LEVENSLOOPREGELING PROVINCIES
Hoofdstuk 1 Algemeen
Artikel 1 Definities
In deze regeling wordt verstaan onder:
  • a.
    berekeningsgrondslag: het salaris, vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering;
  • b.
    levensloopinstelling: een door de ambtenaar gekozen kredietinstelling of verzekeraar als bedoeld in artikel 19g, derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dit artikellid op 31 december 2011 luidde;
  • c.
    levenslooprekening: een geblokkeerde rekening op naam van de ambtenaar bij een levensloopinstelling waarmee een levenslooptegoed wordt opgebouwd;
  • d.
    levenslooptegoed: de bij een levensloopinstelling opgebouwde voorziening in geld, vermeerderd met de daarop gekweekte inkomsten en de daarmee behaalde rendementen;
  • e.
    levensloopverzekering: een verzekering op naam van de ambtenaar bij een levensloopinstelling waarmee een levenslooptegoed wordt opgebouwd;
  • f.
    loon: loon als bedoeld in artikel 19g, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dit onderdeel op 31 december 2011 luidde;
  • g.
    CAP: Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies;
    1.werkgeversbijdrage: bijdrage van de provincie aan de ambtenaar als bedoeld in artikel 9; deze bijdrage is niet aan te merken als salaris of bezoldiging.
Hoofdstuk 2 Sparen
Artikel 2 Deelname
De ambtenaar heeft onder bij en krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 gestelde voorwaarden elk kalenderjaar recht deel te nemen aan deze regeling. De ambtenaar kan daartoe eenmaal per jaar bij gedeputeerde staten een aanvraag indienen. De aanvraag wordt minimaal twee maanden voor de gewenste ingangsdatum ingediend.
Artikel 3 Bronnen
De ambtenaar kan voor deelname aan de in artikel 2 bedoelde regeling de volgende bronnen inzetten:
  • a.
    het salaris, voor zover dat uitgaat boven het voor de ambtenaar geldende wettelijk minimumloon;
  • b.
    de toelagen als bedoeld in de artikelen C.11 tot en met C.15 van de CAP;
  • c.
    de vakantie-uitkering;
  • d.
    de eindejaarsuitkering;
  • e.
    de vergoeding voor meer uren werken als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de IKAP- regeling provincies en de vergoeding voor vermindering van de aanspraak op algemeen verlof als bedoeld in artikel 7, derde lid, van die regeling.
Artikel 4 Aanvraag deelname
  • 1.
    De in artikel 2 bedoelde aanvraag wordt per kalenderjaar opnieuw ingediend en bevat in
    ieder geval de volgende gegevens:
    • a.
      de levensloopinstelling;
    • b.
      het nummer van de levenslooprekening of het (polis)nummer van de levensloopverzekering;
    • c.
      tot welke bedragen uit de in artikel 3 genoemde bronnen wordt gespaard;
    • d.
      of eenmalig dan wel maandelijks wordt gespaard;
    • e.
      de begin- en einddatum van de spaarperiode indien is gekozen voor maandelijks sparen;
    • f.
      een verklaring van de ambtenaar waaruit blijkt:
      • -
        dat hij bekend is met de inhoud van deze regeling;
      • -
        of hij in een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen een levenslooptegoed heeft opgebouwd en wat de omvang daarvan is op 1 januari van het kalenderjaar van de ondertekening van de verklaring;
      • -
        of hij een voorziening heeft ingevolge een regeling voor verlofsparen als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de loonbelasting 1964 zoals dit artikel op 31 december 2005 luidde, en wat het laatst bekende saldo van die regeling is;
      • -
        dat hij ermee instemt dat zijn gehele of gedeeltelijke levenslooptegoed aan de provincie wordt uitgekeerd in situaties als bedoeld in artikel 6, derde lid, of artikel 12;
      • -
        dat hij ermee instemt dat de levensloopinstelling aan de provincie informatie over de omvang van het levenslooptegoed verstrekt.
  • 2.
