Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2015
 
Gedeputeerde Staten van Zeeland;
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant;
Gedeputeerde Staten van Limburg;
Gelet op artikel 8 van de Algemene subsidieverordening Zeeland 2013;
Gelet op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;
Gelet op artikel 5 van de Algemene Subsidieverordening 2012 Provincie Limburg;
 
Overwegende dat de 12 Nederlandse provincies, in landsdelig verband, op 11 december 2014 een Samenwerkingsagenda hebben ondertekend met de minister van Economische Zaken en vertegenwoordigers van de nationale topsectoren en MKB-Nederland, waarin onder andere is afgesproken om te komen tot stroomlijning van het financiële instrumentarium om innovatie bij het MKB te stimuleren;
 
Overwegende dat het Rijk middelen beschikbaar heeft gesteld voor een aantal gestandaardiseerde MKB-instrumenten die in alle regio’s van Nederland worden uitgevoerd;
 
Overwegende dat beoogd wordt om op kwaliteit sturen en hiertoe subsidieverstrekking op landsdelig niveau voor de drie Zuidelijke provincies samen noodzakelijk is;
 
Overwegende dat ter rechtvaardiging van deze subsidie daar waar sprake is van staatssteun, in het kader van rechtvaardiging van staatssteun, de volgende steunmaatregelen van toepassing worden geacht:
  • a.
    de artikelen 25 en 28 van verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, Pb L 187/1 van 26 juni 2014 (algemene groepsvrijstellingsverordening);
  • b.
    Verordening (EG) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun, Pb L 352/1 van 24 december 2013 (de-minimisverordening);
Besluiten, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft, vast te stellen de volgende regeling:
 
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
  • a.
    adviesorganisatie: organisatie, niet zijnde een kennisinstelling, die deskundigheid heeft op het gebied van de op grond van deze regeling te subsidiëren activiteiten en die als bedrijfsactiviteit adviesopdrachten uitvoert;
  • b.
    algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, Pb L 187/1 van 26 juni 2014;
  • c.
    Awb: Algemene wet bestuursrecht;
  • d.
    crossover: samenwerkingsverbanden tussen partijen uit verschillende technologiedomeinen, waarin innovatieve producten en diensten worden ontwikkeld;
  • e.
    de-minimissteun: steun die voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van aanmelding als opgenomen in de de-minimisverordening;
  • f.
    de-minimisverordening: Verordening (EU) N1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun, Pb EU L 352/9 van 24 december 2013;
  • g.
    experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onder 86 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
  • h.
    Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van Zeeland, Noord-Brabant of Limburg;
  • i.
    haalbaarheidsstudie: haalbaarheidsstudie als bedoeld in artikel 2, onder 87, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
  • j.
    industrieel onderzoek: industrieel onderzoek als bedoeld in artikel 2, onder 85, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
  • k.
    innovatieprogramma’s Topsectoren: thema’s zoals omschreven in de innovatieprogramma’s als bedoeld in artikel 3.4.2 van de Regeling nationale EZ-subsidies voor de topsectoren;
  • l.
    innovatieadviesdienst: innovatieadviesdienst als bedoeld in artikel 2, onder 94 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
  • m.
    internationale topclusters: drie in het RIS3 voor Zuid-Nederland aangewezen technologiedomeinen waarin bedrijfsleven en kennisinstellingen de potentie hebben om internationaal uit te blinken, te weten:
    • 1.
      High Tech System & Materialen;
    • 2.
      Chemie & Materialen;
    • 3.
      Agrofood en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen;
  • n.
    kennisinstelling:
    • 1.
      onder a, b, c, g of h van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs en een onder j van de bijlage bij die wet bedoeld academisch ziekenhuis en Nyenrode Business Universiteit;
    • 2.
      andere dan onder 1 bedoelde geheel of gedeeltelijk, meerjarig door de overheid gefinancierde onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke of technische kennis uit te breiden;
    • 3.
      een geheel of gedeeltelijk, meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde:
      • a.
        openbare instelling voor hoger onderwijs of een daaraan verbonden ziekenhuis gelijkwaardig aan een instelling respectievelijk academisch ziekenhuis als bedoeld onder 1,
      • b.
        onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;
    • 4.
      een rechtspersoon ten aanzien waarvan een instelling als bedoeld onder 1, 2 of 3 direct of indirect:
      • a.
        meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft;
      • b.
        volledig aansprakelijk vennoot is; of,
      • c.
        overwegende zeggenschap heeft;
    • 5.
      een onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk met eigen medewerkers in loondienst, die tot doel heeft om via het structureel doen van eigen onderzoek en het ontwikkelen en testen van technische toepassingen door haar medewerkers, de technologische kennis op een specifiek terrein te bevorderen, die geen instelling is als bedoeld onder 1 tot en met 4;
  • o.
    MKB-onderneming: kleine en middelgrote onderneming als bedoeld in artikel 1, onder 28 van Verordening 1303/2013 en bijlage I van Aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (2003/361/EG);
  • p.
    nationale topclusters: vier in het RIS3 voor Zuid-Nederland aangewezen technologiedomeinen die sterk zijn op bovenregionaal niveau en specifieke potenties op internationaal niveau hebben, te weten:
    • 1.
      Logistiek;
    • 2.
      Life Sciences & Health;
    • 3.
      Biobased;
    • 4.
      Maintenance;
  • q.
    project: activiteit of samenhangend geheel van activiteiten die afgebakend zijn in tijd en gericht op een specifiek eindresultaat;
  • r.
    projectsubsidie: subsidie voor een project in de vorm van een eenmalige aanspraak op financiële middelen;
  • s.
    Provinciale Staten: Provinciale Staten van Zeeland, Noord-Brabant of Limburg
  • t.
    regionale ontwikkelingsmaatschappij: organisatie opgericht met als doel de economische achterstand van de regio weg te werken en het versterken van de economie van de regio in het algemeen;
  • u.
    RIS3: Regionale Innovatie Strategie voor Slimme Specialisaties, vastgesteld op 24 september 2013 door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant in de hoedanigheid van beoogd managementautoriteit van het OPZuid;
  • v.
    topsectoren: sectoren uit het landelijke Topsectorenbeleid waar Zuid-Nederland op wil excelleren, te weten:
    • 1.
      Logistiek;
    • 2.
      Agri & Food;
    • 3.
      Chemie & Biobased;
    • 4.
      Energie;
    • 5.
      Hightech Systemen & Materialen inclusief ICT;
    • 6.
      Life Sciences & Health;
    • 7.
      Tuinbouw & Uitgangsmaterialen;
  • w.
    Zuid-Nederland: grondgebied van de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg.
 
Artikel 1.2 Doelgroep
Subsidie op grond van deze regeling kan worden verstrekt aan MKB-ondernemingen.
 
Artikel 1.3 Subsidievorm
1. Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van deze regeling projectsubsidies.
2. Subsidies als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt in de vorm van een geldbedrag.
 
Artikel 1.4 Weigeringsgronden algemeen
Subsidie op grond van deze regeling wordt geweigerd indien:
  • a.
    het aangevraagde bedrag minder bedraagt dan € 2.500;
  • b.
    gegronde reden bestaan om aan te nemen dat de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten ontplooit in strijd met de wet, het algemeen belang of openbare orde;
  • c.
    de activiteit waarvoor subsidie is gevraagd niet een stimulerend effect als bedoeld in artikel 6 van de algemene groepsvrijstellingverordening, heeft;
  • d.
    ten aanzien van aanvrager een bevel tot terugvordering als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, uitstaat;
  • e.
    de aanvrager een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 2, onder 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, is.
 
Artikel 1.5 Vereisten algemeen
  • 1.
    Om voor subsidie op grond van deze regeling in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:
    • a.
      aanvrager is gevestigd in Zuid-Nederland dan wel de subsidiabele activiteit komt ten goede aan Zuid-Nederland;
    • b.
      aanvrager, de uitvoerder van het project dan wel het te ontwikkelen innovatief product, productieproces of dienst maakt onderdeel uit van dan wel is gericht op:
      • 1.
        internationale topclusters;
      • 2.
        nationale topclusters; of,
      • 3.
        crossovers van een of meerdere topclusters als bedoeld onder 1 of 2;
    • c.
      het project past binnen een of meerdere thema’s uit de innovatieprogramma’s Topsectoren;
    • d.
      de aanvraag betreft een eenmalig project;
    • e.
      de aanvraag betreft niet de reguliere bedrijfsvoering van de aanvrager.
  • 2.
    Aan de aanvraag ligt ten grondslag:
    • a.
      een projectplan waarin in ieder geval is opgenomen op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten uit deze regeling;
    • b.
      een begroting en sluitend financieringsplan;
    • c.
      een samenvatting van het project ten behoeve van een voor eenieder toegankelijke publicatie.
 
