2015D32104 Inbreng verslag van een schriftelijk overleg

Binnen de vaste commissie voor Economische Zaken hebben de onderstaande fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu over de Wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden: gewasbescherming buiten de landbouw (Kamerstuk 27 858, nr. 315).

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Vermeij

Adjunct-griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, De Vos

Inhoudsopgave

   

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie

II

Antwoord / Reactie van de Staatssecretaris

III

Volledige agenda

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de voorgenomen wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden buiten de landbouw teneinde het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen buiten de landbouw uit te bannen. Deze leden zijn zeer kritisch op de voorgenomen wijziging en de gevolgen. Zij zien aanleiding voor het stellen van een aantal vragen.

In de brief (TK 27 858, nr. 315) geeft de Staatssecretaris aan dat de voorgenomen wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden beoogt een bijdrage te leveren aan de doelstellingen voor waterkwaliteit en het beperken van de blootstelling van het brede publiek vanwege de volksgezondheid. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe met de voorgenomen wijziging van het Besluit deze doelstellingen concreet worden gehaald? Kan de Staatssecretaris dit met cijfers onderbouwen? De voorgenomen wijziging van het Besluit voorziet in een verbod op het gebruik van (chemische) gewasbeschermingsmiddelen op verharde terreinen vanaf begin 2016 en overige (onverharde) terreinen vanaf eind 2017. Dit betekent dat er alternatieven aangewend moeten worden waar nodig voor onkruidbestrijding en gewasbescherming. Kan de Staatssecretaris aangeven of bij het opstellen van de voorgenomen wijziging van het Besluit de beschikbare alternatieven zijn onderzocht? Zo ja, is hierbij ook gekeken naar wat de effecten zijn van de beschikbare alternatieven op het milieu en de volksgezondheid? Kan de Staatssecretaris hier nader op in gaan? Zo nee, kan de Staatssecretaris aangeven waarom dit niet is meegenomen in de voorgenomen wijziging van het Besluit?

Overigens merken de leden van de VVD-fractie op dat in de brief met Kamerstuknummer 27 585, nr. 314 de zinsnede «beperken van het beperken van de blootstelling van het brede publiek vanwege de volksgezondheid.» is opgenomen. De Leden van de VVD-fractie gaan ervan uit dat dit een typefout in de brief van de Staatssecretaris is.

In de Nota van Toelichting geeft de Staatssecretaris aan dat de risico’s van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zijn verminderd en dat het water schoner is geworden. Heeft de Staatssecretaris overwogen om met de producenten van gewasbeschermingsmiddelen in overleg te treden en afspraken te maken om de ingezette trend voort te zetten in plaats van een verbod in te stellen? Kan de Staatssecretaris nader toelichten waarom zij een verbod noodzakelijk acht in het licht van de ontwikkelingen die de sector heeft ingezet? De leden van de VVD-fractie zijn bang dat hiermee de sector haar inspanningen haar producten verder te innoveren zal staken en hiermee de afhankelijkheid van «verouderde» producten blijft bestaan. Kan de Staatssecretaris aangeven of zij deze zorgen met de leden van de VVD-fractie deelt?

De Staatssecretaris geeft in de Nota van Toelichting aan dat de ambities zijn aangescherpt en dat vermijdbaar gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zoveel mogelijk moet worden voorkomen of beperkt. Deze leden vragen hoe een algeheel verbod past binnen het terugdringen van een vermijdbaar gebruik. Is een algeheel verbod niet een te rigoureuze manier om deze doelstelling te bereiken?

Voor de kwaliteit van het oppervlaktewater gelden twee kwantitatieve doelstellingen. De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de huidige stand van zaken met betrekking tot deze doelstellingen. Daarnaast zouden deze leden graag een overzicht zien van hoe de afgelopen jaren de trend in het aantal overschrijdingen is geweest op beide doelstellingen. Kan de Staatssecretaris hier nader op ingaan? Voorts zijn de leden van de VVD-fractie benieuwd hoe de spreiding van het aantal overschrijdingen over het land verdeeld is. Kan de Staatssecretaris een overzichtskaart geven waarbij aangegeven wordt hoe deze spreiding is?

Volgens de Staatssecretaris zijn de initiatieven van de afgelopen jaren nog ontoereikend om de beleidsdoelstellingen te halen. Kan de Staatssecretaris dit nader onderbouwen? Kan zij aangeven waarom ze gekozen heeft voor verbod? In de Nota van Toelichting geeft de Staatssecretaris aan dat de afgelopen tien jaar technieken op de markt zijn gekomen, waarmee op verharde oppervlakken zonder gewasbeschermingsmiddelen wordt bestreden. Kan de Staatssecretaris aangeven welke technieken dit zijn, en welk effect deze alternatieven hebben op het milieu en de volksgezondheid?

60% van de vracht aan glyfosaat in de Maas is afkomstig uit Duitsland, België en Frankrijk. In hoeverre is een verbod in Nederland effectief voor het behalen van de doelstellingen, wanneer meer dan de helft van de vracht afkomstig is uit het buitenland? De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris of het niet effectiever is om afspraken te maken met de bovenstrooms gelegen landen over een verantwoord gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in plaats van eenzijdig een verbod in te stellen?

In een eerder stadium hebben de leden van de VVD-fractie gevraagd wat de effecten zijn van alternatieven van (chemische) gewasbeschermingsmiddelen op het milieu en de volksgezondheid. In de Nota van Toelichting geeft de Staatssecretaris aan dat met «niet-chemische onkruidbestrijding» de technieken voor mechanische of thermische onkruidbestrijding worden bedoeld. Deze leden willen de Staatssecretaris vragen wat de risico’s zijn van deze bestrijdingstechnieken, zo is hen bekend dat een aantal jaar geleden een huis in Utrecht is afgebrand door toedoen van thermische onkruidbestrijding. Kan de Staatssecretaris nader ingaan op de risico’s van deze alternatieven? Daarnaast zijn er bijkomende effecten denkbaar bij het inzetten van de genoemde alternatieve technieken, zoals een verhoogde uitstoot van schadelijke stoffen door brandstofverbruik. De leden van de VVD-fractie maken zich hier zorgen over. Kan de Staatssecretaris aangeven welke bijkomende effecten er bij het gebruik van de alternatieven zijn en waarom deze minder schadelijk worden geacht voor de directe omgeving en de volksgezondheid?

