Provincie Noord-Holland; wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening ten behoeve van wind op land.

 

Besluit van Provinciale Staten van Noord-Holland van 15 december 2014, tot wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening ten behoeve van wind op land.  

Provinciale Staten van Noord-Holland;

Gelet op artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening;

Besluiten:

Artikel I

De Provinciale Ruimtelijke Verordening wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2, onderdeel qq. komt te luiden:

windturbine: een door wind aangedreven bouwwerk met een rotordiameter van ten minste 5 meter of een ashoogte van ten minste 7 meter waarmee energie wordt opgewekt, inclusief de bij dit bouwwerk behorende infrastructurele voorzieningen, met uitzonderingen van traditionele windmolens of replica’s hiervan;

B

Artikel 15 komt als volgt te luiden:

Artikel 15 Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van verstedelijking in het landelijk gebieden voor windturbines

  • 1.

    Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking als bedoeld in de artikelen 12, 13, 13a en 14 in het landelijk gebied, voldoet aan de uitgangspunten zoals vermeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (PS d.d. 21 juni 2010) ten aanzien van:

    • a.

      de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en aardkundige waarden als bedoeld in artikel 8;

    • b.

      de kernkwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur waaraan wordt gebouwd;

    • c.

      de openheid van het landschap daarbij inbegrepen stilte en duisternis;

    • d.

      de historische structuurlijnen;

    • e.

      cultuurhistorische objecten.

  • 2.

    De toelichting van een bestemmingsplan geeft aan in welke mate ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde functies rekening is gehouden met:

    • a.

      de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap;

    • b.

      de ordeningsprincipes van het landschap;

    • c.

      de bebouwingskarakteristieken (architectuur, stedenbouw, openbare ruimte) ter plaatse;

    • d.

      de inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omgeving (grotere landschapseenheid);

    • e.

      de bestaande kwaliteiten van het gebied (inclusief de ondergrond) als hiervoor bedoeld en de maatregelen die nodig zijn om negatieve effecten op deze kwaliteiten op te heffen in relatie tot de nieuwe functies.

3 Een bestemmingsplan dat voorziet in bestemmingen en regels die het

bouwen of opschalen van een of meer windturbines binnen de op kaart 9

en op de digitale verbeelding ervan aangegeven herstructureringsgebieden

mogelijk maken voldoet aan de uitgangspunten voor ruimtelijke kwaliteit

zoals vermeld in het beleidskader wind op land (PS 15 december 2014)

4 In het kader van de bestemmingsplanprocedure als bedoeld in het eerste lid wordt de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling (ARO) om advies gevraagd over plannen met grote impact.

5 Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen ten aanzien van de uitgangspunten als bedoeld in het eerste en derde lid teneinde te garanderen dat de ruimtelijke kwaliteit toeneemt.

C

Artikel 32 komt te luiden:

Artikel 32 Windturbines

  • 1.

    Een bestemmingsplan voorziet niet in bestemmingen en regels die het bouwen of opschalen van een of meer windturbines mogelijk maken.

  • 2.

    Zolang een bestemmingsplan niet voldoet aan het bepaalde in het eerste lid is het verboden om een of meer windturbines te bouwen of op te schalen tenzij sprake is van:

    • a.

      vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines waarbij geen sprake is van verwijdering als bedoeld in het vierde lid, onderdeel a:

1o buiten het op kaart 9 en op de digitale verbeelding ervan

aangegeven windgebied Wieringermeer;

2o door eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde,

vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en

verschijningsvorm en;

3o op gronden waarop op het tijdstip van het van kracht worden van

deze bepaling de bouw van een of meer windturbines volgens een

bestemmingsplan is toegestaan of;

a.het bouwen of opschalen van een of meer windturbines:

1o binnen het op kaart 9 en op de digitale verbeelding ervan

aangegeven windgebied Wieringermeer;

2o op gronden waarop op het tijdstip van het van kracht worden van

deze bepaling de bouw van een of meer windturbines volgens een

bestemmingsplan is toegestaan en;

3o voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in het

derde lid, onderdelen a. tot en met f.

3.In afwijking van het eerste lid mag een bestemmingsplan binnen het op kaart 9 en op de digitale verbeelding ervan aangegeven windgebied Wieringermeer

bestemmingen en regels bevatten die het bouwen of opschalen van een of meer windturbines mogelijk maken voor zover in het bestemmingsplan ten minste regels worden opgenomen met de volgende strekking:

  • a.

    de ashoogte van een windturbine bedraagt minimaal 100 en ten hoogste 120 meter;

  • b.

    binnen een lijn of cluster van windturbines anders dan een lijn of cluster als bedoeld in onderdeel d draaien de rotorbladen in eenzelfde richting;

  • c.

    binnen een lijn of cluster van windturbines anders dan een lijn of cluster als bedoeld in onderdeel d hebben windturbines eenzelfde verschijningsvorm;

  • d.

    binnen een lijn of cluster die is aangewezen als testlocatie voor prototypewindturbines bedraagt de rotordiameter ten hoogste 175 meter;

  • e.

    binnen een lijn of cluster als bedoeld in onderdeel d bedraagt de ashoogte ten hoogste 150 meter en;

  • f.

    binnen een lijn of cluster als bedoeld in onderdeel d dan wel binnen een straal van 500 meter van een prototype windturbine als bedoeld in onderdeel d mag een meetmast worden opgericht met een hoogte van ten hoogste 150 meter.