Artikel 1.6 Berekeningswijze subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 1.3.2. van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 zijn ten aanzien van de berekening van de subsidiabele kosten de Nadere regels met betrekking tot uniforme berekeningswijzenuurtarieven in het kader van het verstrekken van subsidies van overeenkomstige toepassing.
 
Artikel 1.7 Niet subsidiabele kosten
Onverminderd artikel 11 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant, artikel 14 van de Algemene Subsidieverordening 2012 Provincie Limburg en artikel 1.3.1, tweede lid van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 komen de volgende kosten in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:
  • a.
    kosten gemaakt voorafgaand aan het indienen van de aanvraag, behoudens voorbereidingskosten;
  • b.
    kosten van gerechtelijke procedures, boetes of sancties.
 
Artikel 1.8 Vereisten subsidieaanvraag
Een subsidieaanvraag voldoet in ieder geval aan de volgende vereisten:
  • a.
    subsidieaanvragen worden ingediend met gebruikmaking van het daartoe door Gedeputeerde Staten vastgestelde aanvraagformulier;
  • b.
    een subsidieaanvraag bevat ten minste het volledig ingevulde aanvraagformulier en de daarin voorgeschreven bijlagen.
 
Artikel 1.9 Beslistermijnen subsidieverlening
  • a.
    In afwijking van artikel 1.5.2 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 beslissen Gedeputeerde Staten op een aanvraag voor subsidie binnen 12 weken na ontvangst van de aanvraag of na afloop van de tenderperiode.
  • b.
    Overeenkomstig artikel 11 van de Algemene Subsidieverordening 2012 Provincie Limburg kan de termijn worden verdaagd.
 
Artikel 1.10 Verplichtingen algemeen
  • 1.
    De subsidieontvanger heeft in ieder geval de volgende verplichtingen:
    • a.
      bij subsidies van € 25.000 en hoger overlegt de subsidieontvanger jaarlijks een tussentijds voortgangsverslag, indien de periode van uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt meer dan twaalf maanden bedraagt;
    • b.
      bij subsidies van € 25.000 en hoger houdt de subsidieontvanger een administratie bij van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b, van de Awb en overlegt deze desgevraagd aan Gedeputeerde Staten.
  • 2.
    Artikel 1.6.6, derde lid en artikel 1.10.1, eerste lid van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 blijven buiten toepassing.
  • 3.
    Artikel 18 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant en artikel 22 van de Algemene Subsidieverordening 2012 Provincie Limburg zijn van overeenkomstige toepassing op subsidies verleend voor de provincie Zeeland.
 
Artikel 1.11 Verantwoording
  • 1.
    Gedeputeerde Staten leggen in de beschikking tot subsidieverlening vast op welke wijze de subsidieontvanger bij de aanvraag tot vaststelling aantoont dat de activiteiten, waarvoor subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
  • 2.
    In afwijking van paragraaf 1.7 en paragraaf 1.8 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 en in afwijking van de artikelen 13, 20 en 21 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant en de artikelen 28 en 29 van de Algemene Subsidieverordening 2012 Provincie Limburg, worden subsidies tot €50.000 respectievelijk tot €125.000 vastgesteld op basis van prestaties, werkelijke kosten en gerealiseerde opbrengsten.
  • 3.
    Op de subsidies, bedoeld in het tweede lid, zijn de volgende artikelen van overeenkomstige toepassing:
    • a.
      artikel 22 van de Algemene subsidieverordening Noord- Brabant met uitzondering van het tweede lid, onder b, en het vijfde lid, onderdeel a, onder 2 en onder b;
    • b.
      artikel 30 van de Algemene Subsidieverordening 2012 Provincie Limburg met uitzondering van het eerste lid, onder c;
    • c.
      artikel 1.9.5 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 met uitzondering van de accountantsverklaring genoemd in het eerste lid, onder c.
 
Artikel 1.12 Bevoorschotting en betaling
  • 1.
    In afwijking van artikel 1.8.3 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 worden subsidies tot € 25.000 100% bevoorschot.
  • 2.
    Gedeputeerde Staten verstrekken voor subsidies van € 25.000 en hoger een voorschot van ten hoogste 75 % op het verleende subsidiebedrag.
  • 3.
    Gedeputeerde Staten bepalen de hoogte van het voorschot, bedoeld in het tweede lid, op basis van prestaties, besteding en liquiditeitsbehoefte van de subsidieontvanger.
  • 4.
    Gedeputeerde Staten betalen het voorschot in termijnen, waarvan de hoogte van de termijnen en de tijdstippen van betaling in de beschikking tot subsidieverlening worden bepaald.
  • 5.
    De bevoorschotting, bedoeld in voorgaande leden, geschiedt ambtshalve en gelijktijdig met de beschikking tot subsidieverlening.
 
Paragraaf 2 Innovatieadviesproject en haalbaarheidsproject
 
Artikel 2.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden verstrekt voor projecten gericht op:
  • a.
    het verkrijgen van een innovatieadviesdienst;
  • b.
    het uitvoeren van een haalbaarheidsproject.
 
Artikel 2.2 Weigeringsgronden
Onverminderd artikel 1.4, wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.1, onder a, geweigerd indien:
  • a.
    de aanvrager voorafgaand aan het indienen van de volledige subsidieaanvraag, reeds verplichtingen is aangegaan jegens de verstrekker van het innovatieadvies;
  • b.
    aan aanvrager reeds in hetzelfde kalenderjaar op grond van deze paragraaf subsidie is verstrekt.
 
Artikel 2.3 Vereisten innovatieadviesproject
  • 1.
    Onverminderd artikel 1.5, wordt om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.1, onder a, in aanmerking te komen, voldaan aan de volgende vereisten:
    • a.
      het project wordt uitgevoerd door een kennisinstelling of onafhankelijke adviesorganisatie;
    • b.
      de aanvrager en uitvoerder zijn organisatorisch en financieel onafhankelijk van elkaar;
    • c.
      de kennisinstelling of onafhankelijke adviesorganisatie is voldoende toegerust voor het uitvoeren van het project;
    • d.
      het project wordt uitgevoerd ter voorbereiding van de ontwikkeling van een innovatief product;
    • e.
      het project sluit voldoende aan bij het te ontwikkelen innovatief product, als bedoeld onder d;
    • f.
      het project betreft advies over:
      • 1.
        een toepassingsgerichte kennisvraag met betrekking tot voor de aanvrager nieuwe kennis over een innovatief product; of,
      • 2.
        het begeleiden van de marktintroductie van een innovatief product;
    • g.
      het project wordt niet geleverd in de vorm van:
      • 1.
        het leveren van goederen;
      • 2.
        het geven van cursussen; of,
      • 3.
        het verrichten van activiteiten op het gebied van verkoop van producten of diensten;
    • h.
      het proces om te komen tot het innovatief product bestaat uit:
      • 1.
        experimentele ontwikkeling; of,
      • 2.
        industrieel onderzoek;
    • i.
      het project voldoet aan de vereisten uit artikel 28 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
    • j.
      aan het project ligt ten grondslag:
      • 1.
        een concrete offerte van de kennisinstelling of onafhankelijke adviesorganisatie;
      • 2.
        een positief advies voor het projectplan van de regionale ontwikkelingsmaatschappij van de provincie waarin de activiteit wordt uitgevoerd of waaraan de activiteit ten goede komt.
  • 2.
    Onverminderd het eerste lid, wordt indien sprake is van staatssteun en het project niet voldoet aan het eerste lid, onder i, slechts subsidie verstrekt indien wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de de-minimisverordening.
  • 3.
    Onder innovatief product, bedoeld in het eerste lid, wordt mede verstaan innovatief productieproces of innovatieve dienst.
 
Artikel 2.4 Vereisten haalbaarheidsproject
  • 1.
    Onverminderd artikel 1.5, wordt om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.1, onder b, in aanmerking te komen, voldaan aan de volgende vereisten:
    • a.
      het project bestaat voor:
      • 1.
        tenminste 60 % uit haalbaarheidsstudie;
      • 2.
        ten hoogste 40 % uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling;
    • b.
      het project wordt uitgevoerd ter voorbereiding van de ontwikkeling van een innovatief product;
    • c.
      het te ontwikkelen innovatief product waarop het project betrekking heeft, is in technische of financiële zin voldoende risicovol om het project te rechtvaardigen;
    • d.
      het project geeft voldoende inzicht in het economisch perspectief en de uitvoerbaarheid van het te ontwikkelen innovatief product;
    • e.
      het project voldoet aan de vereisten uit artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
    • f.
      aan het project ligt een positief advies ten grondslag voor het projectplan van de regionale ontwikkelingsmaatschappij van de provincie waarin de activiteit wordt uitgevoerd of waaraan de activiteit ten goede komt.
  • 2.
    Onder innovatief product, bedoeld in het eerste lid, wordt mede verstaan innovatief productieproces of innovatieve dienst.
 
