Omgevingsverordening Limburg 2014, wijziging bijlage bij artikel 3.1.2., eerste lid (Veehouderijen en Natura 2000)
Gedeputeerde Staten van Limburg
maken ter voldoening aan het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht en de Provinciewet bekend dat zij in hun vergadering van 8 september 2015 hebben vastgesteld:
Wijziging van de bijlage bij artikel 3.1.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening Limburg
Artikel 1
De bijlage bij artikel 3.1.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening Limburg 2014 komt als volgt te luiden:
Bijlage bij artikel 3.1.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening Limburg 2014:
Emissiefactoren voor de emissie vanuit het dierenverblijf, inclusief de emissie van de mest die in het dierenverblijf is opgeslagen (Versie september 2015)
Code in RAV
Categorie
Streef-reductie
Emissie in kg NH 3 per dierplaats per jaar volgens traditioneel systeem
Streef - emissie in kg NH3 per dierplaats per jaar
Maximale toegestane emissie in kg NH3 per dierplaats per jaar (1)
Runderen
 
 
 
 
 
A 1
diercategorie melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar
40-70%
13,0
7,8-3,9
Afhankelijk van type stal (open of mechanisch geventileerd en al of niet beweiding)
10,4
A 2
diercategorie zoogkoeien ouder dan 2 jaar(2)
0%
4.1
-
4,1
A 3
diercategorie vrouwelijk jongvee tot 2 jaar
40-85%
4,4
Afhankelijk van type stal (open of mechanisch geventileerd en al of niet beweiding)
4,4
A 4
diercategorie vleeskalveren tot 8 maanden
40-85%
3,5
 
3 ,5
A 6
diercategorie vleesstieren en overig vleesvee van 8 tot 24 maanden (roodvleesproductie)
40-85%
5,3
 
5,3
A 7
Diercategorie fokstieren en overig rundvee ouder dan 2 jaar
40-85%
6,2
 
6,2
Schapen
 
 
 
 
 
B 1
diercategorie schapen ouder dan 1 jaar, inclusief lammeren tot 45 kg 
0%
0,7
0,7
0,7
Geiten
 
 
 
 
 
C 1
diercategorie geiten ouder dan 1 jaar
40-85%
1,9
Afhankelijk van type stal (open of mechanisch geventileerd en al of niet beweiding)
1,9
C 2
diercategorie opfokgeiten van 61 dagen tot en met één jaar
40-85%
0,8
 
0,8
C 3
diercategorie opfokgeiten en afmestlammeren tot en met 60 dagen
40-85%
0,2
 
0,2
Varkens
 
 
 
 
 
D 1.1
diercategorie biggenopfok (gespeende biggen)
biologische varkenshouderij(3)
85%
 
40%
0,69
0.10
0,10
 
0,69
D 1.2
diercategorie kraamzeugen (incl. biggen tot spenen)
biologische varkenshouderij(3)
85%
 
40%
8,3
1,3
1,3
 
8,3
D 1.3
diercategorie guste en dragende zeugen
biologische varkenshouderij(3)
85%
40%
4,2
0,63
0,63
4,2
D 2
diercategorie dekberen, 7 maanden en ouder
biologische varkenshouderij(3)
85%
 
40%
5, 5
0,83
0,83
 
5,5
D 3
diercategorie vleesvarkens, opfokberen van ca. 25 kg tot 7 maanden, opfokzeugen van ca. 25 kg tot eerste dekking
biologische varkenshouderij(3)
85%
 
 
40%
3,0
0,45
0,45
 
 
3,0
Kippen
 
 
 
 
 
E 1
diercategorie opfokhennen en hanen van legrassen; jonger dan 18 weken
 
 
 
 
 
overige huisvestingssystemen niet-batterijhuisvesting
 
 
NB: subcategorie biologische opfokhennen(4)
85%
0,17
0,0255
0,016 kolonie
0,11 scharrel
0,030 volière
 
bio scharrel : 0,17
bio volière : 0,05
 
overige huisvestingssystemen batterijhuisvesting
85%
0,045
0,007
0,006
E 2
diercategorie legkippen en (groot-)ouderdieren van legrassen
 