    • 4.

      Binnen de op kaart 9 en op de digitale verbeelding ervan aangegeven herstructureringsgebieden mag met behulp van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2° of 3° of tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van een bestemmingsplan of beheersverordening wordt afgeweken het bouwen of opschalen van een of meer windturbines mogelijk worden gemaakt, waarbij:

  • a.

    het bouwen of opschalen van één windturbine niet eerder geschiedt dan na verwijdering van ten minste twee andere windturbines op grondgebied van de provincie;

  • b.

    de windturbines in een lijnopstelling worden geplaatst van minimaal zes windturbines;

  • c.

    de rotorbladen van de windturbines binnen een lijnopstelling dezelfde draairichting hebben;

  • d.

    de windturbines binnen een lijnopstelling eenzelfde verschijningsvorm hebben;

  • e.

    de ashoogte van de windturbines maximaal 120 meter bedraagt;

  • f.

    de rotordiameter voor windturbines met een ashoogte vanaf 80 meter gelijk is aan de ashoogte met een maximale afwijking van tien procent en de rotordiameter voor windturbines met een ashoogte tot 80 meter gelijk is aan de ashoogte met een maximale afwijking van twintig procent, met dien verstande dat voor windturbines met een ashoogte tot 80 meter de afstand tussen het laagste punt van de tip van het rotorblad en maaiveld minimaal 28 meter bedraagt;

  • g.

    in gebieden waar het heersende achtergrondgeluidniveau in de nacht (L95 night) hoger is dan 40 dB(A) kunnen windturbines zonder nadere voorwaarden en met de wettelijke geluidsnormen geplaatst worden. Voor gebieden met een achtergrondgeluidniveau in de nacht (L95 night) lager dan 40 dBA kunnen turbines geplaatst worden als:

1°. de geluidsbelasting van de turbine(s) voor de kwetsbare objecten in een straal van 1200 meter de L95 night met minder dan 3 dB(A) overschrijdt;

2°. er rondom de turbine(s) ter hoogte van deze kwetsbare objecten een of meerdere meetopstellingen worden ingericht;

3°. omwonenden periodiek worden geïnformeerd over de resultaten van de metingen;

4°. er met omwonenden in een straal van 1200 meter overleg wordt gevoerd over maatregelen om geluidsoverlast te beperken;

5°. er een plan van aanpak is om overlast op te heffen en er periodiek verslag wordt gedaan over de vorderingen in het realiseren van het plan van aanpak.

In de omgevingsvergunning van een of meerdere windturbine(s) wordt voor de onderscheiden dagdelen (dag, avond en nacht) het feitelijk heersende achtergrondgeluidsniveau L95 3 dB(A) als maximale geluidsbelasting toegestaan.

Gedeputeerde Staten kunnen gedurende een jaar afwijken van deze norm indien noodzakelijk;

  • h.

    een windturbine niet is gelegen in een weidevogelleefgebied, de Ecologische Hoofdstructuur of een ecologische verbindingszone;

  • i.

    een windturbine niet is gelegen in een aardkundig monument, een UNESCO-erfgoed van uitzonderlijke universele waarden of een voormalig Nationaal Landschap en;

  • j.

    de omgevingsvergunning niet tot gevolg heeft dat in totaal meer dan 685,5 Megawatt windenergie op grondgebied van de provincie ruimtelijk wordt mogelijk gemaakt.

    • 5.

      Op het bepaalde in het tweede tot en met het vierde lid is artikel 15, eerste tot en met het vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

    • 6.

      In afwijking van het vierde lid, onderdeel a, kunnen te verwijderen windturbines gedurende maximaal vijf jaar gelijktijdig met de nieuwe dan wel opgeschaalde windturbines in werking blijven, indien dat vanwege economische uitvoerbaarheid van de onder het vierde lid, onderdeel b, genoemde lijnopstelling noodzakelijk is en met betrekking tot de te verwijderen windturbines een intrekkingsbesluit als bedoeld in artikel 2.33 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt overgelegd. De periode van vijf jaar wordt gerekend vanaf het moment dat wordt gestart met de bouw dan wel opschaling van de windturbines.

    • 7.

      Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen ten aanzien van het

bepaalde in het eerste tot en met het zesde lid.

8 Het bepaalde in het eerste tot en met het zevende lid is niet van toepassing op een bestemmingsplan dat voorziet in het bouwen of opschalen van windturbines indien aangetoond kan worden dat:

  • a.

    Voor 11 april 2011 een vergunningsaanvraag voor het bouwen of opschalen van een of meer windturbines of een verzoek tot het wijzigen van een bestemmingsplan of het vaststellen van een inpassingsplan voor het bouwen of opschalen van een of meer windturbines is ingediend bij het bevoegd gezag;

  • b.

    een windturbine niet is gelegen in een weidevogelleefgebied, de Ecologische Hoofdstructuur of een ecologische verbindingszone;

  • c.

    een windturbine niet is gelegen in een aardkundig monument, een UNESCO-erfgoed van uitzonderlijke universele waarden of een voormalig Nationaal Landschap;

  • d.

    de afstand tussen een windturbine en een gevoelige bestemming minimaal vier maal de ashoogte en minimaal 300 meter bedraagt en;

  • e.

    de bepalingen van artikel 15 in acht zijn genomen.