Artikel 2.5 Subsidiabele kosten
  • 1.
    Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.1, onder a, in aanmerking de werkelijk gemaakte kosten van derden voor het leveren van externe kennis, onderzoeks- of ontwikkelcapaciteit.
  • 2.
    Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.1, onder b, de kosten in aanmerking genoemd in artikel 25, derde en vierde lid van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikel 2.6 Vereisten subsidieaanvraag
Onverminderd artikel 1.8 en in afwijking van artikel 1.4.1 van het Algemeen subsidiebesluit 2013 Zeeland worden subsidieaanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.1 ingediend binnen de periode van 19 mei 2015 tot en met 1 september 2015.
 
Artikel 2.7 Subsidieplafond
Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.1 voor de periode, genoemd in artikel 2.6, vast op € 2.700.000.
 
Artikel 2.8 Subsidiehoogte
  • 1.
    De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.1, onder a, bedraagt 50% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 10.000.
  • 2.
    De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.1, onder b, bedraagt 40% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 50.000.
  • 3.
    Onverminderd de voorgaande leden, wordt, indien sprake is van staatssteun en niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 25 of artikel 28 van de algemene groepsvrijstellingsverordening, maximaal slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat over een periode van drie belastingjaren het plafond voor de-minimissteun niet wordt overschreden.
 
Artikel 2.9 Verdeelcriteria
  • 1.
    Het subsidieplafond als bedoeld in artikel 2.7, wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.
  • 2.
    Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.
  • 3.
    Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door middel van loting.
 
Artikel 2.10 Verplichtingen van de subsidieontvanger
  • 1.
    Onverminderd artikel 1.10 heeft de subsidieontvanger ten aanzien van de subsidie, bedoeld in artikel 2.1, onder a, in ieder geval de verplichting om het project waarvoor de subsidie is verleend, binnen 12 maanden na de start van het project te realiseren.
  • 2.
    Onverminderd artikel 1.10 heeft de subsidieontvanger ten aanzien van de subsidie, bedoeld in artikel 2.1, onder b, in ieder geval de volgende verplichtingen:
    • a.
      het project wordt uiterlijk vier maanden na de beschikking tot subsidieverlening gestart;
    • b.
      het project wordt uiterlijk 12 maanden na de start van het project gerealiseerd.
 
Paragraaf 3 R&D samenwerkingsproject
 
Artikel 3.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden verstrekt voor projecten gericht op het uitvoeren van een R&D-samenwerkingsproject.
 
Artikel 3.2 Vereisten
Onverminderd artikel 1.5, wordt om voor subsidie als bedoeld in artikel 3.1 in aanmerking te komen, voldaan aan de volgende vereisten:
  • a.
    aanvrager neemt deel aan een samenwerkingsverband van ten minste twee MKB-ondernemingen;
  • b.
    het samenwerkingsverband, bedoeld onder a, is opgericht ten behoeve van de uitvoering van het project;
  • c.
    het samenwerkingsverband, bedoeld onder a, heeft geen rechtspersoonlijkheid;
  • d.
    het project draagt de instemming van alle deelnemers aan het samenwerkingsverband;
  • e.
    deelnemers aan het samenwerkingsverband zijn niet anderszins met elkaar verbonden dan in het samenwerkingsverband;
  • f.
    geen van de deelnemers aan het samenwerkingsverband, bedoeld onder a, neemt meer dan 70% van de subsidiabele kosten voor zijn rekening;
  • g.
    het samenwerkingsverband, bedoeld onder a, is voldoende toegerust voor het uitvoeren van het project blijkens:
    • 1.
      complementariteit van de deelnemers aan het samenwerkingsverband;
    • 2.
      capaciteiten van de deelnemers aan het samenwerkingsverband;
    • 3.
      de kwaliteit van de projectorganisatie;
  • h.
    ten minste 40% van de subsidiabele kosten van het project worden gedragen door MKB-ondernemers die zijn gevestigd in Zuid-Nederland;
  • i.
    het project is gericht op industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling;
  • j.
    het project draagt bij aan:
    • 1.
      vernieuwing van producten, processen of diensten; of,
    • 2.
      wezenlijke nieuwe toepassing van bestaande producten, processen of diensten;
  • k.
    het project draagt bij aan het creëren van economische waarde voor:
    • 1.
      de deelnemers in het samenwerkingsverband; of,
    • 2.
      de topclusters en topsectoren; of,
    • 3.
      de Zuid-Nederlandse economie.
 
Artikel 3.3 Subsidiabele kosten
Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen voor subsidie als bedoeld in artikel 3.1 de kosten in aanmerking genoemd in artikel 25, derde lid van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
 
Artikel 3.4 Vereisten subsidieaanvraag
Subsidieaanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3.1 worden ingediend binnen de tenderperiode van 19 mei 2015 tot en met 1 september 2015.
 
Artikel 3.5 Subsidieplafond
Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 3.1 voor de tenderperiode, genoemd in artikel 3.4 vast op € 6.300.000.
 
Artikel 3.6 Subsidiehoogte
  • 1.
    De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 3.1 bedraagt 35% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 200.000 per aanvraag.
  • 2.
    Onverminderd het eerste lid, wordt maximaal slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat per deelnemer aan het samenwerkingsverband ten minste € 25.000 en ten hoogste € 100.000 aan subsidie wordt verstrekt.
 
Artikel 3.7 Verdeelcriteria
  • 1.
    Indien de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, genoemd in artikel 3.5 te boven gaan, maken Gedeputeerde Staten voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de volgende criteria:
    • a.
      de mate waarin technologische vernieuwing of wezenlijke nieuwe toepassingen van een bestaand product, productieproces of dienst wordt verwacht, te waarderen met 30 punten;
    • b.
      de mate waarin economische waarde wordt gecreëerd, te waarderen met 30 punten, voor:
      • 1.
        de deelnemers aan het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onder a,
      • 2.
        de topclusters en topsectoren; of,
      • 3.
        de Zuid-Nederlandse economie;
        c. de mate van kwaliteit van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onder a, te waarderen met 30 punten, gezien de:
        • 1.
          complementariteit van de deelnemers;
        • 2.
          capaciteiten van de deelnemers;
        • 3.
          kwaliteit van de projectorganisatie;
          d.de mate waarin een vernieuwende crossover wordt gerealiseerd te waarderen met 10 punten.
  • 2.
    Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.
 
Artikel 3.8 Externe adviescommissie
Gedeputeerde Staten leggen subsidieaanvragen als bedoeld in artikel 3.1. voor advies over artikel 3.2, onder g, j en k en artikel 3.7 voor aan een externe adviescommissie.
 
Artikel 3.9 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Onverminderd artikel 1.10 heeft de subsidieontvanger ten aanzien van de subsidie, bedoeld in artikel 3.1, in ieder geval de volgende verplichtingen:
  • a.
    het project wordt uiterlijk zes maanden na het indienen van de volledige aanvraag gestart;
  • b.
    het project wordt uiterlijk 24 maanden na de start van het project gerealiseerd.
 
Paragraaf 4 Slotbepalingen
 
Artikel 4.1 Evaluatie
Gedeputeerde Staten zenden in 2016 aan Provinciale Staten een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze regeling in de praktijk.
 
Artikel 4.2 Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 mei 2015 en vervalt met ingang van 30 april 2016.
 
Artikel 4.3 Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2015.
 
Aldus vastgesteld in de vergadering van Gedeputeerde Staten van Zeeland van 21 april 2015
de voorzitter de secretaris
Drs. J.M.M. Polman A.W. Smit
 
’s-Hertogenbosch, 21 april 2015
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter de secretaris
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk mw. ir. A.M. Burger
 
Aldus besloten in de vergadering van Gedeputeerde Staten van Limburg, gehouden op 21 april 2015
Gedeputeerde Staten voornoemd,
de voorzitter de secretaris
dhr. drs. Th. J.F.M. Bovens dhr. mr. A.C.J.M. de Kroon
 
