Provinciaal blad van Noord-Holland
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Noord-Holland | Provinciaal blad 2015, 8362 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Noord-Holland | Provinciaal blad 2015, 8362 | Verordeningen |
Provincie Noord-Holland; wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening ten behoeve van wind op land
Besluit van Provinciale Staten van Noord-Holland van 2 maart 2015, tot wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening ten behoeve van wind op land.
Provinciale Staten van Noord-Holland;
De Provinciale Ruimtelijke Verordening wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 32, vierde lid, onderdeel g, komt te luiden:
g. de windturbines op minimaal 600 meter afstand worden geplaatst van gevoelige bestemmingen en in geval van bijzondere lokale omstandigheden normen als bedoeld in artikel 3.14a, derde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer worden vastgesteld conform de daarvoor gestelde voorschriften in de Provinciale Milieuverordening Noord-Holland;
Kaart 9 Duurzame energie en de digitale verbeelding ervan wordt vervangen door bijgaande kaart en de digitale verbeelding ervan.
Bijlage: geconsolideerde versie van de Provinciale Ruimtelijke Verordening na de wijzigingen van 15 december 2014, 2 maart 2015 en 28 september 2015
Titel 1 Algemene bepalingen en begripsbepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
agrarisch aanverwant bedrijf: een bedrijf in landelijk gebied dat hoofdzakelijk is gericht op het leveren van goederen en diensten aan agrarische bedrijven of het leveren van goederen en diensten ten behoeve van aanleg en onderhoud van groene of recreatieve gebieden, en gebruik maakt van werktuigen, apparatuur of agrarisch loonwerk.
bedrijventerrein: een binnen de provincie Noord-Holland gelegen terrein van minimaal 1 ha bruto dat vanwege zijn bestemming bestemd en geschikt is voor gebruik door handel, nijverheid, commerciële en niet-commerciële dienstverlening en industrie. Onder de beschrijving vallen daarmee ook (delen van) bedrijventerreinen die gedeeltelijk, maar niet overwegend, bestemd en geschikt zijn voor kantoorgebouwen. Ook vallen daaronder de zeehaventerreinen welke met laad- en/of loskade langs diep vaarwater toegankelijk zijn voor grote zeeschepen. De volgende terreinen vallen hier niet onder: terrein voor grondstoffenwinning, olie- en gaswinning, terrein voor waterwinning, terrein voor agrarische doeleinden, terrein voor afvalstort;
intensieve veehouderij: een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf dat zelfstandig of als neventak, geheel of grotendeels in gebouwen, varkens, pluimvee, konijnen, vleeskalveren, pelsdieren of overig kleinvee houdt, met uitzondering van het biologisch houden van dieren conform de Landbouwkwaliteitswet, het kweken van vissen het houden van melkvee en overig rundvee, geiten, schapen of paarden.
ruimte voor ruimteregeling: regeling, gericht op een aantoonbare en duurzame verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door de bouw van woningen als compensatie voor de sloop van landschappelijk storende en/of niet-passende bebouwing of functies onder de voorwaarde dat dit leidt tot een vermindering van het bebouwde oppervlak;
windturbine: een door wind aangedreven bouwwerk met een rotordiameter van ten minste 5 meter of een ashoogte van ten minste 7 meter waarmee energie wordt opgewekt, inclusief de bij dit bouwwerk behorende infrastructurele voorzieningen, met uitzonderingen van traditionele windmolens of replica’s hiervan;
In deze verordening wordt mede verstaan onder een bestemmingsplan:
een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, of artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken.
Titel 2 Provinciale planologische commissie
Artikel 4 Instelling en taken provinciale planologische commissie
Hoofdstuk 2 Regels voor het gehele provinciale grondgebied
1° dit aantoonbaar niet leidt tot ernstige verstoring of duurzame ontwrichting
van de Bestaande detailhandelsstructuur, en;
2° de regionale adviescommissie hierover een advies heeft uitgebracht.
Artikel 6 Instelling en taken Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling
Onverminderd het bepaalde in artikel 26 e voorziet een bestemmingsplan niet in de mogelijkheid tot vestiging van weidewinkels.
Artikel 8 Aardkundig waardevolle gebieden
In de toelichting van een bestemmingsplan wordt aangegeven in hoeverre rekening is gehouden met de in het gebied, zoals aangegeven op kaart 10 en op de digitale
verbeelding ervan, voorkomende bijzondere aardkundige waarden zoals beschreven in het bijlage-rapport Actualisatie Intentieprogramma Bodembeschermingsgebieden
(vastgesteld door Provinciale Staten d.d. 12 januari 2004, nr. 68).
Artikel 8a Meerlaagse veiligheid
1 De toelichting van een bestemmingsplan bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met:
2 Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen over de inhoud van de beschrijving als bedoeld in het eerste lid.
Hoofdstuk 3 Regels voor het bestaand bebouwd gebied
Artikel 9 Aanwijzing bestaand bebouwd gebied
Als bestaand bebouwd gebied wordt de bestaande of de bij een – op het moment van inwerkingtreding van de verordening – geldend bestemmingsplan toegelaten woon- of
bedrijfsbebouwing, uitgezonderd bebouwing op agrarische bouwpercelen en kassen. Onder toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing wordt mede begrepen de daarbij behorende bebouwing ten behoeve van openbare voorzieningen, verkeersinfrastructuur alsmede stedelijk water en stedelijk groen van een stad, dorp of kern.
Artikel 11 Locaties voor bedrijventerreinen en kantoorlocaties binnen
1 Een bestemmingsplan binnen bestaand bebouwd gebied kan voorzien in een nieuw bedrijventerrein en kantoorlocatie of een uitbreiding van een bestaand terrein voor zover deze in overeenstemming zijn met de geldende provinciale planningsopgave.
2 Gedeputeerde staten stellen een provinciale planningsopgave vast en jaarlijks een regionale bedrijventerreinmonitor ten behoeve van het opstellen en actualiseren ervan.