    Indien het een eerste aanvraag betreft gaat deze vergezeld van een verklaring van de
    levensloopinstelling waaruit blijkt dat deze instelling:
    • a.
      ten aanzien van de levenslooprekening of de levensloopverzekering conform het gestelde in deze regeling en het bepaalde bij en krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 zal handelen;
    • b.
      de provincie aan het begin van elk kalenderjaar een opgave zal verstrekken van het levenslooptegoed op 1 januari van dat jaar.
  • 3.
    Indien het een eerste aanvraag betreft en in een of meer inmiddels beëindigde
    dienstbetrekkingen een levenslooptegoed is opgebouwd gaat de aanvraag vergezeld van
    een verklaring van de levensloopinstelling waar dat tegoed is opgebouwd, waarin wordt
    aangegeven hoeveel jaren de ambtenaar heeft gespaard, in welke kalenderjaren en tot
    welke bedragen in die jaren een voorziening in geld is uitgekeerd en wat de omvang van
    het levenslooptegoed is op 1 januari van het lopende kalenderjaar.
  • 4.
    Voor de aanvraag wordt gebruik gemaakt van een door gedeputeerde staten vastgesteld
    formulier.
Artikel 5 Beslissing op de aanvraag
  • 1.
    Gedeputeerde staten kennen de in artikel 2 bedoelde aanvraag toe binnen 30 dagen na
    ontvangst daarvan, tenzij het levenslooptegoed, vermeerderd met
    • a.
      het levenslooptegoed uit een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen; en
    • b.
      het saldo van de regeling voor verlofsparen als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dit artikel luidde op 31 december 2005;
       
      op 1 januari van het kalenderjaar waarin de voorziening in geld zal worden gespaard gelijk
      is aan of meer bedraagt dan 2,1 maal het loon over het voorafgaande kalenderjaar.
  • 2.
    Voor de toepassing van het eerste lid blijft een salarisvermindering buiten beschouwing
    voor zover deze het gevolg is van het aanvaarden van een deeltijdfunctie of een lager
    gekwalificeerde functie in de periode die aanvangt 10 jaar direct voorafgaand aan de
    pensioendatum mits de omvang van het dienstverband in geval van het aanvaarden van
    een deeltijdfunctie niet met meer dan 50% vermindert.
  • 3.
    De beslissing op de aanvraag wordt zo spoedig mogelijk bekend gemaakt aan de
    ambtenaar en de levensloopinstelling.
Artikel 6 Maximum te sparen bedrag
  • 1.
    Uit de in artikel 3 genoemde bronnen kan, met inbegrip van de in artikel 9 bedoelde
    werkgeversbijdrage, per kalenderjaar ten hoogste 12% van het loon over dat jaar worden
    ingezet voor de levensloopregeling.
  • 2.
    Het in het eerste lid bedoelde maximumpercentage geldt niet voor de ambtenaar die op
    31 december 2005 de leeftijd van 51 jaar maar niet de leeftijd van 56 jaar heeft bereikt.
  • 3.
    Indien gedurende een kalenderjaar uit de in artikel 3 genoemde bronnen meer dan 12%
    van het loon over dat kalenderjaar is ingezet wordt, tenzij het tweede lid van toepassing is,
    het bovenmatig gedeelte voor het einde van dat kalenderjaar door de levensloopinstelling
    aan de provincie uitgekeerd op een door de provincie aangegeven wijze. Dit bovenmatig
    gedeelte wordt voor het einde van het kalenderjaar als salaris aan de ambtenaar
    uitgekeerd.
Artikel 7 Storting/overmaking
De uit de in artikel 3 genoemde bronnen te sparen bedragen worden door de provincie gestort op de levenslooprekening dan wel overgemaakt als premie voor de levensloopverzekering, zo mogelijk in de maand waarin de door de ambtenaar aangewezen bronnen aan hem zouden zijn uitbetaald. Het is de ambtenaar niet toegestaan gelden rechtstreeks op zijn levenslooprekening te storten of rechtstreeks als premie over te maken voor de levensloopverzekering.