Toelichting behorende bij de Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2015.
Algemeen
Op 11 december 2014 is de Samenwerkingsagenda ondertekend, waarin de gezamenlijke provincies (op landsdelig niveau), het ministerie van EZ, de topsectoren en MKB-Nederland afspraken hebben gemaakt over afstemming van het brede innovatiebeleid t.a.v. het MKB. Onderdeel daarvan is een traject om te komen tot een samenhangende set financiële instrumenten voor het stimuleren van de eerste fases van innovatie, voor het MKB in het gehele land. Als eerste stap wordt daarbij gekeken naar de MKB-instrumenten in de OP-programma’s en de MKB-instrumenten in de nationale zogeheten MIT-regeling. Tussen EZ en landsdelen is afgesproken de uitvoering van die MIT-regeling zoveel mogelijk te decentraliseren. EZ is daartoe bereid, mits uitvoering plaatsvindt op landsdelig niveau. Dit om te voorkomen dat de middelen over 12 provincies worden versnipperd, met het risico op onderbenutting, respectievelijk om er voor te zorgen dat binnen de tender voor Samenwerking-sprojecten op landsdelig niveau de beste projecten worden gehonoreerd.
Voor 2015, dat geldt als pilotjaar, worden daartoe in Zuid-Nederland de instrumenten uit het OP-Zuid en de gedecentraliseerde MIT-instrumenten op elkaar afgestemd, maar nog los van elkaar in twee aparte regelingen uitgevoerd. Het streven is om vanaf 2016 te komen tot verdere integratie van de uitvoering, door 1 of meer van de MIT-instrumenten te integreren in het OP.
Leeswijzer
Deze toelichting bevat meer dan alleen de uitleg voor de aanvrager over de uitleg van de regeling. Tevens is verantwoord hoe is omgegaan met de regelgeving van de drie provincies.
Europese regelgeving in het kader van staatssteun
Bij subsidieverstrekking op grond van deze regeling kan sprake zijn van staatssteun, uitgaande van het volgende:
  • -
    aanvrager is een MKB-onderneming is en valt onder de definitie van onderneming in de zin van het Europees recht;
  • -
    het voordeel dat met de subsidie wordt verkregen, zou niet op de markt zijn verkregen, anders was de stimulans immers niet nodig geweest;
De subsidie geldt voor een specifieke sector en voor een specifieke regio;
De maatregel vervalt in potentie de mededinging of concurrentiepositie (dit vereist individuele beoordeling).
Staatssteun is in beginsel verboden maar uitzonderingen zijn mogelijk. Afhankelijk van het project wordt in deze regeling gebruik gemaakt van de volgende bepalingen uit de algemene groepsvrijstellingsverordenining:
  • -
    voor het innovatieadviesproject uit paragraaf 2, artikel 28, innovatiesteun voor KMO’s;
  • -
    voor het haalbaalheidsproject uit paragraaf 2 en voor het R&D- samenwerkingsproject uit paragraaf 3, artikel 25, steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie.
Indien sprake is van staatssteun, geen van de vrijstellingen uit de algemene groepsvrijstellingsverordening van toepassing is en het gevraagde subsidiebedrag onder de de-minimisdrempel blijft, dan wordt gebruik gemaakt van de de-minimisverordening.
In Europese regelgeving wordt een aantal specifieke eisen voorgeschreven ingeval de subsidie als staatssteun wordt aangemerkt. Deze regelgeving is pas van toepassing zodra sprake is van het subsidiëren van ondernemende activiteiten. Als toepassing van de Asv’s in strijd is met EU-regelgeving op dit vlak, gaat laatstgenoemde regelgeving voor. Veelal betreft dit verantwoordingsbepalingen omdat dergelijke subsidies veelal op basis van werkelijke kosten moeten worden afgerekend opdat aangetoond kan worden dat binnen de toegestane steunpercentages wordt gesubsidieerd en geen sprake is van overcompensatie. Deze bepalingen blijven buiten werking, overigens is dit in artikel 2, vierde lid, van de Algemene Subsidieverordening 2012 Provincie Limburg ook bepaald. Vanwege de eisen die de algemene groepsvrijstellingsverordening stelt aan subsidieregelingen die onder de algemene groepsvrijstelling vallen, wordt in de regeling wel opgenomen welke bepalingen uit de Asv’s buiten werking blijven.
Juridisch kader
De regeling is vastgesteld door de drie colleges van Gedeputeerde Staten van de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft. Dit betekent dat de regeling moet passen binnen de kaders die bij de verschillende provincies zijn gesteld. Iedere provincie heeft hiertoe een eigen algemene subsidieverordening vastgesteld: Algemene subsidieverordening Zeeland 2013 (Asv 2013), Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013(Asb 2013), Algemene subsidieverordening Noord-Brabant (Asv), Algemene Subsidieverordening 2012 Provincie Limburg (ASV2012). De regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de genoemde Asv’s liggen ten grondslag aan de regeling.
De Asv’s zijn kaderverordeningen. Deze beschrijven op hoofdlijnen voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt en bevatten verder delegatie- en bevoegdheidsbepalingen. Daarnaast geven de Asv’s van Limburg en Noord-Brabant algemene procedureregels voor subsidieverstrekking. In Zeeland is dit geregeld in het Asb 2013. De Asv’s verplichten de colleges van Gedeputeerde Staten om de inhoudelijke en beleidsmatige aspecten van het subsidiebeleid nader uit te werken in subsidieregelingen. Voor Zeeland is hiertoe het Asb 2013 aangewezen. Om die reden wordt deze regeling in Zeeland vastgesteld als supplement bij het Asb 2013.
Voor zover mogelijk worden onderwerpen die worden geregeld in de afzonderlijke Asv’s niet herhaald in de regeling, behoudens die onderwerpen die niet in alle drie de Asv’s op dezelfde wijze zijn geregeld.
Arrangementen
De provincies Limburg en Noord-Brabant volgen het rijkssubsidiekader voor het systeem van verantwoording en financieel beheer van de subsidies. Beide Asv’s hanteren dezelfde standaardarrangementen voor wat betreft uitvoerings- en verantwoordingseisen. Ook aan de Asv van Zeeland heeft het gedachtegoed van het rijkssubsidiekader ten grondslag gelegen, met een andere verdeling van arrangementen. In bijlage 1 bij deze toelichting zijn de verschillende arrangementen in schema gezet.
Om te verzekeren dat overcompensatie wordt uitgesloten is het bij subsidies waar sprake is van gerechtvaardigde staatssteun gebruikelijk af te rekenen op basis van werkelijke kosten en gerealiseerde opbrengsten. Dit betekent dat ongeacht de hoogte van de arrangementen, in alle gevallen een vaststelling plaatsvindt en wordt afgerekend op basis van werkelijke kosten en gerealiseerde opbrengsten. Hiertoe is niet in alle gevallen een accountsverklaring vereist maar kan ook volstaan worden met een financieel verslag.
Artikelsgewijs
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
Onder d. crossover
Een crossover kan een innovatie die nieuw is voor elk van de innovatiegebieden betreffen, of een bestaand product, dienst of lopende innovatie in een innovatiegebied die innovatie oplevert in een ander innovatiegebied. Dit vraagt samenwerkingsverbanden tussen partijen uit verschillende technologiedomeinen, waarin innovatieve producten en diensten worden ontwikkeld.
Onder j. innovatieprogramma’s Topsectoren
De innovatieprogramma’s topsectoren liggen volgens artikel 3.4.2. van de Regeling nationale EZ-subsidies ter inzage op het Ministerie van Economische Zaken. Voorts zijn deze digitaal beschikbaar bij de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg en op www.rvo.nl.
De Regeling nationale EZ-subsidies is een rijksregeling en te vinden op www.overheid.nl.
Onder n. kennisinstelling
De definitie van kennisinstelling is overgenomen uit de Subsidieregeling sterktes in innovatie. Dit is een rijksregeling, te vinden op www.overheid.nl
Onder p. nationale topclusters
In de RIS3 zijn de doelstellingen van Europa vertaald naar regionale, maatschappelijke uitdagingen en is focus aangebracht naar vier sterke nationale clusters. Deze clusters hebben een bredere reikwijdte dan de topsectoren.
Onder r. projectsubsidie
Het begrip projectsubsidie is gedefinieerd in de Asv’s van Noord-Brabant en Limburg.
De definitie van Limburg is een subsidie anders dan een waarderings- of exploitatiesubsidie. Omdat deze beide subsidies niet in de regeling voorkomen, is gekozen om aan te sluiten bij de definitie van Noord-Brabant.
Onder t. regionale ontwikkelingsmaatschappij
Zuid-Nederland heeft de volgende ROM’s: Economische Impuls Zeeland, BOM NV (Brabantse Ontwikkelingsmaatschappij) en NV Industriebank LIOF (Limburgse ontwikkelings- en investeringsmaatschappij).
Onder u. RIS3
De afkorting staat voor Research & Innovation Strategy for smart specialisation Zuid-Nederland. In de begripsomschrijving is de Nederlandse vertaling gegeven.
De RIS3 is op 24 september 2013 door de beoogde Managementautoriteit Operationeel Programma EFRO Zuid-Nederland 2014-2020 (Managementautoriteit) voor heel Zuid-Nederland vastgesteld. Hiertoe is deze behalve door de Managementautoriteit ook in de drie colleges van Gedeputeerde Staten van de drie provincies behandeld. In de RIS3 is de innnovatiestrategie voor Zuid-Nederland voor de periode 2014-202 uiteengezet. De RIS3 maakt integraal onderdeel uit van het OPZuid en is daarnaast gebaseerd op een aantal onderleggers, zoals de provinciale economische agenda’s en de agenda’s van de Triple Helix organisaties en het nationale topsectorenbeleid.
Artikel 1.2 Doelgroep
In iedere Asv en aanverwant Asb is de doelgroep afgebakend. Dit betekent dat alleen die MKB-ondernemingen die binnen de afbakening uit de verschillende Asv’s en Asb past, in aanmerking kan komen voor subsidie.
In Zeeland is in artikel 1.2.1 van het Asb 2013 bepaald dat subsidie slechts wordt verstrekt aan een instelling. Onder instelling wordt blijkens artikel 1.1.1. onder a van het Asb 2013 verstaan: een rechtspersoon, vennootschap (niet zijnde rechtspersoon) of eenmanszaak. In Noord-Brabant is de doelgroep in artikel 6 van de Asv afgebakend tot rechtspersonen of natuurlijke personen. In Limburg is in artikel 4 van de ASV2012 de doelgroep afgebakend tot rechtspersonen, maatschappen of vennootschappen met een mogelijkheid tot uitbreiding tot natuurlijke personen indien dit voortvloeit uit de aard van de activiteit.
Dit betekent dat een MKB-onderneming die rechtspersoon of eenmanszaak (een natuurlijke persoon met inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel) tot de doelgroep van de regeling behoort.
Artikel 1.3 Subsidievorm
De Asv van Noord-Brabant noemt in artikel 7 vier subsidievormen en drie wijzen waarop subsidie verstrekt dient te worden. Dit artikel sluit aan bij de Asv van Noord-Brabant en loopt vooruit op de verplichting uit artikel 12 van de ASV2012 van Limburg waarin staat dat Gedeputeerde Staten bij de verlening aan moeten geven van welke soort subsidie sprake is. Overigens zijn een aantal bepalingen uit de verschillende Asv’s door de afbakening van de subsidie tot projectsubsidie, niet van toepassing omdat deze naar hun aard gericht zijn op exploitatie- of begrotingssubsidies.
Artikel 1.4 Weigeringsgronden algemeen
De weigeringsgronden gelden onverminderd de weigeringsgronden in artikel 4:25 (subsidieplafond) en 4:35 van de Awb en de weigeringsgronden in de drie Asv’s. Dit betekent dat de weigeringsgronden in de Asv’s onverkort gelden. Daar waar dit stroomlijning behoeft, is de weigeringsgrond opgenomen in artikel 1.4.
Artikel 4:35 van de Awb bepaalt dat subsidie wordt geweigerd indien gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:
  • a.
    De activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;
  • b.
    De aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen
  • c.
    De aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn;
En voorts indien de aanvrager:
  • a.
    in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid of
  • b.
    Failliet is verklaard of aan hem surseance ven betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel daartoe een verzoek bij de rechtbank is ingediend.
In het schema in bijlage 2 zijn de weigeringsgronden uit de drie Asv’s vergeleken. Tevens is de conclusie weergegeven voor de regeling.
Onder c. Stimulerend effect