D

Artikel 44 wordt als volgt gewijzigd:

Onder vernummering van het derde lid tot het tweede lid vervalt het tweede lid.

E

Artikel 47 komt te luiden:

Artikel 47 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin het wordt geplaatst.

Artikel II

Kaart 9 Duurzame energie en de digitale verbeelding ervan wordt vervangen door bijgaande kaart en de digitale verbeelding ervan.

Artikel III

Dit besluit treedt in werking op 1 oktober 2015.

Haarlem, 15 december 2014

Provinciale Staten van Noord-Holland

J.W. Remkes, voorzitter.

J.J.M. Vrijburg, griffier.

 

 

Toelichting

Algemeen

De provincie Noord-Holland kiest voor een restrictief beleid voor windenergie op land. In het coalitieakkoord 2011-2015 is vastgelegd dat geen uitbreiding plaatsvindt van het aantal windturbines op land. De provincie komt haar afspraken over de uitvoering van windpark Wieringermeer na en beperkt de groei in opgesteld vermogen tot de provinciale taakstelling. De opschaling van windturbines wordt gekoppeld aan de herstructurering van bestaande windturbines. Om uitvoering te kunnen geven aan de afspraken in het coalitieakkoord is in 2012 het ruimtelijk beleid gewijzigd. Op 17 december 2012 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie Noord-Holland 2040, de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) artikel 32 en het beleidskader Wind op land gewijzigd vastgesteld. De kern van het beleid is dat het aantal windturbines in Noord-Holland niet wordt uitgebreid, ten einde de impact van windturbines op de leefomgeving en het open landschap te beperken. Door in te zetten op de herstructurering van solitaire windturbines en verouderde lijnopstellingen kan het opgesteld vermogen in beperkte mate groeien en kan de provincie de afspraken met het Rijk uitvoeren. De door de provincie ingeslagen restrictieve weg is geaccordeerd in de uitspraak AbRvS 20 augustus 2014, 201309184/1/R1, 201309185/1/R1 en 201309186/1/R1.

In de zomer van 2013 is het overleg tussen Rijk en IPO over de verdeling van 6.000 megawatt (MW) wind op land afgerond. De taakstelling voor de Provincie Noord-Holland is 685,5 MW opgesteld vermogen wind op land in 2020; dit is inclusief de aanvullende taakstelling van 105,5 MW waarover Provinciale Staten op 18 juni 2013 zijn geïnformeerd. Uitgangspunt voor het college is om deze taakstelling uit te voeren binnen de kaders van het vigerend beleid Wind op land. De groei in opgesteld vermogen windenergie wordt voor het grootste deel gerealiseerd binnen de polder Wieringermeer. In het provinciaal ruimtelijk beleid en in de Structuurvisie Windenergie op land (SVWOL), vastgesteld door het kabinet op 28 maart 2014, wordt de polder Wieringermeer aangewezen als gebied voor de ontwikkeling van grootschalige windenergie. Windpark Wieringermeer omvat een opgesteld vermogen van 300-400 MW en valt daarmee – gelet op het bepaalde in artikel 9b van de Elektriciteitswet 1998 - onder de Rijkscoördinatieregeling. Met de uitvoering van windpark Wieringermeer groeit het opgesteld vermogen windenergie in Noord-Holland van 343 MW naar circa 580 MW in 2018. Om de provinciale taakstelling van 685,5 MW wind op land in 2020 te realiseren, moet de provincie in 2014 ruimte aanwijzen voor de resterende opgave van 105,5 MW. De inzet is om deze ruimte te creëren door de herstructureringsbepaling in artikel 32, lid 4 PRV (enigszins gewijzigd) in werking te laten treden. Ook artikel 2, 15, 44 en 47 PRV zijn in het kader van de inwerkingtreding van artikel 32 lid 4 PRV op hieronder vermelde wijze aangepast.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

A

Artikel 2, wijziging onderdeel pp)

De definitiebepaling voor windturbines is gewijzigd in die zin dat in plaats van een rotordiameter van groter dan 5 meter en een ashoogte van groter dan 7 meter het nu gaat om een rotordiameter van tenminste 5 meter of een ashoogte van tenminste 7 meter. Dit om de tekst van de definitiebepaling in overeenstemming te brengen met de oorspronkelijk bedoelde reikwijdte ervan.

B

Artikel 15 Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van verstedelijking in het landelijk gebied en voor windturbines

In artikel 15 is een nieuw derde lid toegevoegd, inhoudende een aanvullend toetsingskader ruimtelijke kwaliteit specifiek voor windturbines binnen de op kaart 9 en op de digitale verbeelding ervan aangegeven herstructureringsgebieden. Dit toetsingskader is opgenomen in het beleidskader wind op land en houdt het volgende in:

Uitgangspunten ruimtelijke kwaliteit en bouwstenen Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

Windparken moeten een bijdrage leveren aan een versterking van de kwaliteit en leesbaarheid van het Noord-Hollandse landschap, inclusief haar stedelijke gebieden en infrastructuur. Windparken dienen hierbij landschappelijke verschillen te verduidelijken en waardevolle (lijn)structuren te accentueren.