In de Nota van Toelichting geeft de Staatssecretaris een aantal alternatieven voor «niet-chemische onkruidbestrijding». Voor deze leden is het belangrijk dat deze technieken op vergelijkbare schaal aanwezig zijn als (chemische) gewasbeschermingsmiddelen. Kan de Staatssecretaris aangeven of het aanbod van de alternatieven voldoende is om op een gelijk niveau de (chemische) gewasbeschermingsmiddelen te vervangen?

In de Nota van Toelichting geeft de Staatssecretaris aan dat dit besluit geen of een beperkte toename van de lastendruk en nalevingskosten genereert. De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of de Staatssecretaris dit nader kan onderbouwen? Er zal immers in nieuwe technieken moeten worden geïnvesteerd en nieuwe middelen worden aangeschaft. Dit vergt een investering en vormt hiermee een extra druk op de begroting van bijvoorbeeld gemeenten. Kan de Staatssecretaris aangeven waarom zij van mening is dat dit meevalt?

De Staatssecretaris stelt dat de nalevingskosten kunnen variëren van enkele tienduizenden tot enkele honderdduizenden euro’s. Dit baart de leden van de VVD-fractie toch zorgen. Dit is een grote marge en biedt dus een grote mate van onzekerheid. Is het mogelijk om de kosten als gevolg van dit besluit beter in kaart te brengen? En kan de staatsecretaris aangeven of de kosten die gemaakt moeten worden, opwegen tegen de mogelijke effecten van de niet-chemische alternatieven op milieu en volksgezondheid?

Door de voorgenomen wijziging van het Besluit zien de leden van de VVD-fractie een verzwaring van de toezichtstaken. Er wordt immers in het besluit een onderscheid aangebracht in de gebieden waar wel, of waar niet, gebruik mag worden gemaakt van (chemische) gewasbeschermingsmiddelen. Deze leden vrezen hiermee een verzwaring van de toezichtstaak van de NVWA en de waterschappen. Kan de Staatssecretaris onderbouwen waarom zij toch van mening is dat de voorgenomen wijziging geen verzwaring vormt voor de toezichthouders?

De Staatssecretaris verwacht dat er bereidheid is tot spontane naleving van de voorschriften. De leden van de VVD-fractie willen graag weten waarop deze verwachting gebaseerd is? En is het gebruikelijk bij het opstellen van beleid om uit te gaan van spontane naleving? Zijn er afspraken gemaakt over naleving van de voorgenomen wijziging van het Besluit?

Bent u bekend met het artikel uit de Friesch Dagblad (d.d. 8 april 2015)1 waarin wordt gesteld dat chemische gewasbeschermingsmiddelen via internet en/of in andere Europese landen volop verkrijgbaar zijn? Veelal zijn de verhoudingen in deze producten ook nog eens slechter voor het milieu? Wat is uw reactie hierop? Vindt u dit een wenselijk effect van het Besluit? Hoe gaat u het Besluit handhaven in het licht hiervan?

In reactie op de Motie Jacobi (TK 27 858, nr. 289) stelt de Staatssecretaris dat zij niet tot een nationale laagrisicolijst kan komen vanwege een mogelijk ongewenst «slingereffect». Dit «slingereffect» zou ontstaan doordat er binnen de Europese Unie nog wordt gewerkt aan Europese cirteria voor laagrisicostoffen. Deze criteria zijn nog niet door de gezamenlijke lidstaten vastgesteld. De Staatssecretaris wil voorkomen dat er op de nationale lijst middelen komen te staan, die later door Europese criteria geschrapt dienen te worden. Dit kan echter ook de andere kant op werken. De leden van de VVD-fractie maken zich in dat licht zorgen over het voorgenomen besluit om (chemische) gewasbeschermingsmiddelen te verbieden, terwijl de Europesen criteria nog niet zijn vastgesteld voor laagrisicostoffen. De leden van de VVD-fractie willen de Staatssecretaris vragen of een verbod niet te ver gaat nu er nog gewacht wordt op de Europese criteria.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de voorgenomen wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Deze leden zijn op hoofdlijnen tevreden met de voorgenomen wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Zij hebben nog enkele vragen over de praktische gevolgen van dit voorstel, met name met betrekking tot het verbod op de zogenoemde laagrisico-middelen.

De leden van de PvdA-fractie maken een onderscheid tussen het gebruik van glyfosaat houdende en overige chemische bestrijdingsmiddelen. Deze leden hebben op basis van het voorzorgsbeginsel al langer de wens tot een verbod op het gebruik van glyfosaat houdende middelen te komen, dit met name vanwege de risico’s voor de humane gezondheid.

De leden van de PvdA-fractie vragen de Staatssecretaris om in te gaan op de juridische hardheid van het besluit om het gebruik van alle chemische gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw te verbieden. Deze leden vragen de Staatssecretaris met name om in te gaan op het advies van de Landsadvocaat d.d. 6-2-2014 met betrekking tot glyfosaat houdende middelen en de juridische onderbouwing van een algeheel verbod op chemische gewasbeschermingsmiddelen.

De leden van PvdA-fractie verzoeken de Staatssecretaris om in te gaan op de vraag of de EU Verordening voor de markttoelating van bestrijdingsmiddelen (1107/2009) een grond bevat om toelatingen van middelen in te trekken als de Kaderrichtlijn Water-doelen in gevaar komen.

