staten voor te leggen.

Provinciewet art. 195 lid 2 stelt dat de door Provinciale Staten vastgestelde begroting vergezeld van de in artikel 194, eerste lid, bedoelde stukken binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 november van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan Onze Minister dient te worden toegezonden. Derhalve dient de vaststelling van de begroting voor het fonds tijdig vóór 15 november plaats te vinden.

 

Artikel 5

Dit artikel is opgenomen omdat, zoals in de algemene inleiding vermeld, in afwijking van het bepaalde in de Provinciewet voor het fonds een aparte rekening wordt opgesteld die eveneens door Provinciale Staten dient te worden vastgesteld.

Conform Provinciewet 201 lid 2 en 217 dient aan de jaarrekening van het fonds een verslag van de accountant te worden toegevoegd, dat behalve de verklaring bij de jaarrekening bevindingen bevat over de vraag of de administratie en het beheer voldoen aan eisen van rechtmatigheid en doelmatigheid.

Provinciewet art. 204 lid 1 stelt dat toezending van de door Provinciale Staten goedgekeurde rekening aan de Minister in ieder geval dient te geschieden binnen 2 weken na vaststelling en vóór 15 september van het jaar volgend op het begrotingsjaar. Derhalve dient de vaststelling van de rekening voor het fonds tijdig vóór 15 september plaats te vinden.

 

Artikel 7

Dit artikel is opgenomen omdat art. 216 Provinciewet verplicht tot een verordening inzake de organisatie van de administratie en het beheer van vermogenswaarden van de provincie. Ook dit voorschrift dient in beginsel onverkort te worden toegepast op het nazorgfonds. In deze verordening zijn in art. 13 lid 5 regels over het beleggingsstatuut worden opgenomen. Voor het Nazorgfonds is gelijktijdig met dit Reglement een apart beleggingsstatuut vastgesteld naast het bestaande provinciale Treasurystatuut.

In het geval van volledige uitputting van het nazorgfonds zonder dat de mogelijkheid bestaat om, via verhoging van de heffing of via verandering van de heffingssystematiek (van objectgebonden naar verevening bijv.), extra gelden te genereren, rust op Gedeputeerde Staten nog steeds de taak om de nazorg uit te voeren. De nazorgkosten zouden dan ten laste van de algemene middelen van de provincie moeten worden gebracht. Ook in de risicoparagraaf bij de provinciale begroting dienen derhalve de restrisico’s van de nazorg voor de provinciale rekening te worden opgenomen (als die tenminste van materiële betekenis zijn).

Uit Handreiking Treasury 2015:

De Wet Fido bevat de mogelijkheid voor de Minister om bepaalde middelen uit te zonderen van het verplicht schatkistbankieren (Wet Fido, art. 2, vierde lid). Deze uitzonderingen zijn in artikel 7 van de Regeling schatkistbankieren decentrale overheden opgenomen. Een van deze uitzonderingen betreffen de middelen aangehouden in (nazorg)fondsen, bedoeld in artikel 15.47 van de Wet natuurbeheer (Regeling schatkistbankieren, art. 7, sub b).

Op de uitzettingen van uitgezonderde middelen zijn de regels van de vigerende Ruddo van overeenkomstige toepassing.

Nazorgfondsen (Ruddo, art. 3a, eerste lid) mogen gelden uitzetten in de vorm van beleggingen in aandelen die genoteerd zijn aan een van overheidswege toegelaten effectenbeurs en in onroerend goedfondsen die genoteerd zijn aan een van overheidswege toegelaten effectenbeurs, mits zeker wordt gesteld dat de hoofdsom, gecorrigeerd voor inflatie, ten minst aan het einde van dertig jaar intact is door middel van vastrentende waarden of overige uitzettingen tegen rente bij een instelling die voldoet aan de kredietwaardigheidseisen van artikel 2 Ruddo.

Naar boven