Het verstilde, historische veenweidelandschap van Noord-Holland midden, met daarin de droogmakerijen wordt vrijgehouden van windturbines. Dit is het ‘windloze’ midden van Noord-Holland.

Windturbines worden geplaatst in ‘dynamische’ gebieden: de agrotechnische in het noorden van de provincie en de stedelijke werkgebieden in het zuiden.

Binnen de dynamische gebieden wordt gestreefd naar een beperkt aantal robuuste clusters.

Het doel is hierbij te komen tot (veel) minder en grotere concentraties (clusters) dan in huidige situatie. Voor de plaatsing van windturbines hebben daarom grote clusters van ‘niet uitgesloten gebieden’ - met name in de nabijheid of verweven met stedelijke omgeving - de voorkeur boven kleinere clusters en niet uitgesloten gebieden in landschappen zonder turbines.

Tussen nieuwe windclusters onderling en tot het (nieuwe) windpark Wieringermeer moet een substantiële afstand bestaan. De clusters moeten als zelfstandige windlandschappen waarneembaar zijn.

Tussen windclusters en cultuurhistorisch zeer waardevolle landschappelijke elementen, waaronder de West-Friese Omringdijk, moet een substantiële afstand bestaan. Voorkomen dient te worden dat windturbines de beeldkwaliteit van deze landschappelijke elementen marginaliseren.

In de dynamische gebieden kunnen de historische structuurlijnen minder relevant zijn als voorkeurslijnen voor de plaatsing van turbines. Nader ontwerponderzoek dient dit uit te wijzen.

C

Artikel 32 Windturbines

Eerste lid

Het eerste lid van artikel 32 is niet gewijzigd. Het voorziet in een verbod voor het opnemen van juridisch planologische mogelijkheden in een ruimtelijk plan dan wel een vergunning voor het bouwen of opschalen (vervanging van een windturbine door een windturbine met een groter opgesteld vermogen )van een of meer windturbines.

Hieronder vallen eveneens de bij de windturbine behorende infrastructurele voorzieningen.

Tweede lid

In het tweede lid is nu expliciet aangegeven dat vergunde turbines die vervangen mogen worden ook daadwerkelijk gebouwd dienen te zijn. Daarnaast zijn in sub a uitgezonderd de windturbines die worden verwijderd om te kunnen voldoen aan het vereiste in het vierde lid onderdeel a. Windturbines die worden gebruikt voor herstructurering mogen dus niet worden vervangen.

Het tweede lid betreft een rechtstreeks werkende bepaling. Dit betekent dat tot het moment dat het bestemmingsplan is aangepast, aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen of opschalen van windturbines rechtstreeks aan deze bepaling getoetst dienen te worden. Buiten het windgebied Wieringermeer, zoals aangegeven op kaart 9 en de digitale verbeelding ervan, blijft vervanging van een of meer vergunde en gebouwde windturbines mogelijk, mits sprake is van vervanging door eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde of vergelijkbare ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Masthoogte is ashoogte geworden omdat in de overige leden van artikel 32 ook wordt gesproken van ashoogte. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Dit is een verruiming ten opzichte van het ontwerp, waarin 2% afwijking was toegestaan. Deze verruiming is opgenomen omdat is gebleken dat bij een maximale afwijking van 2% de keuze uit innovatieve stillere turbinetypen zou worden belemmerd. Ook moet worden voldaan aan het vereiste zoals geformuleerd in artikel 32 lid 4 sub f (gulden snede).

Derde lid

Het regime voor windgebied Wieringermeer blijft ongewijzigd. In het windgebied Wieringermeer zoals aangegeven op kaart 9 en de digitale verbeelding ervan zijn in afwijking van het verbod zoals geformuleerd in het eerste lid van dit artikel windturbines toegestaan. In het bestemmingsplan dienen ten minste een aantal regels te worden opgenomen die zijn neergelegd in het derde lid, onderdeel a tot en met f. Deze regels zijn gebaseerd op de randvoorwaarden van het uitvoeringsproject Wind op Land zoals opgenomen in paragraaf 7.4.8 van de Structuurvisie Noord-Holland 2040. Voor wat betreft het peil waaruit gemeten wordt hanteren wij de volgende definitie: het peil overeenkomstig de bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein (oftewel “maaiveld”). Tot het moment dat het verbod zoals geformuleerd in het eerste lid van artikel 32 is vertaald in bestemmingsplannen mogen in het windgebied Wieringermeer, zoals aangegeven op kaart 9 en de digitale verbeelding ervan, windturbines worden gebouwd dan wel opgeschaald, mits dit op grond van de vigerende bestemmingsplannen aldaar is toegestaan.

Vierde lid

Deze herstructureringsbepaling is op een aantal punten inhoudelijk gewijzigd. Allereerst is de werking van de herstructureringsbepaling beperkt tot een aantal gebieden. Op kaart 9 en de digitale verbeelding ervan is aangegeven in welke gebieden herstructurering mogelijk is. De gebiedsaanwijzing heeft plaatsgevonden op basis van de randvoorwaarden zoals geformuleerd in artikel 32 lid 4 en op basis van het voorkeursalternatief uit het planMER (vka). Het vka gaat uit van een afstand tot woonbebouwing van 500 m. Bij het hanteren van deze afstand is het aantal zoekgebieden (ruim) voldoende om aan de opgave te kunnen voldoen en wordt tegelijkertijd voldoende rekening gehouden met de leefomgeving.