 
NB: Subcategorie legouderdieren
 
 
NB: subcategorie biologische leghennen(4)
85%
0,315
0,047
0,030 kolonie
0,068 scharrel
0,055 volière
 
0,150 legouderdieren
 
bio scharrel: 0,09
bio volière: 0,09
E 3
diercategorie (groot)ouderdieren van vleeskuikens in opfok; jonger dan 19 weken
85%
0,250
0,0375
0,183
E 4
diercategorie (groot)ouderdieren van vleeskuikens
85%
0,580
0,087
0,435
E 5
diercategorie vleeskuikens
85%
0,080
0,012
0,035
E6
Additionele technieken i.c.m.
-opfokleghennen (E1) en vleeskuikens (E5);
-leghennen (E2) en vleeskuiken(groot)ouderdieren (E3 en E4)
 
85%
 
0,030
 
0,050
 
0,0045
 
0,0075
 
0,010
 
0,015
Kalkoenen
 
 
 
 
 
F 1
diercategorie ouderdieren van vleeskalkoenen in opfok, tot 6 weken
85%
0,15
0,023
0,15
F 2
diercategorie ouderdieren van vleeskalkoenen in opfok; van 6 tot 30 weken
85%
0,47
0,07
0,47
F 3
diercategorie ouderdieren van vleeskalkoenen van 30 weken en ouder
85%
0,59
0,0885
0,59
F 4
diercategorie vleeskalkoenen
85%
0,68
0,102
0,49
Eenden
 
 
 
 
 
G 1
diercategorie ouderdieren van vleeseenden tot 24 maanden
85%
0,32
0,047
0,32
G 2
diercategorie vleeseenden
 
 
 
 
 
binnen mesten
85%
0,210
0,03
0,210
 
buiten mesten (per afgeleverde eend)
0%
0,019
0,019
0,019
Nertsen
 
 
 
 
 
H 1
diercategorie nertsen, per fokteef
85%
0,58
0,087
0,25
Konijnen
 
 
 
 
 
I 1
diercategorie voedster van konijnen inclusief 0,15 ram en bijbehorende jongen tot speenleeftijd
85%
1,2
0,18
0,77
I 2
diercategorie vlees en opfokkonijnen tot dekleeftijd
85%
0,2
0,03
0,12
Parelhoenders
 
 
 
 
 
J 1
diercategorie parelhoenders voor de vleesproductie
0%
0,080
0,080
0,080
Paarden
 
 
 
 
 
K 1
diercategorie volwassen paarden (3 jaar en ouder)
0%
5,0
5,0
5,0
K 2
diercategorie paarden in opfok (jonger dan 3 jaar)
0%
2,1
2,1
2,1
K 3
diercategorie volwassen pony's (3 jaar en ouder)
0%
3,1
3,1
3,1
K 4
diercategorie pony's in opfok (jonger dan 3 jaar)
0%
1,3
1,3
1,3
Struisvogels
 
 
 
 
 
L 1
diercategorie struisvogelouderdieren
0%
2,5
2,5
2,5
L 2
Diercategorie opfokstruisvogels (tot 4 maanden)
0%
0,3
0,3
0,3
L 3
Diercategorie vleesstruisvogels (4 tot 12 maanden)
0%
1,8
1,8
1,8
(1) Voor de berekening van de emissie worden de emissiefactoren toegepast die zijn opgenomen in bijlage 1 bij de Regeling ammoniak en veehouderij (RAV. Voer- en managementmaatregelen zoals opgenomen in bijlage 2 bij de Regeling Ammoniak en Veehouderij worden niet meegenomen bij het bepalen van de emissie.
(2) Huisvesting van zoogkoeien vindt niet plaats in standaard stallen, vandaar geen verdere eisen. Tevens is sprake van een lange beweidingsperiode.
(3) Biologische veehouders dienen een bewijs van aanmelding of certificaat van Skal te overhandigen om te kunnen vaststellen dat het gaat om (omschakeling naar) een biologisch veehouderij bedrijf. Varkensbedrijven aangesloten bij Livar worden als biologisch veehouderij beschouwd. Voor biologische varkenshouderij geldt een streefreductie van 40%. Per geval worden aanvullende emissie reducerende maatregelen gevraagd.
(4) Biologische pluimveebedrijven hebben een andere emissiewaarde omdat er nog weinig stalsystemen beschikbaar zijn.
 