3 De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in transformatie van bedrijfsterrein geeft een verantwoording over de wijze waarop in het verlies aan bedrijfsterrein wordt voorzien zowel wat betreft oppervlakte als beschikbaarheid van voldoende terrein voor specifieke milieubelastende bedrijfssoorten.
Hoofdstuk 4 Regels voor het landelijk gebied
Artikel 12 Verbod tot aanleg van bedrijventerreinen en kantoorlocaties
1 Een bestemmingsplan voorziet niet in een nieuw bedrijventerrein of een nieuwe kantoorlocatie of een uitbreiding van een bestaand terrein in het landelijk gebied.
2 In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuw bedrijventerrein, een nieuwe kantoorlocatie of een uitbreiding van een bestaand terrein in het landelijk gebied, voor zover deze in overeenstemming is met de provinciale planningsopgave, als bedoeld in artikel 11, tweede lid.
3 Artikel 15 is van overeenkomstige toepassing.
4 De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuw bedrijventerrein of een nieuwe kantoorlocatie mogelijk maakt, na toepassing van het bepaalde in het tweede lid, geeft aan in hoeverre de nieuwe locatie of de uitbreiding van een bestaand terrein in overeenstemming is met en gebaseerd is op afspraken van de gemeente met de andere gemeenten in regioverband en maakt duidelijk:
5 Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen omtrent de relatie van bedrijventerreinen en kantoorlocaties met verschillende vestigingsmilieus en de bereikbaarheid daarvan door middel van goede aansluitingen op verkeers- en vervoersverbindingen.
6 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid zijn nieuwe bedrijventerreinen, nieuwe kantoorlocaties of uitbreiding van bestaande terreinen in het landelijk gebied tevens mogelijk indien:
a. deze onderdeel zijn van de transformatiegebieden - meervoudig zoals weergegeven op kaart 2 en op de digitale verbeelding ervan;
1 Een bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe woningbouw in het landelijk gebied.
2 In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in de ontwikkeling van nieuwe woningbouw indien:
3 In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid is nieuwe woningbouw in het landelijk gebied tevens mogelijk, indien:
4 Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen inzake de aard, de omvang en de locatie van nieuwe woningbouw.
Artikel 13a Nieuwe landgoederen
1 Een bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe landgoederen, als bedoeld in artikel 2, in het landelijk gebied.
2 In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in de ontwikkeling van nieuwe landgoederen, indien de nieuwe landgoederen:
3 Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen inzake de aard, de omvang en de locatie van nieuwe landgoederen.
Artikel 14 Overige vormen van verstedelijking
1 Een bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking, als bedoeld in artikel 1 van deze verordening, in het landelijk gebied anders dan de verstedelijking als bedoeld in de artikelen 12 en 13 van deze verordening.
2 In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking in het landelijk gebied anders dan de verstedelijking als bedoeld in de artikelen 12 en 13, indien:
3 In afwijking van het bepaalde in het eerste en het tweede lid zijn nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking, als bedoeld in artikel 2 van deze verordening, in het landelijk gebied tevens mogelijk indien deze onderdeel zijn van de transformatiegebieden - meervoudig zoals weergegeven op kaart 2 en op de digitale verbeelding ervan.
4 Bij de toepassing van het derde lid wordt het bepaalde in artikel 15 in acht genomen.
5 Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen inzake de aard, de omvang en de locatie van nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking in het landelijk gebied anders dan de verstedelijking als bedoeld in artikelen 12 en 13.
Artikel 15 Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van verstedelijking in het landelijk gebied en voor windturbines
1 Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking als bedoeld in de artikelen 12, 13, 13a en 14 in het landelijk gebied, voldoet aan de uitgangspunten zoals vermeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (PS d.d. 21 juni 2010) ten aanzien van:
2 De toelichting van een bestemmingsplan geeft aan in welke mate ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde functies rekening is gehouden met:
de bestaande kwaliteiten van het gebied (inclusief de ondergrond) als hiervoor bedoeld en de maatregelen die nodig zijn om negatieve effecten op deze kwaliteiten op te heffen in relatie tot de nieuwe functies.
Een bestemmingsplan dat voorziet in bestemmingen en regels die het bouwen of opschalen van een of meer windturbines binnen de op kaart 9 en op de digitale verbeelding ervan aangegeven herstructureringsgebieden mogelijk maken voldoet aan de uitgangspunten voor ruimtelijke kwaliteit zoals vermeld in het beleidskader wind op land (PS 15 december 2014).
1 Een bestemmingsplan kan voorzien in de mogelijkheid van nieuwe woningen ter compensatie van de sloop van storende agrarische bebouwing in het landelijk gebied als door deze ontwikkeling een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd.
2 Gedeputeerde staten stellen nadere regels omtrent het bepaalde in het eerste lid.
Artikel 17 Voormalige agrarische bouwpercelen
1 Een bestemmingsplan kan voorzien in de mogelijkheid dat de bestaande bebouwing op het voormalig agrarisch bouwperceel, inclusief de agrarische bedrijfswoning(en) en uitgezonderd kassen, wordt gebruikt voor kleinschalige vormen van bijzondere huisvesting, werken, recreatie of zorgfuncties indien:
2 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, onder a, kan een bestemmingsplan voorzien in een functiewijziging naar burgerwoning indien de burgerwoning wordt gesitueerd in de voormalige agrarische bedrijfswoning.
3 Bij een functiewijziging naar burgerwoning als bedoeld in het tweede lid mag een karakteristieke boerderij worden gesplitst, indien geen afbreuk wordt gedaan aan het
oorspronkelijke karakter van de bebouwing.
4 Artikel 15 is van overeenkomstige toepassing.
5 Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen over de aard en omvang van de in het eerste en tweede lid genoemde toegelaten niet-agrarische functies.