De zoekgebieden die ontstaan bij het hanteren van dit afstandscriterium liggen verspreid over de provincie en bieden gezamenlijk ruim voldoende ruimte om te voldoen aan de opgave. De grote overmaat (meer dan de gewenste 1,5 - 2 keer de opgave) aan gebieden maakt het mogelijk om in het vka het aantal zoekgebieden te reduceren. Bij het schrappen van zoekgebieden zijn landschappelijke en andere overwegingen (zoals de effecten op natuurwaarden) gebruikt. Dat dit wenselijk is blijkt uit het plan-MER. Bij de keuze welke zoekgebieden worden geschrapt zijn de principes van spreiding (niet alles in een gebied, maar verdelen over meerdere gebieden) en concentreren en samenhang (binnen de gebieden) gehanteerd. Een uitgebreide toelichting op het voorkeursalternatief is opgenomen in het plan-MER. Het vka heeft geresulteerd in de volgende herstructureringsgebieden.

In de kop van Noord-Holland zijn twee herstructureringsgebieden aangewezen: één ten zuiden van Den Helder en één ten westen van de Wieringermeerpolder. Het herstructureringsgebied ten westen van de Wieringermeerpolder is als volgt tot stand gekomen. In het gebied ten westen van de Wieringermeerpolder zijn enkele zoekgebieden aangeduid. Hoewel deze gebieden zijn gelegen buiten de Wieringermeerpolder sluit de richting van de verkaveling en de lijnopstellingen aan op de richting van de verkaveling en de bestaande lijnopstellingen in de Wieringermeer en vormen hiermee een samenhangend cluster. Ten westen van deze herstructureringsgebieden kantelt deze verkavelingsrichting. Deze wijziging in de verkavelingsstructuur heeft consequenties voor de opstelmogelijkheden voor windturbines en kan daarom worden beschouwd als een natuurlijke breuklijn; hier loopt de grens vanuit cluster Wieringermeer. Om tussen het cluster Wieringermeer en de stedelijke zone van Den Helder voldoende schootsveld als bedoeld in de voorstudie Noord Hollandse windlandschappen vrij te houden wordt hier geen ruimte gecreëerd voor nieuwe lijnopstellingen.

Het herstructureringsgebied ten zuiden van Den Helder is zo gekozen omdat hier lijnopstellingen mogelijk zijn die bestaande structuurlijnen accentueren (zie ook voorstudie Noord Hollandse windlandschappen p. 31).

Vanwege het tegengaan van interferentie met het geplande windpark Wieringermeer zijn zoekgebieden in de visuele invloedsfeer van het geplande windpark Wieringermeer niet meegenomen. Kleine en verspreid liggende zoekgebieden zijn niet opgenomen vanwege de negatieve effecten (door versnippering) op het landschap en de strijdigheid met het principe om binnen gebieden de plaatsingsgebieden niet te spreiden. Bij deze gebieden is het bovendien de vraag of lijnopstellingen van zes turbines mogelijk zijn. Het zoekgebied bij Den Helder, direct grenzend aan de Waddenzee is niet opgenomen vanwege de beoordeling van de effecten op natuurwaarden in het MER. Het zoekgebied op Wieringen is niet meegenomen vanwege de effecten op het landschap en omdat dit gebied niet aansluit bij de overige zoekgebieden.

In West-Friesland is sprake van twee herstructureringsgebieden: West Friesland Oost en West-Friesland Midden. Het herstructureringsgebied West-Friesland Oost is op deze wijze afgebakend omdat hier lange lijnopstellingen mogelijk zijn die bestaande structuurlijnen accentueren (zie ook voorstudie Noord-Hollandse windlandschappen p. 31) Uit het plan-MER volgt dat bij de nadere invulling van deze herstructureringsgebieden kan worden voldaan aan de randvoorwaarden ten aanzien van een goed woon en leefklimaat. Kleinere en verspreid liggende zoekgebieden zijn niet opgenomen vanwege de negatieve effecten (door versnippering) op het landschap en de strijdigheid met het principe om binnen de herstructureringsgebieden niet te spreiden; bij deze gebieden is het bovendien de vraag of lijnopstellingen van minimaal zes turbines mogelijk zijn. Om die reden is geen herstructureringsgebied ten noorden van de lijn Wognum – Wervershoof opgenomen.

Het herstructureringsgebied West-Friesland Midden sluit aan op het bestaande cluster van windturbines aan de A7. De zoekgebieden in het zuidoostelijk deel West Friesland Oost vallen af omdat hier geen lijnopstelling van minimaal 6 windturbines mogelijk is.

Ten noorden en ten zuiden van Alkmaar zijn twee herstructureringsgebieden aangeduid. Bij de Boekelermeer en langs de N245, ter zuiden van de Warmenhuizerweg op de grens van de gemeenten Harenkarspel en Langedijk.