Deze leden erkennen de conclusie van het RIVM dat ook laagrisicomiddelen de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Zij zien de noodzaak van het halen van de doelen in de Kaderrichtlijn Water en zien de urgentie van het nemen van maatregelen. Bestrijdingsmiddelen buiten de landbouw zijn voor een groot deel verantwoordelijk voor de normoverschrijdingen. De leden van de PvdA-fractie zijn gezien het feit dat laagrisico-middelen vaak in grote hoeveelheden moeten worden toegepast van mening dat het professioneel gebruik van laagrisico-middelen geen optie is.

Deze leden verzoeken de Staatssecretaris om in te gaan op de vraag of een beperkt gebruik van bepaalde laagrisicomiddelen door particulieren op verhard oppervlak onaanvaardbare milieuschade met zich meebrengt. Zij vragen de Staatssecretaris in te gaan op de vraag op welke termijn een bepaalde selectie van laagrisicomiddelen voor particulier gebruik op verhard oppervlak in de toekomst kan worden toegestaan. De leden van de PvdA-fractie refereren daarmee aan de poging om in Europees verband tot toelatingscriteria voor laagrisicomiddelen te komen.

De leden van de PvdA-fractie vragen de Staatssecretaris om in te gaan op de alternatieven die beschikbaar zijn voor zowel professionele gebruikers als voor particulieren voor specifiek glyfosaat houdende en voor specifiek laagrisico-middelen. Deze leden vragen de Staatssecretaris in te gaan op de zorgen die er in de markt zijn over het gebruik van niet beoordeelde en niet goedgekeurde alternatieven als bijvoorbeeld azijn en zout, en de (mogelijke) schadelijkheid daarvan voor de gezondheid en het milieu. Zij verzoeken de Staatssecretaris om het gebruik van niet-goedgekeurde middelen (zoals azijn en zout) door particulieren te onderzoeken en monitoren.

De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd hoe de Staatssecretaris het kostenverschil (voor professioneel en particulier gebruik) tussen niet-chemische en chemische onkruidbestrijding inschat en vragen haar daarop in te gaan.

Deze leden zijn benieuwd naar de stand van zaken met betrekking tot de Green Deal voor gebruik van glysofaat houdende middelen op sport- en recreatieterreinen. De leden van de PvdA-fractie hebben vernomen dat in de provincie Noord-Brabant 13% van de gemeenten chemievrij beheer uitvoert op sportvelden en is benieuwd of dit bewijst dat chemievrij beheer op sportvelden een reel alternatief is. De leden van voornoemde fractie vragen de Staatssecretaris in te gaan op welke maatregelen op korte termijn kunnen worden genomen om het gebruik te verminderen op sport- en recreatieterreinen.

Deze leden vragen de Staatssecretaris om in te gaan op de mogelijkheid om mechanische en thermische onkruidbestrijding (borstelen en branden) in plaats van glyfosaat houdende en andere chemische middelen toe te passen op verhardingen op industrieterreinen.

De leden van de PvdA-fractie zijn ook van mening dat er kritisch moet worden gekeken naar het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in de landbouw. Zij vragen de Staatssecretaris in te gaan op de stand van de wetenschap met betrekking tot de noodzaak van toepassing van chemische bestrijdingsmiddelen in de landbouw en de mogelijke effecten hiervan op de volksgezondheid.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van voorliggende stukken. Zij zijn verheugd dat er een wettelijk verbod komt op het vermijdbaar gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw. Zij hebben evenwel enkele vragen.

De leden van de SP-fractie vragen waarom is gekozen voor een verschil in inwerkingtreding tussen gebruik op verhard en onverhard terrein en er wordt uitgegaan van een nader te bepalen datum.

Deze leden zijn blij met de flinke verhoging in reductiepercentages wat betreft de overschrijdingen van milieu en drinkwaternormen, maar vragen waarom zeker met betrekking tot de drinkwaternorm niet een streefwaarde van 100% wordt gehanteerd. Verder menen zij dat acht jaar een wel erg lange termijn is waarin naar reductie toe wordt gewerkt. Zij vragen waarom de gewenste afname van het aantal overschrijdingen niet eerder gerealiseerd kan worden, zeker gezien de kwaliteit van het oppervlaktewater van Nederland in vergelijking met de rest van Europa en het aantal normoverschrijdingen van glyfosaat en andere bestrijdingsmiddelen in oppervlaktewater gebruikt voor drinkwaterproductie.

De leden van de SP-fractie vragen of het klopt dat het goedkeuringsproces van de EU over de toelating van glyfosaat is gebaseerd op gegevens van chemische bedrijven waaronder Monsanto. Wat is in dit goedkeuringsproces gedaan met de bevindingen van de WHO en andere onderzoeken die wijzen op een verhoogd risico op kanker en geboorteafwijkingen? Deze leden vragen wat de inzet van Nederland in deze gaat zijn. Waarom volgt Nederland niet het voorbeeld van onder andere Frankrijk om een verbod uit te vaardigen? Welke andere lidstaten zijn inmiddels tot een verbod overgegaan?

Kan worden toegelicht op welk moment alternatieven (financieel dan wel technisch) «ontoereikend» worden bevonden? Er wordt bijvoorbeeld gesproken over de inschatting van terreinbeheerders, hoe wordt erop toegezien dat zij beschikken over alle nodige relevante kennis om tot een gedegen afweging te kunnen komen? Verder vragen de leden van de SP-fractie in hoeverre het besluit ruimte biedt voor nieuwe inzichten, die een eventuele verdere beperking wenselijk en/of mogelijk maken.

Deze leden merken op dat de EU-richtlijn in verschillende lidstaten op verschillende wijze wordt geïnterpreteerd en geïmplementeerd. Hoe is het toezicht op naleving van (Europese) regelgeving in de buurlanden geregeld, is er sprake van onderlinge samenwerking en afstemming in het stroomgebied?

De leden van de SP-fractie vragen waarom de doelstellingen met betrekking tot waterkwaliteit en volksgezondheid tot nu toe niet zijn gerealiseerd. Hoe gaat dit besluit wel tot het behalen van de doelstellingen leiden?