Artikel 17a Agrarisch aanverwante bedrijven
1 In afwijking van artikel 14kan een bestemmingsplan de uitbreiding van een reeds fysiek bestaand agrarisch aanverwant bedrijf mogelijk maken in het landelijk gebied zoals aangeduid op kaart 3 van de verordening en de digitale verbeelding ervan, mits:
2 In afwijking van artikel 14 kan een bestemmingsplan een nieuw bouwperceel voor de verplaatsing van een reeds fysiek bestaand agrarisch aanverwant bedrijf mogelijk maken in het landelijk gebied zoals aangeduid op kaart 3 van de verordening mits:
3 Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste en tweede lid voorziet in een bouwperceel van maximaal 1,5 hectare voor zover dat betrekking heeft op een gebied voor gecombineerde landbouw zoals aangegeven op kaart 6 en de digitale verbeelding ervan.
4 Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste en tweede lid voorziet in een bouwperceel van maximaal 2 hectare voor zover dat betrekking heeft op een gebied voor grootschalige landbouw zoals aangegeven op kaart 6 en de digitale verbeelding ervan.
5 Op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste en het tweede lid is artikel 15 van toepassing.
1 Een bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid van permanente bewoning van recreatiewoningen en stacaravans.
2 Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bestaand bedrijfsmatig geëxploiteerd complex van recreatiewoningen stelt regels ter waarborging van een bedrijfsmatige exploitatie van het complex.
3 Een bestemmingsplan dat – na toepassing van artikel 14 derde lid – de oprichting van een nieuw complex van recreatiewoningen mogelijk maakt, stelt regels ter waarborging van een bedrijfsmatige exploitatie van het complex en het voorkomen van permanente bewoning van de recreatiewoningen.
Titel 1 Ecologische Hoofdstructuur
Artikel 19 Ecologische Hoofdstructuur en provinciale Ecologische
1 Voor de gronden aangeduid op kaart 4 en op de digitale verbeelding ervan, als Ecologische Hoofdstructuur en als Ecologische Verbindingszone, geldt dat:
een bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid bevat die bepaalt dat burgemeester en wethouders een bestemming wijzigen in een natuurbestemming vanaf het moment dat:
1o de gronden zijn verworven of ontpacht ten behoeve van het realiseren van de natuurfunctie;
2o een overeenkomst voor functieverandering door middel van particulier natuurbeheer is gesloten; of
3o gedeputeerde staten besluiten dat zij provinciale staten zullen verzoeken om het besluit tot het verzoek tot onteigening aan de Kroon, als bedoeld in artikel 78 van de Onteigeningswet, te nemen en dat ter voorbereiding van dit besluit van provinciale staten, gedeputeerde staten een kopie van hun besluit hiertoe aan burgemeester en wethouders zenden met het verzoek over te gaan tot vaststelling van het wijzigingsplan;
d.een bestemmingsplan het bepaalde in artikel 15 in acht neemt.
2 In aanvulling op het eerste lid beschrijft de toelichting van het bestemmingsplan:
a.de wezenlijke kenmerken en waarden van het desbetreffende deel van de Ecologische Hoofdstructuur of de Ecologische Verbindingszone, zoals aangegeven in het Natuurbeheerplan;
4 In aanvulling op het derde lid:
a.voldoet het bestemmingsplan aan de ruimtelijke kwaliteitseisen als bedoeld in artikel 15 en is een bestemmingsplan in overeenstemming met het
gestelde in artikel 13, tweede lid, en artikel 14, tweede lid;
b.onderdeel a, kan het bestemmingsplan hier alleen in voorzien indien in het bestemmingsplan wordt opgenomen:
1o op welke wijze schade aan de Ecologische Hoofdstructuur zoveel mogelijk wordt voorkomen en resterende schade wordt gecompenseerd;
2o hoe wordt geborgd dat de maatregelen ten behoeve van de compensatie als bedoeld onder het vierde lid, onderdeel b sub 1 daadwerkelijk wordt uitgevoerd.
5 Voor zover het derde lid, onderdeel a, onder 3 van toepassing is, is artikel 25 niet van toepassing.
6 Gedeputeerde staten kunnen, gehoord de desbetreffende commissie van provinciale staten, de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur of de Ecologische Verbindingszone wijzigen:
7 Een wijziging als bedoeld in het zesde lid is mogelijk voor zover:
8 Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen ten aanzien van:
UNESCO-werelderfgoederen van uitzonderlijke universele waarden
Artikel 20 UNESCO-werelderfgoederen van uitzonderlijke universele waarden
Als erfgoed van uitzonderlijke universele waarden wordt aangewezen:
De begrenzing van het Unesco-erfgoed van uitzonderlijke universele waarden is aangegeven op kaart 5a.
Artikel 21 Kernkwaliteiten uitzonderlijke Universele Waarden UNESCO-erfgoederen
Voor de gronden gelegen binnen de in artikel 20 genoemde erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden dienen in het bestemmingsplan regels te worden opgenomen ten behoeve van het behoud of versterking van de kernkwaliteiten van de erfgoederen van de uitzonderlijke universele waarde, zoals omschreven in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.
Artikel 22 Ontwikkelingen binnen UNESCO-erfgoederen
1 Een bestemmingsplan mag uitsluitend voorzien in nieuwe functies en uitbreiding van de bebouwing van bestaande functies binnen de gebieden als bedoeld in artikel 20 voor zover deze de kernkwaliteiten van de erfgoederen met uitzonderlijke universele waarde behouden of versterken, als bedoeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie zoals genoemd in artikel 15 en in bijlage 1 bij deze verordening.
2 In aanvulling op het gestelde in het eerste lid bevat het bestemmingsplan geen bestemmingen en regels die voorzien in:
3 Artikel 13, tweede lid, artikel 14 tweede lid en artikel 15 zijn van overeenkomstige toepassing op dit artikel.
4 In afwijking van het tweede lid, onderdeel a, kan een bestemmingsplan hierin wel voorzien indien:
5 Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen ten aanzien van de wijze waarop
compensatie als bedoeld in het vierde lid plaatsheeft.
2 Als verdere verstedelijking wordt tevens aangemerkt de bedrijfsmatige opslag van volumineuze goederen in de openlucht anders dan ten behoeve van agrarische bedrijvigheid op een oppervlakte van meer dan 500 m2 en anders dan die opslag die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening bij een geldend bestemmingsplan is toegelaten.