Artikel 8 Aanvraag beëindiging spaarperiode
Op aanvraag van de ambtenaar wordt de spaarperiode beëindigd uiterlijk met ingang van de tweede maand na ontvangst van die aanvraag.
Artikel 9 Werkgeversbijdrage levensloop
  • 1.
    De ambtenaar heeft aanspraak op een maandelijkse werkgeversbijdrage in de
    levensloopregeling.
  • 2.
    De werkgeversbijdrage bedraagt voor de ambtenaar voor wie een salarisschaal geldt
    • a.
      die lager is dan salarisschaal 14: 3,3% van het door hem genoten salaris;
    • b.
      die gelijk is aan of hoger dan salarisschaal 14: 2,75% van het door hem genoten salaris.
  • 3.
    De werkgeversbijdrage wordt zo mogelijk in de kalendermaand waarin daarop aanspraak
    bestaat gestort op de levenslooprekening dan wel overgemaakt als premie voor de
    levensloopverzekering.
  • 4.
    De ambtenaar kan ervoor kiezen om de werkgeversbijdrage niet voor de
    levensloopregeling aan te wenden. De bijdrage wordt in dat geval, na inhouding van de
    loonheffing, uitbetaald tegelijk met het salaris.
  • 5.
    De werkgeversbijdrage is pensioengevend inkomen in de zin van het pensioenreglement.
Hoofdstuk 3 Opnemen van levenslooptegoed
Artikel 10 Aanvraag opname levenslooptegoed
  • 1.
    De ambtenaar kan een aanvraag tot opname van levenslooptegoed indienen.
    In die aanvraag vermeldt de ambtenaar het bedrag van de opname.
  • 2.
    De in het eerste lid bedoelde aanvraag bevat een machtiging van de ambtenaar om een
    uitkering ter grootte van het in de aanvraag aangegeven bedrag ten laste van diens
    levenslooptegoed aan de provincie te verstrekken op een door de provincie aangegeven
    wijze.
  • 3.
    Indien de ambtenaar het levenslooptegoed geheel of ten dele wil gebruiken ten behoeve
    van de opname van onbetaald verlof op grond van de Wet arbeid en zorg of op grond van
    de CAP, dan wordt de aanvraag tot opname van levenslooptegoed ten minste drie
    maanden vóór de gewenste aanvangsdatum ingediend.
Artikel 11 Beslissing en uitbetaling
  • 1.
    Gedeputeerde Staten kennen de in artikel 10, eerste lid, bedoelde aanvraag toe binnen
    30 dagen na ontvangst daarvan en maken de beslissing op de aanvraag zo spoedig
    mogelijk bekend aan de ambtenaar en aan de levensloopinstelling.
  • 2.
    Na ontvangst van de in artikel 10, tweede lid, bedoelde uitkering wordt deze na inhouding
    van loonheffing aan de ambtenaar uitgekeerd.
  • 3.
    De uitkering aan de ambtenaar is niet aan te merken als salaris of bezoldiging.
  • 4.
    Indien geld uit het levenslooptegoed wordt ingezet voor toegekend onbetaald verlof,
    verstrekken gedeputeerde staten, voor zover het saldo uit dat tegoed toereikend is, de
    ambtenaar gedurende de periode van onbetaald verlof maandelijks een uitkering ter
    hoogte van het bij de aanvraag aangegeven percentage van de berekeningsgrondslag
    over de maand, direct voorafgaande aan de datum van ingang van dat verlof. De uitkering
    is ten hoogste gelijk aan die berekeningsgrondslag. Indien het onbetaald verlof voor een
    deel van de voor de ambtenaar geldende arbeidsduur is toegekend gaat de uitkering
    tezamen met het daarnaast genoten loon bij de provincie niet uit boven de
    berekeningsgrondslag.
Hoofdstuk 4 Beëindiging bij overlijden
Artikel 12 Overlijden
In geval van overlijden van de ambtenaar wordt het levenslooptegoed overeenkomstig de geldende voorwaarden van de levensloopinstelling aan de provincie uitgekeerd op een door de provincie aangegeven wijze. Het levenslooptegoed wordt na inhouding van loonheffing uitgekeerd aan de erfgenamen van de ambtenaar.