Indien sprake is van staatssteun kan deze alleen worden vrijgesteld of anderszins gerechtvaardigd worden verstrekt, indien sprake is van een stimulerend effect. Stimulerend effect is aanwezig als door de subsidie het gedrag van de onderneming verandert. Er wordt bijvoorbeeld een project gerealiseerd dat niet van de grond zou komen zonder subsidie. Of de omvang van een project verandert door de subsidie. In artikel 6 van de algemene groepsvrijstellingsverordening is bepaald dat steun wordt geacht een stimulerend effect te hebben wanneer de aanvraag om subsidie is ingediend voordat de activiteit aanvangt. Hiermee wordt niet uitgesloten dat activiteiten die eerder zijn aangevangen, ook een stimulerend effect hebben. Dit dient te worden aangetoond.. Omdat de doelgroep van deze regeling MKB-ondernemingen zijn en hier snel sprake is van een onderneming in de zin van Europees recht, is de weigeringsgrond breed opgenomen.
Onder d. Deggendorf clausule
Een van de verplichtingen die gelden om gebruik te kunnen maken van een vrijstelling op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening, is het opnemen van de zogeheten Deggendorf clausule. Deze houdt in dat betaling van steun uitgesloten aan een onderneming waarbij eerdere steun onrechtmatig en onverenigbaar is verklaard met de interne markt. Tegen de onderneming is in dat geval een terugvorderingsbevel gegeven.
Onder e. Onderneming in moeilijkheden
In de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reddings- en herstructeringssteun aan ondernemingen in financiële moeilijkheden (PbEU 2004/C244/02) is aangegeven in welke gevallen een onderneming in financiële moeilijkheden verkeert. Bij het indienen van een aanvraag, dient hiervoor een verklaring te worden gevoegd waarin wordt verklaard dat de aanvrager niet in financiële moeilijkheden verkeert.
Artikel 1.5 Vereisten algemeen
Deze algemene vereisten gelden voor alle aanvragen op grond van deze regeling en onverminderd de algemene vereisten die in de drie Asv’s zijn opgenomen. Daarnaast zijn de in de bijzondere paragrafen aanvullende vereisten opgenomen die specifiek voor de betreffende subsidiabele activiteit gelden.
In bijlage 3 zijn de algemene vereisten die reeds in de drie Asv’s zijn bepaald, opgenomen:
Overigens staan deze inhoudelijke vereisten los van de vereisten aan de aanvraag (indieningsvereisten), stukken ten grondslag aan de aanvraag zijn in bovenstaande gevallen tevens inhoudelijke toetsingsgronden. Deze komen verder in de regeling aan de orde voor de specifieke subsidiabele activiteit.
d. eenmalig project & e. reguliere bedrijfsvoering
Dit vereiste hangt nauw samen met het kenmerk van de subsidie: een projectsubsidie, een subsidie voor producten, activiteiten of een samenhangend geheel van activiteiten die afgebakend zijn in tijd. De in het kader van het project uitgevoerde activiteiten behoren op het moment van de subsidieaanvraag niet tot de alledaagse bedrijfsvoering, het gaat om eenmalige en specifiek projecten die zonder subsidie niet tot stand zouden komen.
Tweede lid
Een aanvraag dient volledig te zijn om in behandeling te worden genomen. Dit betekent dat een aantal bijlagen dient te worden aangeleverd. In het aanvraagformulier staat duidelijk beschreven welke bijlagen dienen te worden aangeleverd, gebaseerd op inhoudelijke vereisten die in deze regeling zijn gesteld. De bijlagen die niet blijken uit de vereisten of anderszins, zijn, voor zover geldend voor de hele regeling, opgesomd in het tweede lid. Als een van deze bijlagen ontbreekt, is de aanvraag niet volledig.
Onder a. projectplan
In het projectplan bevat een beschrijving van het project en een beschrijving of het project voldoet aan de vereisten uit de regeling. De omvang van het projectplan is afhankelijk van de grootte van het project. In het aanvraagformulier wordt een concept of format van het projectplan gegeven. Als het projectplan onvoldoende is, dan kan de subsidie geweigerd worden, omdat aan de hand van het projectplan wordt getoetst of aan de vereisten is voldaan en een project haalbaar is te achten. Weigering vindt in dat geval plaats op grond van de bepalingen in de Awb.
Onder b. begroting en sluitend financieringsplan
Een sluitend financieringsplan wordt gevraagd om inzicht te hebben in de subsidiabele kosten en alle kosten, opbrengsten en financiering van het project. Het omvat onder andere dan ook een overzicht van alle kosten en opbrengsten die direct gerelateerd zijn aan het project, de subsidies, bijdragen, sponsorgelden van andere instanties, de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag. De omvang van het financieringsplan en begroting is afhankelijk van de omvang van het project.
Onder c. Voor een ieder toegankelijke publicatie
Deze samenvatting wordt gevraagd opdat Gedeputeerde Staten de mogelijkheid heeft te publiceren over de projecten waarvoor subsidie wordt verstrekt. Deze eis staat los van de verplichting, die in alle drie de Asv’s is opgenomen, voor de subsidieontvanger om in eigen publicaties te vermelden dat het project is gerealiseerd met subsidie van een van de provincies.
Artikel 1.6 Berekeningswijze subsidiabele kosten
In de Asb2013 van Zeeland is bepaald op welke wijze personeelskosten subsidiabel zijn. Van deze regeling kan worden afgeweken. Voor Limburg en Noord-Brabant zijn gelijksoortige regels vastgesteld door Gedeputeerde Staten op grond van de Asv Voor Limburg zijn dit de Nadere regels met betrekking tot uniforme berekeningswijzenuurtarieven in het kader van het verstrekken van subsidies vastgesteld.. Voor Noord-Brabant is hiertoe bepaald dat voor het berekenen van subsidiabele kosten de uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen, opgenomen in een daartoe door Gedeputeerde Staten vastgestelde regeling, worden gehanteerd. Door in het artikel de Nadere regels van Limburg van toepassing te verklaren, bepalen Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant in dit geval dat de Nadere regels voldoen aan hetgeen bepaald in de Asv van Noord-Brabant.
Artikel 1.7 Niet subsidiabele kosten
In de drie provincies is bepaald dat verrekenbare of compensabele BTW niet voor subsidie in aanmerking komt. Daarnaast is in artikel 14 van de ASV2012 van Limburg bepaald dat niet subsidiabel zijn:
  • 1.
    kosten die samenhangen met financiële of contractuele verplichtingen die zijn aangegaan voordat een projectsubsidie is aangevraagd, tenzij sprake is van voorbereidingskosten zoals kosten voor onderzoek, voorlichtingsactiviteiten of het ontwikkelen van plannen met betrekking tot de in de aanvraag genoemde activiteiten;
  • 2.
    kosten die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd;
  • 3.
    kosten van gerechtelijke procedures, boetes of sancties.
Kosten die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd, zijn reeds uitgesloten op basis van staatssteunregelgeving (overcompensatieverbod, transparantiebeginsel en maximale steunpercentages).
Artikel 1.8 Vereisten subsidieaanvraag
Dit artikel bevat indieningsvereisten en is een aanvulling op hetgeen reeds is bepaald voor de drie provincies. In Zeeland zijn in artikel 1.4.2 van het Asb 2013 de in te dienen gegevens opgesomd. Deze opsomming wordt in het aanvraagformulier opgenomen. Hetzelfde geldt voor de opsomming in artikel 10 van de ASV2012 van Limburg.
Artikel 1.9 Beslistermijn subsidieverlening
De beslistermijnen voor subsidieverlening wijken onderling van elkaar af in de provincies. Omdat de subsidies uit een gezamenlijk plafond worden verstrekt, is het van belang gelijke termijnen te hanteren. De kortste termijn wordt gehanteerd door Zeeland. Dit is een termijn van acht weken en wordt niet haalbaar geacht voor de subsidies uit deze regeling. Omdat deze termijn is opgenomen in het Asb2013, kan hier gemotiveerd van worden afgeweken. Van de Asv’s van Noord-Brabant en Limburg kan echter niet worden afgeweken. Derhalve is de kortste termijn van deze twee provincies aangehouden: 12 weken.
Artikel 1.10 Verplichtingen algemeen
De provinciale regelgeving van alle drie de provincies geeft de colleges van Gedeputeerde Staten de bevoegdheid om de verplichtingen uit de Asv’s of het Asb aan te vullen. De verplichtingen zijn in het algemene deel en bijzondere deel aangevuld of gelijkgesteld voor de drie provincies waar dit noodzakelijk is geacht.
De analyse die hieraan ten grondslag ligt is opgenomen in bijlage 4
Eerste lid
In artikel 19 van de Asv van Noord-Brabant is expliciet en in artikel 17 van de ASV2012 van Limburg impliciet bepaald dat voor subsidies tot € 25.000 respectievelijk € 125.000 geen verplichting wordt opgelegd tot het overleggen van een tussentijds voortgangsverslag. In lijn van deze bepaling is voor de drie provincies tezamen bepaald dat de verplichtingen in het eerste lid, onder a, gelden voor subsidies van € 25.000 en hoger. Overigens is dit in overeenstemming met artikel 29, derde lid van de ASV2012 van Limburg, waarin wordt bepaald dat voor subsidies waarvoor moet worden afgerekend op basis van werkelijke kosten en gerealiseerde opbrengsten deze administratieverplichting mag worden opgelegd. Hetzelfde geldt voor de verplichting tot het bijhouden van een administratie.
Artikel 1.11 Vaststelling
De elementen van vaststelling van de subsidies (aanvraagtermijn, beslistermijn en wijze van verantwoording) zijn in de drie provincies bepaald door de hoogte van de subsidie en het hieraan verbonden arrangement. Omdat de subsidies onder de algemene groepsvrijstellingsverordening zijn gebracht, grotendeels, gelden voor de verantwoording onverkort de Europese verplichtingen inzake staatssteunrecht en dient te worden afgerekend op basis van werkelijke kosten en gerealiseerde opbrengsten. Ter zake van arrangement 1 en 2 van alle drie de provincies betekent dit dat de verantwoordingsverplichtingen verzwaard zijn tot ten minste een financieel verslag, mogelijk zelfs accountantsverklaring, en prestatieverantwoording. Dit is tot uiting gebracht in eerste lid.
De aanvraagtermijn en beslistermijn zijn voor alle drie provincies verschillend geregeld. Voor de beslistermijn wordt aangesloten bij de kortste termijn zoals vastgelegd in de ASV2012 van Limburg: 12 weken. Dit sluit aan bij de termijn van de Asb2013 van Zeeland en past binnen de termijn van Noord-Brabant. De verdagingsmogelijkheid die in de ASV2012 van Limburg is opgenomen, geldt op grond van artikel 4:14, eerste lid van de Awb ook voor Zeeland en Noord-Brabant en is derhalve niet geregeld in de regeling.
Ter zake de aanvraagtermijn waarbinnen de subsidieontvanger zijn aanvraag om vaststelling in moet dienen, hanteren de drie provincies drie verschillende termijnen. In de beschikking tot subsidieverlening wordt de aanvraagtermijn voor de aanvraag tot vaststelling opgenomen zodat voor de aanvrager duidelijk is welke Asv van toepassing is.
Artikel 1.12 Bevoorschotting en betaling
In het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 is voor subsidies tot € 10.000 bepaald dat de subsidie 100% wordt bevoorschot. Een soortgelijke bepaling is opgenomen voor het eerste arrangement, dus tot € 25.000, in Noord-Brabant en Limburg.
Voor het tweede en derde arrangement is in Zeeland een maximale bevoorschotting van 75% bepaald en voor Limburg en Noord-Brabant is dit niet bepaald in de Asv’s. Wel is in Limburg in beleidsregels, artikel 2, onder B, van de Beleidsregels bevoorschotting en uitbetaling van subsidies, bepaald dat bij projectsubsidies van € 25.000 tot € 125.000 direct bij de subsidieverleningsbeschikking een voorschot worden
verleend van 90%. Voor projectsubsidies vanaf € 125.000,00 is ingevolge artikel 2, onder C, van voornoemde beleidsregels bepaald dat vooraf bij de subsidieverlening op basis van de ingediende liquiditeitsprognose van de aanvrager, een schema van de bevoorschottingautomatisch zal worden opgenomen tot maximaal 90%. Voorts is bepaald dat dit voorschot binnen zes weken na verzenddatum van de beschikking zal
worden overgemaakt op de rekening van de subsidieontvanger. In artikel 3, van voornoemde beleidsregels staat dat de bevoorschotting conform de in beleidsregels geschetste beleidslijn worden toegepast, tenzij Gedeputeerde Staten anders bepalen.
Met de huidige bepaling in de regeling wordt afgeweken van het beleid omwille van de eenduidigheid tussen de drie provincies en ten voordele van de aanvragers. Voor de hoogte van de bevoorschotting is aangesloten bij Zeeland, binnen de arrangementenhoogtes van Limburg en Noord-Brabant.
 