Waarom worden in situaties waar een verplichting tot onkruidbestrijding bestaat (zowel verhard als onverhard terrein) eventuele alternatieven als niet afdoende beoordeeld? Deze leden vragen om een verdere toelichting waarom in genoemde situaties (zoals industrie- defensie- en luchthaventerreinen) een alternatief technisch of financieel niet haalbaar zou zijn.

Kan worden toegelicht waarom met betrekking tot sportterreinen, siertuinen en recreatiebedrijven niet-chemische middelen als ontoereikend worden beoordeeld? Waarin verschillen deze terreinen van soortgelijke terreinen die niet onder de uitzonderingsbepaling vallen? Verder wijzen deze leden op het gebruik van juist deze terreinen door een breed publieke en kwetsbare groepen zoals kinderen. Kan worden toegelicht waarom niet is gekozen voor een verbod (met overgangstermijn), zeker in het licht van de EU-Richtlijn die stelt dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen om deze reden geminimaliseerd of verboden moet worden op terreinen zoals sportterreinen, siertuinen en recreatiebedrijven? De leden van de SP-fractie menen dat een verbod voor deze terreinen versneld ingevoerd dient te worden om gebruikers van de (speel)terreinen te beschermen.

Ook vragen deze leden waarom niet wordt overgegaan tot een verbod voor niet-professionele gebruikers. Het handhaven van specifiek en juist gebruik is immers vrijwel niet te handhaven.

De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze de verdere ontwikkeling van groene gewasbeschermingsmiddelen wordt gestimuleerd.

Deze leden vragen op welke wijze wordt toegezien op informatieverspreiding naar en naleving door alle partijen, aangezien wordt gesteld dat er geen sprake zal zijn van extra lastendruk. Kan hier meer specifiek op ingegaan worden? Zij vragen verder om een toelichting op de handhaving bij niet professionele gebruikers. Vertrouwen is goed, maar wordt er niet teveel geleund op de goede wil van de betrokkenen, aldus deze leden. Zij vragen de Staatssecretaris hier verder op in te gaan.

Waarom is geen gehoor gegeven aan de oproep van de Unie van Waterschappen om, met inachtneming van een overgangstermijn, geen uitzondering te maken voor sportterreinen en siertuinen? Welke afwegingen hebben hierbij een rol gespeeld?

De leden van de SP-fractie menen dat afzien van een generieke uitzondering voor laagrisicomiddelen een stap in de goede richting is. Wel merken zij op dat er nog steeds veel onduidelijkheid blijft bestaan over toekomstig gebruik van deze middelen. Op welke termijn komt hier duidelijkheid over? Ook vragen deze leden op welke wijze de uiteindelijke lijst vastgesteld gaat worden. Zij stellen vast dat dit gaat gebeuren zonder enige invloed van het parlement. Op welke wijze gaan bezwaren geuit door onder andere de leden van de SP-fractie meegenomen worden bij de uiteindelijke besluitvorming?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Deze leden zijn niet overtuigd van de juridische houdbaarheid, de noodzaak en de proportionaliteit van het verbod van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw.

Allereerst zijn de leden van de CDA-fractie ontstemd over de wisselvalligheid van de besluitvorming, eerst zouden laagrisicomiddelen worden toegestaan, 1 juli 2015 deelde de Staatssecretaris echter mee dat het gebruik van alle gewasbeschermingsmiddelen inclusief laagrisciomiddelen in de publieke ruimte verboden zal worden. Dat het verbod voor laagsrisicomiddelen gaat gelden, is niet eens opgenomen in het voorliggende besluit. Deze vinden dit onzorgvuldig beleid. Zij verzoeken daarom met klem dat de Staatssecretaris motie 27 858, nr. 285 alsnog uitvoert en laagrisicomiddelen zal toestaan.

Ten algemene vragen de leden van de CDA-fractie de Staatssecretaris om ten aanzien van het verbod en het toestaan van laagrisicomiddelen aan te sluiten bij de Europese besluitvorming en ondertussen duurzaam gebruik te bevorderen met Green Deals en afspraken met het bedrijfsleven en gemeenten. Is de Staatssecretaris hiertoe bereid? Het overheidsbeleid is gericht op een vergroening van de gewasbescherming en het stimuleren van het gebruik van laagrisicomiddelen, daarvoor was er ook de «Green Deal Groene Gewasbescherming». Waarom wacht u de uitkomsten van deze Green Deal niet af, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Een andere reden om een geheelverbod voor gebruik buiten de landbouw uit te stellen is het Europese traject voor laagrisicomiddelen. Naar verwachting worden de criteria voor de toelating van laagrisicomiddelen eind dit jaar in Europees verband genotificeerd. Is de Staatssecretaris om deze reden bereid het verbod van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw uit te stellen, zo vragen deze leden. In de toelichting bij het besluit geeft de Staatssecretaris aan dat er in Duitsland een uitzondering is voor het gebruik van laagrisicomiddelen. Waarom is dit in Duitsland wel mogelijk en in Nederland niet? Is de Staatssecretaris het met de leden van de CDA-fractie eens dat zij de ontwikkeling en het gebruik van alle innovatieve gewasbeschermingsmiddelen in Nederland de nek om draait? Zo nee, waarom staat zij laagrisciomiddelen dan niet toe? Het Europees beleid moedigt de ontwikkeling en het gebruik van laagrisicomiddelen aan. Hoe verhoudt dit zich met het verbod, zo vragen deze leden? Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat verbieden iets anders is dan als alternatief gebruik stimuleren?

De leden van de CDA-fractie zetten vraagtekens bij de juridische houdbaarheid van het verbod. Is de Staatssecretaris bereid te reageren op de juridische argumenten van partijen die hebben gereageerd op het wijzigingsbesluit, zo vragen deze leden? Volgens de Landsadvocaat moet een verbod proportioneel zijn en noodzakelijk om het beleidsdoel te bereiken. Daarom vragen deze leden de Staatssecretaris om het verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw te onderbouwen met rapporten voor alle middelen die door het verbod geraakt worden.