Hoofdstuk 5 Overgangsregeling
Artikel 13 (P.M.)
Het gaat hier om intrekking van lokale regelingen voor verlofsparen, met eventuele daarbij behorende overgangsvoorzieningen.
Hoofdstuk 6 Inwerkingtreding en citeertitel
Artikel 14 Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2006
Artikel 15 Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als Levensloopregeling provincies.
Toelichting op de levensloopregeling provincies
ALGEMEEN
Sedert 1 januari 2012 is de wettelijke levensloopregeling vervallen en is er nog slechts een overgangsregeling van kracht voor bestaande deelnemers die op 31 december 2011 een spaartegoed hadden. De overgangsregeling loopt tot 1 januari 2022. Bestaande deelnemers met een spaartegoed van € 3.000 of meer hadden twee keuzes:
  • -
    Zij kunnen het volledige tegoed in 2013 in één keer opnemen. Dit geeft hen fiscaal
    voordeel: zij betalen belasting over 80% van het spaartegoed dat op 31 december 2011
    op de rekening stond. Over het in 2012 gespaarde bedrag wordt 100% belasting betaald.
    Zij mogen zelf weten waaraan zij het tegoed besteden. Hierna kunnen ze niet opnieuw via
    de levensloopregeling gaan sparen.
  • -
    Zij kunnen kiezen voor voortzetting van deelname aan de oude levensloopregeling die
    voor hen gehandhaafd blijft. Zij kunnen doorsparen tot uiterlijk het einde van de
    overgangsperiode. Daarna komt (de rest van) het spaartegoed in één keer vrij. Zij kunnen
    in de overgangsperiode hun spaartegoed in zijn geheel of in delen opnemen. Zij mogen zelf
    bepalen wanneer ze dat doen en waaraan zij het geld besteden. De besteding is met
    andere woorden niet langer beperkt tot uitkeringen tijdens onbetaald verlof of voor extra
    pensioen.
Voor bestaande deelnemers die op 31 december 2011 een spaartegoed hadden van minder dan € 3.000 is dit tegoed op 1 januari 2013 vrijgekomen. Het spaartegoed is in 2013 in één keer uitbetaald. Zij betalen belasting over 80% van het tegoed dat op 31 december 2011 op hun rekening stond. Over het in 2012 gespaarde bedrag wordt 100% belasting betaald. Een eventuele levensloopverlofkorting wordt verrekend. De levensloopregeling staat niet meer open voor nieuwe deelnemers.
De levensloopregeling provincies is nu afgestemd op de deelnemers die onder de overgangsregeling vallen. De deelnemers dus met een spaartegoed op 31 december 2011 van € 3.000 of meer die hebben gekozen voor voortzetting van hun deelname aan de (overgangs) regeling.
De ambtenaar die gekozen heeft voor voortgezette deelname aan de overgangsregeling kan uit het brutoloon geld sparen. De werkgever is verplicht om daaraan mee te werken. Sparen gebeurt belastingvrij, de loonheffing wordt ingehouden bij opname uit het levenslooptegoed. Een voorbeeld ter verduidelijking. Een ambtenaar heeft op 31 december 2011 € 6.500 aan levenslooptegoed en heeft in 2012 € 1.000 gespaard. Hij kan tot 31 december 2021 blijven doorsparen. Hij neemt in maart 2013
€ 5.000,- op en in oktober 2013 de rest.
Hij betaalt in 2013 belasting over € 5.000 en over (80% van € 2.500=) € 2.000, dus over in totaal € 7.000. Het te sparen bedrag wordt naar keuze van de ambtenaar gestort op een geblokkeerde rekening bij een bang of als premie bij een verzekeraar. Voor opname uit het levenslooptegoed is toestemming nodig van zowel de werknemer als de werkgever. Het levenslooptegoed kan worden meegenomen naar een volgende werkgever. Sinds 2012 wordt er geen levensloopverlofkorting meer opgebouwd. De reeds opgebouwde rechten op levensloopverlofkorting kunnen bij opname van het tegoed worden verzilverd. Die is € 205 per tot 1 januari 2012 gespaard jaar, maar nooit groter dan het bedrag dat vrijvalt of wordt opgenomen.
