2013D15764 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Binnen de vaste commissie voor Defensie hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de volgende brieven van de minister van Defensie:

  • De brief d.d. 10 april 2013 betreffende de Geannoteerde agenda van de EU Raad Buitenlandse Zaken ministers van Defensie op 22 en 23 april (21 501-28, nr. 97);

  • De brief d.d. 8 maart 2013 betreffende het Verslag van de Europese informele bijeenkomst van de ministers van Defensie op 12 en 13 februari 2013 (21 501-28, nr. 94);

  • De brief d.d. 8 maart 2013 betreffende Nederlandse eenheden voor EU battlegroup en NRF (29 521, nr. 206).

Ook hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 11 april 2013 betreffende een reactie op verzoek van de commissie voor Buitenlandse Zaken over de huidige stand van zaken m.b.t. de bijdragen van de verschillende EU-lidstaten aan de EU trainingsmissie in Mali (2013Z07344).

De voorzitter van de commissie Ten Broeke

Adjunct-griffier van de commissie Dekker

Inhoudsopgave

 
     

I.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

3

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

4

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

6

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

7

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

8

     

II.

Antwoord/reactie van de ministers

8

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie nemen de gereedstelling van Nederlandse eenheden voor de snelle reactiecapaciteiten van de EU en de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) voor kennisgeving aan. Kan de minister een overzicht geven van recente inzet van deze snelle reactiecapaciteiten?

De minister geeft aan de implicaties van defensiesamenwerking meer onderwerp van gesprek te willen maken tussen de parlementen van de betrokken lidstaten. Hoe ziet de minister dit voor zich en wat zijn volgens haar de voordelen?

De minister geeft aan dat de voorzitter van het EU militair Comité en de missiecommandant van EU trainingsmissie (EUTM) Mali een beroep hebben gedaan op de lidstaten om enkele specifieke capaciteiten beschikbaar te maken voor inzet in de EUTM. De leden van de VVD-fractie vragen om welke specifieke capaciteiten het gaat en welke voortgang hierbij is geboekt.

De minister geeft aan dat er in de Europese Raad verschillen bestaan over de visie op de bruikbaarheid en flexibiliteit van de EU-battlegroups. Pogingen dit meer op één lijn te krijgen hebben in het verleden niets opgeleverd. Wat is de visie van de minister op deze bruikbaarheid en flexibiliteit? Is de minister van plan dit punt op de agenda te zetten van de Europese Raad van december 2013?

De minister geeft aan dat bij inzet van EU-battlegroups betrokkenheid van «het parlement» van groot belang is. Welk parlement bedoelt zij hiermee, waarom is deze betrokkenheid van groot belang en hoe moet dit worden vormgegeven volgens haar?

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de minister vindt dat Nederland moet omgaan met de EU-defensierichtlijn 2009/81/EC en specifiek artikel 346. Hoe is zij hierbij van plan de motie van het lid Ten Broeke c.s.1 uit te voeren? Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie hoe andere EU-lidstaten dit artikel uitvoeren, in vergelijking met Nederland.

Tijdens de Raad wordt er samen met het Europees Defensie Agentschap (EDA) gesproken over pooling and sharing op Europees niveau. Zijn er bestaande of mogelijk nieuw te creëren samenwerkingsverbanden binnen de Europese Unie (EU) die eraan kunnen bijdragen dat een lidstaat dat deelneemt aan een internationale missie gebruik kan maken van materieel van een andere lidstaat, wanneer daar behoefte aan is, zoals het geval bij de Nederlandse deelname aan een piraterijmissie zonder boordhelikopter? Hoe ziet de minister deze mogelijkheden?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de brief inzake informatie over de bijdragen van de verschillende EU-lidstaten aan de EUTM in Mali en over de voortgang van de militaire operatie tegen de opstandelingen.