3 Als verdere verstedelijking wordt niet aangemerkt nieuwe bebouwing voor restaurant, café, kleinschalig hotel, kampeerbedrijf of zorgboerderij.
4 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid wordt in het bestemmingsplan en de toelichting daarop aangegeven op welke wijze:
waarbij de ontwikkelingen zijn afgestemd op het aangrenzend stedelijk gebied en de ruimtelijke kwaliteitseisen zoals bedoeld in artikel 15 in acht zijn genomen.
5 In afwijking van het eerste tot en met het vierde lid kan een bestemmingsplan voorzien in:
a.woningbouw die tot stand komt door toepassing van de Ruimte voor Ruimte-regeling als bedoeld in artikel 16;
b.nieuwe bebouwing die gekoppeld is aan een substantiële verbetering van in de betreffende bufferzone aanwezige kwaliteiten van natuur, water of landschap of de recreatieve mogelijkheden (rood voor groen), voor zover in een provinciale of
intergemeentelijke structuurvisie aanwijzingen zijn gegeven voor de locaties;
e.woningbouw overeenkomstig de afspraken tussen Rijk en provincie met betrekking tot de “pilot Waterland”.
6 In afwijking van het eerste en tweede lid kan een bestemmingsplan wel in de in die leden genoemde ontwikkelingen voorzien, indien:
7 Artikel 15 is van overeenkomstige toepassing op het vijfde en zesde lid.
8 Voor initiatieven die gelegen zijn in de bufferzone Amstelscheg gelden de karakteristieken en de ontwerpprincipes inzake de samenhang, de ruimtelijke kwaliteit en de identiteit van het landschap, zoals beschreven in het door gedeputeerde staten (nr 2011-66880) vastgestelde rapport ‘Gebiedsperspectief en Beeldkwaliteit Amstelscheg’.
9 Ten aanzien van het zesde lid, onderdeel c, worden maatregelen ter vergroting van de ruimtelijke kwaliteit of ter versterking van de dagrecreatieve functie getroffen.
10 Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen ten aanzien van de wijze waarop compensatie plaatsheeft, teneinde te garanderen dat de ruimtelijke kwaliteit toeneemt en de dagrecreatieve waarde wordt versterkt.
Titel 4 Weidevogelleefgebieden
Artikel 25 Weidevogelleefgebieden
1 Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op weidevogelleefgebieden, zoals op kaart 4 en op de digitale verbeelding ervan aangegeven, voorziet niet in:
2 In een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid wordt de aanleg van hoog opgaande beplantingen of laanbeplanting afhankelijk gesteld van een aanlegvergunning, als bedoeld in artikel 3.3. sub a. van de Wet ruimtelijke ordening.
3 In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan wel voorzien in de in dat lid omschreven ontwikkelingen indien dit geschiedt ten behoeve van:
4 In aanvulling op het derde lid kan het bestemmingsplan hier alleen in voorzien indien in het bestemmingsplan wordt opgenomen:
5 Gedeputeerde staten kunnen, gehoord de desbetreffende commissie van provinciale staten, de begrenzing van de weidevogelleefgebieden wijzigen:
6 Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen ten aanzien van de wijze waarop compensatie plaatsheeft, als bedoeld in het vierde lid onderdelen a en b.
Artikel 26 Gebieden voor grootschalige en gecombineerde landbouw
1 Voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op landbouwgebieden, zoals aangegeven op kaart 6 en op de digitale verbeelding ervan, geldt het volgende:
ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf is maximaal één agrarische bedrijfswoning toegestaan. Het bestemmingsplan kan met een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 3.6 van de wet, één extra bedrijfswoning mogelijk maken mits dit noodzakelijk is voor het toezicht op de bedrijfsvoering;
1° de huisvestingsvoorziening wordt gesitueerd binnen het agrarisch bouwperceel;
2° de huisvesting plaatsvindt ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, en;
3°° het een ondergeschikte functie ten opzichte van een volwaardig agrarisch bedrijf betreft.
2 Artikel 15 is van toepassing op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid met dien verstande dat voor “verstedelijking” wordt gelezen: “agrarische bebouwing of agrarische bouwpercelen als bedoeld in artikel 26”.
3 Voor zover agrarische bedrijven, als bedoeld in dit artikel, conform kaart 4 en de digitale verbeelding ervan, liggen in de Ecologische Hoofdstructuur of een weidevogelleefgebied, is het bepaalde in artikel 19 en 25 van overeenkomstige toepassing.
4 Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen ten aanzien van de motivering als bedoeld in het eerste lid, onderdelen e en g.
5 Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op veenpolderlandschappen bevat geen regels die voorzien in het scheuren van grasland.
Artikel 26a Intensieve veehouderijen
1 Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen of regels die voorzien in:
2 Verplaatsing van op 30 november 2011 bestaande intensieve veehouderijen in Noord-Holland wordt niet beschouwd als nieuwvestiging als bedoeld in het eerste lid onder a.
3 Verplaatsing van een bestaande intensieve veehouderij in Noord-Holland, als bedoeld in het tweede lid, is alleen toegestaan naar een gebied voor grootschalige landbouw.
4 Voor zover een bestemmingsplan bestemmingen of regels bevat voor bestaande intensieve veehouderijen, al dan niet als neventak, geldt dat:
a.uitbreidingsmogelijkheden uitsluitend mogen worden opgenomen als aan de wettelijke milieu- en dierenwelzijnseisen is voldaan, zodat het bedrijf op de huidige locatie op duurzame wijze wordt ontwikkeld. Als de uitbreiding op de huidige locatie niet mogelijk is, kan het bedrijf zich verplaatsen naar gebied voor grootschalige landbouw;
b.bij uitbreiding ten hoogste één bouwlaag gebruikt mag worden voor het houden van dieren.