Ten algemene vragen de leden van de CDA-fractie waarom de beleidsdoelen voor waterkwaliteit alleen gehaald worden met een verbod? Heeft zij dit laten onderzoeken, zo vragen deze leden. Kan de Staatssecretaris verduidelijken welke onaanvaardbare risico’s kwetsbare groepen lopen bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw en is zij bereid om de risicoanalyses hiervan openbaar te maken? Kan de Staatssecretaris uitleggen waarom gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door gecertificeerde professionals wordt verboden? De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris waarom een verbod op gebruik op verhardingen gerechtvaardigd is terwijl in het grootste deel van Nederland geen overschrijdingen zijn van de waterkwaliteitsnormen? Waarom kiest de Staatssecretaris niet voor specifieke, gerichte maatregelen?

De nota van toelichting van het concept-besluit onderbouwt een verbod voor glyfosaat-houdende middelen, maar het gebruiksverbod zal gaan gelden voor alle toegelaten middelen buiten de landbouw. Met het oog op de uitspraak van de Landsadvocaat dat «een maatregel of generiek verbod moet zijn gerechtvaardigd, ten aanzien van alle gewasbeschermingsmiddelen die daardoor worden geraakt», vragen deze leden of zij deze onderbouwing kan geven. Zij vragen de Staatssecretaris om te onderbouwen waarom het gebruik van middelen die zijn toegelaten door het Ctgb, en waarmee geen problemen bekend zijn of worden verwacht, met dit besluit worden verboden. De leden van de CDA-fractie vragen of de toelating van het Ctgb tekort schiet? Want als het gebruik van deze middelen zoals verboden door het voorliggende besluit gevolgen heeft voor de volksgezondheid, dan had het Ctgb deze toch niet toegelaten? Waarom is er bij de Staatssecretaris geen vertrouwen in het Ctgb, zo vragen deze leden?

De leden van de CDA-fractie vragen of het onderhavige verbod betekent dat de Staatssecretaris van mening is dat alle gewasbeschermingsmiddelen nu en in de toekomst een onaanvaardbaar risico vormen voor kwetsbare groepen en de waterkwaliteit? Zo ja, kan de Staatssecretaris aangeven en onderbouwen hoe zij tot deze conclusie is gekomen? Deze verwachten langslepende juridische procedures die voortvloeien uit dit verbod. Verwacht de Staatssecretaris dit ook? Heeft zij al signalen gekregen dat juridische procedures worden gestart?

De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris of er met de voorgestelde maatregelen sprake is van een verstoring van de interne markt zoals bedoeld in artikel 36 van het Verdrag betreffende de werking van de EU? Zo nee, waarom niet? Zijn de voorgestelde maatregelen genotificeerd bij de Europese Commissie als een technisch voorschrift als bedoeld in richtlijn 98/34/EU? Zo ja, wat was de reactie van de Commissie? Zo nee, waarom niet?

Deze leden vragen daarnaast de staatsecretaris om inzichtelijk te maken wat de financiële kosten zijn van een verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw en wat de opbrengsten daarvan zijn. De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris inzichtelijk te maken wat de brede maatschappelijk kosten- en baten zijn van het voorgestelde verbod.

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat met het voorliggende verbod het gebruik van middelen verboden wordt die door het Ctgb zijn gekwalificeerd als veilig voor mens, dier en milieu. Voor alternatieve onkruidbeheermethode, zoals branden, borstelen en stomen, zijn er nooit risicobeoordelingen gedaan. Is de Staatssecretaris vooraleer het verbod in te voeren onderzoek te doen naar CO2 uitstoot, fijnstof, en verhoogd brandgevaar van deze alternatieve methoden, zo vragen deze leden.

De leden van de CDA-fractie vinden het bijzonder dat het RIVM-rapport «Chemische onkruidbestrijding op verhardingen, advies over de mogelijke uitwerking van een uitzonderingsbeleid voor laagrisicostoffen» stelt dat het veelvuldig gebruik van een middel kan leiden tot problemen met het oppervlaktewater, terwijl volgens het Ctgb bij het gebruik van de huidige toegelaten middelen op basis van organische zuren op verhardingen de kans op afspoeling naar het oppervlaktewater verwaarloosbaar klein is. Hoe verklaart de Staatssecretaris dit verschil in opvatting?

Deze leden vragen waarom de Staatssecretaris gemeenten niet de ruimte geeft om zelf te kiezen voor een zo duurzaam mogelijke en betaalbare manier van onkruid te bestrijden. Het Tauw-rapport toont aan dat rondom obstakels zoals hekken, lantarenpalen, parkeerplaatsen en banken de beheerkosten hoog oplopen aangezien hier handmatig bestreden dient te worden. Door de geïntegreerde aanpak zouden de kosten voor onkruidbestrijding in binnensteden in de hand gehouden kunnen worden. Maar is een geïntegreerde aanpak wel overwogen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Waarom krijgen gemeenten niet de ruimte om zelf te kiezen voor een duurzame aanpak?

De leden van de CDA-fractie hebben nog vragen over de reikwijdte van het verbod. Vallen erven van landbouwbedrijven zonder plantaardige teelt onder het verbod, zo vragen deze leden. Hoe gaat het vastgesteld worden en welke procedure gaat gevolgd worden voor de gebieden en omstandigheden waar geen voldoende, «niet-chemische» alternatieven beschikbaar zijn?