De minister meldt in de brief dat het met het oog op de lange termijn in dit verband relevant is te melden dat wordt overwogen om de EU-civiele missie EUCAP Sahel (ter versterking van de nationale capaciteit voor de bestrijding van terrorisme en georganiseerde misdaad) vanuit Niger uit te breiden naar Mali. Graag vernemen de leden van de PvdA-fractie hoe de minister staat tegenover een mogelijke uitbreiding van deze missie en wat de inzet van de minister bij besluitvorming rondom een eventuele uitbreiding is. Welke overwegingen spelen voor de minister een rol bij een eventuele uitbreiding van EUCAP Sahel? Op welke termijn verwacht de minister duidelijkheid over een mogelijke uitbreiding van de EUCAP Sahel missie?

In EU-verband wordt gewerkt aan een revisie van de Sahel-strategie. Zo wordt een geïntegreerde benadering bevorderd van politieke, militaire en OS-inspanningen, gericht op de grondoorzaken van het conflict, maar tevens met oog voor het regionale perspectief, gericht op de bevordering van duurzame stabiliteit in Mali en de Sahel. De leden van de PvdA-fractie vernemen graag wat de inbreng van Nederland op dit punt zal zijn. Op welke termijn verwacht de minister dat deze revisie van de Sahel-strategie gereed zal zijn?

De leden van de PvdA-fractie menen dat de rol van het EDA, dat zich richt op doeltreffende en doelmatige ontwikkeling van defensiecapaciteiten en op versterking van de positie van de Europese defensie-industrie, belangrijk is.

De leden van de PvdA-fractie menen dat het EDA met de gedragscode Pooling & Sharing een belangrijke aanzet geeft tot de verdergaande Europese defensiesamenwerking. De leden van de PvdA-fractie vragen of de minister al kan overzien welke EU landen deze gedragscode al geïmplementeerd hebben en of er op basis van deze gedragscode al afstemming heeft plaatsgevonden tussen de verschillende EU landen? Op welke wijze denkt de minister verdergaande samenwerking te kunnen stimuleren?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de minister kan toelichten wat de inzet van Nederland zal zijn bij het herzien van het EDA Capability Development Plan (CDP). Op welke termijn kan hierover nadere informatie verwacht worden?

In de geannoteerde agenda schrijft de minister dat Nederland een leidende rol heeft bij het verkennen van de mogelijkheden voor de gezamenlijke verwerving van tank- en transportvliegtuigen na 2020, zoals de minister al aangeeft, één van de belangrijkste strategische tekortkomingen van Europa. Graag vernemen de leden van de PvdA-fractie per wanneer en op welke wijze Nederland een leidende rol heeft gekregen bij deze belangrijke verkenning. Welke lidstaten hebben de letter of intent AAR getekend? Welke lidstaten en wie namens deze lidstaten zitten in de werkgroep die in overleg met het EDA een concept of operations, een multinationaal requirement documents en een concept of support hebben uitgewerkt? Zijn de uitwerkingen van deze werkgroep openbaar? Wat is de inzet van de minister voor de aankomende periode waarin de verwervingsstrategie zal worden bepaald?

Op welke wijze wil Defensie een bijdrage leveren aan de uitwerking van EDA-initiatieven op het terrein van opleiding en training (EDA-project Multinational Cooperation on Cyber Defence Training and Exercise Ranges)?

In juni komt er een mededeling van de Europese Commissie over onder andere het functioneren van de Europese defensiemarkt, waarin de Commissie onder andere de toepassing van richtlijn 2009/81/EC toelicht. De minister is van mening dat hier aandacht moet worden geschonken aan het midden- en kleinbedrijf. De leden van de PvdA-fractie vragen of de minister dit kan toelichten. Hoe ziet Defensie dat de toepassing van richtlijn 2009/81/EC de positie van het midden- en kleinbedrijf kan waarborgen? Welke maatregelen kunnen er genomen worden de toegang voor het midden- en kleinbedrijf te garanderen? Welke rol speelt het EDA in dit beleidsveld, welke instrumenten heeft het EDA en hoe kan het EDA daarin effectief optreden?