Bij Boekelermeer kan het gaan om het bijplaatsen van enkele turbines. Het opnemen van deze gebieden, waardoor tot op zekere hoogte afbreuk wordt gedaan aan het principe van spreiden en bundelen, is gebaseerd op de overweging dat in beide gebieden al windparken aanwezig zijn. Het opnemen van het gebied Boekelermeer maakt het mogelijk dat daar door het bijplaatsen van turbines een bij het provinciaal beleid passende lijnopstelling ontstaat. Het herstructureringsgebied Harenkarspel-Langedijk sluit aan bij de bestaande structuur van windturbines langs de N245. De andere zoekgebieden in de regio Alkmaar zijn te klein en te versnipperd om mee te nemen.

In het Noordzeekanaalgebied zijn twee herstructureringsgebieden opgenomen. Het gaat om het gebied bij IJmuiden en een gebied bij Amsterdam.In beide herstructureringsgebieden is het grootste deel van alle zoekgebieden in het Noordzeekanaalgebied opgenomen. De overige zoekgebieden zijn niet opgenomen, met name om versnippering tegen te gaan en vanwege het feit dat er geen lijnopstelling van minimaal zes windturbines mogelijk is. Ten noorden van de zeesluis bij IJmuiden is een groot herstructureringsgebied aangewezen. Dit gebied sluit qua maat en schaal aan bij de omliggende grote wateren en de grote industriële complexen.

In het gebied ten zuiden en oosten van Amsterdam zijn tot slot twee herstructureringsgebieden aangeduid. Het gaat ten eerste om een gebied in het midden van de Haarlemmermeer. In dit gebied kunnen lijnopstellingen worden gerealiseerd die aansluiten op het verkavelingspatroon en die de ruimtelijke structuur van de Haarlemmermeerpolder kunnen versterken. In de uitwerking moet rekening worden gehouden met de bouwhoogtebeperkingen (Luchthavenindelingbesluit) vanwege Schiphol en de ligging tussen de woonkernen. Ten oosten van Amsterdam ligt het herstructureringsgebied de Bloemendalerpolder. In dit gebied is een nadere afstemming nodig vanwege ontwikkelingen zoals het verleggen en verbreden van de snelweg A1 en de woningbouwontwikkeling in de Bloemendalerpolder.

Met het concreet aanwijzen van deze gebieden wil de provincierechtszekerheid en transparantie bieden.

Ten tweede is in de herstructureringsbepaling onder sub j een limiet aan het aantal in te passen MW windenergie op provinciaal grondgebied gesteld. Deze limiet is gelijk aan de provinciale rijksopgave van 685,5 MW die Noord-Holland in 2020 op grond van het nationaal energieakkoord ruimtelijk dient te hebben mogelijk gemaakt. Het opstellen van meer MW acht de provincie uit ruimtelijk oogpunt niet gewenst gelet op het door haar gevoerde restrictieve beleid voor windenergie op land.

Omgevingsvergunningen kunnen herstructurering van windturbines conform het bepaalde in het vijfde lid mogelijk maken totdat deze limiet, opgenomen in sub j, is bereikt.

Ten derde is de mogelijkheid tot het ruimtelijk inpassen van windturbines slechts mogelijk via een omgevingsvergunning ex artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a onder 2° of 3°of het tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingswet (Wabo).

Een bestemmingsplanwijziging zonder omgevingsvergunning is dus gelet op het eerste en vierde lid niet mogelijk. Hieraan ligt het volgende ten grondslag.

Op grond van artikel 9f, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 zijn Gedeputeerde Staten bij uitsluiting bevoegd tot coördinatie en vergunningverlening van windturbine(parken) met een vermogen van 5 tot 100 MW. Bij het bouwen of opschalen van een lijn van minimaal 6 windturbines (zoals vereist in sub b) is sprake van minimaal 5 MW en zijn Gedeputeerde Staten steeds het bevoegd coördinerend en vergunningverlenend gezag. Op deze wijze kunnen zij zicht houden op het aantal MW dat wordt ingepast en kunnen zij vergunningen gaan weigeren als de rijksopgave van 685,5 MW is bereikt. Ook wordt op deze wijze voorkomen dat de ruimtelijke besluitvormingsprocessen binnen de verschillende gemeenten van elkaar afhankelijk worden bij de invulling van het maximum van 685,5 MW. Daarmee is gegarandeerd dat niet meer MW wordt mogelijk gemaakt dan de provincie uit ruimtelijk oogpunt wenselijk acht gelet op het door haar gevoerde restrictieve beleid.

Initiatiefnemers voor windparken die voldoen aan de kaders voor herstructurering kunnen vanaf 15 januari 2015 een principeverzoek indienen bij de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, gericht aan het College van Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Holland. Een principeverzoek dient zo compleet mogelijk te zijn en bevat tenminste de volgende elementen:

  • Een heldere omschrijving van het voornemen, de topografische ligging met een aanduiding van de X-Y-coördinaten van het nieuwe windpark, het aantal windturbines, de ashoogte en rotordiameter en het opgesteld vermogen in Megawatt;

  • Een kaartbeeld met topografische ondergrond;

  • Een ruimtelijke onderbouwing waarin wordt ingegaan op de ruimtelijke inpassing van het windpark binnen de kaders van het vigerend ruimtelijk beleid;

  • Een beschrijving van de landschappelijke inpassing van het windpark met visualisatie;