Het verbod op gebruik van niet-chemische middelen door particulieren zal grote gevolgen hebben. Heeft de Staatssecretaris deze gevolgen in beeld, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Hoe gaat het verbod voor het gebruik door particulieren worden gehandhaafd als de gewasbeschermingsmiddelen over de grens en via internet vrijelijk beschikbaar zijn? Heeft de Staatssecretaris de handhaafbaarheid van het verbod onderzocht? Zo ja, wat was de uitkomst hiervan? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat het gebruik van niet-toegelaten middelen als diverse soorten schoonmaakazijn voorkomen worden? Welke gevolgen heeft het gebruik van niet toegelaten middelen voor de leefomgeving?

Welke adviesrol ziet de Staatssecretaris voor de tuinbranche in Nederland om te adviseren over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen aan consumenten, maar ook aan het ministerie, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat een verdere stap gezet wordt in het terugdringen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw. Ook zonder verbod op verkoop van chemische gewasbescherming, zoals gevraagd in de motie Ouwehand/Schouw (TK 27 858, nr. 240), worden zo stappen gezet risico’s voor milieu en volksgezondheid te verkleinen. De aan het woord zijnde leden hebben evenwel nog enige vragen.

Hoewel de leden van D66-fractie begrip op kunnen brengen voor het uitzonderingen van gebieden waarin onvoldoende «niet-chemische» alternatieven voorhanden zijn, lijkt hen dat wel strijdig te zijn met de kabinetsdoelstelling om de volksgezondheid en vooral die van kwetsbare groepen als kinderen te beschermen. De meest in het oog springende uitgezonderde gebieden, sportvelden en recreatieterreinen, zijn immers precies die plekken waarvan verwacht kan worden dat kinderen daar intensief gebruik van maken en in contact komen met grond en gewas. Deze leden zijn daarom benieuwd welk deel van de blootstelling aan deze middelen op dit soort terreinen plaatsvindt en hoe door middel van bewustwording bij ouders en beheerders blootstelling zoveel mogelijk beperkt kan worden.

De leden van de D66-fractie vragen zich voorts af of de bij brief van 22 april j.l. (TK 27 858, nr. 307) net voor respectievelijk net na de zomer verwachte Green Deals Sportvelden en Recreatieterreinen al afgesloten zijn. Op basis van die afspraken zouden voor deze terreinen per ministeriële regeling uitzonderingen op het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw geregeld worden. Zij horen graag welke voortgang geboekt is met de Green Deals, wat de gemaakte afspraken zijn en, mits de onderhandelingen nog lopen, wat de knelpunten zijn. Dit te meer nu een van de doelstellingen het beschermen van kwetsbare groepen als kinderen is.

De leden van de D66-fractie hebben begrepen dat de VNG zou onderzoeken of begraafplaatsen als recreatieterrein aangewezen kunnen worden zodat de beheerder langer gebruik kan maken van chemische bestrijdingsmiddelen. De aan het woord zijnde leden vinden het niet wenselijk dat een koepelorganisatie van overheden regelgeving op een dergelijk manier wil ontwijken. Het lijkt hen bovendien een bijzonder wrange constructie ten aanzien van de bezoekers van een begraafplaats, die daar komen om te rouwen of herdenken, om dit via het voorgenomen artikel 27b van het Besluit aan te merken als een specifiek terrein voor recreatieve doeleinden. Deze leden zijn benieuwd of de Staatssecretaris met de VNG hierover gesproken heeft en met welk resultaat. Ook vragen zij zich af in hoeverre het nu voorliggende wijzigingsbesluit ruimte laat voor deze uitweg, en welke mogelijkheden de Staatssecretaris ziet om dit zo nodig te repareren of in te grijpen.

De leden van de D66-fractie merken op dat de tweede fase van het verbod, de uitbreiding naar onverharde oppervlakten voor zover het professioneel gebruik betreft, reeds in het wijzigingsbesluit is opgenomen maar zonder inwerkingtredingsdatum. De betreffende onderdelen van het besluit (Artikel I, onderdeel E, en Artikel II) treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in werking. Nu reeds op dit moment besloten is dat dit per november 2017 – na afloop van de huidige regeerperiode – zal zijn, vragen deze leden waarom dat niet ook in het voorgehangen besluit is opgenomen. Zou het in het kader van het creëren van duidelijkheid voor gebruikers niet beter zijn dit reeds nu vast te leggen in plaats van af te laten hangen van een koninklijk besluit?

De leden van de D66-fractie vragen hoe de Staatssecretaris haar voornemen om bij niet-professioneel gebruik op onverharde oppervlakten de risico’s en het gebruik gaat minimaliseren tot een goed resultaat gaat brengen. Hoe staat het momenteel met de opdracht die zij aan MilieuCentraal heeft gegeven om de voorlichting aan consumenten over bestrijdingsmiddelen te intensiveren? Welke kanalen worden daarvoor gebruikt? Welk bereik hebben die? Zijn van de verbeterde voorlichting al concrete resultaten te meten?

De aan het woord zijnde leden merken ook op dat in de brief van de Staatssecretaris waarin aangekondigd werd dat verkoop van achter de toonbank volgens de verkoopbranche niet haalbaar bleek, deze branche wel bezig was met een Green Deal. De verwachting was toen dat deze voor de zomer ondertekend zou worden, wat nu dus gebeurd zou moeten zijn. Welke maatregelen zijn daarin afgesproken? Kan de Staatssecretaris tot slot verduidelijken hoe het monitoringssysteem dat op haar verzoek door het RIVM opgezet gaat worden om de verkoop aan particulieren van gewasbeschermingsmiddelen te monitoren zich tot die Green Deal gaat verhouden? Met andere woorden: welke resultaten moeten bereikt worden – nu er een meetinstrument is – om het te houden bij zelfregulering van de sector?