Binnen de EU zijn veel verschillende visies zijn op de inzet van de EU Battlegroups. In de geannoteerde agenda geeft de minister aan dat naar haar mening de RBZ ruimte moet bieden voor vrije gedachtevorming over het optimale gebruik van het concept in het licht van hedendaagse uitdagingen en voorzienbare scenario’s. De leden van de PvdA-fractie vragen of de minister kan toelichten welke hedendaagse uitdagingen de minister hierbij voor ogen heeft en welke voorzienbare scenario’s.

De leden van de PvdA-fractie zijn belangstellend naar de mogelijkheden die de inzetmogelijkheden van de EU Battlegroups kunnen verhogen. Kan de minister toelichten hoe de verhoudingen in de EU liggen rondom de aanpassing van het takenpakket? Kan de minister toelichten of er al meer duidelijkheid is over het «aantrekkelijker maken van bijdragen aan de Battlegroups»? Is een verruiming van de inzetmogelijkheden hierbij betrokken?

Daarnaast hebben de leden van de PvdA-fractie een vraag over de reactietijd van de EU Battlegroup en de NATO Response Force, zowel de Immediate Response Force (IRF) als de Reaction Forces Pool (RFP). Wat zijn volgens de minister idealiter de minimale reactietijden van deze eenheden? Op welke wijze zou Nederland kunnen voldoen aan de minimale reactietijd?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie zien niets in het voornemen van de minister om het leger van Mali te «subsidiëren» door het schenken van materiaal. Deze leden concluderen dat de politieke situatie in Mali en de verstandhouding tussen de regering van Mali en het leger van Mali buitengewoon instabiel is. Op grond waarvan wil de minister desondanks materiaal schenken aan het leger van Mali, zo vragen deze leden. Is de minister bereid hierover eerst een mondeling debat met de Kamer te voeren, alvorens aan een dergelijk voornemen uitvoering te geven? Dezelfde vraag geldt ook voor het voornemen om materiaal en/of personeel aan de EU trainingsmissie Mali ter beschikking te stellen.

De leden van de PVV-fractie vragen of Nederlandse militaire transportvliegtuigen nog steeds worden ingezet om de Franse operatie Serval in Mali te ondersteunen of dat de door het kabinet voorgenomen steun alleen van financiële aard zal zijn. Vliegen Nederlandse militaire transportvliegtuigen nog steeds naar Mali, ondanks de recente aanval van rebellengroep MUJAO op het vliegveld van Timboektoe? Bestaat er in dat geval naar het oordeel van de minister enig risico dat Nederlands personeel onder vuur komt te liggen? Deze leden ontvangen hierop graag een uitvoerige toelichting.

De leden van de PVV-fractie vragen wat de terugtrekking van de Franse en Tsjaadse strijdkrachten uit Mali betekent voor de veiligheidssituatie. Kan de Nederlandse bijdrage aan het VN-fonds voor Afisma nu vervallen of verminderd worden? Hoe wordt deze terugtrekking opgevangen? Is het nodig dat andere landen deze militairen gaan vervangen?

Welke toezeggingen zijn daarvoor gedaan? Is het streven van de secretaris-generaal van de VN om een troepenmacht van maar liefst 11.000 blauwhelmen in Mali te stationeren naar het oordeel van de minister haalbaar?

Deze leden zijn van mening dat Nederland in ieder geval geen militairen voor een dergelijke troepenmacht dient te leveren en dat de vulling van een dergelijke troepenmacht uit Afrikaanse landen moet komen. De financiering er van moet worden gedragen door islamitische landen aangezien de ellende in Mali alles te maken heeft met de islam. Is de minister het daar mee eens?

De leden van de PVV-fractie zien niets in de zogenoemde EU-battlegroups. Defensie is naar hun mening geen taak die bij de EU thuis hoort. Dat de EU zich bemoeit met defensietaken, is naar hun stellige overtuiging een opmaat naar de door de PVV niet gewenste Europese superstaat. Nederland zou er goed aan doen niet deel te nemen aan EU-battlegroups. Deze battlegroups zijn vooral gericht op het uitvoeren van missies buiten het grondgebied van de EU. De Nederlandse deelname aan missies moet afnemen en niet toenemen.