  • Een m.e.r.-beoordeling met inbegrip van onderzoek naar de aspecten geluid, slagschaduw, externe veiligheid en ecologie;

  • Een participatievoorstel, waarin staat in hoeverre en op welke wijze omwonenden in een straal van 1500 m worden betrokken bij het planproces (procesparticipatie) en op welke wijze omwonenden of rechtspersonen financieel kunnen participeren in het project;

  • Een voorstel voor compensatie van omwonenden in een straal van 1200 m;

  • Een overzicht van te saneren windturbines met een topografische aanduiding met X-Y-coördinaten, een kaartbeeld en een aanduiding van het opgesteld vermogen;

  • Bovengenoemd overzicht gaat vergezeld van een intentieovereenkomst waarin onderliggende afspraken tussen de initiatiefnemer van het windpark en de eigenaren/exploitanten van de te saneren windturbines zijn vastgelegd.

In overleg met de betrokken gemeenten organiseren Gedeputeerde Staten gebiedsateliers, waarvoor omwonenden, belangenorganisaties, initiatiefnemers en de betrokken gemeenten worden uitgenodigd. Gemeenten waarin initiatieven zijn gelegen worden uitgenodigd om te komen met voorstellen over de inrichting van de gebiedsateliers. In deze ateliers komen de uitgangspunten en ruimtelijke kaders aan bod en worden deze op detailniveau uitgewerkt. De betreffende gemeente wordt bij het gebiedsatelier uitgenodigd en betrokken bij de voorbereiding ervan. Doel van deze ateliers is te komen tot een gedragen ruimtelijk ontwerp en heldere afspraken over onder meer de exacte locatie van de nieuwe turbines, de sanering van oude turbines en participatie- en compensatiemogelijkheden voor omwonenden. De uitkomsten van de ateliers dienen door de initiatiefnemer te worden betrokken bij het completeren van een aanvraag om omgevingsvergunning.

Omgevingsvergunningaanvragen worden ingediend bij de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied en dienen te zijn gericht aan het College van Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Holland. De Omgevingsdienst bereidt de besluitvorming in mandaat voor en Gedeputeerde Staten nemen het besluit. Op de aanvragen om omgevingsvergunning als bedoeld in art. 32, lid 4 PRV is in beginsel de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure (u.o.v.) van toepassing omdat dient te worden afgeweken van het vigerend bestemmingsplan (artikel 3.10 eerste lid sub a Wabo).

Provinciale Staten dienen voor deze afwijking een verklaring van geen bedenkingen te verlenen (artikel 9f, tweede lid Elektriciteitswet 1998 jo. artikel 6.5 vierde lid Besluit omgevingsrecht (Bor) jo artikel 3.1 onder b Bor) Deze verklaring kan alleen worden geweigerd in het belang van een goede ruimtelijke ordening (artikel 6.5 tweede lid Bor). Voor het doorlopen van deze u.o.v. geldt in beginsel een termijn van 26 weken; deze termijn kunnen wij gemotiveerd eenmaal verlengen met 6 weken.

Met betrekking tot het vereiste in artikel 32 lid 4 sub a zal in de omgevingsvergunning een voorschrift worden opgenomen waarin wordt gesteld dat een intrekkingsbesluit is vereist voor de twee te saneren windturbines. Daarmee is geborgd dat ook de vergunninghouder door Gedeputeerde Staten aangesproken kan worden op daadwerkelijke sanering van de oude turbines. Verder zal in de omgevingsvergunningvoorschriften worden opgenomen dat een driepartijen overeenkomst dient te worden gesloten. In een dergelijke overeenkomst worden de taken, rechten en plichten van de ontwikkelaar, de houder en de provincie over en weer vastgesteld en zijn op deze wijze civielrechtelijk afdwingbaar.

Tegen beslissingen op een aanvraag om omgevingsvergunning staat beroep open in eerste aanleg bij de Rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna de Afdeling).

Indien er sprake is van een aanvraag bestaande uit meerdere te nemen besluiten, dan passen GS de provinciale coördinatieregeling (PCR) toe. Op besluiten waarop de PCR van toepassing is staat in eerste en enige aanleg beroep open bij de Afdeling; deze dient op grond van de Crisis en Herstelwet binnen 6 maanden uitspraak te doen.

Ten vierde is de gulden snederegel zoals opgenomen in sub f aangepast. Uit oogpunt van ruimtelijke kwaliteit worden regels gesteld ten aanzien van de maximale ashoogte van windturbines en de verhouding tussen de ashoogte en de rotordiameter. De ashoogte is maximaal 120 m. Voor windturbines met een ashoogte vanaf 80 meter geldt dat rotordiameter gelijk moet zijn aan de ashoogte met een maximale afwijking van tien procent. Voor turbines met een ashoogte tot 80 meter geldt een maximale afwijking in de rotordiameter van twintig procent, met een onderloop (ruimte tussen laagste punt tip rotorblad en maaiveld) van minimaal 28 m. Met deze aanscherping in de regels voor de verhouding ashoogte – rotordiameter wordt rekening gehouden met een tendens naar windturbines met een grotere rotordiameter op een relatief korte mast en kan ook op locaties waar bouwhoogtebeperkingen gelden– zoals het Luchthavenindelingbesluit – ruimte voor herstructurering worden gevonden.

