34 775 Nota over de toestand van ’s Rijks financiën

AR VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 17 mei 2019

De leden van de vaste commissie voor Financiën1 en de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid2 hebben op 22 mei 2018 besloten tot het instellen van een werkgroep vermogensdefinitie om na te gaan of er meer overeenstemming kan komen over een definitie van vermogen, met het doel om het maatschappelijke en politieke debat inzake vermogensongelijkheid meer op inhoud te kunnen voeren. Deze werkgroep heeft in 2018 twee deskundigenbijeenkomsten georganiseerd over dit onderwerp.

In een brief van 3 april 2019 aan de Ministers van Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben de commissies de bewindslieden verzocht na te gaan of zij – ten behoeve van de voeding en onderbouwing van het parlementaire en publieke debat – mogelijkheden zien om bij toekomstige jaarlijkse en periodieke berekeningen en rapporten en trendrapportages gebruik te maken van twee vermogensdefinities: «vermogen zonder pensioen» en «vermogen met pensioen».

De Minister van Financiën heeft op 17 mei 2019 gereageerd.

De commissies brengen bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier voor dit verslag, Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTERS VAN DE VASTE COMMISSIES VOOR FINANCIËN EN VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Minister van Financiën

Den Haag, 3 april 2019

Regelmatig blijkt dat partijen in een debat over de mate van vermogensongelijkheid in Nederland moeizaam met elkaar discussiëren door de veelheid aan gebruikte definities en bijbehorende tabellen en rapportages. Hierdoor gebruiken partijen vaak de definitie die het beste aansluit bij de eigen opvatting en gaat het debat over definities en niet over de inhoud. Waar bij de discussie over inkomensongelijkheid breed en internationaal de GINI-coëfficiënt gebruikt en geaccepteerd wordt is een dergelijke standaard definitie er niet voor vermogen.

Tegen deze achtergrond hebben de leden van de vaste commissie voor Financiën en de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) op 22 mei 2018 besloten tot het instellen van een werkgroep vermogensdefinitie bestaande uit de leden De Grave (VVD), Van Kesteren (CDA), Prast (D66), Van Apeldoorn (SP) en Sent (PvdA) om na te gaan of er meer overeenstemming kan komen over een definitie van vermogen, met het doel om het maatschappelijke en politieke debat inzake vermogensongelijkheid meer op inhoud te kunnen voeren.

In dit kader heeft op dinsdag 3 juli 2018 een eerste deskundigengesprek plaatsgevonden3 met dr. Sandra Phlippen (ABN Amro en Erasmus Universiteit Rotterdam), prof. dr. Bas van Bavel (Universiteit Utrecht), drs. Peter Hein van Mulligen (CBS) en dhr. Jeroen Nieuweboer (CBS) om in kaart te brengen welke definities in het wetenschappelijke debat worden gebezigd, wat hierbij de aandachtspunten zijn en welke definitie van vermogen wordt gehanteerd bij het in kaart brengen van statistische gegevens rond dit onderwerp. Op dinsdag 11 september 2018 heeft een tweede deskundigengesprek plaatsgehad4 met vertegenwoordigers van het SCP, CPB, het Ministerie van Financiën en het Ministerie van SZW. Tijdens dit tweede gesprek stond het gebruik van definities van vermogen centraal.

In de nabespreking van de deskundigenbijeenkomsten – waarbij leden tot de slotsom kwamen dat het niet haalbaar zal zijn om tot één breed gedeelde definitie van vermogen te komen – hebben de commissies voor Financiën en de commissie voor SZW op 12 maart 2019 besloten dat het voor het

publieke debat behulpzaam kan zijn in ieder geval met de twee volgende definities van vermogen te werken: het «vermogen zonder pensioen» zoals veelal in internationale vergelijkingen (OECD) gehanteerd en het «vermogen met pensioen» (tweede en derde pijler). Zij wensen de Ministers van Financiën en SZW en de planbureaus te verzoeken – ten behoeve van de voeding en onderbouwing van het parlementaire en publieke debat – om bij toekomstige jaarlijkse en periodieke berekeningen en rapporten en trendrapportages gebruik te maken van deze twee vermogensdefinities.

Middels deze brief willen de commissies inventariseren of uw organisatie mogelijkheden ziet om tegemoet te komen aan deze wens.

De leden van de commissie voor Financiën en de leden van commissie voor SZW zien met belangstelling uit naar uw antwoord.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, M.A.J. Knip

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.H.G. Rinnooy Kan

BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 mei 2019

Afgelopen jaar hebben de vaste commissies voor Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) van de Eerste Kamer een tweetal deskundigenbijeenkomsten over vermogensongelijkheid georganiseerd. Daarin is het onder meer gegaan over de definitie van vermogen en vermogensongelijkheid. Uit deze discussie is het verzoek aan de Minister en Staatssecretaris van Financiën, de Minister van SZW en de planbureaus gekomen om in toekomstige rapporten gebruik te maken van twee vermogensdefinities: vermogen met pensioen en vermogen zonder pensioen. Met deze brief reageer ik mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Financiën op dit verzoek.