De leden van deze fractie vinden het geen goed plan van de minister om de Nederlandse bijdragen voor een snelle militaire reactie tegelijkertijd beschikbaar te stellen voor de EU-battlegroups en voor de NATO Response Force. Zij vinden dat deze Nederlandse bijdragen alleen beschikbaar dienen te zijn voor de NATO Response Force. Verder vernemen deze leden graag welke kosten Nederland maakt voor de gereedstelling van EU-battlegroups in 2013 en 2014.

De leden van de PVV-fractie zouden niet graag zien dat de Commissiemededeling die in juni wordt verwacht over de Europese defensiemarkt en -industrie, strekt tot beperking van de concurrentie in de Europese defensiemarkt. Goede defensieproducten van buiten de EU, moeten vrij kunnen concurreren op de Europese markt, onder de voorwaarde dat onze producten ook op de markten van desbetreffende landen buiten de EU onbelemmerd kunnen concurreren. Deze leden vragen de minister om zich hier voor in te zetten.

De leden van de PVV-fractie zijn verheugd dat de minister niet van plan is om deel te nemen aan de voornemens van het EDA om gemeenschappelijk gefinancierde activiteiten op te zetten met de Europese Commissie en het European Space Agency (ESA) op het gebied van Future Governmental Satellite Communications en nieuwe initiatieven op het gebied van Remotely Piloted Aircraft Systems (RPAS).

De minister wil echter wel een bijdrage leveren aan EDA-initiatieven op het gebied van Cyber Defence. Waarom neemt de minister op dit onderwerp een andere positie in dan op de twee eerder genoemde onderwerpen, zo vragen deze leden. Is de samenwerking binnen de NAVO op het terrein van Cyber Defence onvoldoende? Zo ja, wat is daarvan de oorzaak?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De trainingsmissie van de EU in Mali staat op de agenda, zo lezen de leden van de SP-fractie. Zij missen echter enige referentie naar «activiteiten op het gebied van contraterrorisme». Deze leden vernamen uit de brief over de EU-trainingsmissie dat er wordt gezocht naar «alternatieve wijze» om deze vorm te geven aangezien deze activiteiten niet behoren tot het instrumentarium van de VN. Ook wordt overwogen de EU-civiele missie EUCAP Sahel vanuit Niger uit te breiden naar Mali.De leden van de SP-fractie vragen of contraterrorisme ook wordt besproken in de RBZ-Defensieraad. Zij vragen verder wat de minister precies verstaat onder alternatieve vormgeving en het versterken van de nationale capaciteit voor de bestrijding van terrorisme. Gaat het hier om het opleiden van speciale eenheden van zowel de politie als leger? Moeten deze leden dit zien in het kader van de Afrikaanse trainingsprogramma’s van het Amerikaanse AFRICOM? Is Nederland bij deze programma’s betrokken, zoals in het verleden bij de Flintlock oefeningen, of vergelijkbare missies? Zo ja, dan wensen deze leden dat de Kamer wordt geïnformeerd over de precieze aard en omvang van deze programma’s. Worden er garanties voor de handhaving van mensenrechten ingebouwd in deze activiteiten, gezien de manier waarop de Amerikaanse programma’s in noord-Mali ontspoorden?

De leden van de SP-fractie nemen al enkele jaren kennis van de discussie rond de EU-batllegroups zonder dat er zicht is op een uitkomst. Onder het motto «use them or lose them» zouden deze leden graag vernemen hoe lang de minister nog de tijd neemt voor deze discussie totdat ze een conclusie trekt. Deze leden betwijfelen dan ook sterk of het nut heeft om aan de EU-battlegroups deel te nemen, naast hun politieke bezwaren tegen de vorming van een eigen EU-defensiecapaciteit. Deze leden zijn er helemaal verbaasd over dat de minister zegt de Nederlandse toezegging niet te kunnen garanderen indien gelijktijdig een beroep wordt gedaan op Nederlandse capaciteiten door zowel de EU-battlegroup als de NATO Response Force (NTF). Hoe serieus vallen deze eenheden dan te nemen, vragen deze leden. Worden hiermee geen virtuele eenheden gecreëerd die in de praktijk niet altijd blijken te bestaan? Zijn er andere deelnemers aan de EU-battlegroups en/of NTF die ook een dergelijk voorbehoud hebben gemaakt?