De ambtenaar kan per jaar maximaal 12% van zijn brutoloon sparen tot een maximum van 210% van het jaarloon. Het maximum van 12% geldt niet voor de ambtenaar die op
31 december 2005 de leeftijd van 51 jaar maar niet de leeftijd van 56 jaar heeft bereikt.
Zoals hierboven al aangegeven kan het tegoed voor alle gewenste doelen worden aangewend.
De provinciale werkgever verstrekt aan zijn ambtenaren een bijdrage in de levensloopregeling (levensloopbijdrage), ongeacht of zij ook daadwerkelijk (kunnen) deelnemen aan de levensloopregeling. De levensloopbijdrage is een bepaald percentage van het genoten salaris en wordt tegelijk met het salaris uitbetaald. Zij bedraagt 3,2% voor ambtenaren in de schalen
1 t/m 13 en 2,65% voor ambtenaren in de schalen 14 en hoger.
Voor de opbouw van het levenslooptegoed kan de ambtenaar geld sparen uit het salaris, de vakantie-uitkering, de eindejaarsuitkering, de toelagen die tot de bezoldiging behoren, de waarde van het vakantieverlof dat in het kader van de IKAP-regeling is verkocht en de waarde van de uren die op grond van de IKAP-regeling meer zijn gewerkt.
Als gevolg van de Wet uniformering loonbegrip wordt de inleg aftrekbaar voor de premies werknemersverzekering. Eventuele uitkering op grond van de WW en WIA worden dan gebaseerd op een lager loon.
ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 1 Definities
Onderdeel a berekeningsgrondslag
Om praktische redenen is de berekeningsgrondslag zo eenvoudig mogelijk gehouden. Alleen het salaris, de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering maken deel uit van de berekeningsgrondslag. De berekeningsgrondslag wordt gebruikt als basis voor het berekenen van de maandelijkse uitkering bij inzet van levenslooptegoed voor onbetaald verlof.
Onderdeel d levenslooptegoed
De definitie is ruim. Hieronder valt niet alleen het levenslooptegoed van de ambtenaar in zijn dienstbetrekking bij de provincie, maar ook elk ander levenslooptegoed uit een of meer beëindigde dienstbetrekkingen.
Onderdeel h werkgeversbijdrage
De werkgeversbijdrage is geen salaris of bezoldiging. Dat betekent dat hierover ook geen vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering wordt opgebouwd.
Artikel 2 Deelname
Dit artikel is de kernbepaling. In verband met de controle op het opgebouwde levenslooptegoed moet de aanvraag tot deelname aan de levensloopregeling elk jaar opnieuw worden ingediend.
Artikel 3 Bronnen
Dit artikel somt de bronnen op die de ambtenaar kan inzetten. Ter beperking van de uitvoeringslast zijn niet alle bestanddelen die onder het loonbegrip van de levensloopregeling vallen als bronnen aangewezen. Inzet van de in onderdeel e genoemde bron betekent dat de vergoeding voor de extra uren niet kan worden ingezet voor andere IKAP-doelen.
Artikel 4 Aanvraag deelname
Dit artikel regelt de procedure met betrekking tot de aanvraag tot deelname aan de levensloopregeling. In het eerste lid is aangegeven welke gegevens de ambtenaar bij zijn aanvraag moet verstrekken. Naast deze gegevens zal de ambtenaar een verklaring moeten overleggen (zie onderdeel f). Bij eerste aanvraag zal ook een verklaring van de levensloopinstelling moeten worden overgelegd (zie tweede en derde lid). Voor de aanvraag hebben gedeputeerde staten een standaardformulier vastgesteld
(vierde lid).