Artikel II
Aan de toelichting bij hoofdstuk 3 wordt de volgende tekst toegevoegd:
Toelichting wijziging september 2015
In de bijlage behorende bij artikel 3.1.2 zijn de maximale toegestane emissies per diercategorie opgenomen. Indien technische ontwikkelingen of nieuwe wetenschappelijke inzichten daar aanleiding toe geven kan Gedeputeerde Staten deze bijlage aanpassen (artikel 3.1.2, lid 3)
De maximale emissiewaarden zijn gebaseerd op emissiefactoren uit de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav). Op 1 augustus 2015 is een wijziging van de Rav in werking getreden waarbij enkele grote aanpassingen in de emissiefactoren hebben plaatsgevonden. De factoren voor melkvee zijn voor alle stalsystemen verhoogd, bij varkens is het eerdere onderscheid in hokoppervlakte vervallen en daarnaast is de Rav uitgebreid met een lijst met voer- en managementmaatregelen.
De in de bijlage opgenomen maximale emissiefactoren zijn bijgesteld op basis van de nieuwe emissiefactoren uit de per 1 augustus 2015 geldende Rav.
Besluit emissiearme huisvesting
Middels het besluit emissiearme huisvesting dat per 1 augustus 2015 in werking is getreden worden ook op landelijk niveau eisen gesteld op het gebied van emissiearme huisvesting. De Limburgse verordening is over het algemeen strenger dan de landelijke eisen. Voor vleeskuikens en opfokleghennen (scharrelhuisvesting en batterijhuisvesting) zijn de nieuwe landelijke normen iets strenger. In de bijlage zijn de maximale emissiewaarde voor deze categorieën enigszins bijgesteld zodat zij overeenkomen met deze landelijke normen.
Voer- en managementmaatregelen
Aan de gewijzigde Rav is een bijlage 2 toegevoegd met enkele voer- en managementmaatregelen die ammoniakemissie reduceren zoals aangepast voer bij varkens en het toepassen van beweiding bij melkvee. Per maatregel is een reductiepercentage opgenomen waarmee de emissiefactor wordt verlaagd bij de berekening van de emissie vanuit een stal ten behoeve van vergunningverlening.
De verordening heeft als doel om een substantiële emissiereductie te bewerkstelligen. Dat doel wordt bereikt door aan veehouderijen de verplichting op te leggen dat bij het bouwen van een nieuwe stal danwel het aanpassen van een bestaande stal gebruik wordt gemaakt van technieken die permanent een emissiereductie bewerkstelligen. Voer- en managementmaatregelen maken geen onderdeel uit van de techniek van een huisvestingssysteem en kunnen niet worden ingezet om aan de emissie-eisen te voldoen.
Mogelijk is dat in specifieke gevallen zoals biologische veehouderij, integraal duurzame dierwelzijns-vriendelijke huisvesting en innovatieve projecten de vereiste reducties technisch niet gehaald kunnen worden. In dat geval wordt bezien of door inzet van managementmaatregelen wel een verdergaande emissiereductie reëel en haalbaar is. In deze individuele gevallen kan Gedeputeerde Staten besluiten gebruik te maken van de in artikel 3.1.3. opgenomen afwijkingsmogelijkheid.
Bij volgende aanpassingen van de Rav zal bezien worden of de aanpassingen wederom leiden tot een wijziging van de waarden in de bijlage. Voor het aanpassen van deze bijlage kunnen Gedeputeerde Staten advies inwinnen bij onafhankelijke deskundigen zoals de commissie van deskundigen die in de provincie Noord-Brabant is ingesteld.
Artikel III
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking in het Provinciaal Blad
Aldus besloten in de vergadering van Gedeputeerde Staten, gehouden op 8 september 2015
Gedeputeerde Staten voornoemd
de voorzitter,
dhr. drs. Th.J.F.M. Bovens
secretaris
dhr. mr. A.C.J.M. de Kroon
Naar boven