Pensioenvermogen belangrijk vermogensbestandsdeel voor veel Nederlanders

Veel Nederlanders bouwen pensioen op. Op macroniveau beslaat het opgebouwde pensioenvermogen in 2017 ruim veertig procent van het totale vermogen. Het wel of niet meenemen van pensioenvermogen kan discussies rond bijvoorbeeld vermogensopbouw en vermogensongelijkheid beïnvloeden. Het is afhankelijk van de vraag die wordt gesteld, of vermogensstatistieken met of juist zonder het pensioenvermogen gebruikt zouden moeten worden. Als het bijvoorbeeld gaat om de vraag of mensen voldoende financieel vermogen hebben om schokken op te vangen, is het niet logisch om pensioenvermogen mee te nemen. Huishoudens kunnen immers op de korte termijn niet vrijelijk over het opgebouwde pensioenvermogen beschikken. Als het gaat om de vraag of vermogen over tijd meer of minder gelijk is verdeeld, dan is het juist wel logisch om het pensioenvermogen mee te nemen. Het betreft namelijk gespaard inkomen voor tijdens de gepensioneerde levensfase. Ook in bijvoorbeeld een internationale vergelijking is het logisch om naar vermogen inclusief het pensioenvermogen te kijken. Door de vormgeving van ons pensioenstelsel hoeven huishoudens in Nederland minder zelfstandig voor pensioen te sparen dan in de meeste andere landen.

Beschikbare vermogensstatistieken

Voor de vermogensstatistieken maakt het kabinet gebruik van de statistieken van het CBS. In de huidige vermogensstatistieken van het CBS is het opgebouwde pensioenvermogen niet meegenomen, omdat het hier gaat om geblokkeerd vermogen waarover huishoudens niet vrijelijk kunnen beschikken.5 Daarnaast is het – ook na pensionering – niet overdraagbaar of overerfbaar. Een derde reden voor het niet meenemen van de opgebouwde pensioenvermogens is dat het over het algemeen om collectief vermogen gaat, dat niet eenvoudig één-op-één is toe te wijzen aan individuen of huishoudens. Het CBS streeft ernaar om vermogensstatistieken in- en exclusief pensioenvermogen in beeld te brengen en stelt momenteel een bestand samen waarmee pensioenaanspraken aan individuele huishoudens zijn toe te wijzen. Dat is echter een complexe opgave en vermogensstatistieken op huishoudniveau inclusief pensioenvermogen komen naar verwachting pas in de loop van volgend jaar beschikbaar.

Statistieken gebruiken die passend en beschikbaar zijn

Wanneer de ministeries vermogensstatistieken opnemen in publicaties zal gebruik worden gemaakt van de vermogensdefinitie die op inhoudelijke gronden het best aansluit bij de onderzoeksvraag. Daar waar mogelijk zullen wij aan uw verzoek voldoen door zowel vermogensstatistieken met als zonder pensioenaanspraken op te nemen in publicaties van de ministeries. Vanwege het (nu nog) ontbreken van de meeste vermogensstatistieken inclusief pensioenaanspraken zal op korte termijn veelal alleen gebruik gemaakt worden van vermogensstatistieken exclusief pensioenaanspraken. De planbureaus zijn onafhankelijk in de keuzes van hun onderzoeksaanpak en -rapportages en zullen per thema en onderzoeksvraag een eigen afweging maken.

De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra


X Noot
1

Samenstelling Financiën:

Nagel (50PLUS), Ten Hoeve (OSF), Knip (VVD) (voorzitter), Backer (D66), Ester (CU), Postema (PvdA), Sent (PvdA), Van Strien (PVV), Kok (PVV), Bruijn (VVD), Vac. (PVV), Van Apeldoorn (SP), N.J.J. van Kesteren (CDA), Knapen (CDA), Köhler (SP), Van Rij (CDA) (vice-voorzitter), Rinnooy Kan (D66), Schalk (SGP), Van de Ven (VVD), vac. (PvdA), Reuten (SP), Wever (VVD), Teunissen (PvdD), Binnema (GL), Gout-van Sinderen (D66).

X Noot
2

Samenstelling Sociale Zaken en Werkgelegenheid:

Nagel (50PLUS), Ten Hoeve (OSF), Ester (CU) (vice-voorzitter), Postema (PvdA),Sent (PvdA), Kok (PVV), Bruijn (VVD), Lokin-Sassen (CDA), Don (SP), Van Hattem (PVV), N.J.J. van Kesteren (CDA), Köhler (SP), Lintmeijer (GL), Meijer (SP), Nooren (PvdA), Oomen-Ruijten (CDA), Rinnooy Kan (D66) (voorzitter), Rombouts (CDA), Schalk (SGP), Schnabel (D66), Van de Ven (VVD), vac. (PvdA), A.J.M. van Kesteren (PVV), Wever (VVD), Teunissen (PvdD), Gout-van Sinderen (D66).

X Noot
3

EK 34 775, AH.

X Noot
4

EK 34 775, AN.

X Noot
5

De Tweede Kamer is vorig jaar geïnformeerd over statistieken met betrekking tot inkomens- en vermogensongelijkheid (kamerstuk 34 775 IX, nr. 30).

Naar boven