Artikel 5 Beslissing op de aanvraag
Dit artikel handelt over het nemen van een beslissing door gedeputeerde staten op de aanvraag van de ambtenaar. De aanvraag kan worden geweigerd als het levenslooptegoed uit de provinciale dienstbetrekking, samen met die elementen op 1 januari van het kalenderjaar waarin aan de levensloopregeling wordt deelgenomen gelijk is aan of meer bedraagt dan 2,1 maal het loon over het voorafgaande jaar. Als in het voorgaande kalenderjaar een salarisvermindering heeft plaatsgevonden mag bij de beoordeling of nog kan worden doorgespaard van het niet verminderde salaris worden uitgegaan mits die salarisvermindering het gevolg is van het aanvaarden van een deeltijdfunctie of het terugtreden naar een lager gekwalificeerde functie in de periode die aanvangt tien jaar direct voor de ingangsdatum van het pensioen. Daarbij geldt als extra eis dat het dienstverband na het aanvaarden van een deeltijdfunctie niet minder mag zijn dan 50% van de omvang van het dienstverband op de laatste dag voor de dag die tien jaar voor de pensioendatum ligt. Op een eenmaal toegekende aanvraag kan door de ambtenaar niet meer worden teruggekomen. Wel is correctie door de provincie mogelijk als achteraf blijkt dat de aanvraag ten onrechte is toegekend.
Artikel 6 Maximum te sparen bedrag
Gelet op de fiscale wetgeving is bepaald dat ten behoeve van het levenslooptegoed per kalenderjaar niet meer wordt gespaard dan 12% van het loon over dat jaar. Uitzondering hierop vormt de categorie ambtenaren die op 31 december 2005 ten minste 51 jaar en nog geen 56 jaar oud is. Deze ambtenaren mogen meer dan 12% sparen en kunnen zo versneld een levenslooptegoed opbouwen. Wel geldt voor hen het maximum levenslooptegoed van 2,1 maal het jaarloon. Indien meer dan 12% is gespaard wordt het bovenmatig deel teruggestort naar de provincie die vervolgens na inhouding van loonheffing het restant zo spoedig mogelijk uitbetaalt aan de ambtenaar.
Artikel 7 Storting/overmaking
Dit artikel regelt op welk moment het geld naar de levensloopinstelling wordt overgemaakt. Uitgangspunt is dat dit zoveel mogelijk op de gebruikelijke betaaldata gebeurt. De overmaking geschiedt door de provincie. De ambtenaar mag dus niet rechtstreeks gelden overmaken.
Artikel 8 Aanvraag beëindiging spaarperiode
Dit artikel biedt de ambtenaar de mogelijkheid om te stoppen met sparen.
Artikel 9 Werkgeversbijdrage levensloop
De werkgeversbijdrage is vanaf 2007 in zijn geheel pensioengevend inkomen, dus ook de 0,8% uit het centraal akkoord vut/prepensioen en levensloop voor overheid- en onderwijspersoneel dat deel uitmaakt van deze bijdrage. Hiervoor geldt de standaardverdeling van de pensioenpremie tussen werkgever en werknemer.
Artikel 10 en 11 Aanvraag, beslissing, uitbetaling levenslooptegoed
Dit artikel regelt de procedure van aanvraag, besluitvorming en uitbetaling van levenslooptegoed. Alleen bij inzet voor onbetaald verlof geldt er een aanvraagtermijn, voorafgaande aan de aanvraag van het verlof (drie maanden). De uitkering tijdens onbetaald verlof is ten hoogste 100% van de berekeningsgrondslag. De uitkering uit het levenslooptegoed aan de ambtenaar is geen salaris of bezoldiging. Ingeval van ontslag tijdens de spaarperiode blijft het levenslooptegoed, als niet anders is beslist, bij de levensloopinstelling staan.
Artikel 12 Overlijden
In dit artikel wordt geregeld dat na overlijden het levenslooptegoed door de levensloopinstelling aan de provincie wordt uitgekeerd en dat de provincie dit tegoed na inhouding van loonheffing aan de erfgenamen uitkeert.
 
Gedeputeerde Staten voornoemd, drs. Th.J.F.M. Bovens, voorzitter
mr. A.C.J.M. de Kroon, secretaris
 
Naar boven