2015D50600 Lijst van vragen

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën over zijn brief van 23 november 2015 inzake de Juridische en financiële analyse verruiming btw-sportvrijstelling (Kamerstuk 34 302, nr. 103).

Voorzitter van de commissie, Lodders

Adjunct-griffier van de commissie, Clemens

Nr

Vraag

   

1

Kan de Staatssecretaris in duidelijke en concrete taal de huidige btw-sportvrijstelling toelichten en daarbij een praktijkvoorbeeld gebruiken?

2

Kan de Staatssecretaris in duidelijke en concrete taal de door de Europese richtlijn vereiste btw-sportvrijstelling toelichten en daarbij een praktijkvoorbeeld gebruiken?

3

Wat gaat aanpassing van de huidige btw-sportvrijstelling aan de door de Europese btw-richtlijn voorgeschreven werkwijze betekenen voor sportverenigingen? En wat voor individuele sporters? En wat voor gemeenten?

4

Wanneer wil de Staatssecretaris de Nederlandse wetgeving aanpassen aan de door de Europese btw-richtlijn voorgeschreven werkwijze?

5

Komt er een compensatieregeling voor sportverenigingen? Hoe gaat die compensatieregeling eruitzien? Wanneer kan de Kamer daarover nadere informatie ontvangen?

6

Komt er een overgangsregeling? Zo ja, hoe gaat die regeling eruitzien?

7

Komt er een compensatieregeling? Zo ja, hoe ziet deze eruit? Wordt deze uitgekeerd aan individuele sportorganisaties of gemeenten of door een algemene toevoeging aan het budget van het Ministerie van VWS?

8

Op welke termijn verwacht de Staatssecretaris meer duidelijkheid over de exacte financiële consequenties voor sportorganisaties en gemeenten?

9

Welke gevolgen heeft de verruiming van de btw-sportvrijstelling nu concreet voor sportverenigingen en gemeenten? Kan de Staatssecretaris zijn antwoord uitgebreid toelichten aan de hand van voorbeelden?

10

Kan de Staatssecretaris onderbouwen waarom het woord «sommige» in artikel 132, eerste lid, onderdeel m, van de btw-richtlijn geen vrijheid biedt aan EU-lidstaten om de vrijstelling te beperken?

11

In hoeverre kan aan artikel 11, lid 1, onderdeel e, van de Wet OB een vrijstelling worden toegevoegd voor het verlenen van het recht op gebruik van een sportaccommodatie aan organisaties die zich bezighouden met sport of het bevorderen daarvan?

12

Met welke redenen krijgen EU-lidstaten geen vrijheid om bepaalde diensten uit te zonderen van btw-sportvrijstelling?

13

EU-lidstaten kunnen in het kader van de artikelen 133 en 134 beperkingen in vrijstellingsbepalingen aanbrengen. Geldt dit ook voor sportvrijstellingen? Zo ja, welke?

14

Nederland heeft er bewust voor gekozen om zelf invulling te geven aan de reikwijdte van de vrijstelling door een aantal prestaties expliciet van de vrijstelling uit te zonderen. Zou aan artikel 11, lid 1, onderdeel e, van de Wet OB een derde vrijstelling kunnen worden toegevoegd, namelijk het verlenen van het recht op gebruik van een sportaccommodatie aan organisaties die zich de beoefening van sport of bevordering daarvan ten doel stellen?

15

Lidstaten kunnen via artikel 133 de btw-sportvrijstelling afhankelijk stellen van een aantal voorwaarden. Kan de Staatssecretaris dit nader toelichten met voorbeelden?

16

Kan nader worden toegelicht waarom de uitzondering van artikel 133, eerste lid, onderdeel d, van de richtlijn niet van toepassing zou kunnen zijn?

17

Om welke situaties gaat het wanneer er «oneigenlijk beroep» wordt gedaan op de btw-vrijstelling?

18

Kan de Staatssecretaris een rekenvoorbeeld geven wat de consequenties kunnen zijn van de verruiming van de btw-vrijstelling voor verhuur van een accommodatie, voor een min of meer gemiddelde sportvereniging/sportorganisatie?

19

Klopt het dat de regering kennelijk wacht totdat Nederland een ingebrekestelling krijgt van de Europese Commissie? Moet de strijdigheid in dat geval gerepareerd worden met terugwerkende kracht tot het moment van de ingebrekestelling (en dus niet tot het arrest Bridport)?

20

Komen de inkomsten hier voort uit een verruiming van een vrijstelling? Klopt het dat een vrijstelling een belastinguitgave en geen inkomst is?

21

Kan de Staatssecretaris nader toelichten wat hij verstaat onder «oneigenlijk beroep» op het verlaagde btw-tarief?

22

De Staatssecretaris schat een jaarlijks structureel btw-nadeel in van € 210 miljoen voor sportstichtingen en gemeenten. Gemeenten gaven eerder een hoger bedrag aan. Waarom verschilt de verwachting van de Staatssecretaris met die van de gemeenten? Hoe is het bedrag opgebouwd en hoe is de verdeling daarbinnen tussen gemeenten en sportstichtingen?

23

De budgettaire opbrengst voor de overheid ligt in het eerste jaar hoger (€ 310 miljoen) en neemt dan in de acht daaropvolgende jaren af tot een structurele opbrengst (€ 210 miljoen). Kan de Staatssecretaris de exacte bedragen geven in jaar 1 tot en met 8?

24

De Minister van sport gaf in het algemeen overleg van 17 juni 2015 aan dat de sport gecompenseerd zou moeten worden voor het financiële nadeel als gevolg van de wetswijziging. Op korte termijn ziet het kabinet binnen de budgettaire kaders geen mogelijkheid om het in te passen en stelt daarom aanpassing van de wet uit. Op welke manier wil de Staatssecretaris de sport voor het nadeel gaan compenseren?

25

Is de Staatssecretaris van plan om overgangsmaatregelen te treffen? Zo ja, op welke manier gaat de Staatssecretaris dat vormgeven?

26

Tot wanneer blijft het huidige btw-regime gehandhaafd en wanneer treedt de verruiming van de btw-sportvrijstelling in werking?

27

De Staatssecretaris geeft aan nu geen financiële middelen te hebben om gemeenten en andere betrokkenen financieel te compenseren bij een verruiming van de btw-sportvrijstelling. Is de Staatssecretaris voornemens te zoeken naar mogelijkheden voor financiële compensatie?

Naar boven