Tot slot is bij Amendement (A22/2014) sub g van het vierde lid gewijzigd. In de overwegingen van A22/2014 wordt gesteld dat het van belang is om bewoners zekerheid te bieden bij het plannen van de locaties van windturbines. Ook is gesteld dat het daarvoor noodzakelijk is dat er vooraf duidelijkheid is over de geluidsbelasting voor de omgeving.

Onder gevoelige bestemmingen wordt verstaan: bestemmingen in bestemmingsplannen die woningen, niet zijnde bedrijfswoningen, en andere geluidsgevoelige gebouwen zoals bedoeld in artikel 1.2 Besluit geluidhinder of (beperkt) kwetsbare objecten als bedoeld in artikel 1 Besluit externe veiligheid inrichtingen mogelijk maken.

Aan de te verwijderen windturbines als bedoeld in sub a zijn geen eisen gesteld behalve dat deze op grondgebied van de provincie dienen te staan.

Onder een lijnopstelling als bedoeld in sub b wordt verstaan een opstelling van windturbines op gelijke onderlinge afstand in een lijn of kromme, of een samengestelde lijn met een knik. Daarbij is de leesbaarheid van een lijnopstelling van belang; is het cluster van windturbines herkenbaar als lijn in het landschap? Treedt er geen storende interferentie op doordat lijnen elkaar (lijken te) kruisen of zo dicht op elkaar liggen dat windturbines op de voorgrond en molens aan de horizon op één lijn met door elkaar grote en kleine turbines lijken te staan?

Vijfde lid

In het vijfde lid wordt nu tevens verwezen naar het nieuw toegevoegde derde lid van artikel 15. Voor het overige blijft deze bepaling ongewijzigd.

Zesde lid

Dit betreft een nieuwe bepaling, inhoudende dat in een omgevingsvergunning onder

strikte voorwaarden kan worden bepaald dat de verwijdering van 2 bestaande turbines

ook kan geschieden ná de bouw van 1 nieuwe turbine. Dit levert de situatie

dubbeldraaien op: de bestaande turbines blijven doordraaien en de nieuwe turbine is

ook al in gebruik. Dit dubbeldraaien is alleen toegestaan als er een intrekkingsbesluit als bedoeld in artikel 2.33, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt overgelegd met betrekking tot de te saneren turbines en kan worden aangetoond dat het tijdelijk laten dubbeldraaien van één of meer turbines noodzakelijk is voor de economische uitvoerbaarheid van het betreffende windturbineproject. Dit kan bijvoorbeeld worden aangetoond via een accountant rapport of verklaring. Er mag maximaal 5 jaar worden dubbel gedraaid gerekend vanaf start bouw nieuwe dan wel opgeschaalde turbine(s).

Zevende lid

Het zevende lid, voorheen het zesde lid, is vernummerd vanwege de invoeging van een nieuw zesde lid. Inhoudelijk blijft de bevoegdheid van Gedeputeerde Staten tot het stellen van nadere regels ten aanzien van het bepaalde in de voorgaande leden ongewijzigd.

Achtste lid

Het achtste lid, voorheen het zevende lid, is vernummerd vanwege de invoeging van een nieuw zesde lid. Deze vernummering is ook verwerkt in de tekst van dit artikellid. Voor het overige blijft deze overgangsregeling ongewijzigd.

D

Artikel 44, tweede lid

In de huidige PRV is opgenomen dat een bestemmingsplan dat het bouwen of opschalen van een of meer windturbines mogelijk maakt uiterlijk op 31 december 2014 in overeenstemming met deze verordening vastgesteld dient te worden. Aangezien artikel 32, vierde lid, het bouwen of opschalen van een of meer windturbines slechts via omgevingsvergunning mogelijk maakt is dit lid komen te vervallen.

E

Artikel 47 inwerkingtreding

Het inwerkingtredingsartikel is aangepast op de onderhavige wijziging van de PRV.

Artikel II

Naast de regels van de verordening dient ook kaart 9 en de digitale verbeelding aangepast te worden. De gebieden waarin herstructurering op grond van artikel 32, vierde lid, is toegestaan zijn op kaart 9 met de aanduiding ‘herstructureringsgebied’ opgenomen.

Artikel III

Deze wijziging treedt in werking op 1 oktober 2015 om ruimte te bieden voor gebiedsateliers. In de herstructureringsgebieden worden naar aanleiding van principeverzoeken en voorafgaand aan de behandeling van aanvragen om een omgevingsvergunning gebiedsateliers georganiseerd. Omwonenden, wijk- en dorpsraden, belangenorganisaties, initiatiefnemers en gemeenten worden uitgenodigd voor deelname aan deze gebiedsateliers. Doel van deze ateliers is te komen tot een gedragen ruimtelijk ontwerp en heldere afspraken over de fasering van de herstructurering, de sanering van turbines en participatiemogelijkheden voor omwonenden. Bovendien wordt de aanvrager op deze manier in de gelegenheid gesteld de resultaten van deze ateliers in de aanvraag te verwerken waardoor sprake kan zijn van een betere ruimtelijke inpassing van de turbines en tot een gedragen project te komen .

Uitgegeven op 14 december 2015

 

 

Naar boven