§ 2 Innovatieadviesproject en haalbaarheidsproject
Artikel 2.2 Weigeringsgronden
De weigeringsgronden zijn afgeleid uit paragraaf 3.4 van de Regeling nationale EZ-subsidies (centrale regeling te vinden op www.overheid.nl).
Artikel 2.3 Vereisten innovatieadviesproject
Eerste lid, onder e
De kennisvraag die wordt voorgelegd aan de kennisinstelling of onafhankelijke adviesorganisatie dient voldoende aan te sluiten bij het innovatietraject waarop het vooruitloopt.
Eerste lid, onderdeel g, onder 3
Activiteiten op het gebied van verkoop van producten of diensten kunnen bijvoorbeeld bestaan uit het ontwikkelen en vervaardigen van marketinginstrumenten en verkoopondersteunend promotiemateriaal.
Eerste lid, onder i
Artikel 28 van de algemene groepsvrijstellingsverordening stelt een aantal vereisten om in aanmerking te komen voor de vrijstelling voor innovatiesteun voor KMO’s.
Deze vereisten zijn veelal vertaald in de regeling, voor die vereisten die niet reeds zijn vertaald is onderdeel i. als vangnet opgenomen.
Eerste lid, onderdeel j, onder 2
De aanvrager dient in zijn eigen provincie, de provincie waarin hij het project uitvoert of waaraan de resultaten van het project ten goede komen, een advies te vragen over zijn project bij de betreffende ROM.
Artikel 2.4 Vereisten haalbaarheidsproject
Onder e
Artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening stelt een aantal vereisten om in aanmerking te komen voor de vrijstelling voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten, in dit geval een combinatie van een haalbaarheidsstudie en industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling. Deze vereisten zijn veelal vertaald in de regeling, voor die vereisten die niet reeds zijn vertaald is onderdeel e. als vangnet opgenomen.
Onder f
De aanvrager dient in zijn eigen provincie, de provincie waarin hij het project uitvoert of waaraan de resultaten van het project ten goede komen, een advies te vragen over zijn project bij de betreffende ROM.
Artikel 2.5 Subsidiabele kosten
Eerste lid
De subsidiabele kosten zijn afgeleid uit artikel 18 van de algemene groepsvrijstellingverordening.
Artikel 2.6 Vereisten subsidieaanvraag
In artikel 1.4.1 van het Asb2013 van Zeeland is bepaald dat aanvragen tenminste acht weken voor het begin van de activiteit worden ingediend. Op grond van het tweede lid kunnen Gedeputeerde Staten in een individueel geval besluiten af te wijken van deze termijn. In de regeling wordt afgeweken van deze bepaling als volgt:
  • -
    aanvragen worden geweigerd indien het stimulerend effect ontbreekt. Veelal zal dit zijn vanwege het starten van de activiteit voor de aanvraag.
  • -
    Projecten moeten uiterlijk een jaar na de start van het project zijn afgerond.
In artikel 9 van de ASV2012 van Limburg is bepaald dat subsidieaanvragen het hele jaar door kunnen worden ingediend tenzij in nadere regels anders is bepaald.
Overige vereisten aan de aanvraag zijn opgenomen in artikel 1.8.
In het artikel wordt gesproken over een indieningstermijn. Op grond van de Awb is een aanvraag tijdig indien deze voor het einde van de indieningstermijn is ontvangen.
Artikel 2.8 Subsidiehoogte
Algemeen
De aanvraag is leidend bij de bepaling van de subsidiehoogte. Dit betekent dat een aanvrager minder ontvangt, indien hij minder aanvraagt. Dit volgt reeds uit de Algemene wet bestuursrecht.
Tweede lid
Het subsidiepercentage is als volgt tot stand gekomen: Het project bestaat voor tenminste 60% uit haalbaarheidsstudie. Op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening kan over dit deel van de kosten maximaal 50% subsidie worden verstrekt, over het totaal bezien betekent dit 30% van de subsidiabele kosten kan uit subsidie voor haalbaarheidsstudie bestaan. Het project bestaat ten hoogste voor 40% uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling. Op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening kan over dit deel van de kosten 25% subsidie worden verstrekt, (uitgaande van het laagste percentage). Over het totaal bezien betekent dit 10% van de subsidiabele kosten kan uit subsidie voor experimentele ontwikkeling of industrieel onderzoek bestaan. Samen komt dit uit op 40% subsidie van de subsidiabele kosten.
 