De leden van de D66-fractie lezen dat Monsanto, producent van een gewasbeschermingsmiddel, stelt dat het ontwerpbesluit niet wetenschappelijk gefundeerd of beargumenteerd is en indruist tegen allerhande nationale en Europese goedkeurings-, toelatings- en beoordelingssystemen. Deze leden kunnen zich niet voorstellen dat als dit het geval zou zijn de Staatssecretaris het besluit aan de Kamer voorlegt. Daarom geven zij haar graag de gelegenheid deze aantijgingen te weerleggen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden: gewasbescherming buiten de landbouw. Zij hebben hierbij enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn ingenomen met het voornemen van de Staatssecretaris om het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw grotendeels te verbieden. Zij zijn van mening dat hiermee eindelijk daadwerkelijk de stap wordt gezet naar een geïntegreerde gewasbescherming, waarbij preventie en biologische bestrijding voorop staan. Zij vinden het jammer dat de Staatssecretaris er niet voor kiest om het verbod ook voor particulier gebruik op onverharde oppervlakken te laten gelden.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de toelichting op het besluit dat het verbod op het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op onverharde oppervlakken moet ingaan in november 2017, elders in de toelichting wordt echter gesproken over januari 2018 en over een bij koninklijk besluit te bepalen datum. Wanneer zal het verbod nu daadwerkelijk ingaan, zo vragen deze leden.

In de tekst van het besluit wordt niet gesproken over uitzonderingen voor sport- en recreatieterreinen, siertuinen en recreatiebedrijven, wel in de toelichting. Toch wil de Staatssecretaris deze sectoren uitzonderen en via Green Deals afspraken maken. Is het de bedoeling dat er voor deze sectoren uiteindelijk ook een verbod komt op gebruik op onverharde oppervlakken?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Staatssecretaris waarom zij ervoor heeft gekozen om particulier gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op onverharde oppervlakken uit te zonderen van het verbod. Hoe wil de Staatssecretaris ervoor zorgen dat particulieren het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen slechts beperken tot hun gazon of tuin en niet even het onkruid tussen de tegels meepakken?

Hoe denkt de Staatssecretaris het verbod op particulier gebruik op verhardingen te gaan handhaven? Op basis waarvan stelt de Staatssecretaris dat er naar verwachting een bereidheid bestaat tot spontane naleving van de voorschriften? Kan de Staatssecretaris aangeven op welke wijze zij in samenwerking met tuincentra wil gaan werken aan het minimaliseren van de risico’s en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door particulieren?

De leden van de ChristenUnie-fractie begrijpen uit de brief van de Staatssecretaris van 1 juli j.l. (TK 27 858, nr. 321) dat zij voornemens is het voorliggende wijzigingsvoorstel van het Besluit Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden bij een eerstvolgende gelegenheid aan te passen waarbij de generieke uitzonderingsbepaling voor laagrisicomiddelen zal worden geschrapt. Deze leden vragen de Staatssecretaris wanneer zij deze wijziging wil doorvoeren.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat er momenteel gewasbeschermingsmiddelen op de markt zijn, die worden aangeprezen als laagrisicomiddelen. Deze leden vragen of het klopt dat producenten zich niet meer kunnen uitgeven als laagrisicomiddel producenten, omdat er geen lijst met criteria voor laagrisicomiddelen bestaat? Wat gaat de Staatssecretaris de komende periode, tot het einde van het jaar, communiceren naar producenten die claimen laagrisicomiddelen te produceren?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende ontwerpbesluit. Zij hebben nog enkele kritische vragen.

De voorgestelde verboden voor het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen zou nodig zijn om normoverschrijdingen bij oppervlaktewater aan te pakken. De leden van de SGP-fractie constateren dat het met name gaat om normoverschrijdingen met betrekking tot glyfosaat bij de inname van oppervlaktewater voor de productie van drinkwater. Waarom heeft de Staatssecretaris ervoor gekozen om alle chemische gewasbeschermingsmiddelen onder de verboden te laten vallen?

Ook het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen (Ctgb) kijkt naar de risico’s van gewasbeschermingsmiddelen voor mens, dier en milieu. Hoe verhoudt de risicoanalyse en toetsing van het Ctgb zich tot het voorliggende ontwerpbesluit? De vraag rijst of het Ctgb haar werk wel goed heeft gedaan of dat een ander beoordelingskader wordt gehanteerd.

De leden van de SGP-fractie zijn het niet eens met het voornemen van de Staatssecretaris om laagrisicomiddelen vooralsnog onder de voorgestelde verboden te laten vallen. Zij willen erop wijzen dat ook alternatieve technieken, als borstelen en branden, nadelen met zich mee brengen, zoals de emissie van fijn stof. Deze leden willen ook wijzen op de toetsing en toelating door het Ctgb. Het Ctgb voorziet bij de huidige toegelaten (laagrisico) middelen bij het normale en voorgeschreven gebruik geen risico’s met betrekking tot de kwaliteit van het oppervlaktewater, zoals bijvoorbeeld mogelijke afbraak van zuurstof. Zij noemen hierbij als voorbeeld het middel «Ultima». Het RIVM gaat in haar analyse uit van een effectieve dosering van organische zuren van 80 kg/ha. Het Ctgb heeft de dosering echter gemaximeerd op 30 kg/ha, waarbij deze in de praktijk nog lager uitvalt. De analyse van het RIVM doet volgens de leden van de SGP-fractie geen recht aan de werkelijkheid, inclusief de toetsing door het Ctgb. Deze leden ontvangen graag een reactie op deze punten. Zij vragen de Staatssecretaris om de uitzondering voor laagrisicomiddelen te handhaven, en alsnog een nationale lijst met laagrisicomiddelen op te stellen dan wel de voorgestelde verboden uit te stellen tot de vaststelling van een Europese lijst met laagrisicomiddelen.

De Staatssecretaris geeft aan dat afspoeling van glyfosaat naar oppervlaktewater het belangrijkste probleem is. De leden van de SGP-fractie vragen waarom de Staatssecretaris dan heeft gekozen voor een gebruiksverbod op onverhard oppervlak. Een middel als glyfosaat wordt dan opgenomen, gebonden en afgebroken in de bodem en spoelt niet af/uit richting oppervlaktewater.

Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben met belangstelling kennisgenomen van het gedeeltelijke verbod dat met deze wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt ingesteld op het spuiten van glyfosaat (RoundUp). Deze leden moedigen deze eerste stap aan, maar vinden hem nog wel veel te klein. Een totaalverbod op het gebruik van het extreem giftige glyfosaat, dat hormoonverstorend en kankerverwekkend is, is hard nodig. Zij willen graag nog enkele vragen stellen.

Het hoge gebruik van glyfosaat, binnen en buiten de landbouw, bedreigt de kwaliteit van ons water, onze flora en fauna en onze eigen gezondheid. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn dan ook blij dat een deel van dit gebruik binnenkort verboden zal zijn. Wel hebben zij zeer grote twijfels over de effectiviteit van het verbod van het gebruik van glyfosaat op verhardingen aangezien het gebruik op onverharde oppervlakken, ook door particulieren, nog steeds toegestaan zal zijn. Op welke manier wil de Staatssecretaris dit gaan handhaven? Denkt zij echt dat particulieren die het middel hebben gekocht het niet meer zullen gaan gebruiken op hun erven en stoepjes? De ervaring leert dat mensen zich niet aan de gebruiksvoorschriften houden, of kan de Staatssecretaris garanderen dat iedereen dat wel zal doen? De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen nogmaals op de aangenomen motie Ouwehand/Schouw (TK 27 858, nr. 240), die de regering verzoekt een verkoopverbod in te stellen op glyfosaat aan particulieren. Deze leden blijven het zeer oneens met de redenering van de Staatssecretaris dat het instellen van een verkoopverbod juridisch onhoudbaar zal zijn. Hierover hebben zij al vaker met het kabinet van gedachten over gewisseld. Het voorzorgsbeginsel, dat is verankerd in de Europese richtlijn en verdragen, biedt voldoende houvast voor het instellen van een verkoopverbod. In de brieven van het kabinet hierover is de Staatssecretaris niet ingegaan op de mogelijkheid van het instellen van een totaal gebruiksverbod voor particulieren. Met dit besluit wordt een gebruiksverbod op verhardingen ingesteld, ook voor particulieren. Waarom heeft de Staatssecretaris niet besloten om het (onnodige en vermijdbare) gebruik van glyfosaat op onverharde oppervlakken door particulieren ook te verbieden? Er zijn immers, zeker voor particulieren, voldoende prima alternatieven voor het gebruik van glyfosaat, en het instellen van een gebruiksverbod komt ook tegemoet aan het commentaar van de Landsadvocaat dat het instellen van een verkoopverbod wellicht tot juridische procedures en schadeclaims zal leiden. Kan de Staatssecretaris dat bevestigen? Is zij bereid om de voorliggende wijziging van het Besluit Gewasbeschermingsmiddelen aan te passen om voor particulieren een gebruiksverbod op glyfosaat op verhardingen in te stellen? Zo nee, waarom niet?

Ook de andere uitzonderingen die er blijven op het gebruik van glyfosaat, zoals in siertuinen, recreatieterreinen, natuurgebieden en sport- en golfterreinen blijven de leden van de Partij voor de Dieren-fractie een grote doorn in het oog. Kan de Staatssecretaris bevestigen dat bijvoorbeeld in Duitsland het gebruik van glyfosaat op golfterreinen niet meer is toegestaan, en dat dit dus aantoont dat er prima alternatieven bestaan voor het gebruik van glyfosaat en dat deze uitzonderingen dus helemaal niet nodig zijn? Deze leden wijzen erop dat convenanten op het gebied van landbouw en milieu tot nu toe veel te weinig resultaat hebben opgeleverd voor het milieu en de volksgezondheid. De Staatssecretaris zet nu in op het minimaliseren van het gebruik van glyfosaat. Dat is onvoldoende, gezien de grote risico’s van dit gif. De inzet zou moeten zijn om zo snel mogelijk het gebruik van glyfosaat tot nul terug te brengen. Deelt de Staatssecretaris dat streven, en op welke wijze wil zij dat gaan bereiken? De leden van de Partij voor de Dieren-fractie roepen de Staatssecretaris nogmaals op deze uitzonderingen op het verbod te schrappen. Glyfosaat is zeer schadelijk, en het gebruik is echt goed te vermijden. Graag een reactie, is de Staatssecretaris daartoe bereid?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het echt een gemiste kans dat het kabinet geen stappen neemt om het grootschalige gebruik van glyfosaat in de landbouw aan te pakken. Deelt de Staatssecretaris de mening dat ook dit gebruik zo snel mogelijk tot nul gereduceerd moet worden, en welke stappen wil het kabinet zetten om dat te bereiken?

Dat het gebruik van «laagrisicomiddelen» uiteindelijk toch niet toegestaan zal worden kan rekenen op grote steun van deze leden. Zij delen de analyse van het RIVM dat ook deze middelen grote risico’s voor het milieu met zich meebrengen.

Ten slotte stellen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie voor om af te stappen van het gebruik van de eufemistische term «gewasbeschermingsmiddelen». Zeker wanneer het gaat om het gebruik van bestrijdingsmiddelen buiten de landbouw is het volgens deze leden veel logischer en duidelijker om gewoon van bestrijdingsmiddelen te spreken. Immers, welke gewassen worden er beschermd bij het gebruik van glyfosaat op stoepen en andere verhardingen? Graag een reactie.

II Antwoord / Reactie van de Staatssecretaris

III Volledige agenda

Wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden: gewasbescherming buiten de landbouw

Brief regering – Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld – d.d. 8 juni 2015 – Kamerstuk 27 858, nr. 315.

Reactie op de motie van het lid Jacobi over een nationale lijst van criteria voor laagrisicomiddelen

Brief regering – Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld – d.d. 1 juli 2015 – Kamerstuk 27 858, nr. 321.


X Noot
1

«Bij een verbod op Roundup kopen mensen het in Polen via internet» (http://www.frieschdagblad.nl/index.asp?artID=69224)

Naar boven