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat het creëren van een meer geïntegreerde Europese defensie-industrie ook de noodzaak vergroot van versterking van het Europese wapenexportbeleid. Dit laatste functioneert zacht gezegd gebrekkig volgens deze leden. Zij vernemen daarom op welke wijze de taskforce ook het wapenexportbeleid betrekt bij haar werkzaamheden. Kan de minister instemmen met het versterken van de Europese markt voor defensie terwijl er sterke verschillen zijn tussen landen in hoe de Europese wapenexportcriteria worden gehanteerd?

De leden van de SP-fractie vernemen enerzijds dat de minister weinig ruimte ziet om deel te nemen aan initiatieven als de Future Governmental Satellite Communications en Remotely Piloted Aircraft Systems (RPAS). Anderzijds geeft de minister aan nauwe samenwerking met de Europese Commissie op deze punten te zoeken. Deze leden zouden graag vernemen waaruit die nauwe samenwerking dan zou bestaan. Wordt er bijvoorbeeld ingezet op het creëren van bepaalde standaarden ten behoeve van interoperabiliteit en capaciteitsontwikkeling? Heeft de minister een gewenste ontwikkeling voor ogen waarin ze deze projecten wenst te bewegen? Kan de minister dit toelichten?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de RBZ Defensieraad, op 22 en april a.s. Naar aanleiding hiervan heeft het CDA vragen en opmerkingen, vooral met betrekking tot de EU trainingsmissie in Mali.

Kan de minister van Defensie bevestigen dat de voortgang van deze missie een van de belangrijkste onderwerpen op de agenda is? Zo ja, waarom is het agendapunt dan zo summier uitgewerkt?

Kan de minister toelichten wat zij bedoelt met «Nederland inventariseert de behoefte aan personele ondersteuning van de EUTM in een volgende ronde»? Welke «ronde» bedoelt de minister? Wanneer vindt deze plaats? Waarom gaat Nederland dan pas de behoefte aan personele ondersteuning inventariseren en heeft de minister dat niet al veel eerder gedaan? Hoe groot kan de personele behoefte straks nog zijn als de trainingsmissie naar verluid al vrijwel gevuld is? De minister heeft een overzicht gegeven waaruit blijkt dat 23 EU-lidstaten een bijdrage leveren. Welke EU-lidstaten doen, gegeven de huidige stand van zaken, niet mee?

Op 18 januari 2013 heeft de minister van Buitenlandse Zaken de Tweede Kamer een notificatiebrief gestuurd over de wenselijkheid en mogelijkheid van een Nederlandse bijdrage aan de EUTM Mali.2 Kan de minister uitleggen waarom het onderzoek nu al drie maanden duurt?

In het verslag van de informele bijeenkomst van EU-ministers van Defensie op 12 en 13 februari jl. geeft de minister aan dat de voorzitter van het EU Militair Comité en de missiecommandant van EUTM Mali een beroep deden op de lidstaten om enkele specifieke capaciteiten ter beschikking te maken voor inzet in de trainingsmissie EUTM. Is er specifiek een beroep op Nederland gedaan, of een officieel verzoek vanuit de EU?

Klopt het dat de Franse minister van Buitenlandse Zaken Fabius op 21 maart jl. in overleg met minister van Buitenlandse Zaken een beroep op Nederland gedaan heeft om een bijdrage te leveren aan de EUTM, en daarbij uitgesproken heeft «goede hoop» te hebben «dat het antwoord positief zal zijn»? Kan de minister toelichten waarop minister Fabius zijn hoop baseerde? Heeft de minister verwachtingen gewekt? Zo ja, in hoeverre worden deze waargemaakt?