1 Een bestemmingsplan bevat uitsluitend bestemmingen of regels die voorzien in nieuwe bollenteeltbedrijven voor permanente bollenteelt, de uitbreiding van een bestaand bollenteeltbedrijf alsmede het mogelijk maken van grondbewerkingen als bezanden, omzetten en opspuiten ten behoeve van permanente bollenteelt, in bollenconcentratiegebied, zoals aangegeven op kaart 7 en op de digitale verbeelding ervan.
2 Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op bollenconcentratiegebied maakt de vestiging van een nieuw bollenteeltbedrijf voor permanente bollenteelt of de uitbreiding van een bestaand bollenteeltbedrijf in dit gebied niet onmogelijk.
3 Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een glastuinbouwconcentratiegebied, zoals aangegeven op kaart 7 en de digitale verbeelding ervan, maakt de vestiging van nieuwe bedrijvigheid anders dan primaire glastuinbouw niet mogelijk.
4 In afwijking van het derde lid, kan een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een glastuinbouwconcentratiegebied, zoals aangegeven op kaart 7 en op de digitale verbeelding ervan, bestemmingen of regels bevatten voor bedrijven die zijn gelieerd aan glastuinbouw.
5 In afwijking van het derde lid, kan een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een glastuinbouwconcentratiegebied, zoals aangegeven op kaart 7 en op de digitale verbeelding ervan, bestemmingen of regels bevatten die bedrijven mogelijk maken die niet zijn gelieerd aan glastuinbouw mits deze bedrijven aantoonbaar bijdragen aan de verduurzaming van de aanwezige glastuinbouwbedrijven.
6 In afwijking van artikel 26, eerste lid, onderdelen d en f, geldt geen maximale omvang voor een agrarisch bouwperceel van een glastuinbouwbedrijf in een glastuinbouwconcentratiegebied of tuinbouwconcentratiegebied, zoals aangegeven op kaart 7 en de digitale verbeelding ervan.
7 Indien sprake is van verplaatsing van een glastuinbouwbedrijf naar het glastuinbouwconcentratiegebied, dient zeker te worden gesteld dat de bestaande locatie wordt gesaneerd.
8 Gedeputeerde staten kunnen, gehoord de desbetreffende commissie van provinciale staten, de begrenzing van het glastuinbouwconcentratiegebied, zoals aangegeven op kaart 7 en de verbeelding ervan, wijzigen.
Artikel 26d Zaadveredelingsbedrijven
1 Een bestemmingsplan bevat uitsluitend bestemmingen of regels die voorzien in nieuwe zaadveredelingsbedrijven in zaadveredelingsconcentratiegebied, zoals aangeduid op kaart 7 en op de digitale verbeelding ervan.
2 Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op zaadveredelingsconcentratiegebied maakt de vestiging van een nieuw zaadveredelingsbedrijf in dit gebied niet onmogelijk.
3 Een bestemmingsplan voorziet alleen in de uitbreiding van de op kaart 7 en op de digitale verbeelding ervan aangegeven bestaande zaadveredelingsbedrijven.
4 In afwijking van artikel 26, eerste lid, geldt voor een agrarisch bouwperceel van een
zaadveredelingsbedrijf geen maximale omvang.
Artikel 26e Verbrede landbouw op agrarische bouwpercelen
1 Een bestemmingsplan voorziet slechts in de mogelijkheid dat bestaande agrarische gebouwen op het bouwperceel, inclusief de agrarische bedrijfswoning(en) en uitgezonderd kassen, als nevenfunctie worden gebruikt voor kleinschalige vormen van bijzondere huisvesting, werken, recreatie, onzelfstandige detailhandel en zorgfuncties indien:
a.deze functie de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende
agrarische bedrijven en de woonfunctie van omringende woningen niet beperkt;
f.in geval van recreatiefuncties permanente bewoning wordt verboden.
2 Nieuwbouw ten behoeve van de nevenfuncties als bedoeld in het eerste lid is toegestaan binnen het agrarisch bouwperceel, indien de bestaande bebouwing daarvoor ontoereikend of ongeschikt is.
3 Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen over de aard en omvang van de in het eerste lid genoemde toegelaten niet-agrarische functies.
Artikel 27 Landbouw Effect Rapportage
1 Een bestemmingsplan, gelegen in het gebied als bedoeld in artikel 26 eerste lid gaat vergezeld van een landbouw effect rapportage, indien er bij die bestemmingsplannen sprake is van:
2 Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen ten aanzien van de toelichting van bestemmingsplannen of de ruimtelijke onderbouwing van projectprocedures met betrekking tot de inhoud van een landbouw-effectrapportage.
Artikel 29a Buitendijkse gebieden
1 Een bestemmingsplan kan voorzien in nieuwe bebouwing en functies in de buitendijkse gebieden langs het IJsselmeer, Markermeer, Gooimeer en Eemmeer, indien de toelichting een beschrijving bevat van de wijze waarop rekening is gehouden met actuele peilfluctuaties en voorzienbare peilveranderingen.
2 Artikel 13, tweede lid, artikel 14 tweede lid en artikel 15 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 30 Regionale waterkeringen
1 Voor zover een bestemmingsplan mede betrekking heeft op regionale waterkeringen, zoals aangegeven op kaart 8 en de digitale verbeelding ervan, voorziet het bestemmingsplan in bescherming van de waterkerende functie door op deze functie toegesneden bestemmingen en regels en voorziet het bestemmingsplan tevens in een vrijwaringzone aan weerszijden van de waterkeringen opdat reconstructies van de waterkeringen niet onmogelijk worden gemaakt. Deze lokaal benodigde vrijwaringzones worden overgenomen van de hoogheemraadschappen.
2 Afwijken van de vrijwaringzone, als bedoeld in het eerste lid, is mogelijk indien hierover blijkens de toelichting bij het bestemmingsplan overeenstemming is bereikt tussen betrokken gemeenten, waterbeheerder en provincie.
Een bestemmingsplan wijst slechts bestemmingen aan voor jaarrondstrandpaviljoens voor zover het gronden betreft die zijn opgenomen op kaart 8 en op de digitale verbeelding ervan behorende bij deze verordening.