§ 3 R&D samenwerkingsproject
Artikel 3.2 Vereisten
In de Regeling nationale EZ-subsidies (centrale regeling te vinden op www.overheid.nl) is een definitie van R&D-samenwerkingsproject en R&D-samenwerkingsverband opgenomen. De vereisten onder a tot en met c en e zijn afgeleid uit deze begripsomschrijvingen.
-R&D-samenwerkingsproject:
Research and Development-project, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, in daadwerkelijke samenwerking en voor gezamenlijke rekening en risico uitgevoerd door een R&D-samenwerkingsverband;
-R&D-samenwerkingsverband:
Research and Development-verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, bestaande uit twee of meer niet in een groep verbonden MKB-ondernemers, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van een R&D-samenwerkingsproject.
Onder d instemming
Instemming van alle deelnemers omvat onder andere instemming met de sluitende begroting en sluitend financieringsplan. Hierdoor kan getoetst worden wat ieders bijdrage in de subsidiabele kosten is en hoe de subsidie over de subsidiabele kosten van de deelnemers verdeeld wordt.
de voorzitter de secretaris
Drs. J.M.M. Polman A.W. Smit
 
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter de secretaris
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk mw. ir. A.M. Burger
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk mw. ir. A.M. Burger
 
Gedeputeerde Staten voornoemd,
de voorzitter de secretaris
dhr. drs. Th. J.F.M. Bovens dhr. mr. A.C.J.M. de Kroon
 
Bijlage 1 bij de Toelichting behorende bij de Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2015.
 
Limburg art. 12, 3e lid, 13, 2e lid, 27- 30 ASV2012
Brabant (art. 13, 20- 23 Asv)
Zeeland artikel 3 Asv
conclusie
Arr. 1
Tot € 25.000 directe vaststelling
•Steekproefsgewijze controle
•Vast bedrag of vast bedrag per te verrichten prestatie-eenheid
•Voorschot in beleidsregels
•Beslistermijn vaststelling 12 weken en 12 weken verdagen
Tot € 25.000 directe of ambtshalve vaststelling
•Desgevraagd aantonen activiteit verricht en verplichtingen voldaan
•Vast bedrag of vast bedrag per te verrichten prestatie-eenheid
•Voorschot 100% of bedrag in een keer
•Geen verplichtingen tot administratie en rekening en verantwoording ex. 4:37 eerste lid onder b en f Awb
•Beslistermijn vaststelling 13 weken of 22 weken
Tot € 10.000 directe of Ambtshalve vaststelling of steekproefsgewijze op aanvraag
§ 1.7 Asb2013:
•vast bedrag per prestatieafspraak, voorschot 100% in een keer
•aanvraagtermijn vaststelling 4 weken
beslistermijn vaststelling 22 weken
Vanwege rechtstreekse toepassing van Europees staatssteunrecht en uitsluiten overcompensatie afrekenen op basis van werkelijke kosten en gerealiseerde opbrengsten dus:
-vaststelling op verzoek
-prestatieverantwoording en financieel verslag
Bevoorschotting aansluiten bij Zeeland en Noord-Brabant, ook voor overlap voor Zeeland vanwege grootste gemene deler.
Aanvraagtermijn 4 weken
Beslistermijn aansluiten bij kortste termijn van 13 weken
Arr. 2
€ 25.000-€ 125.000
aantonen activiteiten verricht en verplichtingen voldaan
•vast bedrag of vast bedrag per te verrichten prestatie-eenheid
•voorschot in beleidsregels
•In principe geen verplichtingen bijkomende financiële verantwoording over de werkelijke kosten en opbrengsten en geen controle verklaring accountant Tenzij…
•Aanvraagtermijn vaststelling 6 maanden
•beslistermijn vaststelling 12 weken en 12 weken verdagen
GS kunnen besluiten tot directe vaststelling en tot minder verplichtingen bij prestatieverantwoording
€ 25.000-€ 125.000
aantonen activiteiten verricht en verplichtingen voldaan
•vast bedrag of vast bedrag per te verrichten prestatie-eenheid
•voorschot in subsidieregeling, ambtshalve
•In principe geen verplichtingen tot administratie en rekening en verantwoording ex. 4:37 eerste lid onder b en f Awb en overleggen accountantsverklaring Tenzij…
•aanvraagtermijn vaststelling 13 weken
•beslistermijn vaststelling 22 weken
•GS kunnen arrangement 1 van toepassing verklaren
€ 10.000-€ 50.000 prestatieverantwoording
§ 1.8 Asb2013:
•vast bedrag per prestatieafspraak
•voorschot max 75% in termijnen
•aanvraagtermijn vaststellen 12 weken
•beslistermijn vaststellen 12 weken
GS kunnen besluiten arrangement 1 toe te passen
Vanwege rechtstreekse toepassing van Europees staatssteunrecht en uitsluiten overcompensatie afrekenen op basis van werkelijke kosten en gerealiseerde opbrengsten dus:
-prestatieverantwoording en financieel verslag
Bevoorschotting vanaf 25.000 tot 125000 aansluiten bij Zeeland, dus max. 75%
Aanvraagtermijn 12 weken
Beslistermijn aansluiten bij termijn van 22 weken, afwijken van Asb2013.
Arr. 3
€ 125.000 en hoger
aantonen activiteiten verricht en verplichtingen voldaan met financieel verslag en controleverklaring accountant
•hoogte het bedrag dat GS noodzakelijk achten om activiteit te realiseren
•voorschot in beleidsregels
•aanvraagtermijn vaststelling 6 maanden
•beslistermijn vaststelling 12 weken en 12 weken verdagen
€ 125.000 en hoger
aantonen activiteiten verricht en verplichtingen voldaan met financieel verslag en controleverklaring accountant
•hoogte op basis van prestaties en gerealiseerde kosten
•voorschot in subsidieregeling, ambtshalve
•aanvraagtermijn vaststelling 13 weken
•beslistermijn vaststelling 22 weken
•GS kunnen arrangement 2 van toepassing verklaren
€ 50.000 en hoger prestatieverantwoording en financiële verantwoording w.o. controle verklaring accountant en mogelijk jaarrekening en accountantsreview
§ 1.9 Asb2013:
•vast bedrag per te realiseren prestatieafspraak en percentage van subsidiabele kosten
•voorschot 75% max in termijnen
•aanvraagtermijn vaststellen 12 weken
•beslistermijn vaststellen 12 weken
GS kunnen besluiten tot vervallen/verminderen verantwoordingsvereisten of arrangement 2 toe te passen
Rechtstreeks toepassing van het staatssteunrecht heeft ic geen gevolgen. Hoogte verschillen in arrangementen wel want vanaf 50.000 voor Zeeland in principe accountantsverklaring. Hier van mag worden afgeweken in het Asb2013. In dit geval ten behoeve van eenduidigheid en grootste gemene deler tot 125.000 geen accountantsverklaring maar afrekenen met financieel verslag.
Bevoorschotting aansluiten bij Zeeland, dus max. 75%
Aanvraagtermijn 12 weken
Beslistermijn aansluiten bij termijn van 22 weken, afwijken van Asb2013.
 