Is het daarnaast zo dat Nederland, bij de aanvang van de Franse operatie Serval, als enige land een beperking heeft opgelegd aan de inzet van transporttoestellen, namelijk dat de KDC-10 aanvankelijk niet mocht vliegen op Bamako in Mali?

In hoeverre wekt de weifelende en passieve houding van Nederland inzake Mali irritatie bij Frankrijk en andere EU-landen? Het CDA acht de maandenlange Paarse patstelling over Mali en de openlijke, in de media geëtaleerde verdeeldheid tussen de regeringsfracties, in elk geval schadelijk voor de Nederlandse reputatie.

Tenslotte geeft de minister aan dat er overleg zal plaatsvinden over de EU Battlegroups. Het betreft volgens de minister een «voortzetting van de discussie» die tijdens de informele bijeenkomst in Dublin ontstond naar aanleiding van vragen over de bruikbaarheid van de Battlegroup met het oog op de activiteiten in Mali. De minister gaat echter op dit aspect verder niet in. Kan zij toelichten wat de Nederlandse positie is ten aanzien van een mogelijke inzet van een Battlegroup in Mali? Dat is te meer van belang, nu Nederland in de tweede helft van dit jaar een bijdrage levert aan de door het Verenigd Koninkrijk geleide Battlegroup.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brieven en de agenda van de raad, en maken graag van deze gelegenheid gebruik om een aantal vragen over de inzet van de minister ten aanzien van de RBZ Defensieraad te stellen.

De leden van de D66-fractie constateren dat veel landen meedoen aan de EUTM, maar Nederland niet. Zijn er wel specifieke verzoeken aan Nederland gericht om een bijdrage aan de EUTM in Mali in de toekomst te leveren, of wordt daar rekening mee gehouden?

De leden van de D66-fractie roepen in herinnering dat de minister van Defensie tijdens het algemeen overleg3 voorafgaande aan de informele RBZ raad begin dit jaar toegezegd heeft om nader uit te zullen zoeken hoe en waar in het traject voorafgaande aan de Franse interventie in Mali de mogelijke rol van de EU Battlegroups logischerwijs ter sprake had kunnen of moeten komen. Bij deze leden leeft de vraag nog steeds, en zij constateren op basis van de geannoteerde agenda dat dit ook bij andere landen een punt van discussie is. Kan de minister hier alsnog nader op ingaan? Verliep alles volgens de daarvoor bedachte procedures, en voldoen die eigenlijk wel om in dit soort situaties?

De leden van de D66-fractie verzoeken de minister wat meer uitleg te geven over de mogelijke oplossingsrichtingen die voor de Battlegroups worden overwogen. Om welke opties gaat het, en wat zijn daarbij de overwegingen?

De leden van de D66-fractie vragen of het voorbehoud, gelet op een mogelijk gelijktijdig beroep op eenheden via de NAVO Responce Force als de EU Battlegroup, kenmerkend is voor de Nederland, of dat dit voor meerdere EU landen geldt? Vindt de minister deze «dubbele boeking» op langere termijn wenselijk, of streeft zij naar het voorkomen hiervan?

De leden van de D66-fractie vragen de minister haar inzet t.a.v. de bestuurlijke vormgeving van het EDA te schetsen. Deze leden onderschrijven de inzet van de minister op de genoemde concrete initiatieven, maar merken op dat gelet op de adviezen van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) ten aanzien van Europese defensiesamenwerking een sterke eigenstandige positie van het EDA noodzakelijk lijkt om grotere slagen te kunnen maken. Deelt de minister deze gedachte, en is zij bereid om de concrete aanbevelingen van de AIV in de Europese discussie in te brengen?

II. Antwoord/reactie van de ministers


X Noot
1

Kamerstukken II, 2010/11, 32 500-X, nr. 57.

X Noot
2

Kamerstukken II, 2012/13, 29 521, nr. 202.

X Noot
3

Kamerstukken II, 2012/2013, 21 501-28, nr. 93.

Naar boven