1o buiten het op kaart 9 en op de digitale verbeelding ervan aangegeven windgebied Wieringermeer;
2o door eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm en;
3o op gronden waarop op het tijdstip van het van kracht worden van deze bepaling de bouw van een of meer windturbines volgens een bestemmingsplan is toegestaan of;
b.het bouwen of opschalen van een of meer windturbines:
1o binnen het op kaart 9 en op de digitale verbeelding ervan aangegeven windgebied Wieringermeer;
2o op gronden waarop op het tijdstip van het van kracht worden van deze bepaling de bouw van een of meer windturbines volgens een bestemmingsplan is toegestaan en;
3o voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in het derde lid, onderdelen a. tot en met f.
In afwijking van het eerste lid mag een bestemmingsplan binnen het op kaart 9 en op de digitale verbeelding ervan aangegeven windgebied Wieringermeer bestemmingen en regels bevatten die het bouwen of opschalen van een of meer windturbines mogelijk maken voor zover in het bestemmingsplan ten minste regels worden opgenomen met de volgende strekking:
Binnen de op kaart 9 en op de digitale verbeelding ervan aangegeven herstructureringsgebieden mag met behulp van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2° of 3° of tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van een bestemmingsplan of beheersverordening wordt afgeweken het bouwen of opschalen van een of meer windturbines mogelijk worden gemaakt, waarbij:
de rotordiameter voor windturbines met een ashoogte vanaf 80 meter gelijk is aan de ashoogte met een maximale afwijking van tien procent en de rotordiameter voor windturbines met een ashoogte tot 80 meter gelijk is aan de ashoogte met een maximale afwijking van twintig procent, met dien verstande dat voor windturbines met een ashoogte tot 80 meter de afstand tussen het laagste punt van de tip van het rotorblad en maaiveld minimaal 28 meter bedraagt;
de windturbines op minimaal 600 meter afstand worden geplaatst van gevoelige bestemmingen en in geval van bijzondere lokale omstandigheden normen als bedoeld in artikel 3.14a, derde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer worden vastgesteld conform de daarvoor gestelde voorschriften in de Provinciale Milieuverordening Noord-Holland;
In afwijking van het vierde lid, onderdeel a, kunnen te verwijderen windturbines gedurende maximaal vijf jaar gelijktijdig met de nieuwe dan wel opgeschaalde windturbines in werking blijven, indien dat vanwege economische uitvoerbaarheid van de onder het vierde lid, onderdeel b, genoemde lijnopstelling noodzakelijk is en met betrekking tot de te verwijderen windturbines een intrekkingsbesluit als bedoeld in artikel 2.33 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt overgelegd. De periode van vijf jaar wordt gerekend vanaf het moment dat wordt gestart met de bouw dan wel opschaling van de windturbines.
Artikel 33 Energie en duurzaam bouwen
1 Bestemmingsplannen voor woningbouw, renovatie, (herstructurering) bedrijventerreinen, kantoorlocaties en glastuinbouw dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en inzet van duurzame energiebesparing en inzet van duurzame energie, waaronder mede wordt verstaan het gebruik van restwarmte, Warmte Koude Opslag en aardwarmte, zonne-energie, biomassa.
2 Nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking dient aan eisen van duurzaam bouwen te voldoen.
Gedeputeerde staten kunnen op aanvraag van burgemeester en wethouders een ontheffing als bedoeld in artikel 4.1a van de wet verlenen van artikel 5 tot en met artikel 33 van deze verordening voor zover de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met die regels te dienen provinciale belangen. In voorkomende gevallen worden provinciale staten vooraf geïnformeerd over het voornemen van gedeputeerde staten om ontheffing te verlenen.
Artikel 35 Voorschriften aan ontheffing
Gedeputeerde staten kunnen aan de ontheffing als bedoeld in artikel 34 voorschriften verbinden indien de betrokken provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.
Artikel 36 Inhoud aanvragen om ontheffing
Een aanvraag om een ontheffing bevat in ieder geval:
Artikel 37 Bij beslissing op aanvraag te betrekken provinciaal beleid
Gedeputeerde staten houden bij de beslissing op de aanvraag om ontheffing ten
minste rekening met de geldende Provinciale Structuurvisie, respectievelijk de door
gedeputeerde staten vastgestelde uitwerkingen daarvan.
Artikel 39 Weigering ontheffing
Gedeputeerde staten verlenen geen ontheffing indien door het stellen van
beperkingen of voorschriften niet voldoende kan worden tegemoetgekomen aan de
belangen die de bepaling waarvan ontheffing is aangevraagd, beoogt te beschermen.
Artikel 40 Intrekken ontheffing
Gedeputeerde staten kunnen - anders dan op aanvraag - een ontheffing geheel of
gedeeltelijk intrekken indien:
Artikel 41 Vervallen ontheffing
Een verleende ontheffing vervalt indien niet binnen twee jaar na het verlenen van de ontheffing een bestemmingsplan is vastgesteld met gebruikmaking van de ontheffing.
Artikel 42 Termijn beslissing op ontheffing
1 Gedeputeerde staten beslissen binnen 12 weken nadat de aanvraag om ontheffing is ontvangen op het verzoek om ontheffing.
2 Indien gedeputeerde staten niet binnen de in het eerste lid genoemde termijn kunnen beslissen, delen zij dit aan de aanvrager van de ontheffing mede onder vermelding van de termijn waarbinnen de beslissing wel tegemoet kan worden gezien.
Hoofdstuk 9 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 43 Technische correctie van begrenzingen
Gedeputeerde staten zijn bevoegd kennelijke onjuistheden in de begrenzing van gebieden in de bij deze verordening behorende kaarten of op de digitale verbeelding ervan te wijzigen.
Artikel 44 Aanpassingtermijn bestemmingsplannen
Een bestemmingsplan anders dan een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, is uiterlijk tien jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening, of zoveel eerder als het bestemmingsplan ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van de wet is aangepast, in overeenstemming met deze verordening vastgesteld.