 
 
GS kunnen ander arrangement toepassen, in Asb2013: zou volgens toelichting wegens Rijkssubsidiekader alleen lager arrangement kunnen zijn, tenzij Sisa-systematiek
 
 
Bijlage 2 bij de Toelichting behorende bij de Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2015.
Zeeland (art. 2, 4 – als vereisten opgenomen- , 5 Asv2013, art. 1.2.1 Asb2013)
Noord-Brabant (art. 8)
Limburg (art. 15)
Conclusie
Ondergrens aanvraag € 2.500
Ondergrens aanvraag € 1.000
 
Ondergrens Zeeland opgenomen in regeling
Draagt niet bij aan realisering van een of meer beleidsdoelstellingen, tenzij bijzondere gebeurtenis
Subsidie niet in voldoende mate in het algemeen provinciaal belang
Subsidieverlening past niet binnen het beleid van Limburg
Geborgd in drie Asv’s
-
Activiteiten aanvrager niet gericht op de provincie Noord-Brabant
-
Voldoende eenduidige toetsing door vereiste in regeling dat ziet op Zuid-Nederland
-
Activiteiten aanvrager komen niet aantoonbaar ten goede aan de inwoners van Noord-Brabant
Activiteiten aanvrager komen niet aanwijsbaar ten goede aan ingezetenen van Limburg
Voldoende eenduidige toetsing door vereiste in regeling dat ziet op Zuid-Nederland
-
Ontvanger handelt op enigerlei wijze in strijd met fundamentele rechtsbeginselen
Aanvrager beoogt doelstellingen of zal activiteiten ontplooien ins strijd met de wet, het algemeen belang of openbare orde
Omschrijving niet hetzelfde maar beogen hetzelfde. Om te borgen dat deze ook voor Zeeland geldt, is deze ter aanvulling opgenomen in de regeling
-
-
Gelden worden niet of niet in voldoende mate besteed voor het doel waarvoor de subsidie is aangevraagd
Eenduidigheid geborgd door afbakening tot projectsubsidie en bepalingen in artikel 4:35 van de Awb
Gevraagde subsidie noodzakelijk om activiteit uit te voeren
-
Aanvrager kan ook zonder subsidie over voldoende middelen voor activiteit beschikken
Weigeringsgrond ter zake het stimulerend effect ziet mede hierop.
-
-
Continuïteit aanvrager onvoldoende gewaarborgd
Artikel 4:35 Awb borgt voldoende eenduidigheid in toetsing op deze weigeringsgrond
Ontoelaatbare staatssteun
-
Ongeoorloofde steun in de zin van artikel 107 VWEU of in strijd met verplichting ingevolgde door de staat gesloten verdrag
Als een aangevraagde subsidie zou leiden tot verstrekking van onrechtmatige staatssteun, kan de provincie deze weigeren. Omdat de plicht tot het naleven van het Europees staatssteunrecht al rechtstreeks volgt uit het Europees recht, behoeft de bevoegdheid om subsidie te weigeren op grond van het staatssteunrecht geen grondslag in de Asv of een subsidieregeling
-
In Noord-Brabant wordt wel register bijgehouden.
Aanvrager staat geregistreerd wegens misbruik en/of oneigenlijk gebruik van een eerder verstrekte subsidie
Aanvragen van subsidieontvangers, waarop in het verleden een sanctie is toegepast, kunnen ook op grond van artikel 4:35 Awb preventief geweigerd worden. Voldoende eenduidigheid.
Behoefte aan activiteit (vereiste)
-
-
Behoefte aan activiteit is onderdeel van het beleid en de vereisten en op die wijze voldoende eenduidigheid
Redelijkerwijze mag worden verwacht dat de activiteit wordt gerealiseerd (vereiste)
-
-
Artikel 4:35 Awb borgt voldoende eenduidige toetsing
Bezoldingsnorm
-
-
Geldt voor exploitatiesubsidies
Activiteit is gerealiseerd op moment ontvangst subsidieaanvraag
-
-
Artikel 4:29 Awb borgt voldoende eenduidigheid
 
Bijlage 3 bij de Toelichting behorende bij de Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2015.
Zeeland
(voor zover in artikel 4 Asv2013 reeds meegenomen bij weigeringsgronden)
Noord-Brabant, artikel 9, eerste lid Asv
Limburg artikel 10 ASV2012
Conclusie
 
eenmalige aanspraak op financiële middelen
 
Voldoende geborgd met begripsomschrijving projectsubsidie
 
eenmalig project
 
opgenomen in de regeling
 
niet reguliere bedrijfsvoering aanvrager
 
opgenomen in de regeling
Stukken ten grondslag aan de aanvraag:
1.Concrete beschrijving activiteit;
2.Uiteenzetting wijze van bijdragen aan beleid provincie;
3.Duur activiteit
4.Geografisch gebied waarop activiteit betrekking heeft
5.Concrete beschrijving resultaat en na te streven kwaliteitsniveau
6.Sluitende begroting cf artikel 1.4.3.
7.Verklaring bezoldiging
8.Beschrijving organisatorische verbanden mbt invloed hoogte subsidiabele kosten
 
Stukken ten grondslag aan de aanvraag
1.Activiteitenplan met beschrijving van activiteiten, doelen, resultaten..;
2...
3...
4...
5...
6.Begroting
7...
8.Beschrijving organisaties verbanden mbt invloed hoogte subsidiabele kosten..
9.Igv aanvraag hoger dan €125.000 ook een raming van de liquiditeitsbehoefte
1.Opgenomen in artikel 1.5,2e lid onder a: projectplan
2.Zie 1 en in vereisten 1.5. en bij specifieke paragraaf
3.indien toetsingsgrond opgenomen in specifieke vereisten;
4.verplichting hiertoe volgt uit vereiste 1.5, onder a, komt in projectplan;
5.komt in projectplan ogv artikel 1.5 onder b en c
6.opgenomen in artikel 1.5, tweede lid, onder b
7.nvt
8.…………
9.……
 
Bijlage 4 bij de Toelichting behorende bij de Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2015.
Verplichting
Zeeland
Noord-Brabant
Limburg
Conclusie
Verbod van vervreemding e.a.
Art. 1.6.3. Asb2013, termijn van 5 jaren, geen ontheffing mogelijk en sanctie in 1.10.1 eerste lid.
Art. 16, eerste lid Asv termijn van 5 jaren, ontheffing mogelijk
Art. 17, 4e lid
Beperkt tot tweede arrangement, termijn van 10 jaren, ontheffing mogelijk
De strekking van de verplichting is in de drie provincies gelijk. Verschillen op details zijn overkomelijk, met uitzondering van de sanctie.
Het opleggen van een sanctie in 1 van de drie provincies, schaadt de eenduidigheid en gelijke behandeling van de aanvragers. Derhalve sanctie buiten toepassing verklaard
Melding subsidie in publicaties
Art. 1.6.6. Asb 2013 met sanctie van verlaging bij niet voldoen
Art. 16, tweede lid Asv
Art. 17,2e lid
Het opleggen van een sanctie in 1 van de drie provincies, schaadt de eenduidigheid en gelijke behandeling van de aanvragers. Derhalve sanctie buiten toepassing verklaard
Melding niet, niet tijdig, niet geheel verrichten activiteiten of voldoen aan verplichtingen art. 1.6.2. Asb Zeeland 2013, art. 17 Asv Noord-Brabant, art. 18 ASV2012 Limburg
Eenduidig.
Vermogensvorming
Geen bepalingen opgenomen
Art. 18
Art. 22
De bepalingen van Limburg en Noord-Brabant zijn gelijkluidend. Deze zijn dan ook van toepassing verklaard.
Naar boven