Gedeputeerde staten nemen geen verzoek tot ontheffing in overweging dat gebaseerd is op een verouderd bestemmingsplan. Indien provinciale belangen beschermd dienen te worden, die niet in het verouderde bestemmingsplan zijn geborgd, neemt de provincie indien nodig de verantwoordelijkheid van gemeenten over door middel van een inpassingsplan.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie wordt ingetrokken.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin het wordt geplaatst.
Deze verordening wordt aangehaald als: Provinciale Ruimtelijke Verordening
In de vergadering van 15 december 2014 hebben Provinciale Staten (PS) de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) gewijzigd vastgesteld ten behoeve van de uitvoering van de herstructureringsopgave Wind op land. Bij de vaststelling hebben PS amendement A22-2014 “Geluidsbelasting windturbines voor omgeving” aangenomen. Het amendement voorziet in een wijziging van artikel 32 lid 4 sub g PRV ten opzichte van de ontwerp-PRV die op 2 december 2014 door Gedeputeerde Staten (GS) is vastgesteld. In de Statenvergadering van 15 december jl. hebben GS een voorbehoud gemaakt ten aanzien van de juridische uitvoerbaarheid van dit amendement. GS hebben PS gemotiveerd aangegeven dat het amendement juridisch niet uitvoerbaar is. Dit heeft geleid tot de onderhavige wijziging van artikel 32, lid 4 sub g, PRV.
De in artikel 3.14a van het Activiteitenbesluit milieubeheer (voorheen Barim genoemd) gehanteerde norm borgt niet altijd een goed woon- en leef klimaat. Aangezien de norm uitgaat van een jaargemiddelde is niet uitgesloten dat een windpark een aantal maanden per jaar de geluidsnorm overschrijdt. Om dit te voorkomen is een afstandsnorm van 600 meter opgenomen die voldoet aan de in artikel 4.1 Wro opgenomen randvoorwaarde van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast borgt deze minimale afstand de externe veiligheidscontour rondom windturbines, met name de maximale werpafstand bij bladbreuk in geval van nominaal rotortoerental, die bij de in artikel 32 lid 4 PRV toegestane windturbines mogelijk 600 meter of meer kan bedragen. Tot slot is deze minimale afstand opgenomen in verband met slagschaduw. Er wordt namelijk al een stilstandsvoorziening geëist wanneer de afstand van de windturbine tot gevoelige bestemmingen minder dan twaalf maal de rotordiameter is.
Om een goed woon- en leefklimaat in stille gebieden te borgen zal in geval van bijzondere lokale omstandigheden zoals bedoeld in artikel 3.14a lid 3 van het Activiteitenbesluit milieubeheer maatwerk worden gesteld conform de maatwerkvoorschriftregeling in de Provinciale Milieu Verordening (PMV). In gebieden waarin het referentieniveau van het omgevingsgeluid L95 gedurende de nachtperiode (23.00 – 07.00 uur) 40 dB(A) of lager is, zal worden onderzocht of via maatwerkvoorschriften normen met een andere waarde nodig zijn.
Onder gevoelige bestemmingen wordt verstaan: bestemmingen in bestemmingsplannen die woningen, niet zijnde bedrijfswoningen, en andere geluidsgevoelige gebouwen zoals bedoeld in artikel 1.2 Besluit geluidhinder of (beperkt) kwetsbare objecten als bedoeld in artikel 1 Besluit externe veiligheid inrichtingen mogelijk maken. Artikel 32 lid 4 sub g is dus niet van toepassing op bedrijfswoningen bij een windturbinepark.
Op de gewijzigde kaart 9 en de digitale verbeelding ervan is aangegeven in welke gebieden herstructurering mogelijk is. De gebiedsaanwijzing heeft plaatsgevonden op basis van de randvoorwaarden zoals geformuleerd in artikel 32 lid 4 en op basis van het alternatief leefomgeving uit het plan MER. Dit alternatief gaat uit van een afstand tot woonbebouwing van 600 m. Bij het hanteren van deze afstand is het aantal zoekgebieden voldoende om aan de opgave te kunnen voldoen. Het alternatief leefomgeving heeft geresulteerd in de volgende herstructureringsgebieden.
In de kop van Noord-Holland zijn twee herstructureringsgebieden aangewezen: één ten zuiden van Den Helder en één ten westen van de Wieringermeerpolder. Het herstructureringsgebied ten westen van de Wieringermeerpolder is als volgt tot stand gekomen. In het gebied ten westen van de Wieringermeerpolder zijn enkele zoekgebieden aangeduid. Hoewel deze gebieden zijn gelegen buiten de Wieringermeerpolder sluit de richting van de verkaveling en de lijnopstellingen aan op de richting van de verkaveling en de bestaande lijnopstellingen in de Wieringermeer en vormen hiermee een samenhangend cluster. Ten westen van deze herstructureringsgebieden kantelt deze verkavelingsrichting. Deze wijziging in de verkavelingsstructuur heeft consequenties voor de opstelmogelijkheden voor windturbines en kan daarom worden beschouwd als een natuurlijke breuklijn; hier loopt de grens vanuit cluster Wieringermeer. Om tussen het cluster Wieringermeer en de stedelijke zone van Den Helder voldoende schootsveld als bedoeld in de voorstudie Noord Hollandse windlandschappen vrij te houden wordt hier geen ruimte gecreëerd voor nieuwe lijnopstellingen.
Het herstructureringsgebied ten zuiden van Den Helder is zo gekozen omdat hier lijnopstellingen mogelijk zijn die bestaande structuurlijnen accentueren (zie ook voorstudie Noord Hollandse windlandschappen p. 31).
Vanwege het tegengaan van interferentie met het geplande windpark Wieringermeer zijn zoekgebieden in de visuele invloedsfeer van het geplande windpark Wieringermeer niet meegenomen. Kleine en verspreid liggende zoekgebieden zijn niet opgenomen vanwege de negatieve effecten (door versnippering) op het landschap en de strijdigheid met het principe om binnen gebieden de plaatsingsgebieden niet te spreiden. Bij deze gebieden is het bovendien de vraag of lijnopstellingen van zes turbines mogelijk zijn. Het zoekgebied bij Den Helder, direct grenzend aan de Waddenzee is niet opgenomen vanwege de beoordeling van de effecten op natuurwaarden in het MER. Het zoekgebied op Wieringen is niet meegenomen vanwege de effecten op het landschap en omdat dit gebied niet aansluit bij de overige zoekgebieden.
In West-Friesland is sprake van een herstructureringsgebied dat op deze wijze is afgebakend omdat hier lange lijnopstellingen mogelijk zijn die bestaande structuurlijnen accentueren (zie ook voorstudie Noord-Hollandse windlandschappen p. 31). Uit het plan-MER volgt dat bij de nadere invulling van dit herstructureringsgebied kan worden voldaan aan de randvoorwaarden ten aanzien van een goed woon en leefklimaat. Kleinere en verspreid liggende zoekgebieden zijn niet opgenomen vanwege de negatieve effecten (door versnippering) op het landschap en de strijdigheid met het principe om binnen de herstructureringsgebieden niet te spreiden; bij deze gebieden is het bovendien de vraag of lijnopstellingen van minimaal zes turbines mogelijk zijn. Om die reden is geen herstructureringsgebied ten noorden van de lijn Wognum – Wervershoof opgenomen.
De zoekgebieden in het zuidoostelijk deel West Friesland Oost vallen af omdat hier geen lijnopstelling van minimaal 6 windturbines mogelijk is.
Ten noorden en ten zuiden van Alkmaar zijn twee herstructureringsgebieden aangeduid. Bij de Boekelermeer en langs de N245, ter zuiden van de Warmenhuizerweg op de grens van de gemeenten Harenkarspel en Langedijk.
Bij Boekelermeer kan het gaan om het bijplaatsen van enkele turbines. Het opnemen van deze gebieden, waardoor tot op zekere hoogte afbreuk wordt gedaan aan het principe van spreiden en bundelen, is gebaseerd op de overweging dat in beide gebieden al windparken aanwezig zijn. Het opnemen van het gebied Boekelermeer maakt het mogelijk dat daar door het bijplaatsen van turbines een bij het provinciaal beleid passende lijnopstelling ontstaat. Het herstructureringsgebied Harenkarspel-Langedijk sluit aan bij de bestaande structuur van windturbines langs de N245. De andere zoekgebieden in de regio Alkmaar zijn te klein en te versnipperd om mee te nemen.
In het Noordzeekanaalgebied zijn twee herstructureringsgebieden opgenomen. Het gaat om het gebied bij IJmuiden en een gebied bij Amsterdam.In beide herstructureringsgebieden is het grootste deel van alle zoekgebieden in het Noordzeekanaalgebied opgenomen. De overige zoekgebieden zijn niet opgenomen, met name om versnippering tegen te gaan en vanwege het feit dat er geen lijnopstelling van minimaal zes windturbines mogelijk is. Ten noorden van de zeesluis bij IJmuiden is een groot herstructureringsgebied aangewezen. Dit gebied sluit qua maat en schaal aan bij de omliggende grote wateren en de grote industriële complexen.
In het gebied ten zuiden en oosten van Amsterdam zijn tot slot twee herstructureringsgebieden aangeduid. Het gaat ten eerste om een gebied in het midden van de Haarlemmermeer. In dit gebied kunnen lijnopstellingen worden gerealiseerd die aansluiten op het verkavelingspatroon en die de ruimtelijke structuur van de Haarlemmermeerpolder kunnen versterken. In de uitwerking moet rekening worden gehouden met de bouwhoogtebeperkingen (Luchthavenindelingbesluit) vanwege Schiphol en de ligging tussen de woonkernen. Ten oosten van Amsterdam ligt het herstructureringsgebied de Bloemendalerpolder. In dit gebied is een nadere afstemming nodig vanwege ontwikkelingen zoals het verleggen en verbreden van de snelweg A1 en de woningbouwontwikkeling in de Bloemendalerpolder.
Met het concreet aanwijzen van deze gebieden wil de provincierechtszekerheid en transparantie bieden.
De gebieden waarin herstructurering op grond van artikel 32, vierde lid, is toegestaan zijn op kaart 9 met de aanduiding ‘herstructureringsgebied’ opgenomen.
De maatwerkregeling waarnaar in artikel 32 lid 4 sub g PRV wordt verwezen dient nog in de PMV te worden opgenomen. In verband met de benodigde wijziging van de PMV en om initiatiefnemers voor windparken in staat te stellen de regels uit de PMV adequaat te verwerken in hun aanvraag zal de op 15 december 2014 vastgestelde wijziging van de PRV niet op 1 oktober 2015 maar op 15 januari 2016 in werking treden.
Vervangingsregeling artikel 32 lid 2 PRV
De toelichting op de vervangingsregeling ex artikel 32 lid 2 PRV wordt aangevuld met de volgende tekst:
Afwijking van meer dan 2% dient wel strikt noodzakelijk te zijn. Met andere woorden: als er aantoonbaar geen vergelijkbare windturbines verkrijgbaar zijn die voldoen aan de 2% regeling. Vervanging van eenzelfde aantal windturbines bij een verruiming van 2% naar 10% heeft vaak ook opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening de 10% regeling alleen te worden toegepast als het woon- en leefklimaat van omwonenden aantoonbaar niet verslechtert. Voorafgaand aan vergunningverlening wordt beoordeeld of voldoende is aangetoond dat er geen innovatieve stillere typen windturbines in die klasse (formaat) beschikbaar zijn binnen een afwijking van 2%. Daarnaast wordt getoetst op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek of de kwaliteit van het woon- en leefklimaat niet verslechtert en indien mogelijk verbetert. Voorts zou -indien mogelijk- aan de omgevingsvergunning (onderdeel milieu) een voorschrift verbonden kunnen worden inhoudende dat ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende best beschikbare technieken worden toegepast in de zin van artikel 2.14 lid 1 sub c Wabo.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2015-8362.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.